Album der natuur - The Art and Popular Culture Encyclopedia (2024)

From The Art and Popular Culture Encyclopedia

Jump to: navigation, search

{{Template}}Het Album der Natuur, met als onderschrift: 'Een Werk ter verspreiding van Natuurkennis onder beschaafde Lezers van allerlei Stand' was een Nederlands populairwetenschappelijk tijdschrift dat tussen 1852 en 1909 verscheen. Het tijdschrift deed verslag van de vele ontdekkingen in de tweede helft van de negentiende eeuw.

De uitgever was aanvankelijk A.C. Kruseman te Haarlem. Van 1857 tot 1870 werd het tijdschrift door de uitgeverij Erven C.M. van Bolhuis Hoitsema te Groningen uitgebracht.

Collection of texts (unidentified)

ALBUM DER NATUUR.

ALBUMDERNATUURONDER REDACTIE VANP. HARTING , D. LUBACH EN W. M. LOGEMAN1 8 7 8HAARLEMH D. TJEENK WILLINKSCORNELLUNIVERSITYA $22Gedrukt bij Gebr. van Asperen van der Velde , te Haarlem.INHOUD.Dr. P. HARTING , Pieter Camper in zijn leven en werken geschetst ..Een slimme zeekreeft . .Dr. H. VAN DE STADT , De satellieten van Mars. •Dr. P. HARTING , Natuurkeus ter bestrijding der zijdeworm-ziekte.Dr. G. A. VENEMA , Over de tamme ganzenDr. CRETIER , Iets over Darwinisme.•P. VAN DER BURG , De regenworm of zoogenaamde dauwpier.Snelle chemische werking van het licht.Dr. P. HARTING , Snelheid van een stormwind.De manen van Mars door Homerus benoemd.Dr. V. A. JULIUS , Over het meten van tijd . . .F. C. K. , Iets over insektenGeheugen eener wesp••Dr. P. HARTING, Eigendommelijke wijze van lijkverbrandingEen collegie-proef..Toeneming der aardwarmte in de diepteDr. J. ZAAIJER AZ. , Vloeibaarmaking van gassen .Dr. P. HARTING , De sprekende phonograaf ·bloemen?•Bladz .• 124• 25· 303346• 5962646465 97• 8394• • 949596117126128129Kunnen insekten kunstbloemen onderscheiden van natuurlijkeDr. J. ZAAIJER AZ. , Cailletet's en Pictet's proeven •F. M. JAEGER , Eenige opmerkingen over de natuurwetenschappen metbetrekking tot de aesthetische ontwikkeling.Dr. R. SINIA , Vervalsching van levensmiddelen.Slimheid van raven.•.138153 166164VI INHOUD.Bladz .Dr. P. HARTING , Inkt om op glas te schrijven .Dr. D. LUBACH , Lagere zwammen en infectieziekten .164184 197P. VAN DER BURG , Eenige opgaven ten aanzien van het waarnemingsvermogen van den mensch . . .. 195P. VAN DER BURG , Eenige eenvoudige wenken voor jeugdige docenten inde physica.. 226Dr. P. HARTING , Ongelijkmatige afslijting der rivieroevers 228Dr. W. GLEUNS JR. , Totale maansverduisteringen , in ' t bijzonder dievan 1877 .. 229Dr. F. W. KRECKE , De diamantvelden in Zuid- Afrika.239Dr. P. HARTING , Weder zichtbaar maken van onleesbaar geworden inkt.Dr. J. W. GUNNING , Een woord over Dr. Lubach's opstellen in de Aprilen Mei Nos van dit tijdschriftDr. G. A. VENEMA , Het vangen van eenden met slagnettenW. M. LOGEMAN , Edison's phonograaf.Dr. P. L. RIJKE , De mikrophoon.W. M. LOGEMAN , Naschrift .Dr. T. C. WINKLER , De grond van Nederland ·•246247253. 261270274277 293 340291308314318320Dr. D. LUBACH , Naschrift op het opstel: " Lagere zwammen en infectieziekten" .Dr. P. HARTING , Nogmaals Christiaan Huygens .P. VAN DER BURG , Nog iets over het mikrophoonJ. C. COSTERUS , Een botanische rariteit . . .Dr. P. HARTING , De Minhocao .H. J. H. GRONEMAN , Het zodiakaal- of dierenriemslicht , naar de nieuwsteonderzoekingenDr. D. LUBACH , Over verschillen in den omvang van den schedelW. M. LOGEMAN , Nog eenige woorden over Edison's phonograaf .Dr. D. LUBACH , Ontdekkingen in Arabië door Kapitein Burton• 325 358. 377• • 381384INHOUD VAN HET WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.Sterrekunde.Zuurstof in de zon.Verband tusschen het aantal zonnevlekken en gevallen regen.De koperroode kleur der maan bij een totale maan-eclipsEen buitengewoon lang waarneembare vuurbol .De zon-parallaxisWachters van MarsVeranderingen aan de maan-oppervlakte.Een zonderlinge meteoor.Het verschijnen van nieuwe sterren·Bladz .1• 6Natuurkunde.Nieuwe methode van metalen spiegelende oppervlakten te maken.Uiterst gevoelige torsiebalans .Specifieke warmte en smeltingswarmte van platina .Wrijving der beweging en der rust . .Draagbare Daniel- elementen van Trouvé .Doorschijnend en wit ijs .Oorzaak der zwaartekracht .De telephoon..••Voortplantingssnelheid der luchtstroomen·Knopen en buiken in toongevende luchtkolommen.Over de diathermansie van lucht en waterstof ..•..Kool in plaats van zink in de galvanische elementen.Elektriciteit en zwaartekracht I.9. 17• 172533· 4989·12231010. 18• 181919· 202025VIII INHOUD VAN HET WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.Elektrische geleidingsweerstand in uitgegloeide metaaldraden .Vorming van dunne spiegelende metaal- oppervlakten door elektrische ontBladz.26leding .Elektriciteit en zwaartekracht. II. ·Diffusie der gassen. •• 344142•LuchtstofjesZirconiumstaafjes voor het hydro- oxygeenlicht.Elektrisch schrijven op glas .Een wekkerapparaat bij de telephoon .Duplextelegraphie.Elektrisch dieplood. ·Afstooting door geluidstrillingen.Nikkelstaal .Geleidingsvermogen voor warmte .•De radiometer voor proeven over stralende warmte.Fornuis van Pacquelin .Thermo-elektrische eigenschappen van elektrolytenGeleidingsvermogen voor warmte.Iets nieuws aangaande de Frauenhofensche strepen .· 4343505051· • 5151· 52• • 575757· · 585858Figuren van Lissajous .Stratificatiën in den elektrischen lichtboog .Luchtscheepvaart .595959Industrieel gebruik der zonnehitte .Werking der elektrische lichtkwastjes op niet geleidende vloeistoffen .Nieuwe bepaling van het mechanisch aequivalent der warmteElektrisch aequivalent van den arbeid.·60· • 65கசு6566Invloed van licht en warmte op het geleidensvermogen van seleniumvoor elektriciteit . . . •De mikrophoon. .Nieuw en eenvoudig middel om groote koude voorttebrengenWerking van den telephoon op den capillairen elektrometerBepaling van den brekingsindex door het mikroskoopOlie-immersiestelsel . .Over den invloed der temperatuur bij het gemagnetiseerd worden van staalPolarisatie - reactieOmwinding der elektromagneten .• •69666768• 68• 73747475• 75Polyskoop van Trouvé . •Element van Pulvermacher.8181INHOUD VAN HET WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. IXOplossing van platina in zwavelzuurGalvanoplastiek van Kobalt·Ontploffingen door stof. •Bladz .· 5982828390Isolatoren voor statische elektriciteitTwee nieuwe werktuigen voor geluidstrillingen •De fransche diapason normal en de standvastigheid der toonhoogte vanstemvorkenDe aardbeving van 26 Augustus91923311• • 22293536· 364554• 5460606195Plantkunde.Parasitische schimmels van het menschelijk lichaamInvloed van het licht op de uitwaseming der plantenWit gevlekte bladeren .Snelheid van den den waterstroom in de planten.Snelle groei van Vallisneria spiralis .Voeding van Drosera rotundifolia .Ademhaling van ondergedompelde waterplanten .Invloed van het licht op de ontwikkeling van bacteriënInvloed van vreemd pollen op daarmede bevruchte planten.Weerstandbiedend vermogen van bacterien aan koude.Negatieve luchtdruk in de planten .Kinkhoest-zwamAnaerobiosis van kleine organismen •.Aardkunde.Scepticism in GeologyOxygenium in het zeewaterIntermitteerende artesische bron . •Oorzaken van het vulkanismus.Kunstmatige voortbrenging van robijnen , saphieren en andere gekristalliseerde silicatenTemperatuur in den St. Gotthard-tunnel • •Vertikale alluviënKlimmende en dalende zouten in den bodem.612202134616977X INHOUD VAN HET WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.Scheikunde.De ontwikkeling van het photographisch negatief . •Chemische formule der CinchonineVorming van nitraten en nitriten . .Vastlegging van stikstof in organische stoffen onder den invloed vanzwakke elektrische ontladingen •Kristallen van kalk , strontiaan en baryt . .Vluchtigheid van calcium , barium en strontiumInvloed van zeewater op vet .Ponsoelion en cyanon , twee nieuwe zelfstandigheden uit steenkoleugas.De vlamreactie van boriumzuur .Werking van het melksap van Carica Papaya op eiwitlichamenPhysiologie.Voortplantingssnelheid van zintuigelijke indrukkenHooren met twee oorenDe amylolytische kracht van speeksel.•.Bladz .2727• 4344525369697692413338den schedelOntsteking der cornea na doorsnijding van den nervus trigeminus binnen.Pancreas-vocht bij plantetende dieren1313Gevolgen van het vernissen der huid bij menschen . • 14Fluorescentie der levende retina . 27Herstelling van retina- purper buiten het lichaam .28Kleurenblindheid . 28Oorzaak van den dood bij miltkoorts .29Inwerking van telephonische klanken op de spieren van een kikvorsch 35Dubbele leiding der zenuwen 35Temperatuur der hersenen . · 44Kleurstoffen der retina .Daltonisme .Maagvocht .•Reactie van het speeksel der parotisOorsprong van de chorda tympaniOntstaan der celkernenOnderzoekingen omtrent zenuwprikkeling. 445362• • 70. 7076• 84INHOUD VAN HET WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. ΧΙZijn bacteriën of de kiemen van deze normaal voorhanden in de leveren de nieren? ...Innervatie van het pancreas .Bacillus anthracis ·Werking van het hart . .Zenuwdraden die de verwijding van de pupil bewerken .Onvolkomen kruising der zenuwvezels in het chiasma nervi optici .Noten-doofheid . .De voorwereldlijke mensch .Anthropologie.•Lengteverhouding tusschen den wijsvinger en den ringvinger.Tanden bij verschillende menschenrassen.Tanden bij verschillende menschenrassen.Vermeerdering van bijziendheid•·Oorspronkelijke uitgebreidheid van het Papoea-rasOngelijkheid van het rechter en linker gedeelte van den schedel.Rotsschilderingen der Boschjesmannen .Erfelijkheid van anomalieën .•Zijn de Sinhalezen Ariërs?Metopismus bij Papoea- schedels .Palaeontologie.Fossile planten der Noordpool- streek •Een varen in het silurisch stelsel.Nieuw exemplaar van Archaeopteryx. •Nieuwe fossile reptilien uit het trias- tijdperk .Het tweede exemplaar van Archaeopteryx .Een nieuwe Dinosaurier.Een nieuwe fossile vogel.•·Dijbeen bij een tertaire zeekoe•Dierkunde.Filaria haematica.Sluimerend leven van landslakken .Luchtademende visschen ••Bladz .8586869393. 9495530394656• 6271778787·111122303172• 718081415XI1 INHOUD VAN HET WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.Voortleving der ongeboren larven van Salamandra atra . •Variabiliteit der stekelbaarzen .Echidna van Nieuw-Guinea •Gemakkelijk middel om de skeletten van kleine dieren te verkrijgenOorsprong van de chorda dorsalis . • •Blinde gammarinen.Phylloxera . .Monstruositeiten van de gewone zeester .Het ei der Meduzen •Vijanden van de Phylloxera .Een nieuwe GorillaZwem- en kieuwaanhangsels van Trilobiten .Bladz .151516. 162323313132373737Verhouding van het maaksel van krokodillen tot den aard van hunne prooi 46Visschen in het meer Nicaragua.Een nieuwe soort van walvischNieuw-Guineesche Echidna's ·De muskiet en de bloed- filariaOntwikkeling der Salpen. •••Vervellingsverschijnsel bij Fratercula arctica.Een vlinder met vijf vleugels .• 47475455636372Wijze van verplaatsing der vogen gedurende de ontwikkeling der Pleuronecten 78Metamorphose eener Libellula.. •De buidel van Echidna .Bevruchting van bloemen door vogels .Netelorganen bij land- planariënDimorphisme der geslachten van Bonellia viridis .78• 79797980Verscheidenheden.Invloed van het glas der flesschen op den daarin bewaarden wijn .Cryptogamisch ferment in typhoid bloed..Manganium in het bloed..De haar-hygrometerBacterium anthracis .·· ·Waarschuwingen voor landbouwers in SaxenBewerktuigde stofjes in de dampkringsluchtEen nieuw rekenwerktuig .... 840485664• 838896Pieter CamperLIJST DER AFBEELDINGEN.STEENDRUKPLATEN.HOUTSNEDEN.Over het meten van den tijd. .Cailletet's en Pictet's proeven• tegenover den titel.Fig. 1 Bladz. 69Verschillende vormen van splijtzwammenEen in " claims" afgedeeld diamantveld in Zuid- Afrika .Netten voor het vangen van eenden in het water.Netten voor het vangen van smeeken op den drogen grond"72 "70"7 3 99 72"74 97 80"5 98 19n6 10677 7 "107"8 1079•" "11010 "7 110"7 11 112 " 3312 113n1 " 130n2 n 130"3 17 133n 188244 ""254 n7... 258XIV LIJST DER AFBEELDINGEN.Edison's phonograafFig. 1 Bladz. 2622 263 9999 3 2654 26697 5 26699 1 " 2711 "27299 1 97 292" 2 "29299 311• 99 318Fig. 1 99 3282 99 368De mikrophoon.Schimmeldraden , gist- of spruitzwammen , splijtzwammen.Vergroote splijtzwammen.Een luchtpomp .99Een botanische rariteit.Het zodiakaal- of dierenriemslicht


PIETER CAMPERIN ZIJN LEVEN EN WERKEN GESCHETST ,DOORP. HARTING.S 42Ons Album heeft achtereenvolgens zijne schatting betaald aan CHRISTIAANHUYGENS , ' aan ANTONY VAN LEEUWENHOEK , aan JOHANNES SWAMMERDAM, aan HERMAN BOERHAAVE. Thans wenschen wij eenige bladzijdente wijden aan de nagedachtenis van PIETER CAMPER, die, wat den tijd betreftwaarin hij leefde , tot laatstgenoemden ongeveer in gelijke verhoudingstond , als deze tot de drie eersten , en op zijne beurt den roem derNederlandsche wetenschap op geen minder waardige wijze heeft gehandhaafd dan een hunner. Ja , indien de verdiensten van eenen natuuronderzoeker moesten worden afgemeten naar den roem die dezen bijzijne tijdgenooten is ten deel gevallen , dan zoude aan CAMPER onderhen wellicht de eerste rang toekomen. Tienmalen bij verschillende binnenen buitenlandsche geleerde genootschappen bekroond voor de beantwoording van prijsvragen; lid van al die genootschappen en van nogverscheidene andere; een der acht associés étrangers van de ParijscheAkademie van wetenschappen , eene eer die hij onder ons Nederlandersalleen met BOERHAAVE gedeeld heeft , terwijl HUYGENS bij de oprichtingvan dit lichaam daarvan een der gewone leden was , voorts per-' Jaargang 1868 bl. 33.' Jaargang 1876 bl. 1 .

  • Jaargang 1875 bl. 357.

---4 Jaargang 1877 bl. 1. Door Dr. Lubach.12 PIETER CAMPER IN ZIJN LEVEN EN WERKEN GESCHETST.-soonlijk bekend bij schier alle geleerden van naam in Europa , die hijhad ontmoet op zijne vele reizen , waartoe het bezit van een grootfortuin hem in staat stelde; eindelijk bij velen zijner medeburgershoog geëerd niet enkel wegens de diensten die hij der geneeskundigewetenschap bewees als hoogleeraar achtereenvolgens aan drie onzer inrichtingen van hooger onderwijs , maar ook aan de kunst door zijn eigenvoorbeeld en zijne op grondige kennis en ervaring steunende aesthetischevorming , terwijl bovendien zijne uitgebreide en veelzijdige kundighedenhem in staat stelden zich nog in verscheidene andere opzichten voorzijn vaderland nuttig te maken , waarom hem dan ook verschillende hoogebetrekkingen , eindelijk het lidmaatschap van den Raad van State , werden opgedragen.Ziedaar in korte trekken wat CAMPER Voor zijne tijdgenooten was.Voegen wij hierbij nog dat hij , zooals zijne beeltenis hem vertoont ,een statig , indrukwekkend voorkomen bezat , en wij erkennen in CAMPEReen dier bevoorrechte , boven het gewone peil der menschheid hoog uitstekende figuren , wier invloed , gedurende hun leven groot , zich nogvele jaren na hun dood gevoelen laat, en wier levensgeschiedenis reedsdaarom belangstelling moet inboezemen.Eene onpartijdige waardeering der verdiensten van zulk een man iseerst lang na zijnen dood mogelijk , wanneer de schitterende nimbusverdwenen is , waarin hij voor het oog zijner tijdgenooten was gehuld.Het korte bestek , waarbinnen wij ons hier beperken moeten , veroorlooft niet dit hier op eene wijze ten volle het onderwerp waardig tedoen. Alleen eene beknopte schets van zijn leven en een overzicht vanhet voornaamste dat de wetenschap aan zijne werkzaamheid verschuldigd is , kunnen in de volgende bladzijden eene plaats vinden.PIETER CAMPER zag het levenslicht te Leiden , den 11den Mei 1722.Zijn vader , FLORENTINUS CAMPER , gesproten uit eene oude koopmansfamilie , had gedurende eenige jaren te Batavia de betrekking van predikant vervuld en was daar gehuwd met SARA GEERTRUIDA' KETTING , diede dochter was van hollandsche ouders. Hij keerde in 1713 naar hetvaderland terug en zette zich te Leiden neder. FLORENTINUS CAMPERwas een man van veel kennis en smaak , die de vriendschap zocht van¹ Wij vestigen hierbij de aandacht op eene in dit jaar door het Provinciaal Utrechtschgenootschap uitgeschreven prijsvraag: "Het leven en de verdiensten van P. CAMPER. 'PIETER CAMPER IN ZIJN LEVEN EN WERKEN GESCHETST. 3geleerden en kunstenaars. Onder de eersten wordt vooral BOERHAAVE ,onder de laatsten de verdienstelijke schilder ridder KAREL MOOR genoemd. Beiden hebben reeds vroegtijdig hun stempel gedrukt op dengeest van den jeugdigen PIETER. Van de dubbele levensrichting , diemen later steeds bij hem opmerkte , namelijk die welke het onderzoekder natuur ten doel had en die welke hem er toe bracht het onderzochte op kunstmatige wijze zoo af te beelden , dat slechts weinigenhem in dit opzicht geëvenaard hebben , vond hij voor de eerste eenvoorbeeld in BOERHAAVE , voor de tweede in MOOR. BOERHAAVE's rechtstreeksch onderwijs mocht hij echter niet meer genieten , want die voortreffelijke man was reeds overleden , toen de jonge CAMPER student inde geneeskunde werd. Onder de leiding van MOOR en diens zoon beoefende hij echter de teekenkunst en de bouwkunst. Reeds vroegtijdigbegon hij ook in olieverw te schilderen , en in zijne familie is en wordt ,naar wij hopen , nog bewaard een in olieverw geschilderd levensgrootportret van CAMPER , door hemzelven op een-en-twintig-jarigen leeftijdgeschilderd. Ook legde hij zich toe op het boetseeren in klei , op hetetsen en op het graveeren in zoogenaamde zwarte kunst.Zoo was CAMPER kunstenaar voordat hij geleerde werd. Voor dentoekomstigen anatoom was die ontwikkelingsgang van groot gewicht.Eer bij zich op de anatomie van den mensch en andere dieren toelegde , had hij geleerd zijne oogen tot de juiste waarneming van vormen en zijne handen tot het teruggeven van het waargenomene doorde teekenstift te gebruiken.Student geworden aan de Leidsche hoogeschool , genoot hij het onderwijs van LABORDES in de wiskunde , van MUSSCHENBROEK en ' s GRAVESANDEin de physica , van den ouderen ALBINUS in de ontleedkunde , terwijlhij voorts de eigenlijke geneeskundige vakken onder GAUBIUS , VAN ROOYENen TRIOEN beoefende.1Den 14den October 1746 , op vier- en- twintig- jarigen leeftijd , verwierfhij den dubbelen doctorstitel , in de Natuurkundige wijsbegeerte en inde Geneeskunde , na verdediging van twee dissertaties , die te samenechter één geheel uitmaken , daar de eene over het gezicht , de andereover het gezichtsorgaan handelt.In het volgende jaar verloor CAMPER zijn beide ouders. En daar hijnu vrij was van alle huiselijke banden en zijn fortuin hem in staat¹ De visu en De oculi quibusdam partibus.4 PIETER CAMPER IN ZIJN LEVEN EN WERKEN GESCHETST.stelde eenigen tijd op reis door te brengen , zoo besloot hij te voldoenaan den reeds lang gekoesterden wensch van andere landen te bezoekenen kennis aan te knoopen met de beroemdste aldaar levende geleerdenen tevens zijne studiën voort te zetten.Voorzien van de noodige aanbevelingsbrieven , begaf hij zich in 1748naar Londen. Daar leerde hij HUNTER , den grooten anatoom , voortsMEAD , SMELLIE , MITCHEL , PRINGLE en andere beroemde geneeskundigenvan dien tijd kennen. Ook knoopte hij betrekkingen aan met eenigebeoefenaars van dier- en plantkunde: CATESBY , HANS SLOANE , COLLINSON ,WATSON , KNIGHT , HILL , allen mannen wier namen ook nu nog meteere worden genoemd. Met BAKER , den bekenden schrijver over hetmikroskoop en mikroskopische onderwerpen, kwam hij almede in kennis. Toch blijkt het niet dat die kennismaking er CAMPER toe geleidheeft zelf het mikroskoop dikwerf tot wetenschappelijk onderzoek tegebruiken. Trouwens dit toen nog zeer onvolkomen werktuig was doormeer dan ééne oorzaak in de schatting der geleerden van dien tijdzeer gedaald , en er moest bijna een eeuw voorbijgaan , alvorens het , alsmiddel om vele geheimen der natuur te ontsluieren , de eereplaatszoude innemen die onze eeuw daaraan heeft toegekend.1Vervolgens bezocht CAMPER ook de aloude zetels van engelschegeleerdheid , Oxford en Cambridge , en leerde op dezen uitstap , behalveandere geleerden , den beroemden astronoom HALLEY persoonlijk kennen.Terwijl hij zoo achtereenvolgens met een aantal der voornaamsteengelsche geleerden van dien tijd in aanraking kwam , verzuimde hijniet tevens , door het bezoeken van ziekenhuizen , zijne geneeskundigekennis te volmaken. Maar bovendien verloochende zich zijne zuchtvoor de kunst niet. Hij oefende zich aan de teeken-akademie in hetteekenen naar het model , en onder FABER in de graveerkunst. ZelfsIn CAMPER'S geschriften vind ik slechts eenmaal een blijk , dat hij wel eens hetmikroskoop tot onderzoek van organische voorwerpen gebruikte , maar dit blijk is nietvan belang ontbloot. Hij onderzocht namelijk het maaksel der haren van het rendier onder hetmikroskoop en vergeleek dit bij dat der "biezen waarvan men matten maakt. " (Zie Oeuvres ,I p. 305) . Inderdaad bestaan de haren van het rendier, even als die van andere tot deherten- familie behoorende soorten , voor het grootste gedeelte uit groote veelhoekige cellen , die , wat de gedaante aanbelangt , geheel op die van planten- parenchym gelijken .Wij hebben hier wel het eerste spoor eener opgemerkte overeenkomst tusschen de elementaire bestanddeelen van planten en dieren , gelijk deze vele jaren later ( 1839) doorSCHWANN duidelijk is in het licht gesteld. De waarneming van CAMPER is gedaan omstreeks 1770,PIETER CAMPER IN ZIJN LEVEN EN WERKEN GESCHETST. 5aan de scheepsbouwkunst wijdde hij een belangstellende aandacht.Van Londen begaf CAMPER zich naar Parijs , waar hij onder anderenLOUIS leerde kennen, die als chirurg grooten naam had , alsmede BUFFON ,welke laatste echter toen nog niet dien roem had bereikt , welke hemlater ten deel viel . Daarop bezocht hij Lyon en Genève. Toen hij zichin laatstgenoemde stad ophield , ontving hij het bericht dat hij te Franekertot hoogleeraar in de genees- en heelkunde was benoemd. Hij nam zijnterugweg over Lausanne , Bern , Bazel , Straatsburg , Mannheim en Bonnen verzuimde niet , zoover de kortheid van den tijd toeliet , in elk dezerplaatsen de aan de wetenschap gewijde inrichtingen te bezoeken enbij beroemde geleerden zijne opwachting te maken , o. a. te Bazel bijBERNOUILLI , een man aan wiens diep inzicht in vele natuurverschijnselen eerst onze tijd volle recht heeft doen wedervaren.Kort na zijne terugkomst te Leiden, in 1749, werd CAMPER door eenelangdurige ziekte aangetast. Wellicht was deze de reactie , gevolgd opde vele en velerlei indrukken die zijn jeugdige en vurige geest gedurende zijn tweejarige reis ontvangen had. Hoe dit zij , eerst in denherfst van 1750 kon hij zijn ambt aanvaarden met het houden eenerredevoering , waarvan het onderwerp , " de beste wereld" , slechts ineen verwijderd verband stond met de betrekking , waaraan hij voortaanzijne krachten zou wijden .Omstreeks dien tijd werd hij door de Royal Society te London tothaar medelid benoemd , welke benoeming hij wel voornamelijk aanzijne persoonlijke kennismaking met de engelsche geleerden te dankenhad , daar hij op dit tijdstip , behalve zijne beide dissertaties , noggeene wetenschappelijke geschriften had uitgegeven , doch die juistdaarom te duidelijker bewijst dat de indruk, dien zijn persoon tijdenszijn verblijf in Engeland's hoofdstad op de geleerden , waarmede hij aldaar in aanraking kwam , had gemaakt , eene hoogst gunstige moetzijn geweest.Deze benoeming mag wel eene aansporing voor hem zijn geweest omnogmaals Londen te bezoeken. Hij bracht daar den vacantietijd in 1752door en was toen o. a. SMELLIE behulpzaam in het vervaardigen ofcopieeren van eenige der anatomische platen door dezen uitgegeven.Na een vijfjarig verblijf als hoogleeraar aan de friesche akademie ,Het eerste deel van BUFFON's Histoire naturelle verscheen eerst in het volgendjaar , 1749.• De mundo optimo.6 PIETER CAMPER IN ZIJN LEVEN EN WERKEN GESCHETST.ontving CAMPER de uitnoodiging in gelijke betrekking aan het Amsterdamsche Athenaeum Illustre op te treden. Hij nam die uitnoodiging aan(1755) en aanvaardde zijn nieuw professoraat met twee kort na elkander gehouden redevoeringen , waarvan de onderwerpen ditmaal rechtstreeks aan de voornaamste vakken zijner studie ontleend waren.In het volgende jaar ( 1756) huwde hij met J. BOURBOOM , weduwevan wijlen J. VOSMA, burgemeester van Harlingen , en dochter vanJ. BOURBOOM , burgemeester van Leeuwarden. Dit huwelijk is , gelijkwij zien zullen , van veel invloed geweest op CAMPER's verderen levensloop.Gedurende zijn verblijf te Amsterdam hield CAMPER zich vooral metziektekundige ontleedkunde bezig. Hij vereenigde een aantal door hemverrichte waarnemingen in een afzonderlijk geschrift , waarvan heteerste deel in 1759 , het tweede in 1762 verscheen , toen hij reeds zijnprofessoraat nedergelegd en Amsterdam verlaten had , om zich wederin Friesland , en wel op een hem toekomend buitenverblijf , Klein- Lankum , in de nabuurschap van Franeker , te vestigen. De hoofdredenhiervan was dat CAMPER's echtgenoote , gelijk meer friesche dames ,ook nog in onzen tijd , eene zoo bijzondere voorliefde had voor deprovincie waarin zij geboren was , dat zij elders , gelijk men gewoonis te zeggen , niet wel aarden kon. Vooral het drukke , woelige Amsterdam stond haar tegen.En zoo legde CAMPER in 1761 zijne betrekking op negen-en-dertigjarigen leeftijd neder , om voortaan het leven van een landheer te leiden , niet echter van een zulken voor wien het voldoende is zijne oogente laten weiden over zich tot aan den horizon uitbreidende , metrunderen besprenkelde grasvelden. Integendeel , nog in hetzelfde jaarverscheen van hem eene verhandeling , waarin een zijner gewichtigsteontdekkingen is medegedeeld , namelijk die van het ware maakselvan het gehoororgaan der visschen 3 , waaromtrent men tot dusverslechts zeer gebrekkige voorstellingen had. Ook schreef hij in dien tijd ,1 De anatomes in omnibus scientiis usu , en De certo in medicina.-

  • Demonstrationes anatomico-pathologicae , I , 1759 , II , 1762. In de werken der

Hollandsche maatschappij der wetenschappen verscheen bovendien in dien tijd eene verhandeling van zijne hand: Over den oorsprong der breuken in nieuwgeborene kinderen.• Ontleedkundige beschrijving van het gehoor der gekieuwde visschen. Dezeverhandeling werd later ( 1767 ) , door hem zeer vermeerderd , als Mémoire sur l'organede l'ouie des poissons , aan de Parijsche academie aangeboden en verscheen in hareMémoires in 1774 , Vol. VII.PIETER CAMPER IN ZIJN LEVEN EN WERKEN GESCHETST. 7ter beantwoording eener prijsvraag van de Hollandsche maatschappij ,eene verhandeling over de lichamelijke opvoeding der kinderen. Bovendien werd een gedeelte van zijn tijd in beslag genomen door hetbijwonen der Statenvergaderingen , als gedeputeerde van Idaarderadeel.Doch in weerwil van het aangename en werkzame leven dat hijop zijn geliefd Klein-Lankum in den schoot van zijn gezin leidde , koneene natuur als die van CAMPER toch op den duur geene voldoeningvinden in zulk eene betrekkelijke eenzaamheid , waarin zijne talentenzich niet geheel ontplooien konden. Hij gevoelde behoefte aan verkeermet gelijkgezinde beoefenaars der wetenschap , aan eenen bepaaldenwerkkring en de daaraan verbonden plichten. En zoo gebeurde het danook dat , toen in 1763 hem een professoraat te Groningen werd aangeboden , hij dit aanbod met graagte aannam , zonder zich daarbij alte veel te storen aan de voorliefde zijner vrouw voor het frieschelandleven. Dit professoraat omvatte , behalve de chirurgie en anatomie ,ook zonderling genoeg de botanie. Het was voorzeker deze vereeniging van schijnbaar zeer uiteenloopende vakken , die aan CAMPERhet thema van eene zijner merkwaardigste redevoeringen aan de handgaf. Hij sprak namelijk bij de aanvaarding van zijn professoraat:"Over de verwonderlijke overeenkomst tusschen planten en dieren.'Wanneer wij in het oog houden , dat de machtigste hulpmiddelen , waarover wij in onzen tijd beschikken om overeenkomsten te ontdekken ,waar oogenschijnlijk slechts verschillen bestaan , namelijk het mikroskopisch en het scheikundig onderzoek , aan CAMPER nog niet of inzeer geringe mate ten dienste stonden , dan verdient het inderdaadonze bewondering dat zijne gave van vergelijking hem tot de erkenning bracht der hoogere eenheid , die zoowel het planten- als het dierenrijk in zich begrijpt.-1Dat CAMPER niet enkel een voortreffelijk natuuronderzoeker , maarook een aesthetisch fijn gevoelend man was , die zich rekenschap wistte geven van den indruk dien het schoone op ons maakt , bewees hijkort daarna , toen hij met een aan dit onderwerp gewijde redevoering 2 ,het rectoraat der akademie nederlegde.¹ De admirabili analogia inter stirpes et animalia. Deze redevoering werd onmiddellijk gevolgd door eene andere van geheel anderen aard. Daarin werd een chirurgischanatomisch onderwerp , De claudicatione , behandeld. De sprong was zeker nog al groot.De pulchro physico.8 PIETER CAMPER IN ZIJN LEVEN EN WERKEN GESCHETST.-De tien jaren van zijn Groninger professoraat behooren tot de werkzaamste van CAMPER'S leven. Behalve de hem opgedragen lessen ,die reeds talrijk genoeg waren , gaf hij ook nog een collegie , heteerste hier te lande , -over gerechtelijke geneeskunde , dat grootenbijval vond en , behalve door studenten , ook door verscheidene zijnercollega's, door leden van den stedelijken magistraat en advokaten werd bijgewoond. Reeds kort na zijne aankomst te Groningen was hij tot stedelijk geneesheer benoemd. Zijn vurige geest drong hem, zich nog inandere opzichten nuttig te maken. Op zijne aansporing richtte mente Groningen een genootschap tot verbetering van den landbouw op.Toen in 1768 de veepest hevig woedde , trachtte hij , met zijnen ambtgenoot VAN DOEVEREN , daaraan paal en perk te stellen door het totstand brengen eener vereeniging , op welker kosten verschillende geneesmiddelen en inzonderheid de inenting beproefd werden. Ook hieldhij publieke lessen over de veepest , die in 1770 uitgegeven en in hetvolgende jaar in het hoogduitsch vertaald werden. Het in de provincie Groningen gegeven voorbeeld vond navolging in Friesland. Ookdaar kwam eene inrichting tot stand tot inenting der ziekte als voorbehoedingsmiddel. Deze inrichting stond onder bestuur van een van CAMPER'S leerlingen , Dr. MUNNIKS , die later ook hoogleeraar te Groningen.werd. Deze stuitte echter op grooten onwil en tegenstand der boeren ,die zich verbeeldden dat de inenting slechts dienen kon om de verspreiding der ziekte te bevorderen. MUNNIKS moest met zijn runderenstalherhaaldelijk van het eene oord naar het andere verhuizen , van Dijkseinde naar Blauwhuis , van Blauwhuis naar Terband. Hier werd MUNNIKS gedurende den nacht door de boeren overvallen en met zijne ,toen uit honderd- acht stuks bestaande , kudde van runderen verjaagd ,totdat hij op het acht uur van daar gelegen Galama-Dammen eenonderkomen vond en zijne proeven rustig en met gewenscht gevolgkon voortzetten.Eene in 1771 uitgebroken epidemie van kinderpokken gaf CAMPERgelegenheid vele waarnemingen te doen over de inenting , niet der koepokken welke JENNER eerst vele jaren later deed kennen , maar die dernatuurlijke pokken , welke eenige jaren vroeger in zwang was gekomen.Zijne ondervindingen ten dien aanzien werden door hem publiek gemaakt in een afzonderlijk geschrift , dat ook in het volgende jaar inhet hoogduitsch werd vertaald .Eene poging om in Groningen eene teekenschool tot stand te bren-PIETER CAMPER IN ZIJN LEVEN EN WERKEN GESCHETST. 9gen mislukte. Men zag aldaar toen, even als nog vele jaren later ook elders ,de hooge beteekenisvan het teekenenals opvoedingsmiddelnog niet in.Intusschenhield CAMPERzich ook in den tijd , dien hem zijn onderwijsen veelvuldigepraktischebemoeiingenoverlieten , ijverig bezig metonderzoekingenop chirurgischen anatomischgebied.Eene verhandeling over de callus-vorming bij gebroken beenderen ,aan de koninklijke akademie van Edinburg aangeboden , deed hem in1765 tot lid van deze benoemen. Voorts zond hij aan de Parijsche akademieanatomische beschrijvingen van den pecari en van den kaapschen miereneter of het zoogenaamde aardvarken ( Orycteropus) . Ook publiceerde hijin den Rhapsodist , een veelgelezen tijdschrift van dien tijd , eene verhandeling "over den oorsprong en de kleur der Negers."Voorts vermelden wij hier , als tot dit tijdperk van CAMPER's levenbehoorende , zijne ontleedkundige onderzoekingen over het Rendier enover den tweehoornigen Rhinoceros. Deze eerste nauwkeurige beschrijving van den Afrikaanschen rhinoceros , waarvan hij een kop als geschenk van den gouverneur der kaap- kolonie , baron VAN PLETTENBERG .ontvangen had , werd door den beroemden PALLAS vertaald en in dewerken der Petersburger akademie opgenomen. De belangrijkste anatomische ontdekking echter , welke CAMPER in dit tijdvak , namelijk in1771 deed , was die van hetgeen men thans noemt: "de pneumaticiteit van het vogelskelet. " Daaronder verstaat men dat de meeste , bijeenigen bijna alle , beenderen van een vogel niet , gelijk bij zoogdieren ,met merg, maar met lucht gevuld zijn. Ook staat de holte dier beenderen door opene kanalen en luchtblazen met de longen in verband.Het is duidelijk dat deze eigendommelijke inrichting voor de levenswijze der vogels als vliegende dieren van veel gewicht is . Al hadCAMPER geene enkele andere ontdekking gedaan , dan zoude alleen dezeaan zijn naam eene blijvende plaats in de geschiedenis der wetenschapverzekeren. Wel is waar heeft JOHN HUNTER zich in 1774 deze ontdekking toegeeigend , doch het bewijs kan geleverd worden dat CAMPERhaar werkelijk drie jaren vroeger deed en dat , hoewel zijne verhandeling daarover eerst in 1774 in de werken van het Bataafsch genootschap verscheen , hij haar reeds in 1771 aan verschillende binnen- enbuitenlandsche geleerden had medegedeeld . '' CAMPER zelf heeft zijn recht op de ontdekking gehandhaafd door een opstel in deVaderlandsche Letteroefeningen van 1775.10 PIETER CAMPER IN ZIJN LEVEN EN WERKEN GESCHETST.Uit deze verhandeling leeren wij ook CAMPER , wellicht meer dan uiteenig ander zijner geschriften , als scherpzinnig natuuronderzoeker kennen , die de inductieve methode in toepassing wist te brengen , terwijl er tevens uit blijken kan hoe onjuist de meening is , dat belangrijke ontdekkingen als het ware bij toeval gedaan worden. Dat debeenderen der vogels zeer dunne wanden hebben , was reeds lang vóórCAMPER door GALILEI en na dezen door BORELLI waargenomen , terwijl de graaf de MARSIGLI zelfs de ontdekking gedaan had dat dearmbeenderen van een Pelikaan hol waren en geen merg bevatten ,en dat zij zeer licht waren. Het hoofdfeit derhalve , waarop de pneumaticiteit van het vogelskelet berust , was bekend , doch noch de genoemde natuuronderzoekers , noch ook BUFFON , waar hij die waarnemingen vermeldt , waren op het denkbeeld gekomen dat het ontbrekendmerg door lucht vervangen was , nog minder dat de holte der beenderen wellicht met de ademhalingsorganen in gemeenschap stond.3Het was op den 10den Februari 1771 , dat CAMPER , bij het ontledenvan een grooten visch-arend zag , dat het dijbeen en vervolgens ookdat het opperarmbeen geheel hol waren. Dit trof hem; hij beslootdaaruit dat deze beenderen gedurende het leven dus met lucht gevuldmoesten zijn geweest , en het denkbeeld kwam bij hem op , dat er mogelijk een verband kon bestaan tusschen de ademhalingswegen en deholten der genoemde beenderen. Was deze hypothese juist , dan moesten er in de eerste plaats openingen in den wand dier beenderen zijn,waardoor de lucht kon toetreden. Dadelijk onderzocht hij de in zijnbezit zijnde skeletten van verschillende soorten van vogels , en inderdaad zag hij dat onder het hoofd van het opperarmbeen bij allen zicheene tamelijk groote opening bevond. Eene zoodanige opening werdook door hem gezien onder den draaier (trochanter) van het dijbeen ,maar alleen bij die vogels welke lang en hoog vliegen , niet bij anderen.Of nu werkelijk door die openingen lucht kon in- en uittreden , m. a.w. of er een rechtstreeksch verband met den ademhalingstoestel bestond , moest een eenvoudige proef leeren. Het eerst bij een uil , laterbij een ooievaar en verscheidene andere vogels , blies hij door het geopend opperarmbeen en zag de borstkas zich uitzetten als bij de adem-' De motu animalium , Propos. 194 p. 156.Danub Fran. Mysic. T. VI , p. 10.Hist. natur. des oiseaux , T. I , p. 112.PIETER CAMPER IN ZIJN LEVEN EN WERKEN GESCHETST. 11haling. Nu sneed hij de luchtpijp door en hield daarvoor de vlam eenerkaars. Deze werd uitgeblazen , toen hij door het opperarmbeen blies.Daarop plaatste hij de vlam voor de opening in het opperarmbeen ,blies door de luchtpijp , en ook nu werd de vlam uitgeblazen . Hiermedewas de hoofdzaak uitgemaakt; er kon niet meer aan getwijfeld worden de luchtwegen der ademhalingsorganen en de met lucht gevuldeholten der beenderen staan met elkander in opene gemeenschap.CAMPER zag zijne vooronderstelling volkomen bewaarheid en beleefdetoen een dier oogenblikken , welke ook in het leven van groote natuuronderzoekers slechts spaarzaam voorkomen , namelijk die , waarin zijde voldoening smaken van niet enkel een nieuw feit te hebben ontdekt,maar ook daardoor een beter inzicht in een geheele reeks van natuurverschijnsels te hebben verkregen. Dat hij vervolgens dit onderzoeknog verder uitbreidde en daarbij aanmerkelijke verschillen tusschenvogels en vogels vond , spreekt van zelf , doch de uitkomsten daarvanbehoeven hier geen nadere vermelding. Zij zijn gemeen goed gewordenen worden thans zelfs bij het elementair onderwijs in de natuurlijkehistorie aan kinderen medegedeeld.De werkkring , waarin CAMPER te Groningen geplaatst was , voldeedhem bij uitstek. In lateren tijd zeide hij dikwijls dat hij de daar doorgebrachte jaren onder de gelukkigste zijns levens telde. Maar zijnevrouw dacht er anders over , en CAMPER was een inschikkelijk echtgenoot. Eindelijk , in 1773 , toen hij nog slechts 51 jaren oud was , gafhij toe aan haren wensch om weder naar haar geliefd Friesland terugte keeren , en legde zijn hoogleeraarsambt neder. Hij vestigde zichechter niet op den duur op Klein-Lankum, maar in het nabijgelegenFraneker , zonder evenwel in eenige rechtstreeksche betrekking tot deakademie , waaraan hij vroeger hoogleeraar was , te treden. Desniettemin ging hij ijverig voort met het doen van anatomische onderzoekingen en met het uitgeven van geschriften , waaronder verscheidene deantwoorden bevatten op prijsvragen van binnen- en buitenlandschegeleerde genootschappen , doch daarom nog niet tot de belangrijkste zijnerwerken behooren , al brachten zij er ook toe bij om zijn roem te verhoogen en meer en meer door Europa te verbreiden.Van meer gewicht waren zijne onderzoekingen over het maaksel van"het stemorgaan der mannelijke kikvorschen", die over de " voorttelingder padden" en van den zonderlingen Pipa americana , die hare eieren inkleine holten op den rug draagt; voorts over het nut der sectio symphysis12 PIETER CAMPER IN ZIJN LEVEN EN WERKEN GESCHETST.ossium pubis , die CAMPER het eerst , en met goed gevolg , bij een levenddier deed. Ook de kennis van den Doejong en van Siren lacertina werddoor hem uitgebreid . Dat het eerstgenoemde dier weinig overeenkomstmet den walrus heeft , zooals nog BUFFON meende , maar integendeeltot de walvischachtige dieren naderde , werd door hem aangetoond.In 1774 had hij gelegenheid eenen in de menagerie van den prins vanOranje gestorven jongen olifant te ontleden. Slechts een kort berichthierover werd door CAMPER zelven nog tijdens zijn leven gepubliceerd.Eerst verscheidene jaren na zijnen dood werden zijne uitvoerige aanteekeningen hierover , vergezeld van twintig platen , door de zorgenvan zijn zoon ADRIAAN GILLIS uitgegeven.Tot de belangrijkste van CAMPER'S ontleedkundige onderzoekingen behooren die over het maaksel des Orang- oetangs , waarvan hij achtereenvolgens niet minder dan vijf exemplaren ontleedde. De uitgebreideverhandeling , waarin hij het toen nog slechts gebrekkig bekend maakselvan dit opmerkelijke , den mensch zoo nabijkomend en toch weder ineenige gewichtige bijzonderheden van hem afwijkend dier beschreef,verscheen in 1778. Daarin toonde hij o . a. ten duidelijkste aan , dat debeschrijving , die GALENUS van het anatomisch maaksel van het menschelijk lichaam heeft gegeven , niet gegrond kan zijn op het werkelijkonderzoek van dit lichaam , maar van dat der apen. Of , zooals CAMPERwaarschijnlijk achtte , de Orang- oetang zelf naar Rome gebracht endoor GALENUS ontleed is , willen wij in het midden laten. Om meerdan eene reden schijnt dit te mogen betwijfeld worden , hoe vele blijken ook CAMPER , waar hij dit beweert , evenals in vele andere zijnergeschriften , van zijne grondige kennis der oudheid heeft gegeven.12Nog vermelden wij hier kortelijk zijne mededeelingen over de fossielen van den St. Pietersberg , waarvan hij een aantal , en daaronderzeer belangrijke , in zijne verzameling had. Dat hij , op het toenmaligstandpunt der kennis , den waren aard van het reusachtige hagedisachtige dier , den Mosasaurus , waarvan talrijke overblijfselen aldaartoen reeds gevonden waren , miskende , is niet te verwonderen; maarzonderling voorzeker is het , dat hij er een soort van Cachelot ( Physeter)in meende te herkennen , te meer omdat het blijkt dat hem de ge1 Philos. Transactions 1786 p. II.

  • Deze maakt thans een deel uit van het museum van Teyler's stichting te Haarlem.

PIETER CAMPER IN ZIJN LEVEN EN WERKEN GESCHETST. 13hemeltetanden , waardoor dit dier zich van alle walvischachtige dieren.evenals van alle andere zoogdieren onderscheidt , niet onbekend waren.Andere kleine geschriften over heel- en ontleedkundige onderwerpen ,die hij in 1787 aan de Petersburger akademie zond , zooals over denkop van een bison , over het reusachtig hoofd van een buffel , over debeenderen van den Amerikaanschen Mammoet (Mastodon) , over denKangoeroe , en meerdere kleine opstellen , gaan wij met stilzwijgen voorbijen vermelden hier nog slechts zijne verhandeling , getiteld "Over denbesten schoen" , welke in 1781 verscheen. Die verhandeling had haar ontstaan aan eene bijzondere omstandigheid te danken. In een gezelschapnamelijk waarin zich eenige van CAMPER'S oud- leerlingen bevonden ,werd beweerd dat de onderwerpen , geschikt om daarover eene geneeskundige verhandeling te schrijven , reeds toen geheel uitgeput waren (!)Men mag wel als waarschijnlijk aannemen , dat CAMPER zijne oud- leerlingen een weinig beknord had , dat zij zoo weinig van zich lietenhooren. Hij betoogde daarop dat , wel verre dat de stof uitgeput zoudezijn , deze daarentegen nog zeer rijk was , ja dat het schijnbaar nietigsteen ondankbaarste onderwerp , al ware het b.v. slechts de vorm van eenschoen , onder de handen van een kundig schrijver belangrijk kon worden.Toen men nu volhield , dat zelfs hij daartoe niet in staat zou zijn ,nam hij de uitdaging aan en schreef de genoemde verhandeling , waarinhij op ontleedkundige gronden aanwees hoe een schoen moet gemaaktzijn , om geheel aan zijn eigenlijk doel te beantwoorden , van namelijkeenvoudig tot bekleeding en steun van den voet te dienen , zonder devele deelen , waaruit de voet bestaat , te knellen en in hunne natuurlijke bewegingen te hinderen . Zelfs thans nog heeft de in dit opstelgegeven toepassing van ontleedkundige kennis geenszins hare waardeverloren , en onze dames zouden zich zeker van andere schoeisels voorzien , indien zij naar CAMPER's raad wilden luisteren en niet liever hunnevoeten lieten verwringen door het loopen op hakken , die , wanneer zijaangeboren waren , terecht als akelige monstrositeiten zouden wordenbeschouwd.Doch wij moeten CAMPER nog op geheel andere wegen volgen dandie waarop wij hem tot dusver hebben gadegeslagen. CAMPER was nietenkel een voortreffelijk heel- en ontleedkundige , maar hij was bovendien , gelijk wij reeds zagen , een man van een fijn ontwikkeld aesthetischgevoel , en hij had eene vaardige hand om wat zijn oog waarnam door14 PIETER CAMPER IN ZIJN LEVEN EN WERKEN GESCHETST.teekening of boetseeren terug te geven. Bij voorkeur teekende hijzijne anatomische figuren met de pen. Nu kan ik wel is waar het oordeel niet onderschrijven dergenen , die CAMPER's penteekeningen , welkeniet veel anders zijn dan eenigszins uitgewerkte schetsen , stellen bovendie van b. v. WANDELAAR , wiens met al de hulpmiddelen der kunst geheel voltooide afbeeldingen bij de anatomische werken van ALBINUS zelfsin onzen tijd nog onovertroffen zijn , maar toch moet ieder erkennendie de talrijke figuren beschouwt , welke CAMPER bij zijne werken heeftgevoegd , dat hij het eenvoudige hulpmiddel , waarvan hij zich bediende , op meesterlijke wijze wist te hanteeren en dat zijne penteekeningen vaak eene juistheid en waarheid van uitdrukking hebben ,die niet zelden bij meer uitvoerig afgewerkte figuren gemist worden.Men herkent in al zijne afbeeldingen het kunstenaarsoog dat de penbestuurd heeft. Toch zoude ik niet gaarne iemand aanraden in dezenCAMPER'S Voorbeeld te volgen , om dezelfde reden waarom men beterdoet , bij het bouwen van een huis , zich van steen , kalk , hout enijzer te bedienen , wanneer men die materialen ter zijner beschikkingheeft , dan daartoe enkel bamboe te gebruiken.Doch hoe dit zij , dat CAMPER niet alleen als geneeskundige en natuuronderzoeker , maar ook als kunstenaar bij zijne tijdgenooten , vooralbij de schilders en beeldhouwers van die dagen , hoog stond aangeschreven en dit ten volle verdiende , is zeker. Hij was dan ook eenijverig en hoog geëerd lid der teeken-akademie te Amsterdam . Herhaaldelijk , namelijk in de jaren 1770 , 1774 , 1778 en 1782 , hield hij indie akademie voorlezingen , waarvan hij groote voldoening had. Harebestuurders boden hem in 1774 daarvoor eene opzettelijk vervaardigde gouden medaille met opschrift aan.Uit eene dier redevoeringen , welke eene omwerking is eener reedsvermelde vroeger door hem uitgesproken oratie bij het nederleggen vanhet rectoraat te Groningen , De pulchro physico , leeren wij CAMPER'Sbegrippen omtrent het schoone kennen .Het was in den tijd , toen eene talrijke en invloedrijke school , aangevoerd door WINKELMANN en MENGS , door de studie der antieken ertoe gekomen was om te beweren dat het schoone iets absoluuts , hetDat hij een rhinoceros en een olifant boetseerde , wordt door hem zelven vermeld.J. VAN LEEUWEN (Friesche Volksalmanak , jaargang 1845 , p. 65 ) deelt mede dat hijnog op zijn vijftigste jaar zich onder ZIESENIS in de beeldhouwkunst oefende en eenbevallig kinderhoofd nit marmer gehouwen vervaardigde.PIETER CAMPER IN ZIJN LEVEN EN WERKEN GESCHETST. 15begrip daarvan iets aangeborens is , dat slechts ontwikkeling vordert ,en dat die ontwikkeling naar vaste regelen moet geschieden , die menslechts behoeft op te sporen in de bouw- en beeldhouwwerken van degroote meesters der oudheid , om, hun voorbeeld volgende , ook in staatte zijn schoone werken uit te voeren.Tegen deze te enge begrenzing der kunst trad CAMPER op. Voor hem ishet schoone niet iets absoluuts , maar iets relatiefs. Het begrip vanhet schoone wijzigt zich naar plaatsen , tijden en omstandigheden. Vooralde gewoonte oefent er grooten invloed op uit. Ten allen tijde zijn heteenige weinigen geweest , die den smaak hunner tijdgenooten bepaaldhebben door de uitvoering van kunstwerken welke bewonderd werdenen daarom navolging wekten. Vaste regelen laten zich derhalve nietgeven. Een terugvinden van den zoogenaamden canon van POLYCLETESzoude CAMPER koud hebben gelaten , zoo hij daarin niet veeleer eenhinderpaal voor de beoefening der ware kunst had gezien. Waarheid ,doeltreffendheid , natuurlijkheid , harmonie der deelen , het voldoen aande regelen der optica , ziedaar de hoofdeischen die hij aan kunstwerken stelde. Maar overigens wilde hij de kunstenaars , schilders , beeldhouwers , architekten , geheel vrij laten. Hunne tijdgenooten zullen hunwel zeggen of zij hunne werken schoon vinden of niet.In een dezer voorlezingen behandelde hij de groote overeenkomst vanden mensch en de overige gewervelde dieren. Hij toonde aan dat inden mensch, de viervoetige dieren , de vogels en de visschen een gemeenschappelijk bouwplan herkenbaar is; dat bij allen dezelfde deelen ,maar in verschillende verhoudingen , optreden , en wel zoo dat men allerlei tusschenvormen kan aanwijzen , van den visch af tot aan denmensch toe. Deze voorstelling , thans zoo algemeen sedert CUVIER deleer der typen heeft ingevoerd , had toen nog de verdienste der nieuwheid.Daar CAMPER echter voor schilders sprak , trad hij slechts in weinigeanatomische bijzonderheden; maar , omgeven van eenige skeletten uit deverschillende klassen van gewervelde dieren en gewapend met een stukkrijt , wist hij met vaardige en zekere hand op het zwarte bord voorhet oog zijner toehoorders den eenen vorm uit den anderen als hetware te doen geboren worden , door hier iets te verlengen of te verkorten , daar wat te verdunnen of te verdikken , door dezelfde deelendan eens meer recht , dan weder in allerlei graad gebogen te teekenen ,1' In zijne beneden te noemen prijsverhandeling , die hij in 1783 aan het Bataafschgenootschap zond, heeft hij hetzelfde onderwerp nog iets nader besproken.16 PIETER CAMPER IN ZIJN LEVEN EN WERKEN GESCHETST.door de verschillende vormen te begrenzen tusschen lijnen , die elkander onder hoeken ontmoeten , welke allerlei graden van opening vertoonen , van zeer scherp af tot recht of zelfs stomp toe. Van die hoeken is de naar hem genoemde " gelaatshoek" bij de beschrijving vanhet menschelijke hoofd nog steeds in gebruik , en zal dit ook welblijven als het gemakkelijkste middel om den graad van uitpuiling vanhet gelaat in verhouding tot de eigenlijke schedeldoos , waarbinnen dehersenen bevat zijn , in maat uit te drukken. '1Zoo betrad CAMPER hier tevens den weg , waarop hem eenige jarenlater BLUMENBACH gevolgd is, den weg die geleidde naar de op vaster grondslagen dan vroeger steunende craniologie en anthropologie onzer dagen.Nog op een ander gebied ontmoeten wij CAMPER als voorlooper vanschrijvers , wier beschouwingen zelfs nog in den laatsten tijd zeer deaandacht hebben getrokken en dit ook trouwens ten volle verdienen.Zijne grondige anatomische kennis , gepaard aan een fijn opmerkingsvermogen en een zeldzaam teekenaarstalent , stelde hem namelijk instaat nauwkeurig het verband aan te wijzen tusschen de werking derzenuwen en spieren van het gelaat en de hartstochten die daarop worden uitgedrukt. Men weet dat CHARLES BELL later hetzelfde onderwerp opmeesterlijke wijze behandelde en dat CHARLES DARWIN daarover vooreen paar jaren een in meer dan één opzicht belangrijk werk schreef.Wel is waar is de door CAMPER in 1774 in de teekenakademie hierover gehouden voordracht , in den vorm waarin deze voor ons bewaardis gebleven , weinig meer dan een schets te noemen , waarin het onderwerp slechts in zijne hoofdtrekken meer is aangeroerd dan werkelijk behandeld , maar de afbeeldingen , die bij dit opstel gevoegd zijn ,1 Van den inhoud der rede , waarin hij het eerst zijne methode van vergelijking vanverschillende schedels uiteenzette , gaf PLOOS VAN AMSTEL in de Vaderlandsche Letteroefeningen van 1770 een beknopt verslag. Later , in 1776 , sprak hij over hetzelfdeonderwerp in eene vergadering der Académie des sciences te Parijs . CAMPER zelf deeltmede dat de eerste schets van zijn stelsel in 1768 ontworpen was. Later ging hij , totkort voor zijn dood , nog steeds voort met het daarover door hem opgestelde geschriftte herzien en te verbeteren , doch het verscheen eerst een jaar na zijn overlijden , doorde zorgen van zijn zoon ADRIAAN GILLES , onder den titel van Verhandeling over hetnatuurlijk verschil der wezenstrekken in menschen van onderscheiden landaart enouderdom; over het schoon in antieke beelden en gesneden steenen; gevolgd dooreen voorstel van een nieuwe manier om hoofden van allerlei menschen met zekerheid te teekenen . Door den bekenden QUATREMÈRE D'ISIONVAL is dit geschrift in hetvolgend jaar , 1791 , in het Fransch vertaald uitgegeven.PIETER CAMPER IN ZIJN LEVEN EN WERKEN GESCHETST. 17en welke de uitdrukking van verschillende hartstochten op het menschelijk gelaat voorstellen , zouden zelfs aan het nieuwste bovengenoemde werk , dat van DARWIN , tot sieraad kunnen strekken.Slechts drie jaren nadat CAMPER Groningen verlaten had , in 1776 ,verloor hij zijne vrouw, met wie hij twintig jaren gelukkig gehuwdwas geweest. Hij trok zich dit verlies zeer aan. Om eenige afleidingte vinden , ging hij op reis en bezocht eerst Bentheim en Kleef, daarnaAntwerpen en Brussel , om vervolgens nog eenigen tijd te Parijs doorte brengen , waar hij door de leden der drie akademien , die van wetenschappen , die van geneeskunde en van heelkunde , op de meest heuschewijze ontvangen werd en in hare vergaderingen zelfs voordrachten hieldover eenige onderwerpen , welke tot haar bijzonderen kring behoorden.Bovendien maakte hij te Parijs kennis met FRANKLIN , DIDEROT, MARMONTEL , DAUBENTON en andere der uitstekendste mannen van dien tijd.Ten einde ook met de voornaamste duitsche geleerden kennis aante knoopen , deed CAMPER in 1779 en 1780 twee reizen door NoordDuitschland . Hamburg , Zell , Göttingen , Berlijn , Kassel waren devoornaamste plaatsen waar hij zich eenigen tijd ophield. Overal werdhij met onderscheiding ontvangen en maakte nieuwe kennissen of vernieuwde oude , zooals met den beroemden soEMMERING, die reeds vroeger bij hem op Klein-Lankum eenige dagen had doorgebracht. Voorzien van de beste aanbevelingsbrieven , verzuimde hij ook niet zich aanvorstelijke en andere hooggeplaatste personen , die als beschermers derwetenschap bekend stonden , te laten voorstellen. Nergens echter werdzijne eerzucht meer gestreeld dan door zijne ontvangst aan het pruisischehof te Potsdam , waar hij aan den kroonprins werd voorgesteld en denvolgenden dag eene langdurige audientie had bij den grooten FREDERIKzelven. Deze onderhield zich met hem over kunsten en wetenschappen ,en toen CAMPER vertrokken was , had de grijze wijsgeer -koning eenenvurigen bewonderaar meer gewonnen.Eenige jaren later , in 1785 , bezocht CAMPER nogmaals Parijs enEngeland , ditmaal slechts voor een korten tijd. Zijne overige levensjaren bracht hij echter niet uitsluitend op zijn geliefd Klein-Lankumdoor. Had hij dit gedaan , de avond zijns levens ware waarschijnlijkgelukkiger geweest. Doch ook hij werd , evenals zoo vele anderen , inde jammerlijke politieke beroeringen dier tijden medegesleept. Trouwens reeds lang had CAMPER , zij het ook aanvankelijk in kleiner218 PIETER CAMPER IN ZIJN LEVEN EN WERKEN GESCHETST.kring , een rol op het staatstooneel vervuld. Boven stipten wij aan ,dat hij reeds vele jaren vroeger , namelijk in 1762 , tot gedeputeerde inde statenvergadering der provincie Friesland was benoemd. Na zijneterugkomst uit Groningen werd hij daarheen nogmaals afgevaardigden nam aan de werkzaamheden der Staten een ijverig aandeel , vooralwaar deze het dijkwezen betroffen. In 1775 , toen de zeedijk herstelling vorderde , diende hij eene uitvoerige memorie over de beste daartoe strekkende middelen in.In 1783 werd hij benoemd tot raad van de stad Workum , waardoor hij tevens recht van zitting in het collegie der admiraliteit vanFriesland verkreeg. Deze benoeming was geschied op aanbeveling desStadhouders , prins WILLEM V , en wij mogen wel aannemen dat , toenCAMPER vier jaren later , in 1787 , tot lid van den Raad van Statewerd benoemd , dit weder aan den invloed van den prins te dankenwas. Deze benoeming noodzaakte CAMPER in ' s Gravenhage te gaan wonen. Elk , die de geschiedenis van ons vaderland in die dagen kent ,weet dat eene stelling als die , welke CAMPER toen innam , verre vanbenijdenswaardig was. Omtrent het aandeel dat hij als staatsman aande voorvallen van dien tijd heeft genomen , zijn mij echter geene naderebijzonderheden bekend geworden. Alleenlijk geven eenige woorden vanzijn zoon , in het door dezen geschreven levensbericht van zijn vader,wel aanleiding tot het vermoeden , dat CAMPER medegewerkt heeft omde stadhouderlijke macht door tusschenkomst der pruisische wapenentijdelijk te herstellen. Hoe dit zij , zeker is het , dat hij door zijnehandelingen als lid van den Raad van State zich velen tot vijand hadgemaakt en aan veel miskenning heeft bloot gestaan , waardoor zijnelaatste levensjaren zeer verbitterd en wellicht verkort werden. In1789 overleed hij , in den leeftijd van bijna 68 jaren.Wanneer wij nu eenen blik terugslaan op CAMPER's leven , dan kanhet niet anders of wij moeten in hem eenen man erkennen van geheelbuitengewone geestesgaven , die , in eenen tijd toen het ons vaderlandaan werkelijk groote mannen schier geheel ontbrak , waardiglijk deNotice de la vie et des écrits de PIERRE CAMPER , Oeuvres T. I , p. LVIII. OokVICQ-D'AZYR en CONDORCET in beider Éloges , geplaatst achter deze Notice , maken in min of meer bedekte woorden daarvan gewag.1PIETER CAMPER IN ZIJN LEVEN EN WERKEN GESCHETST. 19eer onzer natie op het gebied der natuurwetenschap heeft opgehouden.Of zijn roem niet grooter geweest is dan zijne wezenlijke verdiensten , hierover kan men van meening verschillen. Groote , uitvoerigewerken , waardoor aan de denkbeelden op eenmaal eene andere richting wordt gegeven en een tot dusver onbetreden terrein ontgonnen ,heeft hij niet geschreven. Al zijne geschriften, die eene bewaring voorhet nageslacht waard zijn , heeft zijn zoon ADRIAAN GILLES CAMPER ,veertien jaren na zijns vaders dood , verzameld in vier niet zeer lijvige8' deelen met een platen- atlas.Reeds tijdens zijn leven stond CAMPER als zeer eerzuchtig bekend ,en zijne eerzucht heeft hem zonder twijfel meermalen verleid zijn tijdte besteden aan het beantwoorden van prijsvragen , die een man alshij beter had gedaan aan personen van meer middelmatige talenten over telaten. Doch, wie zal het wagen daarom een blaam op hem te werpen!Heeft hij het genot van voldane eerzucht in volle mate gesmaakt , hijheeft ook , nog op laten leeftijd , ondervonden hoe bitter hare krenking is , toen een door hem in 1783 aan het Bataafsch genootschapingezonden prijsantwoord op eene , in mijn oog , zeer onbillijke wijzeder bekroning niet waardig werd geoordeeld. Ik mag er echter bijvoegen , dat bij deze voor hem voorzeker zeer grievende gelegenheidCAMPER zich op eene waardige wijze heeft gedragen. Hij heeft , zonderzich eenigermate gebelgd te toonen , zijne verhandeling eenvoudig latendrukken , met het daarvoor geplaatste praeadvies der directie van hetBataafsch genootschap en een brief, waarin hij zijn stuk , in weerwilvan de ondervonden afkeuring , aan het genootschap opdroeg en kortelijk in uiterst beleefde en gematigde taal de redenen ontvouwde waaromhij gemeend heeft het desniettemin onveranderd te moeten uitgeven. Menkan dien brief niet lezen zonder tot de overtuiging te komen , datCAMPER hoog boven zijn Rotterdamsche bedillers verheven stond; en watde verhandeling zelve betreft , zoo is deze voorzeker , uit hoofde der grondige en veelzijdige kennis die er in ten toon is gespreid en de helderheid van oordeel die er overal in doorstraalt , een der voortreffelijkstedie CAMPER geschreven heeft. Zelfs nu nog is , zij der lezing overwaardig.' Het onderwerp der prijsvraag was: "eene blootlegging der natuurkundige redenen ,waarom de mensch aan meer ziekten onderworpen is dan de dieren , en welke de middelen ter herstelling zijner gezondheid zijn , die aan de vergelijkende anatomie kunnen ontleend worden."20 PIETER CAMPER IN ZIJN LEVEN EN WERKEN GESCHETST.Ik vermeld dit feit hier , omdat het ons eenigermate een blik inCAMPER'S karakter doet slaan. Was hij eerzuchtig , misschien ietwathooghartig , als zich bewust van eigen kracht en van het bezit vanvermogens die hem ver boven het peil der middelmatigheid verhieven,aan ijdelheid , die kwaal van kleine zielen , leed hij volstrekt niet . Nergens praalt hij in zijne geschriften met eigen verdiensten of zoekt dievan anderen te verduisteren. Integendeel , hij streeft er blijkbaar overalnaar, zijnen voorgangers volle recht te doen weervaren en versiert hunnenamen , volgens het beleefde gebruik dier tijden , met epitheta die onsniet zelden overdreven voorkomen en een glimlach op de lippen brengen , vooral wanneer het personen geldt , wier nagedachtenis thans nagenoeg geheel vergeten is.Zijn stijl heeft altijd iets deftigs , en zonder op verre na de sierlijkheid van dien van BUFFON te hebben , verraadt hij toch , even als dievan dezen , iets van den "grand seigneur" . En werkelijk , wanneer wijons het beeld van CAMPER juist willen voorstellen , dan moeten wijdaarbij niet uit het oog verliezen dat hij eenig recht had zich alszoodanig te voelen. Hij was niet enkel een beroemd en gevierd geleerde , maar ook een rijk landeigenaar , die als van zelf in zijne provincie eene hooge stelling innam , en dien men tot gewichtige betrekkingen in de regeering van stad en land riep. Wanneer zoo iemandeen groot gedeelte van zijn leven aan de wetenschap en het onderwijsbesteedt , dan moet hem dit als eene verdienste worden toegerekend ,omdat daaruit overtuigend blijkt dat hij de wetenschap om haar zelvelief heeft en het als zijne roeping beschouwt om haar door eigen vlijtmet nieuwe feiten te verrijken en hare vruchten in ruimeren kring teverbreiden.Maar juist dit verklaart ook op voldoende wijze het verdriet dat CAMPERgedurende zijne laatste levensjaren heeft ondervonden . Zoo niet reedsdoor zijn aard en karakter , dan toch door zijne maatschappelijke stelling , en vermaagschapt , gelijk hij door zijn huwelijk was , aan de regeerende familien in de twee voornaamste steden van Friesland , konhet niet wel anders of CAMPER was een aristocraat , die in de oogen derdemocratische partij geen genade kon vinden. Hij was een vriend van denprins , die hem veel welwillendheid had bewezen , en hij sprak met lofeneerbied van den pruisischen koning , dien hij bij zijn bezoek te Potsdam als kroonprins had leeren kennen. Het kon niet wel uitblijven , ineen tijd toen middelmatigheden het hoogste woord voerden en uit hetPIETER CAMPER IN ZIJN LEVEN EN WERKEN GESCHETST. 21naburige Frankrijk reeds de theorieën van ROUSSEAU en de schoonklinkende woorden van "vrijheid" en "gelijkheid " over onze grenzen woeien ,of een man als CAMPER moest door velen verguisd worden? Gelukkigbeleefde hij het jaar 1795 niet. Het lot was hem gunstig toen hij, nogvóór dat de revolutionaire stroom alle dijken en dammen verbrijzelde ,van deze aarde werd weggenomen. Toen CONDORCET na CAMPER'S dood,in 1790 , zijn Éloge in de Académie des sciences uitsprak , kon hijaan het slot zijner redevoering niet nalaten het te betreuren datCAMPER niet meer voor de zaak der vrijheid had gedaan , er bijvoegende dat Frankrijk hem gaarne als martelaar voor zijn vaderland ende gelijkheid zoude ontvangen hebben , "dans ce pays , jadis le seuldont , grace à nos arts , à nos lumières , à la douceur de nos moeurs , ledespotisme osait s'enorgueillir , et devenu aujourdhui le temple où la libertéva recevoir le culte le plus pur , parcequ'il sera le plus éclairé. Wijweten hoe zich kort daarna die zachtheid van zeden in Frankrijk heeftgeopenbaard en hoe daar de vrijheid is geëerd geworden! Vier jarennadat hij deze woorden had uitgesproken , maakte de ongelukkigeCONDORCET , een der edelst denkende mannen van Frankrijk , wanhopende aan de vrijheid , een einde aan zijn leven.Trachten wij ten slotte nog in weinige woorden de beteekenis aante wijzen, die CAMPER Voor den vooruitgang der wetenschap heeft gehad. Ook ten dien aanzien is men omtrent hem niet altijd even billijk geweest. Hebben sommigen hem wellicht eenen te hoogen rangonder de natuuronderzoekers der vorige eeuw toegekend , anderenhebben in lateren tijd onzes inziens aan zijne verdiensten niet het vollerecht laten weêrvaren.1Dat CAMPER geen enkel zeer omvangrijk werk heeft nagelaten , hebben wij reeds boven opgemerkt. Intusschen , een natuuronderzoeker behoeft juist niet veel geschreven te hebben , om eenen gewichtigen invloed op den voortgang der wetenschap te hebben uitgeoefend. Wanneer SCHWANN niet anders dan zijn boek over de cellentheorie , MAYEROnder anderen VICTOR CARUS , in zijne Geschichte der Zoologie, p . 566 , noot , waarhij zegt: "Seine Berühmtheit in der Anatomie gründet sich neben einem nicht zumisdeutenden freien Blick mehr auf sein grosses Talent der bildlichen wie sprachlichen Darstellung als auf positive Förderung der Wissenschaft. " Dit oordeel is ,ten zachtste gezegd , onbillijk , gelijk reeds blijkt uit de korte optelling die CARUS zelf,eenige regels hooger , van CAMPER'S ontdekkingen op anatomisch gebied geeft.22 PIETER CAMPER IN ZIJN LEVEN EN WERKEN GESCHETST.niet anders dan zijn opstel over het behoud van arbeidsvermogen ,DARWIN niet anders dan zijn "oorsprong der soorten" geschreven hadden , dan nog zouden hunne namen in de geschiedenis der biologischewetenschappen ten allen tijde bewaard blijven , omdat het verschijnendier geschriften eene nieuwe richting aan de denkbeelden heeften daardoor de wetenschap zelve op nieuwe wegen is geleid , waaropde zienersblik dieper in de geheimen der natuur kan doordringen danvroeger mogelijk was.gegeven,Zulke mannen zijn hervormers der wetenschap , al mocht ook hetgetal der bladzijden die zij beschreven hebben klein zijn . Kan men nuCAMPER onder de zoodanigen rekenen? Die vraag kan toestemmend ofontkennend beantwoord worden , al naar gelang van de eischen diemen aan zulk een hervormer stelt . Verlangt men dat hij , om recht tehebben op dien titel , beschouwingen , die nieuw zijn voor zijn tijd ,tot een afgerond geheel heeft vereenigd en tot in bijzonderheden metfeitelijke bewijzen gestaafd , zoodat zij dadelijk en als van zelve bijvelen ingang vinden , dan .voorwaar heeft CAMPER geen recht op dientitel. De nieuwe , d. i. oorspronkelijke denkbeelden , die men in zijnegeschriften aantreft , zijn daartoe te verspreid , soms te onbestemd,altijd te weinig ontwikkeld en op een te gering getal feiten toegepast,om anderen dadelijk de oogen voor hunne juistheid te openen . Zij zijnals het ware te weinig uitgewerkt , even als zijne penteekeningen ,hoe meesterlijk overigens deze zijn. Maar toch , die denkbeelden zijn er,en dat zij vruchten hebben gedragen en allengs invloed hebben uitgeoefend op den voortgang der wetenschap , kan niet worden betwijfeld.Men kan hare geschiedenis niet schrijven , zonder bij meer dan eeneharer afdeelingen tot CAMPER als de eerste bron van een nieuwenstroom terug te gaan. Bepaaldelijk geldt dit ten aanzien der ethnologie en der morphologie , met name die der gewervelde dieren. OmCAMPER'S verdiensten voor de laatste op den rechten prijs te stellen ,moet men den toestand der anatomie in zijn tijd wel in het oog houden.Jaren lang had LINNAEUS als algemeen gehuldigd meester op het gebied van plant- en dierkunde den scepter gezwaaid . Het benoemen ,rangschikken en catalogiseeren der natuurvoorwerpen , voornamelijknaar hunne uitwendige kenmerken , was voor hem en zijne volgers hoofdzaak. Het ontleedkundig onderzoek , voor zoover dit niet rechtstreekshet menschelijk lichaam betrof, was geheel op den achtergrond geraakt.Slechts weinigen achtten dit eenige aandacht waardig. Ook verstondPIETER CAMPER IN ZIJN LEVEN EN WERKEN GESCHETST. 23men toen onder vergelijkende anatomie eigenlijk iets anders dan wijer nu onder verstaan.DAUBENTON , de nederige helper van BUFFON , beschreef eenvoudig hetinwendig maaksel der dieren die hem ter ontleding werden toevertrouwd. Hij was zoötoom , een ijverig verzamelaar van nieuwe feiten ,niets meer. HALLER in Duitschland en JOHN HUNTER in Engeland beoefenden de vergelijkende anatomie bijna uitsluitend uit het oogpuntvan de verrichting der organen. Zij waren vergelijkende physiologen.Wel waren reeds , hoofdzakelijk op voorgang van BONNET , voorstellingen in omloop gebracht aangaande een tusschen de organische wezensaanwijsbaar verband , een soort van ladder , welks sporten aan evenzoovele bijzondere maar toch met elkander in samenhang staande vormen beantwoordden , van de laagste tot den hoogsten , namelijk denmensch. Doch die voorstellingen waren uiterst nevelachtig en berustten ook grootendeels op physiologischen grondslag. Eerst CAMPER washet die , zich van dezen vrij makende , aan den vorm als vorm zijnrecht liet wedervaren en in het maaksel der deelen , hoe oogenschijnlijk verschillend ook op den eersten blik , die overeenkomsten aanwees ,welke tot erkenning van een morphologisch verband tusschen dierenvan zeer onderscheidene gedaante en levenswijze hebben geleid. Hetmoge waar zijn , dat zijn kunstenaars- oog hem daartoe in de eersteplaats den weg heeft gewezen. Trouwens elk morpholoog moet iets.van den beeldenden kunstenaar in zich hebben , een scherp oog en vooraleene levendige verbeelding en voorstellingsvermogen. Maar het is nietenkel de kunstenaar , het is ook bepaaldelijk de anatoom , die bij CAMPER's beschouwingen over de eenheid van het maaksel van den mensch ,van de viervoetige dieren , de vogels en zelfs de visschen , met éénwoord , van alle dieren die men later onder den algemeenen naam vangewervelde dieren heeft samengevat , op den voorgrond treedt. Hij erkende in allen een gemeenschappelijk bouwplan , en op deze erkenteniskwam het voornamelijk aan. Had hij zich niet vergenoegd met dit inenkele trekken aan te wijzen , maar had hij dit denkbeeld in een uitgebreid werk, waartoe hem voorzeker het materiaal niet ontbrak , tot1Hoe weinig zijne tijdgenooten dat inzagen , blijkt uit het boven (bl. 19) aangehaaldepraeadvies van het bestuur van het Bataafsch genootschap. Daarin wordt het CAMPERals een grief toegerekend , dat hij zich bij zijne vergelijkend-anatomische beschouwingenniet enkel bij de hoogere zoogdieren had bepaald maar deze ook tot de vogels , ja zelfstot de visschen had uitgestrekt.24 PIETER CAMPER IN ZIJN LEVEN EN WERKEN GESCHETST.in bijzonderheden ontwikkeld en toegepast , dan zoude elk in hem denvader der hedendaagsche morphologie zien .Nu hebben VICQ- D'AZYR , GEOFFROY ST. HILAIRE , eindelijk CUVIER , deeen staande op de schouders van den anderen , die denkbeelden meeren meer tot volle rijpheid gebracht. Maar wij Nederlanders althans mogen niet vergeten , dat zij allen op de schouders van onzen CAMPER hebbengestaan. Van hem is vóór meer dan een eeuw de eerste stoot uitgegaan ,zij het dan ook een zwakke en onzekere , die de zoologen in de richting gedreven heeft , welke in onze dagen tot zulke grootsche en voorde geheele wijsgeerige beschouwing der natuur hoogst gewichtige endiep ingrijpende gevolgtrekkingen heeft geleid.Het was de morgenstond van een nieuwen dag , maar de zon moestnog door de nevels breken.EEN SLIMME ZEEKREEFT.Aan het aquarium van Rotherang werd een der bassins , waarin platvisschen bevat waren , geledigd , en een kleine bot werd bij die gelegenheid onder het grint bedolven en zoo achtergelaten , waar zij stierf.Nadat het bassin weder met zeewater gevuld was , werden er driezeekreeften (Homarus marinus) in gebracht , een van welken een bejaardeveteraan van buitengewone grootte was. Weldra ontdekte hij de bot enhaalde deze te voorschijn , waarna hij er zich mede in een hoek terugtrok om zijn prooi op te peuzelen. Na een kort tijdsverloop was debot echter verdwenen. Het was onmogelijk dat de kreeft de bot indien tijd geheel kon hebben opgegeten , en daarom zocht men er naardoor met den steel van een net het grint weg te ruimen. Daarbij kwamde bot weder te voorschijn. Het bleek toen dat de kreeft , op de nadering der twee kleinere kreeften , haar buit onder het grint begravenhad. Vijf malen in den loop van twee uren herhaalde zich dit . Zoodrahet grint boven de bot was weggeruimd , begon de kreeft het er metzijne geweldige scharen weder over uit te breiden , en wanneer de begraving voltooid was , dan plaatste zich de kreeft op den gevormdenhoop in verdedigende houding tegenover hare twee metgezellen.(Nature , 1877 , 8 Maart.) HG.DE SATELLIETEN VAN MARSDOORDr. H. VAN DE STADT.Op den 19den Augustus 1877 werd aan de directeuren der voornaamste sterrenwachten van Europa door den secretaris der Smithsonian Institution een telegram verzonden , wel geschikt om ieder , dieeenigermate in de wetenschap der sterrenkunde belang stelt, met verwondering te vervullen. Dit telegram was van den volgenden inhoud:"Two Satellites of Mars bij HALL at Washington , first elongation west ,August. 18 , eleven hours Washington , distance eighty seconds , periodthirty hours , distance of second fifty seconds."Nu is het reeds meermalen gebeurd , dat de trans-atlantische kabelons verrassende mededeelingen omtrent astronomische ontdekkingen inAmerika heeft overgebracht , en de liberale wijze , waarop het bestuurder Trans-atlantische Telegraafmaatschappij , sedert 1873 , zijne kabelsonder zekere voorwaarden kosteloos ter beschikking der astronomenheeft gesteld , heeft daartoe het hare bijgedragen , maar toch is eenezoo verrassende tijding als de bovenstaande nog niet met zijne hulpter kennis van Europa gebracht.De planeet Mars van satellieten voorzien! En sedert tientallen vanjaren kon men in elk astronomisch handboek de mededeeling vinden ,dat onder de vier planeten , die de zon het meest van nabij omringen ,de aarde de eenige is , welke zich de weelde van éénen wachter veroorloofde!Was het wonder , dat het bericht niet terstond overal geloof vonden men hier en daar van Amerikaanschen humbug hoorde mompelen?1 Op de vergadering van het Duitsche Sterrenkundige Genootschap , die te Stokholmwerd gehouden , vond het bericht in het eerst weinig geloof.126 DE SATELLIETEN VAN MARS.Hoe jammer dan ook voor de aarde! Reeds vroeger door COPERNICUSuit het middelpunt van het planetenstelsel verdreven en tot eenedienaresse der zon vernederd , en daarna door de moderne wijsgeerenook als het teleologisch middelpunt der schepping in den ban gedaan ,bleef haar toch nog de troost over , dat zij althans de eenige der haarnabij geplaatste zusteren was , die , het voorbeeld der groote planetenvolgende , eene slavin met zich mede voerde door de ruimte der schepping. Ook deze troost is haar thans ontnomen! Ware het Venus nog ,die althans in grootte niet veel van haar verschilt , het ware nog tedulden geweest en bovendien niet zoo geheel onverwacht; maar dezooveel kleinere Mars! Wie zal nu nog voor den armen verongelijkten Tellus den handschoen opnemen?Maar aan den anderen kant , welk eene heerlijke ontdekking voorhen , die naar hunne eigene meening zoo diep zijn doorgedrongen inde raadselen der schepping en de geheimen van den Schepper , dat zijhet doel en het oogmerk kennen , waarmede alles is voortgebracht!Mercurius en Venus missen immers het voorrecht van wachters tebezitten , omdat zij zoo nabij de zon zijn geplaatst , dat het gebrekvan maanlicht in den nacht niet anders dan verkwikkend voor de bewoners dier planeten kan zijn , die herademen wanneer de verblindende dagvorstin ter kimme is gedaald; eerst de aarde was ver genoegvan de zon geplaatst , om van eene maan ter verlichting harer nachten het ware genot te hebben. En is het nu niet helder en klaar , datdaarom en daarom alleen aan de zilveren Selene het aanzijn is geschonken? Mars , die nog verder van de zon is geplaatst , heeft nu immers 2 manen , Jupiter 4 , Saturnus 8; het kon niet mooier uitkomen ,want dat Uranus en Neptunus minder zijn bedeeld dan met hunnenafstand van de zon overeenkomt , kan immers zoo gemakkelijk verklaard worden door aan te nemen , dat zoo verre van de zon andereverhoudingen voorhanden zijn , of ook door te stellen , dat men wellichtslechts nog een gedeelte der hen omkransende groep van satellietenheeft kunnen ontdekken.Aan ' t werk dus , teleologen en moderne wijsgeeren! Voor beidenvan u zijn uit de nieuwe ontdekking argumenten tot verdediging uwergeliefkoosde meeningen te putten.Doch ook zonder ons in het nieuwe bewijs van de onbeduidendheidder aarde te verkneuteren of eenen nieuwen grond te zoeken voor onzetelkens varieerende nuttigheidstheorieën , is de door Prof. HALL gedaneDE SATELLIETEN VAN MARS.2727ontdekking van zeer groot gewicht , en wel vooral , omdat zij den beoefenaars der sterrenkunde een onverhoopt , een eenvoudig en daarbij eenhoogst doelmatig middel heeft verschaft , om eene der grootheden teleeren kennen , die zij voor hare verdere volmaking niet missen kan.Die grootheid is de massa van Mars. Van de massa eener planeethangt de grootte der aantrekkende werking af, die zij op anderelichamen van het zonnestelsel zal uitoefenen , en daarvan weder hetbedrag van den storenden invloed , dien de planeet op de beweging dierlichamen kan hebben. Vooral met het oog op de ontwikkeling onzerkennis van de beweging der kometen , wier banen soms zoo dicht langsdie der planeten heen strijken , is de nauwkeurige kennis van de hoeveelheid stof, die de planeten bevatten , van het hoogste gewicht.Voor de planeten , die wachters bezitten , is de bepaling der massaeen betrekkelijk eenvoudig vraagstuk. Uit den tijd , dien een wachternoodig heeft om rondom de hoofdplaneet eene omwenteling te volbrengen , in verband met de bekende afmetingen der loopbaan zelve ,kan de bedoelde massa met eenen zeer hoogen graad van nauwkeurigheid worden afgeleid. De massa's der vier groote planeten , Jupiter ,Saturnus , Uranus en Neptunus , alsook die van de aarde zijn dan ookdaaruit reeds sedert lang met groote juistheid berekend. Voor Mars ,Venus en Mercurius was het vinden der massa een veel lastiger vraagstuk, en men kan zonder overdrijving met Prof. NEWCOMB verzekeren ,dat de bepaling der massa van Mars , zooals die door LEVERRIER isgeschied , het voortbrengsel is eener geheele eeuw van waarnemingenen van berekeningen door verscheidene astronomen jaren lang voortgezet. De ontdekking der wachters van Mars heeft de onzekerheid ,welke in dit opzicht ondanks alle aangewende zorg nog bestond , teneenenmale uit den weg geruimd: de waarnemingen van den tweedenwachter op vier verschillende avonden en eene berekening van slechtsweinige minuten heeft eene uitkomst voor de massa van Mars opgeleverd , die minstens evenveel vertrouwen verdient , als het vroegermet zooveel moeite verkregen resultaat. De uitkomsten van beide berekeningen verschillen overigens weinig , en hierdoor is een nieuwmaar overigens onnoodig bewijs geleverd voor de juistheid der beginselen , waarvan de sterrenkundigen bij hunne berekeningen uitgaan.Volgens de vroegere uitkomsten bedroeg de massa 334 duizendmillioenste gedeelten van de massa der zon; volgens NEWCOMB moet dezegrootheid met een honderdmillioenste verminderd worden. Voortgezette--28 DE SATELLIETEN VAN MARS.waarnemingen der nog zoo pas ontdekte satellieten zullen den astronomen gelegenheid geven , de bedoelde grootheid met nog meer nauwkeurigheid te bepalen.De voortzetting der waarnemingen van de manen van Marş zalechter op den duur grootelijks bemoeielijkt worden door de omstandigheid , dat zij hoogstwaarschijnlijk ook door de beste kijkers alleendan zichtbaar zullen zijn , wanneer Mars in bijzonder gunstigen standzich bevindt. Dit is ook de reden , waarom zij eerst thans zijn ontdekt. Sedert 1845 is Mars niet zoo gunstig voor waarneming aan denhemel geplaatst geweest als thans het geval is; bij de oppositie , inOctober 1879 , zal men de wachters waarschijnlijk weder kunnen waarnemen , doch eerst omstreeks 1924 komt Mars weder zoo dicht bij deaarde , dat men de omstandigheden bijzonder gunstig kan noemen. Indit jaar zullen zij waarschijnlijk na October niet meer zichtbaar zijn.Behoort Mars zelf reeds tot de kleinste der " groote planeten" , zijnepas ontdekte satellieten zijn zoo gering van afmeting , dat men totheden nauwelijks eene gissing durft wagen omtrent de middellijnen ,die men hun moet toekennen. In elk geval zijn zij veel kleiner daneenig ander ons bekend hemellicht.Daarbij zijn zij zeer nabij de hoofdplaneet geplaatst en volbrengendaardoor hunnen omloop in zeer korten tijd. Uit de metingen gedurende de eerste 10 dagen na de ontdekking verricht , wordt door Prof.NEWCOMB gevonden:Voor den binnensten wachter (Mars I) 7u 38,5m"" buitensten 99 (Mars II) 30 14Voor eenen bewoner van de planeet Mars verplaatst zich de tweedewachter dus niet minder dan nagenoeg 24 volle maans-breedten ineen enkel uur; de eerste beweegt zich nog sneller aan het starrengewelf en doorvliegt meer dan 14 van den omtrek des hemels in 2 uur.Daar het etmaal op Mars ruim 24 uren duurt , moet deze maantwee malen gedurende het verloop van eenen nacht in het westen opgaan.Omtrent het juiste tijdstip der ontdekking en de eerste waarnemingen der beide wachters kunnen nog de volgende bijzonderheden vermeld worden. Het eerst werd de tweede wachter door Prof. ASAPHHALL te Washington waargenomen op den 11den Augustus , maar eerstop den 16den was het mogelijk met zekerheid uit te maken , dat menwerkelijk met eenen wachter te doen had; de ontdekking van de an-DE SATELLIETEN VAN MARS. 29dere (eerste) maan volgde daarna op den 17den. Op den 18den werdde ontdekking per telegraaf medegedeeld aan de heeren ALVAN CLARKAND SONS te Cambridgeport , met verzoek om met den grooten teleskoop van den Heer MAC CORMICK , die op het oogenblik in de optischewerkplaats der genoemde heeren is opgesteld , de ontdekking te verifieeren. Dit geschiedde , en zoowel de heeren CLARK als Prof. PICKERING te Cambridge (Mass. ) slaagden er in , de nieuwe hemellichamenwaar te nemen. Op den 19den Augustus werd van de ontdekkingbericht gezonden aan de Smithsonian-Institution , vanwaar uit de belangrijke mededeeling haren weg naar Europa vond. In de oude wereld slaagde men er niet terstond in , de satellieten te zien. Eerst op27 Augustus gelukte dit aan de heeren PAUL en PROSPER HENRY teParijs , die er toen in slaagden den eerst-ontdekten (astronomisch dentweeden) wachter waar te nemen , doch niet dan na het verblindendelicht van de hoofdplaneet door een scherm onzichtbaar te hebbengemaakt.Zooals wel te verwachten was , is reeds terstond van verschillendekanten de opmerking gemaakt , dat de ontdekking der manen vanMars toch niet zoo geheel onverwacht is gekomen. Zoo heeft BÉRONin zijne Physique céleste in 1867 verklaard , dat Mars eenen wachtermoest bezitten , ofschoon men dien nooit had waargenomen. Hij grondtdeze meening op de eigenaardige vlekken , die op de hoofdplaneetworden waargenomen. Nog veel vroeger vermelde VOLTAIRE in zijnMicromégas , histoire philosophique , dat men, bij analogie redeneerende ,tot de conclusie moet komen , dat Mars minstens twee manen moetbezitten. De redeneering door analogie is dan gebaseerd op het feit datde aarde ééne en Jupiter vier satellieten heeft , dus juist op de gronden , in het begin van dit opstel aan de nuttigheids- wijsgeeren teroverweging aanbevolen.Eindelijk nog dit: volgens de dagbladen is iemand op het denkbeeldgekomen , voor de beide wachters van Mars de namen van Turk en Rusvoor te stellen. Misschien is ' t maar eene aardigheid , maar geheelongeschikt zijn deze benamingen zeker. Het geheel toevallige samentreffen van een' twist der volken met eene astronomische ontdekkingvan den eersten rang is voorwaar geen feit , der vereeuwiging waardig. Wil men aan de satellieten van Mars namen geven ,die van blij1 Nature XVI. p. 398.30 DE SATELLIETEN VAN MARS.vende toepasselijkheid zijn op aardsche toestanden , men benoeme zenaar de gezellen , die de oorlogsgod steeds in zijn gevolg met zichvoert , die hem van nabij omringen en hem nooit verlaten: Thanatos(dood) en Algos (smart).Arnhem , September 1877.NASCHRIFT.De heer MADAN van Eton-College heeft de opmerking gemaakt , datin de Ilias van Homerus ( IV. 440 , XI. 37 en XV. 119) de krijgsgodAres door twee dienaren , Deimos en Phobos (angst en vrees) , wordtvergezeld. Ofschoon de namen niet zeer welluidend zijn , meent hij datde astronomen niet zullen aarzelen aan de wachters van Mars dezenamen toe te kennen. Misschien zou het goed zijn de namen in hetLatijn te vertalen , waarvoor dan de woorden Terror en Timor zichhet meest zouden aanbevelen.NATUURKEUS TER BESTRIJDING DERZIJDEWORM-ZIEKTE.In het opstel over de zijdewormteelt , geplaatst in den jaargang1874 , bl . 293 , is gewag gemaakt van de sedert vele jaren onder dezijwormen in Frankrijk en Italië heerschende ziekte en van de wijzewaarop PASTEUR aangeraden heeft deze te bestrijden , door voor de voortteling slechts de eieren van zulke individu's te kiezen , die , blijkensmikroskopisch onderzoek , geheel vrij van de ziekte zijn . Doch in plaatsvan deze handelwijs , die men , als door den mensch uitgeoefend , eenekunstkeuze kan noemen , bestaat er nog eene andere , waarbij het kiezen,d. i . het schiften der gezonde individu's van de zieke , aan de natuurwordt overgelaten , en die men daarom een natuurkeus kan noemen.Men weet dat volgens de leer van DARWIN in den strijd des levensdie individu's , welke in eenigerlei opzicht beter geschikt zijn danNATUURKEUS TER BESTRIJDING DER ZIJDEWORM- ZIEKTE. 31anderen om weerstand te bieden aan schadelijke invloeden , de meestekans hebben om te blijven voortbestaan tot aan den leeftijd waaropzij in staat zijn hunne soort voortteplanten. Neemt nu de menschde zorg op zich voor de opkweeking , gelijk bij alle zijne huisdieren in meerdere of mindere mate door hem geschied , dan onttrekt hij hen wel is waar aan vele gevaren , die ben in den natunrstaat bedreigen , maar , terwijl hij hen in den strijd des levensbeschermt , vermeerdert hij daardoor ook de kans dat zwakke enziekelijke individu's de soort voortplanten. Bij de teelt der zijdewormen is dit in zeer bijzondere mate het geval. Zij zijn gedurendeeene lange reeks van generatiën binnen's huis , vaak onder slechte luchtverversching , verpleegd en verzorgd , om zoo te spreken vertroeteld ,zoodat zij verleerd hebben voor zich zelven te zorgen en instinktenen gewoonten verloren hebben , die hun in den natuurstaat eigen waren.Welnu , wil men weder een krachtig geslacht opkweeken , breng hendan zoo na mogelijk in den natuurstaat terug. Stel hen bloot aanweer en wind; in plaats van hun het voedsel aan te dragen , dwinghen het zelve te zoeken. Er zullen dan wel velen van ellende en gebrek sterven , maar de krachtigsten zullen overblijven , en wanneerdeze de soort voortplanten , dan mag men verwachten , dat onder eenevolgende generatie er meerdere zullen zijn , genoegzaam gehard omzich in het nieuwe leven te schikken , en dat bij elke volgende generatiedit aantal zal toenemen , en zoo ten slotte weder al die eigenschappenzullen terugkeeren , welke de soort vroeger in staat stelden in de vrijenatuur te leven.Zoo ongeveer redeneerde Mevrouw FOREL te Chigny , in Zwitserland,toen zij voor een tiental jaren besloot het trouwens reeds vroeger doorden heer CHAVANNĖS gegeven voorbeeld te volgen , van namelijk zijdewormen op moerbezieboomen in de open lucht te kweeken. De eenige bescherming , die zij hun schonk , was die tegen hunne natuurlijke vijanden,vogels , spinnen , enz. , en bestond in een gazen zak , waarin zij hentegelijk met een of meer bebladerde moerbezietakken besloot. Aan hetverslag door haar zoon , professor FOREL te Lausanne , onlangs in deArchives des sciences physiques et naturelles omtrent die proeven gegeven ,ontleenen wij het volgende.De uitbroeding der eieren geschiedt zooals gewoonlijk binnen's huis ,en tot aan de tweede vervelling worden de rupsjes ook met gepluktemoerbeziebladen gevoed. Dan echter worden zij op de in de vrije lucht32 NATUURKEUS TER BESTRIJDING DER ZIJDEWORM- ZIEKTE.groeiende moerbezieboomen overgebracht. Twee of drie takken wordenomgeven van een soort van mousselinen mouw en daarin 50 tot 100rupsjes gebracht. Deze worden nu verder geheel aan zich zelve over.gelaten. Alleen , wanneer het voedsel , d . i . de bladeren , begint te ontbreken , worden zij in een nieuwen zak met een of meer versche takkenovergeplaatst. Is de laatste vervelling afgeloopen en zijn de rupsengereed zich te verpoppen , dan worden zij weder binnen's huis gebrachten haar op heidetakjes of koolzaad- stroo gelegenheid gegeven zich in tespinnen.En welke zijn nu de uitkomsten dezer wijze van kweeking?Gedurende de eerste jaren waren de rupsen lui , langzaam in harebewegingen , onhandig , zwak; zij wisten zich niet te redden en vorderden een gedurig toezicht; windvlagen deden haar van de takken vallente midden harer eigene drekstoffen die zich in het benedenste gedeelte van den zak ophoopen; zij zagen dan geen kans om weder eenblad te bereiken en stierven van honger , wanneer zij niet geholpenwerden; dikwijls gebeurde het dat zij het blad waarop zij zaten bijden steel afknaagden , zoodat dit afbrak en zij er mede naar benedentuimelden.Geheel verschillend gedragen zich de afstammelingen , na eenige generation. Weldra worden deze sterker , handiger , in staat om zelvenhaar voedsel te zoeken door van blad tot blad te kruipen en , wanneerzij gevallen zijn , weder naar omhoog op den tak te klimmen. Ook eenoud instinkt , dat aan hare voorouders eigen was , maar dat zij , onderde hoede en zorg van den mensch , geheel verloren hadden , hersteltzich , namelijk dat van , wanneer zij op het punt zijn te vallen , eendraad te spinnen en zich daaraan weder op te trekken. Voorts wordende rupsen grooter , zwaarder en ook de door haar gesponnen coconshebben een grooter gewicht en leveren meer zijde . Eindelijk , de zoogevreesde ziekte is reeds na twee generatiën geheel verdwenen.Zoo heeft men derhalve in deze wijze van kweeking het middel gevonden om een teelt van gezonde en krachtige zijderupsen voort tebrengen. De eieren , gelegd door de uit de poppen getreden vlinders ,zijn volkomen vrij van de kiemen der ziekte , en door op denzelfdenweg voort te gaan en het gegeven voorbeeld te volgen, mag men hopeneenmaal van die plaag geheel en voor goed bevrijd te worden.HG.OVER DE TAMME GANZEN.DOORwijlen Dr. G. A. VENEMA. 'De provincie Groningen had vroeger veel meer tamme ganzen , danthans. De uitbreiding van den landbouw, die aan de groenlanden instreken , waar de grond door hoogen waterstand niet voor de teeltvan gewassen geschikt was , maar aan welke men later door verbetering van den waterafvoer , hetzij door het graven van kanalen , ofdoor het bouwen van watermolens , eene droge ligging gaf, heeftdoen inzien dat de teelt dezer vogels soms een twijfelachtig voordeel kan geven , maar soms door het nadeel dat de ganzen aan gewassen toebrengen met eenen goeden landbouw moeielijk kan tezamen gaan.Westerwolde was vroeger de kweekplaats der tamme ganzen. In deoude reglementen der marken vindt men voorschriften voor het getalganzen , dat ieder waargerechtigde jaarlijks op de marke mocht doenweiden. Tot bewijs daarvan deel ik mede , dat in de willekeur van demarke van Onstwedde van den 3 Mei 1688 en later in die van den4 Mei 1793 in art. 3 is voorgeschreven , dat "op 8 mallen waar of eenDit stuk sluit zich aan dat van denzelfden schrijver , over de in het wild levendeganzen , geplaatst in den Jaargang 1874 , p. 323.REDACTIE.334 OVER DE TAMME GANZEN.boerregt op de marke mogten worden gebragt: 4 olde gansen ende eengant en de jonge gansen daarvan komende op Meggeles of te nemen ,dat niemand in zijn koorn of te eikelen daarbij beschadigt wordt, bijverbeurte van een halve tonne bier."In de willekeur van de marke Vlagtwedde van den 22 Febr. 1733is in art. 2 bepaald, dat "op 4 waren of een boerregt mogten wordengeweid 4 gansen en 1 gant , en minder of meerder naar ' t waartal ,alles na advenent. "In de willekeur van het boerschap Wedde van den 15 May 1770 enin die van den 13 Februari 1793 , eene marke die , wat hare uitgestrektheid in vergelijking met die van Onstwedde betreft , klein genoemdmag worden, was het vergund " op de geheele arve of op een boerregtvan vier verrels of 4 waren te weiden 6 olde gansen met een gent ,de halve arve en de verrels na advenent. " De marke van Veenhuizenhad dergelijke bepalingen in haar reglement opgenomen. Het spijt mijzeer , dat ik de reglementen van andere marken niet heb kunnen raadplegen. Die stukken zijn meest verloren geraakt, en bij overlevering iser weinig in het geheugen der bewoners dier streken ten opzichte vandie aangelegenheid bewaard gebleven.Uit de vorenstaande opgaven , hoe gering ook in aantal , blijkt echter , als men het getal volle boerregten van iedere marke weet , bijwelker opgave de aandacht der lezers mij zeker niet zou volgen , datWesterwolde vroeger eene uitgestrekte kweekplaats van ganzen was.Thans ziet men er zelden eenige. Vlagtwedde houdt geene ganzenmeer , Onstwedde enkele. Later hield Vriesscheloo zich met die teeltbezig , maar ook in die plaats worden ze zeer weinig meer gevonden.In het lage land om Groningen , zelfs op meer dan 2 uren van destad , zijn altijd veel ganzen gehouden , en nog houden de boeren zichmet die teelt bezig. In de laatste jaren is het getal echter meer afdan toegenomen, alhoewel de gemakkelijke verzending naar Londen denprijs heeft verhoogd. Ik laat hier cene opgave volgen van het getalganzen in iedere gemeente dezer provincie in 1868 aanwezig. De cijfersheb ik genomen uit de gemeentelijke landbouwverslagen over dat jaar.Het is te betreuren dat men er niet uit kan opmaken , of die opgavenalleen betrekking hebben tot oude ganzen dan of er ook jonge ganzenonder zijn begrepen. Om over de ganzenteelt een oordeel uit te spreken , zou men alleen het getal oude ganzen moeten opgeven.OVER DE TAMME GANZEN. 35Transport.. 872Adorp .Aduard..48 Kantens . · 1266 Kloosterburen.. 144Transport.. 1523Slochteren.Stedum • ·• • 8320Appingadam.. • 98 Leek. 32 Ten Boer . • · 440Baflo. • 26 Leens · · • 121 Termunten • 14Bedam. . • • 56 Loppersum • . 50 Uithuizen . 30Beerta . . .Bellingewolde. . 323 Marum. • • • 13 Uith.meden · • 21Meeden · • 2 Ulrum . · 29Bierum . . • · 43 Middelstum .. • 50 Usquert . • • 26Delfzijl.. • 85 Midwolde .. 12 Veendam • 10Eenrum . • • 106 Muntendam . 4 Warffum • · 12Ezinge.. 64 Noordbroek ... . . . 820 Noorddijk .. 7• 13 Oldehove • 135WildervankWinschoten .. 2Winsum .. 10•• · 11810 Oldekerk · • • · 11 't Zandt . • 71• 35 Onstwedde • 30 Zuidbroek . • • 3• · 30 • 7 Zuidhorn • • 50• • 2Hoogkerk . · 77 • • 11Totaal. . . 2462Finsterwolde ..Groningen.Grootegast....Grijpskerk.Haren ..Hoogezand.. 60Transporteeren 872Oudepekela .Sappemeer.Scheemda ..Transporteeren 1523Op het groenland acht men de ganzen nadeelig , omdat zij het bestegras, als het nog zeer jong is, tot voedsel gebruiken en hierin ligt deoorzaak waarom in Westerwolde , dat arm aan groenland is , de ganzen bijna geheel zijn verdwenen. In den winter benadeelen zij het opwortel staand gewas , later de klaver en, als het graan rijpt , de tarwe,paardeboonen , rogge en haver en wat er meer gevonden wordt. Zelfsde aardappelstammen rukken zij uit den grond om zich met de aardappels , die dan naar boven worden getrokken , te voeden. Wortels zijnvoor haar eene lekkernij . Is de oogst zoo aanzienlijk dat de schuur vanden landbouwer te klein is om het gewas te bergen , dan plaatst hijhet in hoopen of bulten op zijn erf en de gans laat niet na de boonen- en haverhoopen te plunderen.Om haar het rooven te beletten is een hond noodig , die gemakkelijk leert de ganzen bij dag van het bouwland af te houden en haarbelet om den oogst of het gewas te benadeelen . Men dient ze echterdan des nachts in of buitenshuis in een daarvoor bestemd hok te bewaren, want, gelukt het haar ook zooveel vrees in te planten , dat zij36 OVER DE TAMME GANZEN.bij daglicht het weideland niet verlaten , als de nacht aankomt gevoelen zij dat niets hen hindert om op het bouwland of bij de korenhoopen te gast te gaan , en zij volgen die aandrift en vergeten dat zij weleens zouden kunnen worden betrapt.Gunt de landbouwer haar in den nacht in de buitenlucht de vrijheid,dan gebruikt hij wel eens een middel om haar door vrees van hetbouwland af te houden. Hij plaatst dan op het land een pop vanstroo , die , wat de grootte betreft , met den mensch overeenkomt.Dat plaatsen moet echter bij avond , als het reeds duister is , geschieden , en de stroopop moet worden weggenomen , voordat de morgenschemering aanbreekt. Zijn die voorzorgen genomen , dan meent de gansin die stroopop een mensch te zien , waarvoor zij te recht bevreesdzijn . Laat de landbouwer de stroopop ook terwijl het dag is op hetland verblijven , dan ziet de gans dat de gedaante , die hare verbeelding in de duisternis in een mensch heeft veranderd , van stroo is vervaardigd , en dat dus hare vrees ijdel is . De stroopop is daarna onvermogend haar schrik aan te jagen; de ganzen verzadigen zich aan hetgewas , zelfs bij de stroopop , naar hartelust.Bij al de voorzorgen , die men neemt , wordt toch het rijpe graangewas dikwijls zeer benadeeld. Het is moeielijk om op al den bouwgrondstroopoppen als wachters te plaatsen , terwijl met het heen- en terugbrengen veel tijd verloren gaat. Verkieselijk is het dus wel de ganzendes nachts thuis te houden , in den tijd dat het graan rijp is .De vrouwen der landbouwers hebben van de ganzen een ander euvelte vreezen. Bevindt het gewasschen linnengoed zich op de bleek , dan iser geen plek op de aarde waar de ganzen liever vertoeven dan op hetsneeuwwitte linnen , dat zij op meer dan eene wijze bemorsen.De tamme ganzen zorgen in den regel geheel voor zich zelve , zonder hulp van anderen. Alleen tijdens den winter , vooral als de sneeuwhet veld dicht bedekt , ontvangen zij eenig voeder van den boer.De tamme ganzen stammen van de wilde ganzen ( Anser cinereus)af; zij verschillen echter veelal in kleur van vederen.Bij de wilde gans zijn de achterbuik- en de onderdekvederen vanden staart wit, de stuit en de kleine en middelste dekvederen grijs;de vederen der overige deelen , van den rug en de vleugels en die derzijden van den rug zijn purperachtig donkerbruin , maar met lichterzoomen. Alle overige deelen zijn grijsbruin , langs het midden van denhals en borst lichter.OVER DE TAMME GANZEN. 37Bij de tamme ganzen integendeel treft men , wat hare kleur betreft ,drie verscheidenheden aan:1º. de witte ganzen;2º. de grauwe ganzen en3º. de bonte ganzen.Het is wel opmerkelijk dat de tamme staat de kleuren en vederenbij de vogels wijzigt , en dit is niet alleen het geval bij de ganzen ,maar ook bij de kanarievogels , bij de duiven en bij de eenden. Onderde grauwe ganzen zijn twee verscheidenheden , die in gewicht , niet inkleur verschillen , en van deze zijn de groote grauwen het zwaarst , dekleine grauwen het lichtst van gewicht.De laatste soort is , naar veler geloof, het zorgvuldigst bij het uitbroeden , dewijl zij , van een gelijk getal eieren, in den regel aan eengrooter getal kiekens het leven geeft, dan bij de andere soort van ganzen .Zij veranderen , van den tijd af dat zij den dop hebben verlaten , nietvan kleur; de jongen , die in grauwe , bonte of witte kleederen hetlevenslicht aanschouwen, blijven die kleur tot hunnen dood behouden.Het is zeker , dat het voedsel , waarvan opvolgende geslachten vanganzen moeten leven , op hare grootte en kracht invloed uitoefent , enhierin ligt de reden , waarom de Koeverdsche ganzen , die toch allentot de kleine grauwen behooren , in den regel kleiner zijn dan de kleinegrauwe ganzen die ten noorden van Groningen worden gehouden.De tamme ganzen kunnen zeer goed vliegen , wanneer men haar ditniet door het korten of uittrekken der slagpennen belet. Deze groeienechter spoedig weder aan , en dan kunnen ze zich door de lucht doendragen. Zij maken echter daartoe slechts zelden van hare vleugelsgebruik.Zij zijn snapachtige , laat mij liever zeggen , snaterachtige vogels. Zijspreken meer dan één ganzenwoord , wat men echter niet dan metmoeite door samenvoeging van letters in menschelijke spraakgeluidenkan overbrengen. Maar de juiste beteekenis dier geluiden is ons onbekend.Nadert men een troep ganzen , dan zijn zij niet gewoon even spoedig als de eenden te wijken. Zij strekken den hals recht en , met denkop naar den voorbijganger , dien zij veelal naderen , gericht , heffen zijeen oorverdoovend gesnater aan.Wie ganzen met voordeel wil houden , houdt bij eenen gent twee ofdrie ganzen , want het beschaafde ganzenleven komt in huwelijkszaken ,alhoewel het barre noorden haar vaderland is , veel met dat der oos-38 OVER DE TAMME GANZEN.terlingen overeen. Vroeger hield men bij een gent soms 6 ganzen , zooals hiervoor is opgegeven. Mag men de mededeeling van den BaronPEERS geloof schenken , dan geeft men in België aan 5 of 6 ganzeneenen gent. In elk geval dient men echter te zorgen een gent te kiezenvan een stout voorkomen , die snel in zijne bewegingen en van twistzieken aard is. Reeds als de jongen een winter hebben doorleefd en denouderdom van ongeveer elf maanden hebben bereikt , gevoelen ze de aandrift tot vermenigvuldiging; het wijfje begint met het leggen van eieren ,en wie weet welk eene reeks van jaren dat wijfje daartoe de krachtbehoudt. Een mijner vrienden deelde mij mede , dat een twintigjarigegans even geregeld des voorjaars een nest maakte en eieren legde alshare jeugdige gezellinnen van 2 jaren. De plichten van het broeden vervulde de oude trouwer dan de jongeren.Genten van dien leeftijd behouden in dat opzicht nog de kracht derjeugd. Dit valt niet te verwonderen, omdat de levensduur dier vogelszeer lang is .Komt de tijd , dat de gans vermoedt dat zij spoedig eieren moetleggen, dan maakt zij een nest, liefst van stroo , dat zij later met vederen , die haar uitvallen of die zij uitplnkt , bekleedt. Dikwijls zorgtde landbouwer voor het nest , òf buitenshuis , òf in de schuur , waarinde gans even gaarne broedt als onder den blooten hemel. Laat men haarde keuze , dan verschuilen ze gaarne het nest achter een heg , bij eenstroohoop , een boom, in het algemeen bij een voorwerp , dat het nestmin of meer aan het oog van den mensch onttrekt.Is het weder in Februari zacht , zooals sommige winters het opleveren , dan bouwt de gans reeds haar nest in die maand en begint danmet het leggen van eieren. Is het voorjaar koud en guur , wisselenvorst en sneeuw elkander af, dan wordt de legtijd soms tot de maandMei verschoven.De gans legt veelal icderen dag , en wel des morgens , één ei , somsom den anderen , soms om den derden dag , maar in den regel niet meerdan van 8 tot 15 eieren. Somtijds is de gans zoo vruchtbaar , dat zijeen dertigtal eieren legt, maar in dat geval heeft zij geen lust de eierenuit te broeden.De eieren hebben een verschillend gewicht; de dikke grauwe ganzenhebben de zwaarste eieren. Gemiddeld kan men aannemen dat het gewicht van 5 eieren met een kilogram overeenkomt. Ik woog een ei ,dat een gewicht had van 0.203 kilogram.OVER DE TAMME GANZEN. 39Houdt men alleen ganzen , zonder ze een gent tot levensgezel to schenken , dan heeft de gans kracht om , nadat zij het eerste 8 tot 15taleieren aan het nest heeft toevertrouwd , nog op nieuw, als de eerstenworden weggenomen , die taak te vervullen. Zij kan geene poging totbroeding doen , omdat haar de eieren telkens worden ontroofd.Dat het broeden van deze onbevruchte eieren nutteloos zou zijn ,spreekt wel van zelve. De gans is echter niet zoover in de kennis dernatuur doorgedrongen, om dit te begrijpen. In België laat men soms deganzeneieren door hoenders uitbroeden; iedere hen, als zij broeds wordt ,zet men op 5 of 6 eieren neder. In deze provincie wordt , voor zooveel ik weet , daarvan geen gebruik gemaakt.Men ontneemt de ganzen , die zullen broeden , opvolgend de gelegdeeieren. Zoodra zij broeds worden , wat even gemakkelijk als bij dehoenders is waar te nemen, voorziet men ieder nest met 12 of 13 eieren,en de moeder, die onverschillig schijnt te wezen of de eieren van haarof van een andere gans afkomstig zijn , zet zich met liefde op het nestneder, om door hare warmte, als het mogelijk is , aan een 12 of 13taljongen het leven te geven; zij beschouwt ze als hare kinderen , als zijze heeft uitgebroed.Zonderling klinkt het , dat de baron PEERS in zijn werkje Over hetHofgevogelte , in 1855 uitgegeven te Brussel bij den landbouw-boekhandelaar K. FARLIER , zegt , dat men zich moet wachten om de ganseieren in het nest te leggen die zij niet heeft gelegd , omdat zij danoogenblikkelijk het nest zou ontvluchten. Deze bewering is geheel instrijd met de handelwijze die in deze provincie wordt gevolgd.Niets is er dat haar de eieren , als van haar afkomstig , doet kennen. In België zullen de ganzen toch wel niet vernuftiger zijn dan inons land.Bij het broeden wordt zij niet door den gent bijgestaan; deze schijntgeschapen te zijn voor het genot; de zorgen en het lijden , beiden gevolgen van het broeden , laat hij aan zijne vrouwen over. Nu en danverlaat de gans het nest om voedsel te zoeken en te drinken , maarkeert altijd haastelijk terug. Is de broeitijd , die gemiddeld 4 weken ,eigenlijk van 27 tot 33 dagen , duurt , geëindigd , dan is de gans zeervermagerd. Hare pooten zijn bleek geworden , zij is min of meer zwakvan de ontberingen , die zij heeft geleden , van het lange verblijf ophet nest , dat haar aan hare gewone levenswijze heeft onttrokken en datdaarom zoo vermoeiend was. Zij herstelt echter spoedig , want nu zij40 OVER DE TAMME GANZEN.zich omringd ziet van zoovele gezonde kinderen , is zij vrolijk en ijverigin het zoeken van voedsel.In den regel broedt de gans eens in ' t jaar; daarop zijn echter uitzonderingen. Een mijner kennissen , die vroeger ganzen hield , verhaaldemij dat eens een zijner ganzen gewoon was tweemaal te broeden. Hadden hare jongen den ouderdom van 3 weken bereikt , dan legde zij wedereieren , om daarna nog eens aan een 12- of 13tal jongen het leven tegeven. Ik moet er echter bijvoegen , dat die uitzonderingen zeer zeldzaam zijn.De jonge gansjes verlaten niet steeds allen tegelijk de schaal; de levenwekkende warmte van de moeder heeft zich meer aan het eene dan aanhet andere ei medegedeeld , en zij die het meest zijn gekoesterd , ontwikkelen zich sneller dan anderen en bereiken eer de kracht om dekalkschaal, die hen omsluit, te verbreken. De moeder kent haar plichten verlaat niet eer het nest voordat al de eieren , waarin zij het levenvan hare kinderen voelt , zijn uitgebroed.De eerst uitgekomene jongen worden uit het nest verwijderd en in eenmand te huis gebracht, en eerst dan aan de moeder teruggegeven als ookde andere eierschalen door de kiekens zijn verbroken. Tot den tijd datzij uit het nest worden genomen en weder aan de moeder worden teruggegeven , worden zij hier niet gevoederd. In België bekleedt mende mand van onderen met wol , en overspant haar met linnen en voedert hen met een dunne deeg van gekookte meel en melk , waartusschen men eenige malsche en fijn verdeelde groente mengt. Dit voederen is hier wel eens beproefd maar nimmer gelukt , dewijl de jongeganzen voedsel weigeren.Veelal neemt de gent als een goede vader de zorg voor dat vroeguitgekomen getal kinderen op zich. Hij bezoekt met hen het jonge gras,en nu plukken de jongen de teere spruitjes af.Komen de jongen tegelijk uit , dan bekommert de boer zich niet omhen. Hij laat de jongen bij hunne ouders , die voortreffelijk voor henzorgen. In gure voorjaren , als er nog weinig gras is , kunnen dejongen bijna geen voedsel vinden, en de dood rukt dan velen weg. Alleen worden ze te huis gehouden bij regenachtig weder , omdat dikwijlsziekten bij de jongen daarvan het gevolg zijn.De ganzen zijn halve watervogels; zelfs als zij volwassen zijn houden.zij zich op den bouwakker , of op het weiland , of op het hooiland op ,want daar vinden zij haar voedsel. In den eersten tijd houdt men danOVER DE TAMME GANZEN. 41ook een wakend oog op de jonge ganzen , die zich wel eens onbedachtte water begeven , en brengt haar op het droge , dewijl zij anders ,daar zij zelf het water niet kunnen verlaten, licht jammerlijk omkomen.In het water hebben de jongen ook hunne vijanden; de waterratten vallen ze aan , en groote snoeken eveneens. Op het land vinden ze een vijandin den egel , dat hen doodt om zich aan hun bloed te vergasten.De tamme ganzen zijn nog meer landvogels dan de wilde , welkelaatste echter veelal op de uitgestrekte grasvlakten , die met weinigwater bedekt zijn, vertoeven, en de wilde gans ( A. cinereus) , die voorden stamvader van onze tamme gans wordt gehouden , is van de verschillende soorten van ganzen , die ons land op den trek bezoeken , devogel , die meer dan anderen op de hooilanden haar voedsel vindt , endie het water minder dan anderen als haar element beschouwt.Ik heb er hiervoor reeds op gewezen , dat de ganzen om het voordeel dat ze opleveren worden gehouden, en de beschaafde mensch vande 19de eeuw deinst niet terug voor eene marteling van een dier , alsgoud of zilver er het loon van is; zelfs is de woede om te verdelgen zoogroot , dat meestal schuldelooze en nuttige dieren er het offer van worden. Wie voelt zich niet onaangenaam getroffen , als hij ziet met welkgenoegen kinderen insekten martelen , vogelnesten verstoren , de jongen.onmeedoogenloos dooden , egels en vledermuizen pijnigen, dat volwassene menschen zwarte en grijze kraaien doodschieten , alleen met hetdoel om te dooden , zonder eenig voordeel van dien moord te trekken! En hoe betreurt men de onkunde van zoovelen , als men weet ,dat de wet op de jacht en visscherij van 1857 het dooden van wezelsen hermelijns met premiën aanmoedigt , dieren , die men , doordat zijde ergste vijanden der muizen zijn , zoo hoogst nuttig voor den landbouw mag noemen.-Men beult dagelijks , vooral in de steden , de paarden af door ze lasten , die te zwaar zijn , te doen trekken; en zoo het paard bijna ademloos de kracht ontzinkt , zijn ruwe vloekwoorden en slagen , die op dehuid soms bloedige striemen achterlaten , middelen om het paard , datden dood evenals wij vreest , meer dan het kan in te spannen. Heefthet zijne krachten verloren , is het door te grooten inspannenden arbeid bij weinig en schraal voedsel vermagerd en verminkt , dan wordthet naar de slachtbank geleid om te strekken tot spijs voor de armebevolking , die evenzeer en niet minder gebukt gaat onder het grondbeginsel onzer beschaving , dan de dieren.42 OVER DE TAMME GANZEN.In het oosten , in Turkije en Egypte , leven de menschen in vredemet de dierenwereld. De vogels zijn niet schuw , zij ontvluchten demenschen niet , omdat zij weten , dat zij van hen geen onheil hebbente wachten. De Arabier beschouwt het kameel als zijn vriend. Hij spreektmet hem zacht en kalm; op een moeijelijken weg moedigt hij hem vertrouwelijk tot inspanning van zijne krachten aan; hij belooft hem eenespoedige rust , en de kameel begrijpt hem. Zijn last is niet grooter danhij in staat is te dragen. Maar in het westen is men onerbarmelijk wreedvoor de dieren .Vergeef mij deze uitweiding over de gebreken der westersche beschaving!Zooals ik gezegd heb , houdt de boer de ganzen om voordeel , dathij vindt in de vederen en later in den verkoop van de ganzen zelve ,hetzij dan dat hij ze vooraf mest of niet. Maar om het meest mogelijke voordeel van de gans te trekken, worden de ouden vier- , de jongendriemaal ' s jaars wreedaardig geropt , dat is men trekt haar levend degroote veeren en de slagpennen uit; alleen de kleine veeren, het dons,laat men haar behouden. Dat akelige werk wordt zonder aandoeningverricht , hoe vreeselijk de gans ook van pijn schreeuwt.De eerste keer ropt men de ouden , als de jongen den ouderdom van3 weken hebben bereikt , en die tijd valt in den regel in April of Mei.De tweede tijd van roppen der ouden valt 6 of 7 weken later; danzijn hare vederen weder tot de volle lengte aangegroeid , en nu moeten de jongen , die nu ongeveer den ouderdom van 10 weken hebbenbereikt , zich aan dezelfde bewerking onderwerpen.De derde tijd van roppen valt weder 6 of 7 weken later dan detweede , en tusschen den derden tijd van roppen en den vierden laatmen denzelfden tijd verloopen , en bij beiden deelen de ouden en jongon in hetzelfde lot. Bij het roppen voor de eerste en derde keer trektmen de ouden de slagpennen uit , en de jongen op den tijd wanneer deouden voor de derde , de jongen voor de tweede maal worden geropt.In den regel wordt zorg gedragen dat de laatste maal roppen nietlater dan half October plaats vindt , ten einde een voldoenden tijd voorden aangroei van de veeren te geven , voordat de winter weder invalt.Het is aan te prijzen om de ganzen , na iedere ropping , twee ofdrie dagen op te sluiten , opdat het vel , dat zoo verschrikkelijk veelgeleden heeft , tijd hebbe zich te verharden , voor dat zij weder aanden invloed van lucht en water worden blootgesteld .OVER DE TAMME GANZEN. 43Men rekent dat iedere gans , telken keer dat zij wordt geropt , 0.125kilogram vederen geeft , en dat alzoo een oude gans 0.5 kilogr. , eenjonge 0.375 kilogr. veeren oplevert.Wil men van de ganzen de veeren op den duur frisch en reukelooshouden , dan is het aan te bevelen ze een half uur lang in een bakkersoven te houden , nadat het brood gebakken is. Ik geloof niet dat mendit middel in deze provincie toepast. De baron PEERS deelt in zijnwerkje over het hofgevogelte mede , dat die bereiding voor de deugdder veeren noodig is.Houdt men nu een gent en drie ganzen , die ieder 10 jongen uitbroeden , dan is het gewicht van vederen die zij opleveren , als men van devoorgaande opgaven gebruik maakt , gemakkelijk te vinden. Zij gevendan aan vederen ' s jaars 13.25 kilogr. , die , tegen ƒ 4 het kilogrameene waarde bezitten van ƒ 53. De pennen , die vroeger de 100 tegen20 cent werden verkocht , hebben , sedert de invoering der stalen pennen , grootendeels hare waarde verloren. 'Voor dat Januari invalt brengt de boer de jonge ganzen ter markt,of opkoopers reizen het land af om ze te koopen. In het eerste gevalworden ze door den boer geslacht en als ze dood zijn geropt , in hetlaatste geval heeft veelal de verkoop levend plaats.Dan levert iedere gans 0.25 kilogr. veeren , die minder waarde danVolgens het Bulletin de la Société d'Encouragement wordt door BARDIN aan zijnefabriek te Joinville- le- Pont van de ganzenpennen een veelvuldig gebruik gemaakt. Genoemde fabrikant verkrijgt van de vleugelveeren van ganzen en hoenders allerlei producten , die goeden aftrek vinden. Van de schachten der gauzenveeren snijdt hij tandenstookers ,schrijfpennetjes , penceelhouders enz. De baarden worden tot eene soort van geweven vloertapijten verwerkt, die in Frankrijk zeer gezocht zijn; van de doorschijnende, parelmoerachtige , glanzige dunne huid , die zich van de bovenvlakte van de veer laat aftrekken ,maakt hij franjes en andere artikelen , die bij het toilet der dames te pas kunnen komen.De zeer vaste huid , die zich onder de opperhuid bevindt , verdeelt hij in rechte stijvevezels , in den vorm van varkensharen , en maakt er borstels van. De afval van andereveeren dan die van gauzen wordt geweekt en gewreven , en op deze wijze in eene soortvan dons veranderd , dat de beddeveeren zou kunnen vervangen.BARDIN verwerkt jaarlijks ongeveer 400 balen ganzenveeren , die hij uit Rusland laatkomen. Iedere baal bevat 80,000 tot 100,000 vleugelveeren , naar gelang van de soorten ,die 12 nummers bevatten. Wanneer men nu nagaat dat een ganzenvlerk in doorsnede 10bruikbare veeren heeft , dan geeft dit op een baal van 100,000 veeren 50,000 ganzen ,zoodat BARDIN op een jaar van 2 millioen ganzen 40,000,000 ganzenpennen verwerkt.Hollandsche Illustratie , 1869 , no. 22.44 OVER DE TAMME GANZEN.levende veeren bezitten en die voor ƒ 3 de kilogram worden verkocht.De 30 jongen geven nu 7.5 kilogram veeren , waarvoor f 22.50 wordtontvangen. Aan vederen trekt hij dus van de ganzen , voor het getaldat hierboven is opgegeven , ƒ 75.50.De geslachte en van veeren ontdane ganzen , die een gewicht van 5tot 6 kilogram bezitten , worden nu , om te worden gegeten , verkocht ,en in den regel kan men stellen dat voor iedere gans kan worden ontvangen van ƒ 2 tot f 2.50 . Stelt men gemiddeld den prijs op ƒ 2.25 ,dan leveren de 30 jonge ganzen ƒ 67.50 op. Telt men hierbij de opbrengst van de veeren , dan komt men tot het resultaat dat 1 genten 3 ganzen des jaars eene opbrengst kunnen geven van ƒ 143. Dieopbrengst kan echter lager dalen , als de gans het ongeluk heeft gehadgeen 10 jongen maar een minder getal groot te brengen; maar ookkan de opbrengst ruimer zijn , als zij aan een dertiental jongen het levenschenkt en het geluk heeft dat de dood haar geen enkele ontneemt.Sommige boeren nemen in het begin van den winter de ganzen uitde weide om ze te mesten , wat zeer goed met gekookte zwarte haver ,die men in een bakje met water werpt , kan geschieden. Zij wordendan in een klein hok in het duister gezet , en voor eene maand goedgevoederd; 25 liter haver is voldoende; zij bereiken in den regel , als zij geplukt zijn , een gewicht van 8.5 tot 9 kilogram. Van de vette ganzenhebben de veeren meer gewicht als zij na haren dood geplukt wordendan van eene magere of grasgans.Tot het gewicht van 6.5 kilogram bij weideganzen , van 9 kilogrambij gemeste ganzen , worden de dikke grauwe gebracht. De bonten enwitten blijven in den regel lichter.Sommige boeren geven aan de mestganzen kleine roode ofgele wortelsdie men verdeelt. Dit voedsel heeft het nadeel , dat het vel zoo weeken onvast wordt , dat het bij het plukken der veeren , nadat de gansgeslacht is , voor een deel bij kleine stukjes aan de uiteinden der veêren blijft vastzitten.Ik heb den lust niet om de wreede wijze van mesting der ganzen,zooals in Polen , in den Elzas en bepaaldelijk in Straatsburg plaatsheeft , te beschrijven. Ik heb een innigen afkeer van alles wat naarwreedaardigheid zweemt; en van het koude, verschrikkelijk ongevoeligeproza , waarmede sommige schrijvers martelingen van dieren beschrijven en aanprijzen , als daaraan eenig voordeel verbonden is , wend ikniet alleen mijne oogen , maar zooveel mogelijk mijne gedachten af.OVER DE TAMME GANZEN. 45De gans lijdt veel. Haar leven wordt van 80 jaar , die zij bereikenkan, tot 1 jaar verkort. Men trekt haar in dien korten tijd eenigekeeren levend de veeren uit , en als zij nog niet eens hare jeugd isontwassen , wordt zij dikwijls op eene verschrikkelijke wijze gemest. Zijkan niet haten omdat zij te goedhartig is; zij vlucht niet , omdat zijniet weet welk lot haar wacht. O! als in haar hoofd meer verstandzetelde , hoe zou ze den mensch , die zich het evenbeeld van Godnoemt, haten en verachten! Met welke kracht en snelheid harer vleugelen zou zij den mensch ontvluchten!Worden de ganzen levend verkocht , dan zijn de witten duurder danzij die grauw of bont zijn. Zij worden dan geslacht , daarna geplukt ,maar men laat het dons op het vel verblijven. Dan ontdoet men dedoode gans van het vel , dat bereid wordt om het later , als pelswerk ,voor het vel van een zwaan te verkoopen. Het bedrog heeft ook ditterrein reeds betreden.IETS OVER DARWINISMEDOORDr. CRETIER.Wanneer men tegenwoordig den naam van DARWIN hoort noemendan zal men acht malen van de tien van dezen of genen vernemen:"O ja! dat is de man die beweert dat de apen onze broertjes zijn" , endeze geestigheid is vaak het begin en te gelijk het einde van de kennisder werken van dezen helderen denker en wetenschappelijken natuurvorscher. Daarom wenschte ik een en ander mede te deelen van deresultaten , waartoe zijn arbeid heeft geleid . Vooraf echter dien ik ,om wél verstaan te worden , een zijpad in te slaan en iets te vertellen , wat schijnbaar met de apentheorie niets heeft uit te staan.Wanneer wij in den zomer onder het lommer van eene rij lindeboomen wandelen , zullen wij in die boomen een aanmerkelijk verschilwaarnemen. Eenigen verheffen eene trotsche kroon op een stevigendikken stam; anderen zijn dik en knoestig , hunne zware takken neigenals het ware ten ondergang , en hun donkere bladerentooi geeft huneen majestueus voorkomen. Daarnaast rijst een jonge spring in ' t veldop , slank en met lichter gekleurde bladeren. Geen twee bladeren aanal die planten zijn elkander volkomen gelijk , en toch , wanneer wij toevallige omstandigheden , als leeftijd , groeiplaats en dergelijke terzijde stellen , besluiten wij al die gewassen zijn eenerlei , zij zijn vandezelfde soort. De bepaling van hetgeen eene soort is , is verre vaugemakkelijk. CUVIER zegt er dit van: "Onder soort verstaat men eeneIETS OVER DARWINISME. 47"vereeniging van individu's , die uit elkander voortgesproten of van"eene en dezelfde plant afkomstig zijn , als ook van dezulken die daarop"evenveel , als zij zelven onder elkander, gelijken" . Schrijven wij in deplaats van plant , dier , dan hebben wij zijne bepaling van eene diersoort. Anderen stellen bovendien den eisch dat zoodanige individuenvan planten of dieren aan andere dergelijke planten of dieren het aanzijn kunnen geven en deze afstammelingen hetzelfde vermogen bezitten.Nog anderen eischen dat het nakroost aan de voorouders gelijk zalzijn. Uit deze meeningen volgt dat het begrip van " soort" eene pasmuntis , waarvan men de waarde bekend onderstelt , maar die niet te min indat opzicht zeer variabel is al naarmate van dengene , die haar gebruikt.Zooals ik zeide , velen noemen als kenmerk eener soort de gelijkheidvan het nakroost aan het voorgeslacht. Dit doet de vraag rijzen: Ishet nakroost wel aan het voorgeslacht gelijk? En ziedaar de twistappel.Op welk gebied van wetenschap heeft de godsdienst , of wat daarvoor gehouden werd , haren invloed niet doen gelden? Ook op dit terrein. Eeuwen lang gold onbetwist als waarheid dat de bestaande planten diersoorten als zoodanig waren geschapen en hiermede de onveranderlijkheid van hunne kenmerken. Het scheppingsverhaal besliste de kwestie , engeen andere meening werd vernomen. Het is hier de plaats niet omde waarde van dat verhaal te beoordeelen , noch de oorzaken na tegaan waarom het in onze dagen bij velen zijn gezag heeft verloren.Veler beschouwingen over de betrekkingen van den Oneindige tot heteindige , van den Schepper tot het geschapene worden niet bevredigddoor dat verhaal , velen ontkennen dat onmiddellijk inwerken van denSchepper. Bij deze laatsten moest wel de vraag oprijzen: "indien dedier- en plantsoorten niet door God onmiddellijk geschapen zijn , vanwaar komen zij dan?" Dat was geen theologische haarkloverij , maareene natuurwetenschappelijke vraag.Dat was niet op te lossen door spitsvondige wijsbegeerte , maar doorde studie der natuurvoorwerpen. Aan den mensch wordt daarbij nietin de eerste plaats gedacht. Dat wij daarbij tot de bron van oorsprongzullen opklimmen , wordt door niemand geloofd. DARWIN nu is noch deeerste noch de eenige , die getracht heeft aan de natuur een antwoorddeze vraag te ontlokken; GEOFFROY DE ST. HILAIRE , LAMARCK , RUSSELLWALLACE , CARL VOGT, HäCKEL en talrijke andere beroemde mannenhebben zich met de vraag over het ontstaan der verschillende dieren plantvormen bezig gehouden. Door DARWIN echter is deze zaak poop48 IETS OVER DARWINISME.pulair geworden. In het wufte Frankrijk of in het philosophische Duitschland kon men auteurs genoeg vinden , die aan eene andere verklaringdachten dan de bestaande , zonder dat de massa er zich aan ergerde ,maar in het kerkelijk rechtzinnige Engeland was men niet ongelooviggenoeg , om eene leer zóó in tegenspraak met het bijbelverhaal onopgemerkt voorbij te gaan. De werken van DARWIN zijn dan ook welgeschikt om de zaak , die zij bespreken , ingang te doen vinden. Aaneen helderen betoogtrant paart hij een duidelijken stijl en het gezagvan iemand , die met kennis spreekt van de zaken , waaraan hij eendeel zijns levens wijdde.De stelling nu , welke naar DARWIN is genoemd , is deze: Het is waarschijnlijk dat de plant- en diervormen , welke wij nu kennen , ontstaanzijn uit andere , waarvan zij in eigenschappen meer of minder verschillen; d. w. z. dat dier- en plantenvormen zich hebben ontwikkeld endat er nog meer ontwikkelde vormen uit de bestaande zullen ontstaan.Maken wij ons nu los van alle theologische vooroordeelen , dan blijktons , dat het verschil tusschen de vroegere en de Darwinistische opvatting der schepping dáárin is gelegen , dat wij van de eerste terlaatste instantie op de vraag naar het ontstaan van ons eigen geslachtten antwoord krijgen: "God heeft het gemaakt", terwijl de laatstgcnoemde dit antwoord óók wel aanneemt , maar zich de vraag veroorlooft , hoe het gemaakt is.Maar ook al plaatsen wij ons op het gebied der zuivere natuurwetenschap , dan is de vraag wel spoedig gesteld , maar daarom is hetantwoord niet aanstonds verkregen. Het is de taak der natuurwetenschappen om de door DARWIN uitgesproken meening onbevooroordeeldte toetsen aan de feiten, en daarnaar uitspraak te doen. Natuurlijk , datwanneer eene stelling als die van DARWIN wordt uitgesproken , er alreeds een en ander verzameld is , waarop zij zich grondt , en zoo zijner dan ook in de laatste jaren belangrijke werken van DARWIN ,HäCKEL en anderen verschenen , welke als verzamelingen van bouwstoffen in dit opzicht moeten worden beschouwd.Ik wenschte nu eene keuze te doen en in deze bladzijden een enander mede te deelen van de gronden , die voor DARWIN's stelling pleiten ,ik en wil mij daarbij zoo veel mogelijk tot onze eigene omgeving bepalen.Wanneer wij de eene of andere bloem ter hand nemen , vinden wijdaarbinnen een krans van gele draden , voorzien van knopjes , en geheel binnen in één of meer daarvan in vorm verschillende deelen ,IETS OVER DARWINISME. 49meestal van onderen gezwollen , meer naar boven draadvormig, en eindigende in een knopje of bundel haren. De gele in knopjes eindigende dradenzijn meeldraden, en de knopjes bevatten stuifmeel , de meer fleschvormigeorganen zijn stampers: te samen zijn zij de belangrijkste deelen der bloem.Geraakttoch een stuifmeelkorrel op het knop- of haarvormige deel van denstamper , dan is daarmede de mogelijkheid gegeven , dat de in hetonderste deel van den stamper aanwezige eitjes tot ontwikkeling komen , d. i . in zaden veranderen . Geraakt nu in onze tuinen een stuifmeelkorrel , b.v. van een snijboon , op den stamper eener in de nabijheid groeiende princesseboon of bruineboon , dan ontstaan daaruit vruchten en zaden , die in hunne eigenschappen het midden houden tusschende vruchten en zaden van elk der planten , die tot hun ontstaanaanleidinggaven. Wat meer zegt , wij kunnen de zoo verkregen eigenschappen meer of minder bestendigen. Even zoo zijn al onze fijne appelsoorten afstammelingen van een zelfden wilden appel; de eigenschappenvan den laatsten zijn door kweeking veredeld , en men heeft die wetente bestendigen. Dat zijn nu twee inderdaad zeer belangrijke verschijnselen. In het eerste hebben wij het geval , dat twee werkelijk verschillende planten te samen het aanzijn geven aan een derden plantenvorm .In het tweede hebben wij het bewijs , dat niet steeds de kinderen aande ouders gelijk zijn . Die voorbeelden kunnen met talrijke anderevermeerderd worden , ook uit het dierenrijk. Een hengst en eene ezelinkunnen te samen een levend jong voortbrengen. Al zijn deze jongennu ook in den regel onvruchtbaar , zoo is dit geenszins bij al dezoogenaamde bastaarden het geval , en zulks te minder naarmate dediersoorten , waaruit zulk een dier zijn oorsprong nam , lager bewerktuigd waren. Zal echter de bevruchting tusschen twee individuen vanverschillende soorten tot stand komen , dan moeten die planten ofdieren verwant zijn , dat wil zeggen , eene zekere eenheid in maakselvertoonen. Paring en bevruchting zijn b.v. wel mogelijk tusschen eenhengst en eene ezelin , tusschen hazen en konijnen , maar niet tusscheneen stier en eene merrie , en het stuifmeel van dennen moge op dentop van den stamper eener roos vallen , er zal geen zaadkorrel derroos door tot rijpheid geraken.Even als al onze verschillende appelsoorten van ééne soort afkomstig zijn , zijn ook al onze duivenrassen waarschijnlijk afkomstig vanééne moedersoort , de rotsduif. En welk een verschil er bestaat tusschen de engelsche postduif, den kropper , het pauwtje en zoovele an450 IETS OVER DARWINISME.dere , in staart- en slagpennen , in gedaante van den bek , lengte vanden hals , in de kleur , in de krop en de schubben op de pooten , istalgemeen bekend. De aanfokkers , zegt DARWIN , spreken over de natuurlijke gesteldheid van een dier , als over een model , dat zij naar welgevallen kunnen boetseeren. Een duivenmelker verzekerde hem dat hijin staat was in zes jaren tijds duiven te fokken van eene bepaaldesoort , met de koppen en bekken zooals die aan eene andere soort eigen zijn .De tamme rassen hebben niet alleen door kruising zulke eigenaardige vormen, maar ook eener aanhoudend en in dezelfde richting met hetzelfde doeluitgeoefende keus onder de ter voortplanting bestemde individu's. Dit voortbrengen van bepaalde rassen bij onze huisdieren doet men vaak zonder hette weten. Hij , die jachthonden houdt, zoekt de beste uit om jongejachthonden te kweeken: hij die rundvee fokt voor de slachtbank doet eveneens. Doordat geregeld en aanhoudend nitzoeken kunnen sommige eigenschappen ,ook al zijn zij voor het dier van weinig beteekenis , zeer ontwikkeldworden , en men staat ten slotte verbaasd over de uitkomst. Wie zalin den Arabischen hengst , in den Engelschen harddraver , in het brouwerspaard en onze Friesche merrie stamgenooten herkennen? Somtijdszijn de oorzaken , waardoor dergelijke wijzigingen van de stamsoortontstonden , gelegen in de voeding. Een merkwaardig voorbeeld daarvan vinden wij in eene proef door DAUBENTON genomen. Deze voeddetwee lammeren van ééne moeder op , het eene op de gewone wijze ,het andere wel is waar met plantaardig voedsel , maar zóó gekozen datdit sterk voedend was. De volwassen dieren werden geslacht , waarbijhet bleek , dat , terwijl bij het eene de pens grooter was dan de lebmaag ,bij het schaap , dat op abnormale wijze was gevoed , de verhouding vande grootte der lebmaag tot die van de pens dezelfde was gebleven alsbij het jonge dier, dat namelijk de lebmaag grooter was dan de pens . Er zijnevenwel ook andere oorzaken voor dergelijke wijzigingen , zooals klimaat , meer of minder verblijf in de open lucht , ziekte-verschijnselenenz. Meestal is er geene verklaring van te vinden. Dewijl ons varkenminder beweging heeft dan zijn wilde stamgenoot , nemen de beenderenaf in omvang en stevigheid; dewijl andere huisdieren hun oor nietbehoeven te spitsen voor naderend gevaar , verliezen zij langzamerhandhet vermogen daartoe. In Florida fokt men alleen zwarte varkens ,dewijl alleen deze in dat land kunnen voortteelen , hoewel er geen verband is te bespeuren tusschen de kleur der borstels en het voortplantingsvermogen. Bij onze huisdieren is het dus bewezen , dat wij eigen-IETS OVER DARWINISME. 51--schappen kunnen verduurzamen , die zich eens toevallig voordeden endie hun of ons voordeelig zijn , terwijl andere nutteloos geworden eigenschappen op den achtergrond geraken. En wat voor onze dierenwaar is , is ook voor ons geldig: getuige de December- aflevering van" de Globe" , waarin eene beschrijving voorkomt van eene Oosterschevorsten-familie , waarvan de leden zesvingerig en zesteenig zijn. Hierook is dit kenmerk eens toevallig voorgekomen , en dewijl de bezitteronder zijne landslieden deswege geëerd werd , gezag kreeg en het hemdus voordeelig was , is het waarschijnlijk door huwelijk met eeneevenzoo misvormde vrouw langzamerhand erfelijk geworden.Hetzelfde wat wij bij planten en dieren in tammen staat waarnemen, geldtook in den wilden; alleen , er zijn andere oorzaken. Hier staat op den voorgrond het behoud van eigenschappen die voordeelig zijn voor het individuzelf, dáár zoeken wij alleen ons voordeel. De haas b . v. heeft in onze strekende kleur van afgevallen bladeren. Stel nu dat er ook andere zijn , b. v.witte. De laatste zullen beter in het oog vallen aan de vijanden vanden haas; zij zullen aan meer gevaren blootstaan, en de grijsbruine zal duszijn geslacht voortplanten , terwijl de witte wordt opgepeuzeld . In hethooge Noorden daarentegen wordt de witte haas beschermd voor gevaren waaraan de grijsbruine met zijne tegen de sneeuw afstekende pelsonmiddellijk is blootgesteld. Hier vertoont zich dan ook het tegenovergestelde. Terwijl hetzelfde zich telkenmale herhaalt , zullen na eenigegeneraties daar alleen witte , hier alleen grijsbruine hazen zijn: vandaardat van zoovele dieren de kleur gelijk is aan den bodem , waarop zijleven. Komen er nu en dan afwijkingen voor, dan zullen die alleendan bestendigd worden , wanneer zij den bezitter voordeelig zijn , en inhet tegenovergestelde geval zal zijn geslacht kwijnen ten opzichte vanzijue soortgenooten , die in een meer voordeelige positie verkeeren. Ookhier geldt dit alles in ruimeren zin dan voor de kleur van het haar.De kalkoenen , die in de bosschen van Amerika zich met eikels voeden ,trekken bij gebrek aan voedsel dikwijls bij gansche scharen over grooterivieren. Uit de toppen der boomen trachten zij al vliegende dentegenovergestelden oever te bereiken. Duizenden vallen uitgeput in hetwater en verdrinken. De beste vliegers , de sterksten , bereiken den anderen oever: het natuurlijk gevolg is , dat , wanneer dezelfde oorzaakzich dikwerf herhaalt , deze doodelijk zal werken voor vele kalkoenen ,maar dat de soort kalkoen verbeteren zal wat het vliegvermogen betreft.De grootte der longen , de grootte en sterkte van het borstbeen ,52 IETS OVER DARWINISME.de ontwikkeling der spieren in de voorste ledematen moet dus toenemen: kortom al die kenmerken , die eerst bij enkele individuen sterkerontwikkeld zijn en hun voordeel aanbrengen , moeten langzamerhandsterker uitgedrukt en blijvend worden. De keuze dus , die wij bij tammedieren doen , doet de natuur bij de wilde. Dit is het wat DARWIN natuurkeus noemt.Ook bij de planten zijn de in het wild groeiende soorten aan veranderingblootgesteld. In ons vaderland groeien verschillende soorten van Rubus(Braambessen, Frambozen) in het wild, welker bepaling, wegens de vele tusschenvormen verre van gemakkelijk is: deze tusschenvormen zijn alsbastaarden van die , welke als eigene soorten worden beschouwd , aante nemen , maar juist de bepaling van hetgeen soort en bastaard iste noemen veroorzaakt de moeielijkheid .De natuurkeus oefent ook op den mensch invloed uit. In onze dagenvernemen wij nu en dan gevallen van hoogen ouderdom , en zeer dikwijlszijn de mannelijke individuen veteranen. Van waar dit? Steekt eenhooge ouderdom in het soldatenpak? Neen , maar in het begin dezereeuw was de geheele jongelingschap van Europa onder de wapenen.Afgezien van degenen , die vielen door lood en staal , bezweken duizenden als slachtoffers van vermoeienis , ziekten en ellende: een strijddus noodlottig voor het individu . Maar de overblijvenden waren desterkeren vandaar hun lang leven. Duurde nu zoodanige oorzaak eeuwen lang voort , en konden die sterkeren hun geslacht voortplanten ,dan zou wel is waar het aantal menschelijke individuen verminderen ,maar het menschelijk geslacht zou sterker worden en een hoogerengemiddelden levensduur bereiken door natuurkeus.De slotsom van dit alles komt hierop neer: de natuur zorgt welvoor een diersoort , maar niet voor het individu .Wat hier gezegd is van een soort en van de individuen tot die soortbehoorende , geldt ook hoewel in mindere mate voor een individu ende organen van dat individu; die organen toch kunnen wel verzwakken , maar niet te niet gaan. Denk u een man welgeschapen met gezonde armen, maar die door de eene of andere omstandigheid den linkerarmzeer zelden gebruikt: zal die arm wel krachtig zijn? Wat dunkt uvan ' t mooie handje onzer kinderen en onze welvoegelijkheid , die derechterhand bevoorrecht? Wandel van daag gedurende twee of drieuren en gij zijt vermoeid , maar doe het eens dagelijks gedurende eenigen tijd: de spieren , die bij het loopen ingespannen worden , zullen zichIETS OVER DARWINISME. 53krachtig ontwikkelen , en de vermoeienis wordt niet meer zoo spoedigwaargenomen. Vanwaar de sterke nekspieren onzer zakkedragers , degespierde armen onzer smeden , de welgevormde kuiten van overigensvaak magere danseressen. De natuur wil hare geschenken wel besteedzien; wie ze niet gebruikt , ontneemt zij ze , zoowel hare aangenameals onaangename geschenken , zoowel voor het physieke als het intellectueele. De kinderen van den Europeaan zullen vlugger van begripen vaardiger van geest zijn dan die van den Hottentot , al leeren beiden hetzelfde , en dat er idioten onder de Europeanen en vlugge geesten onder de negers zijn , bewijst alleen dat zij in lang vervlogen tijdenvan eenerlei oorsprong waren. Verkeerden de onder hun volk doorgeestvermogens uitmuntende Hottentotten in een toestand , dat die vermogens hun een overwegend voordeel verschaften , dan zouden zij deminder ontwikkelden langzamerhand verdringen en het peil der beschaving doen rijzen. Ware de toestand onzer maatschappij zoodanig ,dat ontwikkelde geestvermogens schadelijk waren voor den bezitter ,het aantal dommen en idioten zou langzamerhand vermeerderen . Nietzóó , dat hij die eenmaal ontwikkeld was een onontwikkeld mensch zouworden , maar het geslacht der onontwikkelden zou in den strijd omhet bestaan de ontwikkelden verdringen. Indien iemand de opmerkingmaakt dat terwijl in onze maatschappij ontwikkeling en talent geeneverwerpelijke voorrechten zijn en toch de meeste kinderen bij de bewoners der achterbuurten worden aangetroffen , dan moge hierop hetvolgende dienen: vooreerst is de bevolking in de achterbuurten meeropeengehoopt en is dit dus ten deele maar schijn; voorts huwt de mindere man vroeger dan hij die zich eerst een zekeren welstand wil verschaffen , en dus wordt de maatstaf onzuiver; daarenboven is de mindereman door zijn minderen welstand zelf uitgesloten van het gebruik vanvele zaken , die op de levenswijze der welgestelden een noodlottigeninvloed uitoefenen , en eindelijk vindt men nog een positief bewijs voorhet vroeger aangevoerde in het feit , dat huwelijken met een ongewoongroot aantal kinderen veel meer worden aangetroffen in den burgerstanddan bij bepaald armen en onontwikkelden. Men houde mij ten goede dat ikhier de woorden rijk en ontwikkeld plaats tegenover arm , synoniem met onontwikkeld; niet gaarne toch zoude ik die parallel consequent doortrekken .Uit de aangevoerde voorbeelden zal het duidelijk zijn geworden ,dat uit bestaande diersoorten gewijzigde vormen kunnen ontstaan ,hoewel zij niet noodwendig behoeven te ontstaan. Immers de afbeel-54 IETS OVER DARWINISME.dingen van vele dieren op overblijfselen uit den historischen tijdgelijken op thans voorkomende dieren , maar dat bewijst geenszins dat ook deze onder gewijzigde levensomstandigheden geene verandering zullen ondergaan. Het vermoeden ligt dus voor de hand dathaas en konijn b. v. of paard en ezel afstammelingen zijn van één paarstamouders. Maar waar zijn nu de tusschenvormen én tusschen paarden ezel én tusschen deze en hunne stamouders? Men treft deze tusschenvormen tusschen twee verwante diersoorten slechts zelden aan , enhiervoor zijn verschillende redenen. DARWIN zegt dat de soorten , terwijlzij zich vormen , er naar streven om zich van elkander te verwijderendoor hare kenmerken , en niet om tusschenvormen voort te brengen ,derwijze , dat er alleen tusschenvormen zijn voortgebracht tusschen iedereoorspronkelijk bestaan hebbende soort en de daarvan afstammende;ten tweede hebben zulke tusschenvormen slechts in kleinen getale bestaan , wijl zij niet in staat waren om zich te schikken naar de omstandigheden , die de veranderingen veroorzaakten; ten derde kennenwij slechts een klein deel der vormen , die in fossilen staat in de bezinkingsrotsen zijn bewaard gebleven , daar talrijke fossile voorwerpenvernield zijn zonder voorafgaand wetenschappelijk onderzoek en eennog grooter getal in de rotsgesteenten zijn verscholen gebleven; eindelijk moeten de dierlijke en plantaardige overblijfselen , die in fossilenstaat in rotslagen zijn overgebleven , slechts een klein deel uitmaken vandie voorwerpen , welke gedurende geologische tijdperken hebben geleefd ,zoodat vele vormen ons altijd onbekend zullen blijven , dewijl zij nietbewaard zijn gebleven in fossilen toestand.Uit het behandelde volgt , dat wij dan ook bij vele dieren sporen vanorganen zullen moeten aantreffen , van organen , die bij andere volledig ontwikkeld zijn , en dat wij als bewijzen van dien gemeenschappelijken oorsprong punten van overeenkomst bij overigens zeer verschillende dieren zullen moeten vinden . Bij het nagaan van bijzonderhedenhieromtrent kunnen wij den mensch wat meer op den voorgrond plaatsen. " Men kan , zegt DARWIN , niet één van de hoogere diersoorten noemen , die niet een of ander in rudimentairen toestand (d. i . een overblijfselvan eenig bij voorouders volkomen of bij andere soorten volkomen ontwikkeld) verkeerend deel bezit , en de mensch maakt geen uitzondering op dienregel" . De rudimentaire organen moet men onderscheiden van die , welkein wordenden toestand verkeeren , hoewel in sommige gevallen de onderscheiding niet gemakkelijk is. De eerste zijn of bepaald nutteloos ,IETS OVER DARWINISME. 55zooals de tepels der mannelijke zoogdieren , alsmede de snijtanden der herkauwende dieren , die nooit door het tandvleesch komen; of zij bewijzen zoo weinig dienst aan hun tegenwoordige bezitters , dat wij nietkunnen vooronderstellen , dat zij onder de tegenwoordig bestaandeVoorwaarden tot ontwikkeling zijn gekomen. " Wordende organen integendeel , hoewel niet geheel ontwikkeld , zijn voor hunne bezittersvan groot nut en voor verdere ontwikkeling vatbaar. Van deze organen nu worden bij den mensch niet weinige aangetroffen". Men merktvooral bij paarden het vermogen op om hunne huid te doen trillen.Overblijfselen van een dergelijke spier als waardoor bij deze dierendie beweging wordt voortgebracht , vindt men in werkzamen toestandin verschillende deelen van ons lichaam b. v. op het voorhoofd. DARWINdeelt een voorbeeld mede , hem door DECANDOLLE bekend geworden , vanongewone ontwikkeling van dit vermogen , zoo verre gaande en zookrachtig ontwikkeld , dat de persoon bij wien het voorkwam , toen hijjong was , alleen door de samentrekking van spieren onder de schedelhuid gelegen , verscheiden zware boeken van zijn hoofd kon werpen.Het opmerkelijkste was , dat dit vermogen in die familie erfelijk is.Een neef in den zevenden graad in een ander deel van Frankrijk bezathetzelfde vermogen. Terwijl vele dieren de ooren kunnen bewegen , zijnde spieren daartoe noodig bij den mensch niet ontwikkeld; maar hieropbestaan uitzonderingen. Aan het oor zelf komt nog eene merkwaardige bijzonderheid voor. Wanneer men met den vinger het naarbinnen gevouwen deel van den rand van het oor aanraakt , bemerktmen aan de binnenzijde een klein uitstekend puntje. Volgens DARWINzouden onze verre stamouders gepunte ooren hebben gehad , even alsde dieren , en zou dit puntje daarvan een overblijfsel zijn . Evenzoo vindtmen aan den binnenhoek van het oog een overblijfsel van het bij de vogels envele zoogdieren voorkomende derde ooglid. Men kan dit gemakkelijk waarnemen, wanneer men zich voor iemand plaatst en deze dan met het rechteroog in rechtsche richting ziet . Zoo ook vindt men zelfs bij het nogniet geboren wicht sporen , die op later leeftijd verdwijnen. De menschelijke foetus - onverschillig van welk geslacht is in het gelaatnå de vijfde maand geheel bedekt met fijn wollig haar; zelfs voorhoofden ooren zijn er mede bezet , maar de palmen der handen en de voetzolen zijn kaal. Deze voor de geschiedenis van den mensch belangrijkebijzonderheden kunnen met talrijke andere van meer anatomischenaard worden vermeerderd , en al ontbreken er ook nog vele schakels in56 IETS OVER DARWINISME.het bewijs , zoo wettigen zij niettemin de onderstelling , dat menschen dier van éénerlei oorsprong zijn , dat zij zich ontwikkeld hebben.De geologie , de wetenschap , welke over de vorming en bewoningder aarde in lang vervlogen tijden opheldering tracht te geven , is inhare beschouwingen over het ontstaan van den mensch daarmede inovereenstemming. Wij willen alweder trachten door eigen aanschouwing een denkbeeld te verkrijgen van de waarde harer resultaten. Iederheeft wel een tochtje per spoortrein gemaakt en onderweg de zandafgravingen gezien. De waarnemer zag bovendien hier en daar doordat gele zand meer roodbruine aderen loopen. Die roodbruine aderenbestaan uit ijzerrocst waardoor het zand gekleurd is. Stel nu dat meneenige voeten beneden die okerachtige laag het geraamte van een diervond , dan zou het niet gewaagd zijn het volgende te besluiten , wanneer de lagen boven het dier ongeschonden waren: voor eerst , dat hedier geleefd had , ten tijde toen die laag aan de oppervlakte was geletgen en dat het door bezinking der opvolgende lagen bedolven was. Kendemen nu ten naasten bij de dikte der laag slib , diejaarlijks door de rivier ofdoor de zee wordt aangevoerd , dan zou men daaruit kunnen afleiden cenminimum en een maximum van den tijd , welke verloopen is sederthet sterven van dit dier en zijne bedelving onder die zandlaag. Eveneens als nu onze klei- en zandlagen door bezinking ontstaan , ontstaande veen- en steenkoollagen door de overblijfselen van vergane planten.Wat leert ons dit nu aangaande den ouderdom van het menschelijkgeslacht? Hooren wij LE HON: " SIR CHARLES LYELL vermeldt , dat menbij het doen eener uitgraving in de landen aan de monding der Mississippi nabij Nieuw- Orleans op eene diepte van vijf meters en beneden vier boven elkander liggende bosschen , onder den grond bedolven ,een menschelijk geraamte en houtskool heeft gevonden. Aan dit geraamte schrijft Dr. DOWLER een ouderdom van 50.000 jaren toe.Een ander geleerde , VERIAN , mat de geheele dikte der stalagmitischelaag (druipsteenvorming) , welke den bodem der grot van Kent in Devonshire uitmaakt; uitgaande van eene berekening , rustende op demeting van dat gedeelte dezer laag , hetwelk gevormd is sedert hetRomeinsche tijdvak - blijkende uit Romeinsch aardewerk zouden debeenderen van menschen en uitgestorven dieren daar ter plaatse meerdan 260.000 jaren begraven hebben gelegen.Ook omtrent de kunstvlijt van den mensch geven de op talrijkeplaatsen aangetroffen sporen ons althans eenige inlichtingen. Men vindtIETS OVER DARWINISME. 57eerst ruw bewerkte voorwerpen van steen; later zijn deze voorwerpengepolijst; nog later vindt men allerlei wapenen , gereedschappen enwerktuigen van been , ja zelfs afbeeldingen van dieren , als bewijzendat de mensch zich met de graveerkunst begon bezig te houden.Samenvattende wat de geologie , de anatomie , de morphologie omtrent den mensch leeren of waarschijnlijk maken , zegt DARWIN: "Devroegere voorouders van den mensch waren ongetwijfeld eens geheelmet haar bedekt , terwijl beide seksen baarden bezaten; de ooren warenpuntig en konden bewogen worden; en hunne lichamen waren voorzien van een staart , die de daartoe behoorende spieren bezat. Hunledematen en lichaam werden ook in beweging gebracht door velespieren , die tegenwoordig slechts nu en dan op nieuw verschijnen ,maar bij de apen normaal voorkomen. Te oordeelen naar de plaatsingvan den grooten teen bij den foetus , was de voet een grijporgaan ,en onze voorouders hadden ongetwijfeld de gewoonte van in de boomen te leven en bewoonden een of ander warm boschrijk land. Demannetjes bezaten groote hoektanden en gebruikten die als geduchtewapenen. " Konden wij dus den stamboom geheel en al opmaken , danzouden waarschijnlijk de apen onder de dieren onze naaste verwanten zijn .Wij behoeven ons waarlijk over de ons toegeschreven afkomst nietverheerlijkt te gevoelen. Maar in dit gevoel van teleurstelling schuiltzeer veel van de opgeblazenheid van den parvenu tegenover zijne minderen. Want wij schatten de dieren wat al te laag en ons zelven watal te hoog , en zóó wordt de afstand veel grooter gemaakt dan hij inderdaad is. Wel is waar , men noemt den mensch " nietige worm", maardenkt daarbij veeleer aan zijn buurman dan aan zich zelf. En dezelfdelieden , die den mensch een worm gelijk achten , spreken straks in éénadem van den mensch geschapen naar Gods beeld en stellen hem instaat God gelijk te worden. De nietige worm wordt dus aan God gelijk , en men kan hen dus niet beschuldigen van een te gering denkbeeld van eigen grootheid. Volgens diezelfde lieden hebben de dierenalleen instinct , waarbij zij liefst de nadere bepaling van dat woordschuldig blijven. Dat de dieren talrijke eigenschappen , goede zoowelals kwade , haat en liefde , schoonheidsgevoel , overleg , edelmoedigheid ,vrees , een zekere mate van bewustzijn van goed en kwaad , hebzucht ,en talrijke andere meer , waarvan den lezers van dit tijdschrift dikwijls zulke sprekende voorbeelden zijn medegedeeld , met ons gemeenhebben , wordt heel eenvoudig geignoreerd .58 IETS OVER DARWINISME.Maar lijdt onze aristokratische trots door een en ander een geweldige nederlaag , wij hebben des te meer reden fier te zijn op hetgeenwij zijn geworden; worstelden onze voorouders met de dieren om eenellendig bestaan , wij hebben sinds lang de stof aan de heerschappijvan onzen geest onderworpen; de meest vernielende elementen zijnonze gehoorzame dienaren , en den bliksem zelf ontrukten wij aan degoden, om naar de einden der aarde onze bevelen te zenden. Beschaafen ontwikkel dus uwen geest en schrijf zelf uwe brieven van adeldom, sterveling!Ten slotte nog eene opmerking voor hen , die de leer der ontwikkeling van den mensch niet kunnen rijmen met hun geloof aan eeneonsterfelijke ziel. Die tegenstrijdigheid bestaat in werkelijkheid niet ,maar, aangenomen dat zij bestond , ook dan nog zou immer het gelooven moeten zwichten voor het weten. "Want , " zegt VIRCHON , "de"geschilpunten , welke in onzen tijd bestaan , zijn niet gelegen tusschen"geloof en ongeloof, maar de strijd loopt tusschen geloof en weten ."Weten is immers niet identiek met ongeloof! Overal echter , waar"het positieve weten met het geloof in strijd is , moet dit laatste eene"concessie doen. Aan dezen eisch is steeds voldaan. Welke belangrijke"geloofsstellingen zijn niet in den loop der tijden te niet gedaan door"den vooruitgang der wetenschap!"Het is de taak der natuurkundigen niet om het geloof aan onsterfelijkheid tot wetenschap te verheffen; dat mogen de speculatieve philosophen doen , maar de leer van DARWIN druischt daartegen geenszinsin , en wanneer de tegenstanders de alarmtrom roeren , dan is dit slechtseene speculatie op het onbekende en onbepaalde van de begrippen: " ziel enonsterfelijkheid" . Is de ziel dan een houten pop , een automaat? Meuzal wel niet willen beweren , dat de zielen van een HAMBROEK en eenCOXINGA gelijk waren , men zal wel verschil aannemen tusschen dezielen van een HUMBOLDT en die van een Amerikaanschen wilde , tusschen de zielen van VAN DER PALM en MOLESCHOTT. Neemt men datverschil aan , welnu , wat nood dan dat mijn stamvader eene andersgeorganiseerde ziel had dan ik heb? Neemt men het niet aan , waartoedan dat geschreeuw , wanneer lieden , die niet onder de weldoeners worden gerekend , even bevoorrecht zijn als deze? Stelt men dan denSchepper zooveel hooger , door aan te nemen , dat hij het ontwikkelingsvermogen zijner schepselen heeft beperkt dan door het aannemencene grofzinnelijke scheppingsdaad? Dat antwoord geve een elk zich zelven.vanDE REGENWORM OF ZOOGENAAMDE DAUWPIER.HENSEN heeft sedert een reeks van jaren de werkzaamheid dezerdieren nagegaan en thans stellig uitgemaakt , dat de gewoonlijk onvruchtbaar genoemd wordende ondergrond door den regenworm in eentweeledig opzicht voor de planten bruikbaar wordt gemaakt: vooreerstdoor het openen van wegen , die ten behoeve der wortels tot een aanzienlijke diepte voeren en ten andere door deze wegen met humusof teelaarde te voorzien.'t Is bekend , dat de volwassene wormen bij vochtig weer ' s nachtsaan den bovengrond komen en hier , met het achterlijf in hun boorgat blijvende , den bodem in de rondte afzoeken. Zij sleepen dan alleplantaardige stoffen , die zij maar vinden kunnen , naar hunne gangen ,zooals afgevallen stengels , bladeren en kleine takken . ' s Morgens vindtmen dan hoopjes plantenafval boven de oppervlakte van den gronduitsteken , die ieder voor zich in het kanaal van een worm vastzitten.Bij nader onderzoek ziet men , dat de bladeren door den worm elkafzonderlijk zijn samengerold en dan zoo in het gat getrokken , en welmet den steel naar buiten gekeerd. Het in het kanaal liggende gedeelte is vochtig en week; in dezen wecken toestand worden de plantendoor den worm genuttigd. De duidelijkste sporen vindt men , dat deworm er aan heeft geknaagd , en men ontdekt dat de maaltijd naeenige dagen is afgeloopen . Bij nagraving , die in verschillende jaar-60 DE REGENWORM OF ZOOGENAAMDE DAUWPIER.getijden door HENSEN heeft plaats gehad , worden slechts hier en daarverspreide plantenoverblijfselen gevonden , die toevallig in den ondergrond geraakt zijn.Over de inrichting der wormverblijven zijn belangrijke feiten aanhet licht gebracht.dic,In teelaarde of humus zijn de gangen , wegens de losheid van dengrond , niet duidelijk te zien; in zand integendeel loopen zij verticaalnaar beneden , tot op 1 ja zelfs 2 meters diepte , waar zij dan dikwijlsnog een groot eind ver horizontaal zich uitstrekken; meestal echtereindigen zij zonder horizontale ombuiging. Aan het einde der kanalen.vindt men den worm net den kop naar boven , terwijl rondom hemhet verblijf met kleine steentjes is omgeven. In den zandachtigen wandder gangen bemerkt men meer of min talrijke zwarte hoopen , die hetzand vruchtbaar maken. Het zijn de uitwerpselen van den worm ,nadat zij uit een bewoonden gang verwijderd zijn , den volgenden morgenweer op nieuw zijn aangevuld; zij worden ook na weinige dagen aangetroffen in een vat met schoon zand , als de worm zich daarin eenweg heeft gebaand. Oude , verlaten kanalen zijn vrij geregeld met dezedoor den worm gevormde aarde bezet. Eenige gangen zijn dicht metdeze uitwerpselen aangevuld; het schijnt dat die zwarte stof een weinig in het zand intrekt of zich verdeelt. Op ongeveer de helft vanniet zeer kort geleden gegraven buizen vond HENSEN wortels van opde oppervlakte groeiende planten , in de weelderigste ontwikkeling zichuitstrekkende tot aan het einde der buizen , en de wanden met fraaiewortelbaren bekleedende , die vooral bij bladplanten en granen zeersierlijk waren. Werkelijk moeten zulke buizen den wasdom der wortelszeer begunstigen. Is eenmaal een wortelvezel in zulk een gang geraakt , zoo kan zij , aan de zwaarte gehoorzamende , in de vochtige luchtvan het kanaal voortgroeien , zonder eenigen tegenstand te ontmoeten ,en zij vindt daarbij vochtige , vruchtbare aarde in overvloed.De vraag laat zich evenwel niet met zekerheid beantwoorden: of allewortels , die zich in den ondergrond bevinden , oorspronkelijk in wormgangen gegroeid zijn . Het staat vast , dat de wortels van duinplantenzichzelven in het zand voortschuiven , maar niet tot groote diepte.HENSEN gelooft , dat de penwortels , en in ' t algemeen zulke wortelvormen , die met dikke punten voorwaarts dringen , zich zelven denweg kunnen banen , terwijl fijne en buigzame zuigworteltjes den wegin de diepte moeielijk anders maken kunnen dan door zulke voorafDE REGENWORM OF ZOOGENAAMDE DAUWPIER. 61gevormde wegen; bepaaldelijk zullen wortels van eenjarige gewassenslechts daar diep in den ondergrond kunnen dringen , waar regenwormen worden aangetroffen.Het mikroskopisch onderzoek der door den regenworm afgezette aardhoopen doet zien , dat deze geheel overeenkomen met de zoogenaamdetweejarige bladaarde , zooals zij door de tuinlieden wordt bereid ombloempotten te vullen; de meeste plantencellen zijn vergaan , maartoch zijn er nog eenige cellen en weefseldeelen vermengd met tal vanzandkorrels en bruine organische deelen. De chemische samenstellingder regenwormaarde toont veel overeenkomst aan met die der vruchtbare teelaarde; hare vruchtbaarheid is derhalve niet te betwijfelen ,al ontbreken daaromtrent onmiddellijke proeven.Ten aanzien van de getallenwaarde der werkdadigheid van den regenworm geeft HENSEN het volgende op. Twee wormen werden ineen glazen pot van 5 decimeter middellijn gebracht en bedekt met 5decim. hoog zand , welks oppervlakte met eene laag afgevallen bladenwerd voorzien. De wormen waren reeds spoedig aan het werk , en naanderhalve maand waren vele bladeren 8 centim. diep in de gangengetrokken , de oppervlakte was met een laag teelaarde bedekt van 1centim. dikte , en in het zand bevonden zich talrijke wormbuizen , gedeeltelijk nieuwe , gedeeltelijk met een 3 millim. dikke humuslaagovertrokken , gedeeltelijk met humus geheel gevuld.Een bij gelegenheid volbrachte telling van de opene wormkanalen ,' die in den tuin van HENSEN zich op een vlakte van 10 vierkante decimeters bevonden , wees negen gaten aan. Op 15 vierk. decim. vond hijin de diepte 2 tot 3 wormen , die elk drie gram wogen; alzoo wordener op de hectare 133000 wormen met 400 kilogr. gewicht gevonden;op elken morgen dus 34,000 , wegende 100 kilogr. Het gewicht deruitwerpselen van een worm in 24 uren bedroeg een halve gram.Hoewel nu deze getallenwaarden slechts voor een zekere localiteit waardebezitten , zoo geven zij toch een voorstelling van de werkdadigheid desworms op alle plaatsen waar hij voorkomt.De bewering , dat de regenworm aan de wortels knaagt , is nog doorgeen enkel feit bewezen; men heeft nooit wortels gevonden , waaraande worm had geknaagd , en ook de darmen van deze dieren bevattennooit frissche plantencellen. De ondervinding der tuinlieden , dat deregenworm de potplanten schade doet , zal zeker in het blootleggen ofmechanisch breken der wortels haar grond vinden. Als wij nu een en62 DE REGENWORM OF ZOOGENAAMDE DAUWPIER.ander samenvatten , zien wij , dat de worm 1 ° . een gelijkmatige verdeeling van de natuurlijke meststof bewerkt , daar hij bladeren en lossedeelen aan de macht der winden onttrekt en ze vast legt; 2º. dat hijde ontleding der stof versnelt; 3 °. deze verdeelt in verschillende grondlagen; 4 °. voor de plantenwortels den ondergrond opent; 5º. diengrond vruchtbaar maakt. Het kan zeker voor den tuinier niet onverschillig zijn , of een aantal dieren van 100 kilogr. gewicht per morgen hem in zijn werk helpt of niet , en dat daarbij doet op een wijze ,die volstrekt niet kan nagebootst worden .(Naturforscher No. 16 , 1877.) VAN DER BURG.SNELLE CHEMISCHE WERKING VAN HET LICHT.Het zij mij vergund een korte , zoo bevattelijk mogelijke beschrijvingte geven van een hoogstmerkwaardige proefneming , die rijk in gevolgen kan zijn.Ieder weet wat een stemvork is . Als men die overeind dwars voorzich zet , de beenen dus rechts en links van ons geplaatst , met densteel in een stevig stuk hout vast geschroefd , en men kleeft nu meteen weinig was tegen het boven einde van een der beenen een dun ,van een zeer kleine opening voorzien , metalen- of zwart gemaaktmica-plaatje , zoo dat de platte zijde naar ons is toegekeerd , dan zietmen , als de vork met een viool - strijkstok wordt aangestreken , datkleine gat , zoo men er door heen tracht te kijken , een lichtlijn beschrijven. Dit is een gevolg van de snelle slingeringen der beenen.Laat men door een kleine opening in het venster van een voor't overige donkere kamer een bundeltje zonnestralen op het plaatjevallen , zoodat het licht door het kleine gat dringt , dan wordt er opeen wit papier , achter het gaatje geplaatst , een lichtpuntje gevormd ,als de vork in rust is , en een lijntje , als hij toon geeft , omdat diepuntjes zich weder zoo snel verplaatsen.SNELLE CHEMISCHE WERKING VAN HET LICHT. 63Vervangen wij dat papier door een glazen plaatje , waarop een laagverzilverd jod- brom-collodium ligt , een laag derhalve ongeveer gelijkaan die , waarop de photograaf de negatieve portretten maakt , danvormt het licht op het collodium een beeld van het gaatje of wel vaneen lichtlijn , al naar gelang de vork in rust of in beweging is. Staatdat bedekte glas echter niet stil , maar wordt het snel naar bovengetrokken , terwijl de vork toon geeft , dan zal het heen- en weergaandegaatje op de voortschuivende jod- zilverlaag dan rechts , dan links onophoudelijk puntjes afteekenen , die zich tot een slingerlijn zullen vereenigen. Zooveel bochten als die lijn rechts of links op haren wegheeft gemaakt , zooveel malen heeft het been een slingering , van rechtsnaar links en weer terug , volbracht in den tijd , gedurende welkenhet glas is voortgeschoven. Bij een proef met een vork die c als toongaf, was er op het bewogene glas in , seconde een golflijn gemaaktvan 152 millim. lengte , die 32 uitwijkingen naar eenen kant zeer duidelijk deed zien , zoodat die c door 4 × 32 of 128 slingeringen in deseconde werd voortgebracht. Met welk een voorbeeldelooze snelheidmoet derhalve het licht beelden op het glas hebben geteekend! Omdie snelheid te bepalen , had de proefnemer , Dr. STEIN , de volgendeinrichting weten tot stand te brengen.Hij liet het zonlicht treden door een opening van een tiende millim.middellijn , ongeveer zoo wijd , dat er een hoofdhaar kon worden doorgestoken. Dit doorgegane licht gaf dus ook op een 50 centim. langeglazen liniaal , met de genoemde lichtgevoelige laag bedekt , een lichtpuntje van 0,1 millim. grootte. Het liniaal werd in een tiende seconde geheelvoorbij het lichtend stipje getrokken , en toch was er een zeer duidelijke streep op het glas te zien. Wanneer wij nu bedenken , dat er in10 seconde 500 millim. voor de lichtopening zijn voorbijgegaan , danheeft 1 millim. 10 X 500 of 5000 seconde aan dien voorbijgangbesteed , en 10 millim. of de wijdte van de opening heeft slechts50000 seconde er toe noodig gehad. Het zonlicht heeft derhalve nietmeer dan een vijftig duizendste eener seconde noodig om een beeldjete maken.Men ziet hieruit , dat het zeer goed mogelijk is , om een vogel inde vlucht , een hollend paard , een afgeschoten kogel op hun baan tephotographeeren. Dr. STEIN heeft op trillende snaren ook zulke plaatjes met kleine openingen gezet , en hij kreeg aldus de golven , doorde tonen c, e en g gemaakt , evenwijdig aan elkander op het papier,64 SNELLE CHEMISCHE WERKING VAN HET LICHT.1/10De getallen trillingen , die op het papier te lezen waren , wezen aan ,dat de c in seconde 24 , de e 30 en de g 36 slingeringen hadvoortgebracht. ' t Valt moeielijk te voorspellen tot welke toepassingdeze waarneming zal leiden .SNELHEID VAN EEN STORMWIND.V. D .B.Gedurende een hevigen storm op den 10 September te Sydney, namde heer RUSSELL , directeur van het observatorium aldaar , waar , dat ,blijkens den kom-anemometer van ROBINSON , gedurende een vlaag dietwee tot drie minuten aanhield , de wind de buitengewone snelheidbereikte van 153 E. mijlen ( 246,177 meters) per uur ( d. i . 68,4 metersper seconde) . Van 12 u. 18 min. tot 12 u . 30 min. s' voormiddags ,dus in 12 minuten tijds , gingen 22 mijlen (36,206 meters) windover het observatorum , hetgeen eene gemiddelde snelheid van 112 mijlenper uur (50 meters per seconde) aanduidt. ( Nature , 30 Nov. 1876.)2Men kan zich van die snelheid eenige voorstelling maken , door tebedenken dat laatstgenoemde ongeveer het vierdubbele der snelheid vaneen spoortrein hier te lande bedraagt. HG.DE MANEN VAN MARS DOOR HOMERUS BENOEMD.De heer H. G. MADAN te Eton herinnert in Nature 4 Oct. 1877 aanden in den Ilias , XV, 119 , voorkomde woordenΩς φαῖο καί δ' ἵππους κέλετο Δεϊμόν τε φόβον τε ζευγνύμεν....waarin HOMERUs Ares (Mars) voorstelt als gereed op aarde neder tedalen , vergezeld van Deimus en Phobus , de vlucht en de vrees .HG.OVER HET METEN VAN TIJD. 'DOORDr. V. A. JULIUS.Overbodig is het voorzeker in deze vergadering uit te weiden overden grooten vooruitgang , die in de laatste vijftig jaren op elk gebied dernatuurwetenschappen heeft plaats gehad. Ik breng slechts in herinnering , dat hij hoofdzakelijk verkregen werd door een juist stelsel vanproefneming.Een proef heeft weinig waarde , indien zij niet gepaard gaat met meting. In elk geval leert zij niet wat zij leeren kan , als de grootheden ,welke er bij in het spel komen , niet in getallen worden uitgedrukt .Meten is het werk van een ieder , die een groep van natuurverschijnselenin den grond wil onderzoeken , en verbazend is de opoffering van tijden moeite , die menig geleerde zich getroost om tot de juiste waardevan een grootheid te geraken.Om te meten heeft men een maat noodig. Duidelijk is het , dat deaard van de maat bepaald wordt door den aard van hetgeen gemetenmoet worden. Zal men een afstand meten , dan is de maat een bepaaldeafstand; zal men een kracht meten , dan is de maat een bepaalde kracht;zal men een elektriciteitshoeveelheid meten , dan is de maat een bepaaldehoeveelheid elektriciteit.Heden avond wensch ik tot u te spreken over het meten van tijd. Bij! Voorlezing gehouden in het natuurkundig gezelschap te Utrecht , op 2 Februari 1877.566 OVER HET METEN VAN TIJD.den graad van nauwkeurigheid , waarmede men zich in het dagelijksche leven vergenoegt , is tegenwoordig niets gemakkelijker. Zoo menal niet het voorrecht heeft een horloge in zijn zak te dragen , de openbare klokken stellen ieder in de gelegenheid , tijdsverloopen te bepalen.Maar toch reken ik op uwe belangstelling , indien ik de beginselentracht te ontwikkelen , waarop het meten van tijd berust en tegelijku de inrichting duidelijk te maken van sommige instrumenten , die mendaartoe gebruikt.De logische gang van een voordracht zou eischen , dat ik begon meteen bepaling te geven van hetgeen "tijd" is. Maar ik zal er mij nietaan wagen. Er zijn begrippen , die niet vatbaar zijn voor nadere omschrijving, en hieronder reken ik ook het begrip " tijd " . Reeds de heilige AUGUSTINUS heeft gezegd: "Wanneer iemand mij vraagt wat tijd is , zoo weetik het; maar wanneer hij het van mij wil weten , dan weet ik het niet. ”Deze bekentenis van onvermogen is niet door alle latere denkers onderschreven. Als voorbeeld noem ik LAPLACE , die beweerd heeft: "Tijd isde indruk , die in ons geheugen achtergelaten wordt door een reeksvan gebeurtenissen , waarvan wij zeker weten , dat zij na elkander zijnvoorgevallen. " Maar het komt mij voor , dat tijd geen indruk in onsgeheugen kan zijn , hoewel het zonder twijfel het geheugen is , dat bijons het ontstaan van het begrip tijd mogelijk maakt.Minder schroomvallig ben ik met het geven van een antwoord opde vraag: hoe zich bij ons het begrip "tijd" ontwikkelt. Niet dat indit opzicht eenstemmigheid heerscht: velen zijn er , volgens wier meening tijd zelfs geen begrip is , maar een vorm waarin wij ons de dingen , van welke wij indrukken ontvangen , voorstellen . Intusschen kanik mij met deze zienswijze niet vereenigen , en hierbij bevind ik mijin goed gezelschap.Het vormen van het begrip "tijd" wordt voorafgegaan door het vormen van de voorstelling "tijdsverloop" . De voorstelling "tijdsverloop"wordt verkregen door het gelijktijdig waarnemen van twee verschijnselen ,en door het waarnemen van twee verschijnselen , die niet tegelijk voorvallen: in dier voege , dat een verschijnsel op ons zijn indruk maaktterwijl de herinnering aan den indruk , door een vroeger verschijnselachtergelaten , nog niet is uitgewischt.Le temps est pour nous l'impression que laisse daus la mémoire une suite d'événements , dont nous sommes certains que l'existence a été successive.Exposition du Système du Monde , 6me édition , p. 17 .OVER HET METEN VAN TIJD. 67Een tijdsverloop is uit den aard der voorstelling begrensd; denkt menzich de bepaalde grenzen weg , dan komt men tot het algemeene begrip "tijd".Er is veel geschreven over de oneindigheid van den tijd , en dusover de stelling dat de tijd zonder begin en zonder einde is . Naarmijn inzien is het nutteloos zich hiermede bezig te houden. Tijd is gebonden aan verschijnselen. Beweert men dat hij geen begin heeft gehad en geen einde zal hebben , dan spreekt men hiermee uit , dat elkverschijnsel voorafgegaan is door een ander en gevolgd zal worden doorwederom een ander verschijnsel. Alleen in dezen vorm kan de oneindigheid van den tijd een onderwerp worden van een wetenschappelijken strijd.Als men nu spreekt van het meten van tijd , dan is het duidelijkdat men bedoelt: het meten van tijdsverloopen , en dat men slechtskortheidshalve de eerste uitdrukking bezigt.Voordat men tot meten kan overgaan , moet men vastgesteld hebben wanneer een tijdsverloop tweemaal zoo groot is als een ander.Hiertoe geraakt men gemakkelijk , indien men eenmaal bepaald heeftwelke tijdsverloopen aan elkander gelijk zijn .Hoe nu zal men uitmaken of twee tijdsverloopen even groot zijn?Om te onderzoeken of de lengte van twee voorwerpen dezelfde is ,zal men deze naast elkaar leggen , of, zoo omstandigheden dit verhinderen , een derde voorwerp achtereenvolgens naast elk van de twee brengen.Indien men beslissen wil of twee vaten gelijken inhoud hebben ,zalmet het eene bijv. vullen met water en dit water daarna gieten inhet andere vat.Maar dergelijke hulpmiddelen ontbreken bij de vergelijking van tweetijdsverloopen. Men is genoodzaakt een anderen weg in te slaan.In de natuur vindt men verschijnselen , die telkens op nieuw zich vertoonen. Men stelt nu eenvoudig vast dat het tijdsverloop tusschen heteerste optreden van een verschijnsel en het tweede optreden er vangelijk is aan het tijdsverloop tusschen het tweede en het derde optreden .Doch welk zich herhalend verschijnsel zal men uitkiezen? Eb en vloed?Aardbeving? Zonsverduisteringen? Het is in het geheel niet onverschillig wat men neemt.Zelfs in de vroegste tijden , waarvan berichten tot ons gekomen zijn ,heeft men zich voor tijdsbepaling gewend tot verschijnselen , die zichbij beschouwing van den sterrenhemel voordoen.Om niet te uitvoerig te worden , bepaal ik mij tot de bespreking van68 OVER HET METEN VAN TIJD.het verschijnsel , dat nog heden ten dage de grondslag van onze tijdmeting is.Als bekend mag ik onderstellen , dat de aarde draait om een as. Tengevolge hiervan schijnt het ons toe dat het geheele hemelgewelf om deaarde wentelt en dat de sterren op- en ondergaan. Elke vaste ster enelk punt aan het hemelgewelf bereikt in den loop van een aswenteling der aarde haar grootste hoogte boven den horizon van een plaats;men zegt dat dan die ster of dat punt culmineert.De tijdsverloopen tusschen de opeenvolgende culminaties van eenzelfde vaste ster of een zelfde punt aan het hemelgewelf worden nuaan elkander gelijk gesteld .Dit komt hierop neer , dat men de tijdsverloopen , waarin de aarde telkens een volledige aswenteling volvoert , als aan elkander gelijk aanneemt.Moet men nu overeenkomen van welke ster of van welk punt aanhet hemelgewelf men de beweging zal nagaan , of geven verschillendesterren dezelfde uitkomsten? Deze vraag beantwoord ik straks.Het tijdsverloop tusschen twee opeenvolgende culminaties van eenzelfde vaste ster noemt men een sterrendag.Dit is de maat waarmede men tijd meet. Maar die maat is wel watgroot; men zou haar gaarne in gelijke deelen verdeelen.Hierbij stuit men weer op een moeielijkheid. Hoe weet men of tweedeelen van een sterrendag aan elkander gelijk zijn , of met andere woorden: hoe vergelijkt men met elkaar tijdsverloopen , die kleiner zijn daneen sterrendag?Men kiest een ander verschijnsel , dat zich herhaalt , of dat men zichkan doen herhalen , en stelt vast dat het tijdsverloop tusschen het eersteen het tweede optreden er van gelijk is aan dat tusschen het tweedeen derde optreden. Maar steeds dient de aangenomen maat , namelijkde sterrendag , als controle voor de aanwijzingen , welke men langsanderen weg verkrijgt.Reeds de ouden kenden toestellen , waardoor. kleinere tijdsverloopenmet elkander konden vergeleken worden, en wel den zandlooper en dewaterklok (clepsydra) .De zandlooper , waarvan sommigen (o . a. MOINET) beweren dat hij eerstin de middeleeuwen in gebruik is geraakt , zal voor geen uwer een vreemdeling zijn. Een eeuw geleden ontbrak hij in geen vergaderzaal en nogsteeds wordt hij tot enkele doeleinden aangewend. Hij bestaat uit eenaan beide zijden gesloten buis , die in het midden een vernauwing heeft,OVER HET METEN VAN TIJD.69waarin zich een zekere hoeveelheid zand bevindt. Dit zand verzameltzich in het laagste gedeelte der buis; keert men haar om , dan zal hetzich door de nauwe opening naar het andere gedeelte begeven , en hettijdsverloop , dat het zand noodig heeft om door de vernauwing te vloeien.is het onderdeel van den sterrendag , waarmede men andere tijdsverloopen kan vergelijken. Aangenomen wordt dat het zand telkens hetzelfde tijdsverloop besteedt om van het cene gedeelte der buis naar hetandere te komen.Wil men bepalen welk onderdeel van den sterrendag dit tijdsverloop is , zoo moet men onderzoeken hoeveel malen in den loop vaneen sterrendag het zand door de opening glijdt , waarbij men zorg tedragen heeft , dat zoodra het zand zich in zijn geheel in een derdeelen van de buis bevindt , de toestel wordt omgekeerd. Daar intusschen dit omkeeren niet in een onmerkbaar klein tijdsdeel kan volbrachtworden , heeft men reeds daarin een bron van onnauwkeurigheid.Fig. 1 .De inrichting der waterklok wil ik trachten u duidelijk te makendoor dezen toestel (fig. 1) . Een bak is gevuld met water; eene opening inden zijwand laat het water uitstroomen en ineen glas vloeien. De tijds verloopen waarin ditglas telkens geheel gevuld wordt , worden beschouwd als aan elkander gelijk te zijn. Dewaterklok , in eenigszins gewijzigden vorm , wasnog in zwang in de 17de eeuw; maar toenmoest zij het veld ruimen voor betere tijdmeters.Reeds ARISTOTELES klaagde over de onregelmatige aanwijzing van de waterklok.Maar hoe kan men tot de meening komen ,dat de aanwijzingen , bijv. van een zandlooper ,geen vertrouwen verdienen , terwijl men van te voren vastgesteld heeftdat de tijdsverloopen , waarin telkens het zand van het eene gedeelteder buis naar het andere vloeit , gelijk zijn?Dit is alleen mogelijk door onderlinge vergelijking van de uitkomsten , welke verschillende zandloopers geven , en bovendien door na tegaan , zoo als ik straks zeide , of gedurende verschillende sterrendagenhet zand van een bepaalden zandlooper een zelfde aantal malen doorde nauwe opening glijdt.Ik onderstel, dat ik deze beide toestellen (fig. 2 , volg. bl . ) te gelijk in wer-70 OVER HET METEN VAN TIJD,Fig. 2 .king breng; zoodra in een van deze beide het zand geheel overgegaan isuit het bovengedeelte der buis in het benedengedeelte , keer ik hem om. Ikonderstel voorts dat , als ik den zandlooper A voor de 2de maal omkeer ,ik tegelijk den zandlooper B voor de 4de maal moet onderste boven zetten. Indien nu A dezelfde uitkomsten leveren wil als B , zalde 4de omdraaiing van A samenmoeten vallen met de 8ste omdraaiing van B; de 6de van Amet de 12de van B enz. De ondervinding leert dat dit nietgebeurt. Nu eens zal B iets eerder leeggeloopen zijn , dan eensiets later. Welke van de beideheeft een onregelmatigen gang,A of B? Let men niet op dehemelverschijnselen , dan kan men met evenveel recht aannemen datde aanwijzingen van A juist zijn als dat B vertrouwd moet worden.Stelt men vast dat A een regelmatigen gang heeft , dan hebben alleoverige zandloopers , waaronder B , een onregelmatigen gang; men kandan A als standaard - zandlooper beschouwen.A. BLaat ik trachten dit op te helderen door een uitstapje op het gebiedder warmteleer. Men zegt dat twee lichamen P en Q dezelfde temperatuur hebben , indien P geen warmte van Q ontvangt , noch Q van P,hoewel zij met elkander in onmiddellijke aanraking zijn . Geeft P bij aanraking wel warmte af aan Q, zoo zegt men dat P een hoogere temperatuur heeft. Ontvangt P warmte , dan heeft het een lagere temperatuur dan Q.Ik onderstel dat van deze drie voorwerpen P , Q en R, P een hoogeretemperatuur heeft dan Q , en Q een hoogere dan R. Kunnen wij nu ookeen verhouding vinden tusschen het temperatuursverschil van P en Qen dat van Q en R?Men moet zich hier op eene dergelijke wijze helpen als bij het metenvan tijd. Behoudens weinig uitzonderingen zal elk lichaam , waaraanwarmte toegevoerd wordt en dat daardoor een hoogere temperatuuraanneemt , zich uitzetten en een grooteren omvang verkrijgen.Nu kiest men een bepaald voorwerp , bijv . een ijzeren staaf , en steltvast , dat als wij haar verwarmen , zij telkens gelijke temperatuursver-OVER HET METEN VAN TIJD. 71hoogingen ondergaat , indien ze gelijke omvangsvermeerderingen verkrijgt.Om nu de verhouding te vinden tusschen het temperatuursverschil vanP en Q en dat van Q en R, heeft men te bepalen de verhouding vande omvangsvermeerderingen van deze staaf, indien wij haar eerst brengen op de temperatuur van P, dan op die van Q en dan op die vanR. De bezwaren , die zich voordoen bij de volvoering van deze aangegeven handelwijze bespreek ik hier niet; zij doen tot het beginsel derzaak niet af , en zijn door de natuurkundigen te boven gekomen.De ondervinding leert dat , zoo wij zulk een ijzeren staaf als temperatuurmeter of thermometer aanwenden , elk ijzeren voorwerp , bij gelijke temperatuursverhoogingen , gelijke omvangsvermeerderingen verkrijgt , of, zooals men het uitdrukt , dat ijzer zich regelmatig uitzet .Maar de ondervinding leert tevens dat dan elk lichaam van eenige andere stof zich ongelijkmatig uitzet.De uitkomst is dus deze: Stelt men vast dat ijzer zich gelijkmatiguitzet , dan zetten alle overige stoffen zich ongelijkmatig uit; stelt menvast dat bijv. kwik zich regelmatig uitzet , dan doen alle overige stoffenen ook ijzer dit onregelmatig.Welke stof heeft men gekozen? In vroegeren tijd kwik; later is mener toe gekomen den kwikthermometer te vervangen door den luchtthermometer. Ik kom zoo straks hierop terug.Wij keeren weer naar onze zandloopers A en B. Ik heb reeds opge-.merkt dat men bijv. den zandlooper A kan aannemen als standaardzandlooper , en dan moeten alle overige dergelijke toestellen naar A beoordeeld worden. Maar bovendien moet men onderzoeken of de aanwijzingen van A in overeenstemming zijn met de uitkomsten van hethemelverschijnsel , dat men eenmaal als grondslag voor het meten vantijd heeft gekozen. Men moet nagaan of gedurende verschillende sterrendagen het zand een zelfde aantal malen door de vernauwing vloeit.Het blijkt dat dit niet zoo is , en daardoor komt men tot het besluitdat geen enkele zandlooper een regelmatigen gang heeft , als men namelijk vasthoudt dat twee willekeurige sterrendagen even lang zijn .Wat ik van de zandloopers gezegd heb , geldt evenzeer en in sterkeremate van de waterklokken.Ik heb wat lang stil gestaan bij de beschouwing van den zandlooper ,om u zoo mogelijk een goed inzicht te geven in het karakter van tijd-72 OVER HET METEN VAN TIJD.meting. Ik wil nu nog een andere wijze van tijdsbepaling vermelden ,die wellicht oudere brieven heeft dan de waterklok , en zelfs tegenwoordig niet geheel buiten gebruik is gesteld. De toestel is algemeen bekend onder den naam van zonnewijzer.Ten gevolge van de draaiing der aarde om haar as schijnt ook dezon in den loop van een dag een cirkelboog te beschrijven. Maar decirkelbogen , die de zon in opeenvolgende dagen aflegt , zijn niet dezelfde.Zoo weten wij dat in Juni de zon langer achter elkander boven onzenhorizon blijft dan in December. Eigenlijk beschrijft de zon geen cirkelboog maar een spiraalboog, die intusschen in den loop van een dagweinig van een cirkelboog verschilt. Die bogen zijn alle in onderlingevenwijdige vlakken gelegen , welke loodrecht staan op de as der aarde.Elk voorwerp dat door de zon beschenen wordt , werpt een schaduwbeeld op zijn omgeving; dit beeld zal zich verplaatsen ten gevolge vande beweging der zon.Zie hier een vlakke papieren schijf (fig. 3); in het midden, loodrechtFig. 3.er op , is een stok aangebracht. Eenbrandende kaars verlicht de schijf , behalve in het gedeelte waar de stokeen schaduw werpt. Verplaatst mende kaars , dan verplaatst zich het schaduwbeeld.Brengt men nu den stok evenwijdigaan de as der aarde op een plek waarhij het zonnelicht kan opvangen , danheeft men een zonnewijzer in den eenvoudigsten vorm. De zon beweegt zichin den loop van een dag bijna evenwijdig aan het vlak van de papierenschijf. Stelt men nu vast dat de tijdsverloopen, waarin de zon gelijke bogenaflegt , gelijk zijn , dan zal ook deschaduw van den stok in gelijke tijden gelijke hoeken doorloopen.De aanwijzingen van verschillende zonnewijzers zijn met elkander involkomen overeenstemming. In zooverre zijn zij zeer bruikbaar tot hetmeten van tijdsverloopen. Maar behalve dat zij van geen dienst zijngedurende den nacht of wanneer wolken de zon bedekken , bezitten zijhet alles afdoende gebrek , dat de uitkomsten er van niet in overeen-OVER HET METEN VAN TIJD . 73stemming zijn met die van het hemelverschijnsel , dat men eenmaalals grondslag voor de tijdmeting heeft aangenomen. Met andere woorden: indien wij vasthouden dat verschillende sterrendagen aan elkandergelijk zijn , is de beweging van de zon onregelmatig. Dit is het gevolghiervan , dat de zon zich in den loop van een jaar verplaatst ten opzichte van de vaste sterren .Wellicht is zelfs reeds in vroege tijden het denkbeeld opgekomen , densterrendag in onderdeelen te verdeelen op de volgende wijze. Elke ster ,zooals ik reeds heb opgemerkt , schijnt tengevolge van de asdraaiingder aarde in den loop van een sterrendag een cirkel te beschrijven ,en wel een volkomen cirkel , niet , zooals de zon , een spiraalboog . Menbehoeft nu slechts vast te stellen , dat de tijdsverloopen , waarin eenster gelijke boogjes van dien cirkel aflegt , gelijk zijn , om een verdeeling van den sterrendag te krijgen , die gebleken is overwegendevoordeelen te bezitten. Het ligt dan voor de hand , het tijdsverloop A ,waarin een ster een tweemaal grooter boogje beschrijft dan in hettijdsverloop B, zelf tweemaal grooter dan B te noemen. In dit gevalzal het ook volkomen onverschillig zijn , welke ster of welk punt aanden hemelbol wij volgen , mits de ster een vaste ster is , dat wil zeggen behoort tot diegene, welke haar plaats ten opzichte van elkanderniet veranderen.Deze verdeeling van den sterrendag werd eerst in werkelijkheid uitvoerbaar, nadat de astronomische metingen een zekeren graad vannauwkeurigheid hadden bereikt; of liever , de nauwkeurigheid dier waarnemingen bepaalt de grenzen der verdeeling , welke men langs dienweg kan verkrijgen. Het 24ste gedeelte van een sterrendag heet eenuur; het 60ste gedeelte van een uur een minuut; het 60ste gedeeltevan een minuut een seconde. Zou men nu ten tijde van KEPPLER reedsin staat geweest zijn , door beschouwing der hemelverschijnselen , densterrendag in seconden te verdeelen? Zeer zeker niet. Maar sedert KEPPLER zijn de meetwerktuigen der sterrenkundigen veel verbeterd; tegenwoordig zou men gemakkelijk rechtstreeks uit de plaats eener ster kunnen opmaken hoeveel seconden er verloopen zijn sedert zij een andereplaats van den cirkel innam , dien zij in den loop van een dag schijntte beschrijven.Intusschen gaat men niet aldus te werk; die weg is te omslachtigen binnen het bereik van slechts weinigen. Bovendien kunnen wolkenden geheelen sterrenhemel aan ons oog onttrekken. Als men niets be-74 OVER HET METEN VAN TIJD .ters kende , men zou nog steeds van zandloopers en waterklokken gebruik moeten maken , en deze alleen nauwkeuriger dan vroeger doorwaarnemingen kunnen controleeren .Gelukkig is onze landgenoot CHRISTIAAN HUYGENS in 1657 op het denkbeeld gekomen , den zandlooper en de waterklok te vervangen door eenanderen toestel , den slinger.Wanneer men eenig voorwerp loslaat , zal het vallen tengevolge vande aantrekkende werking der aarde; het zal een rechte lijn beschrijven.Maar indien het aan een koord vastgemaakt is , en men het koord inde hand houdt , is het lichaam niet meer vrij; het zal geen rechtlijnigebeweging krijgen, maar gedwongen zijn steeds op een bepaalden afstandvan het andere uiteinde van het koord te blijven. Is het punt , waaraan men dit uiteinde verbindt , een vast punt , en laat men het lichaamaan zich zelven over , zoo zal het spoedig in rust komen. De invloedder aarde wordt opgeheven door de spanning van het koord. Het koordwordt gestrekt en geeft de richting aan van de kracht waarmede deaarde op het lichaam werkt. Brengt men het voorwerp in beweging,dan zal elk punt er van een cirkelboog beschrijven. De aarde zal hetsteeds naar zich toe trekken; van daar dat het spoedig zijn hoogsten stand bereikt en terugkeert. Tengevolge van de beweging diehet heeft , gaat het de plaats , waar het in rust was , voorbij en verwijdert zich weer van het middenpunt der aarde. Daarna komt het totstilstand en gaat weer terug . Zoo krijgt het een heen en weer gaandebeweging.Als het koord geen merkbaar gewicht had , en het zware lichaamgeen merkbare afmetingen , zouden wij hebben wat men noemt eenenkelvoudigen slinger. Men kan wel trachten zooveel mogelijk tot eenenkelvoudigen slinger te naderen , maar altijd zal uit den aard derzaak een werkelijk bestaande slinger een samengestelde zijn .In het algemeen vormt elk lichaam , dat zich onder de inwerking deraarde om een horizontale as kan bewegen , een samengestelden slinger.Den stand , dien een slinger inneemt als hij in rust is , noemt menzijn evenwichtsstand.Onderstelt men nu dat een slinger , die in beweging is , telkens nagelijke tijdsverloopen zijn evenwichtsstand voorbijgaat , dan blijkt het ,bij onderzoek , dat de aanwijzingen van den slinger voldoende in overeenstemming zijn met die , welke men uit de waarneming van een sterverkrijgt , om hem met groot voordeel den zandlooper te doen vervangen.OVER HET METEN VAN TIJD . 75Maar wij moeten beginnen met na te gaan , of de aanwijzigen vanverschillende slingers dezelfde uitkomsten opleveren. Zie hier twee slingers , die weinig onderscheiden zijn van enkelvoudige slingers. Het koordvan B is ongeveer 4 maal langer dan dat van A. Als men beide inbeweging brengt , zoodanig dat zij te gelijk door hun evenwichtsstandgaan , dan ziet men dat A tweemaal zijn evenwichtsstand bereikt inhet tijdsverloop waarin B dit éénmaal doet. En wanneer men enkelestorende invloeden verwijdert , dan blijkt het dat dit voortdurend opweinig na het geval is , hetzij men ze heden of morgen in werkingbrengt. Alleen heeft men te zorgen , dat de uitslagen der slingers aanweerszijden van den evenwichtsstand klein zijn. Alle slingers van gelijke lengte geven dus nagenoeg dezelfde uitkomsten.Om te onderzoeken of een slinger in den loop van verschillende sterrendagen een zelfde aantal malen zijn evenwichtsstand voorbijgaat , moetmen hem gedurende langen tijd in beweging houden. De wrijving vande as in hare tappannen en de weerstand van de lucht veroorzaken dathij betrekkelijk spoedig in rust komt , zoo dit niet op de eene of andere wijze belet wordt. Hoe men dit doet , bespreek ik later.De ondervinding leert nu dat een slinger niet alleen gedurende verschillende sterrendagen nagenoeg een zelfde aantal malen zijn evenwichtsstand voorbij gaat , maar ook gedurende gelijke deelen van een dag, d. w. z.gedurende de tijdsverloopen , waarin een ster gelijke bogen aflegt van dencirkel , dien zij in den loop van een sterrendag schijnt te beschrijven.Nagenoeg , zeg ik; niet volkomen. Maar hoe meer men enkele storende invloeden wegneemt , hoe geringer het verschil wordt.De voornaamste storende invloeden zijn: de verandering in den weerstand , dien de lucht biedt , en de verandering van temperatuur.Indien de lucht grootere dichtheid verkrijgt , hetgeen wij vernemenuit het stijgen van het kwik in den barometer , zal de weerstand toenemen; wordt de lucht ijler , hetgeen samengaat met een daling vanhet kwik in den barometer , zoo zal de weerstand kleiner worden. Noemen wij , hetgeen gebruikelijk is , het tijdsverloop tusschen twee opeenvolgende doorgangen van een slinger door zijn evenwichtsstand , zijnslingertijd , dan zal , bij het stijgen van het kwik in den barometer ,de slingertijd van een slinger grooter worden; bij het dalen van hetkwik zal hij afnemen.Als de temperatuur hooger wordt , zet de slinger zich uit en wordtlanger. Wij zagen straks dat slingers , die voornamelijk in lengte76 OVER HET METEN VAN TIJD.van elkander onderscheiden zijn , gedurende een zelfde tijdsverloop eenverschillend aantal malen hun evenwichtsstand voorbijgaan.Hieruit blijkt dat bij verhooging van temperatuur de slingertijd vaneen slinger toeneemt. Straks zullen wij zien hoe men er in geslaagd is ,die storende invloeden voor een groot deel te doen verdwijnen.Indien de uitslagen van twee slingers zeer verschillend zijn , en dus vanden eenen groot , van den anderen klein , dan leveren zij geen genoegzaamovereenstemmende uitkomsten zoodra de uitslagen veranderen. HUYGENSheeft getracht den gewonen slinger door eenen anderen te vervangen ,waarbij de grootte der uitslagen zonder invloed is. Daartoe moet het.zware lichaam geen cirkelboog beschrijven , maar een andere krommelijn , die cycloide genoemd wordt. Om dit te verwezenlijken hangt menhet lichaam aan een buigzamen metalen band , die zich om een horizontale as kan bewegen. Aan weerszijden van den rand is een cylindrisch oppervlak van bepaalden vorm aangebracht. De band rolt zichbij zijn heen- en weergaande beweging op die cylindrische vlakken open dwingt aldus het zware lichaam een cycloide te volgen.HUYGENS stelde zich veel van dezen cycloidalen slinger voor als tijdmeter. Maar in de praktijk is deze gebleken te omslachtig te zijn. Menvergenoegt zich met den gewonen slinger en zorgt dat zijn uitslagenklein blijven.Bovendien moet men toch voortdurend de aanwijzingen van een slinger controleeren door waarnemingen op de sterren. Zelfs indien allebekende storende invloeden zooveel mogelijk verwijderd zijn , zal evenwel de slinger in den loop van eenige dagen een uitkomst leveren , dieeenigszins verschilt van hetgeen de waarnemingen aan den hemel geven.Dit verschil is wel is waar gering en bedraagt bij goede toestellen , inden loop van een aswenteling der aarde , minder dan een millioenstedeel van een sterrendag.Laat ik , alvorens verder te gaan , even een en ander kortelijk herhalen. De maat , waarmede wij tegenwoordig tijd meten , wordt ontleend aan den sterrendag , dat is het tijdsverloop tusschen twee opeenvolgende culminaties van een zelfde vaste ster; men heeft vastgesteld dat twee willekeurige sterrendagen aan elkander gelijk zijn; menheeft verder vastgesteld dat de onderdeelen van een sterrendag , waarindoor een zelfde ster gelijke bogen worden afgelegd , even groot zijn. Vervolgens is het gebleken dat een slinger een toestel is , welke ons in staatOVER HET METEN VAN TIJD. 77stelt de gelijkheid van twee tijdsverloopen op dezen eenmaal aangenomen grondslag te onderzoeken.Hoe is men er echter toe gekomen juist dezen grondslag te kiezen?Als van zelf , zou men kunnen antwoorden , dat wil zeggen: de verschijnselen , die men waarnam , drongen er toe , en men liet er zich doormeevoeren zonder er zich altijd rekenschap van te geven .Zoo iemand optrad om voor te slaan dat men in het vervolg de tijdsverloopen tusschen de opeenvolgende aardbevingen aan elkander gelijkzou stellen , zou hij zeker weinig volgers vinden , maar men zou hetrecht niet hebben hem op dezelfde lijn te plaatsen met iemand , die bijv.zou willen bepalen dat de afstand van Utrecht tot Amsterdam evengroot is als die van Utrecht over Amsterdam tot Parijs. Met anderewoorden: het voorstel zou in zich zelf niets onzinnigs inhouden; alleenzou de uitvoering er van voor het dagelijksche leven onoverkomelijkemoeielijkheden opleveren.De geheele inrichtig van ons leven hangt samen met den loop derzon , en nog sterker dan bij ons was dit het geval bij onze onbeschaafdevoorouders. Van daar dat zonder twijfel aan de beweging der zon heteerst een tijdmaat ontleend is .Het tijdsverloop tusschen twee opeenvolgende culminaties der zonheet "zonnedag" . Zonder twijfel is er een periode geweest , waarin menden zonnedag als grondslag van tijdmeting heeft aangenomen . Maarbij een nauwkeurige beschouwing van de hemelverschijnselen moet hetspoedig gebleken zijn , dat , zoo men aan de zon een regelmatigen looptoeschreef, alle vaste sterren een onregelmatigen loop hadden. Het aantal vaste sterren dat men met het bloote oog op een zelfde plaats kanwaarnemen , bedraagt drie à vier duizend. Het is niet te verwonderendat men er onwillekeurig toe geraakte , de beweging van al deze sterren , welke haar onderlingen stand niet wijzigden , als regelmatig tebeschouwen en alleen aan de zon een onregelmatigen loop toe tekennen.Ik keer even terug op het gebied der warmteleer. Gedurende tal vanjaren bleef het vastgesteld dat kwik zich bij verwarming regelmatiguitzet. En toch kwam men later overeen , dit niet meer te doen en nammen aan dat lucht , waarvan de spanning dezelfde blijft , zich regelmatig uitzet. Waarom? Over bijzaken spreek ik niet , maar de hoofdreden bestond hierin , dat dan ook alle gassen zich regelmatig uitzetten.78 OVER HET METEN VAN TIJD.Heeft nu de wetenschap reeds haar laatste woord gesproken bij dekeuze van de verschijnselen die als grondslag dienen , namelijk zoowelvoor het meten van tijdsverloopen als voor het meten van temperatuursverschillen? Zeer zeker niet. THOMSON heeft reeds een methode totbepaling van temperatuursverschillen voorgeslagen , welke onafhankelijk is van de uitzetting van een bepaalde stof bij verwarming , en diegegrond is op andere verschijnselen , welke met het toevoeren of hetonttrekken van warmte gepaard gaan.En zoo is het ook waarschijnlijk dat , als het menschengeslacht nogeenige millioenen jaren op aarde te leven heeft , men zich voor het meten van tijd los zal moeten maken van de draaiing der aarde omhare as. 1Ten eerste is het mogelijk dat de verfijning van de astronomischemeetwerktuigen hiertoe dringt. Want wat wij genoemd hebben vastesterren , d. w. z. sterren , die haar plaats ten opzichte van elkander nietveranderen , zijn eigenlijk geen vaste sterren. Zij ondergaan verplaatsingen; deze zijn wel is waar zoo klein , dat men ze met moeite , in hetverloop van een of meer jaren , van enkele hemellichamen kan aantoonen ,terwijl men van de overige ze slechts kan vermoeden. Maar de mogelijkheid bestaat toch , dat de meetwerktuigen der toekomst ze veel gemakkelijker ontdekken . Nu is het duidelijk dat , als de zoogenaamde vastesterren een dagelijks waarneembare verschuiving ten opzichte van elkander ondergaan , men voor de bepaling van den sterrendag verschillende uitkomsten zal krijgen , naarmate men verschillende sterren inhet oog houdt. Men zou dan tusschen al die sterren een keuze moetendoen en één als standaard-ster beschouwen. Dan zou intusschen desterkste drangreden ophouden te bestaan , die er toe geleid heeft detijdmaat te ontleenen aan de beweging der sterren; dan geven de drieduizend sterren niet meer éénzelfde uitkomst , maar een even grootaantal verschillende uitkomsten als er hemellichamen zijn.Er zijn redenen waarom men wellicht veel eerder naar een anderverschijnsel dan de draaiing der aarde om haar as als grondslag vantijdmeting zal omzien.Het tijdsverloop tusschen twee gebeurtenissen wordt natuurlijk uitgedrukt in sterrendagen. Er zijn tal van hemelverschijnselen die zich1 Zie ook THOMSON en TAIT, Handbuch der theoretischen Physik; deutsche Uebersetzung 1ster Band , 1ster Theil , S. 365.OVER HET METEN VAN TIJD. 79na eenzelfde aantal dagen herhalen , of, wanneer dit niet gebeurt , weetmen de oorzaak aan te geven , tengevolge waarvan de tijdsverloopenongelijk zijn. Het is bekend dat de aarde zich om de zon beweegt inden loop van een jaar. De aarde volbrengt dien loop in 366,242203sterrendagen. Die duur kan iets grooter worden en iets kleiner. Menkent daarvan oorzaken en weet hem te berekenen voor voorbijgegane envoor volgende eeuwen. Het vlak waarin zich de aarde om de zon be- .weegt , verplaatst zich. Men kan den stand er van bepalen voor elkwillekeurig vervlogen of toekomstig tijdstip.Evenzoo is men goed vertrouwd met de beweging der maan om deaarde. Vele invloeden doen zich hierbij gevoelen , maar men heeft dezealle in rekening gebracht.Ten gevolge van den betrekkelijken stand van zon , aarde en maanworden door ons zonsverduisteringen waargenomen. Het is algemeenbekend dat de sterrenkundigen die gebeurtenissen met een voor oningewijden verbazingwekkende nauwkeurigheid voorspellen. Evenzoo zijnzij in staat te bepalen op welke tijdstippen van vervlogen eeuwen dezon verduisterd is geworden , en op welk gedeelte der aarde dit verschijnsel waargenomen moet zijn.In de geschiedboeken der oude volken wordt dikwijls gewag gemaaktvan een zonsverduistering , en zelfs vindt men vrij goede beschrijvingenvan de omstandigheden waaronder een dergelijke gebeurtenis plaats had.Kunnen de geschiedvorschers uitmaken wanneer en waar een zekerezonsverduistering is gezien , en onderzoeken de sterrenkundigen wanneeren waar deze naar hunne berekeningen heeft moeten plaats hebben , dankan men de uitkomsten vergelijken. Natuurlijk is het , dat er eenig verschil gevonden wordt; de vraag is maar of het zoo groot is, dat men hetniet uit het gebrekkige, waaraan beschrijvingen van vroegen oorsprongmank gaan , kan verklaren.Volgens de meening van sommige sterrenkundigen is hiervoor de afwijking te groot. De theorie van de beweging der zon en van die der maanis dus onvolledig. Maar men weet geen invloed meer in rekening te brengen , die dit kan verklaren. Van daar dat sommige sterrenkundigen geneigd zijn vast te stellen , dat de theorie van de beweging der aarde envan die der maan werkelijk volledig genoeg is , om deze tot grondslagvan tijdmeting te maken. Als men dit doet , zijn willekeurige sterrendagen niet meer aan elkander gelijk , en is de sterrendag tegenwoordig ongeveer 300000 langer dan 700 jaar vóór Christus.80 OVER HET METEN VAN TIJD.1Het zoo even gezegde bracht CLERK MAXWELL , een Engelsch natuurkundige van naam , er toe om uit te spreken , dat tijd vatbaar is voormeting , onafhankelijk van eenig bepaald verschijnsel . Dit is onjuist.Houdt men zich niet meer aan de draaiing der aarde om hare as , zoomoet men zich wenden tot de beweging der aarde om de zon , of totdie der maan om de aarde , of tot eenig ander verschijnsel.Intusschen doet men goed met voorloopig vastgesteld te laten , dattwee willekeurige sterrendagen aan elkander gelijk zijn .Ik moet nog spreken over de beteekenis van de grondslagen dertijdmeting voor de geheele natuurwetenschap. Ik begin met meldingte maken van de poging , die gedaan is en wellicht door sommigennog niet geheel gestaakt wordt , om langs anderen weg te komen toteen verhouding tusschen twee tijdsverloopen.Men meent uit de ervaring te mogen besluiten , dat een lichaam ,hetwelk zich beweegt en waarop geen invloeden van buiten werken ,een rechtlijnige beweging krijgt. Sommigen willen nu de tijdsverloopen , waarin zulk een lichaam gelijke afstanden doorloopt , als aan elkander gelijk beschouwen , en op deze wijze een tijdmaat verkrijgen.Maar wij kennen geen lichaam waarop geen invloeden van buitenwerken. Zoo wordt bijv. elk voorwerp aan de oppervlakte der aardedoor de aarde zelve aangetrokken.Men heeft getracht zich te helpen door de beweging na te gaan vaneen lichaam , dat onderworpen is aan verschillende invloeden , die elkanders werking opheffen.Fig. 4.BZie hier een rad , dat om een spil kan draaien (fig. 4) .Om het rad is een koord geslagen. Aan elk der uiteindenvan het koord hangt een zwaar voorwerp; beide hebbenhetzelfde gewicht.Het voorwerp A wordt door de aarde aangetrokkenen verkeert op het oogenblik toch in rust , omdat hetkoord het voorwerp met een even groote kracht naarboven trekt. A bevindt zich onder invloeden , die elkanders werking opheffen. Evenzoo B.Ik kan aan A zoowel als aan B een beweging mededeelen. Oppervlakkig zou men kunnen denken dat nuhet lichaam A zich beweegt , terwijl het slechts aan in1 Theory of Heat , 2d . Edition , p . 81 .OVER HET METEN VAN TIJD. 81vloeden onderworpen is , die elkanders werking vernietigen. Wat waarborgt ons intusschen dat de aarde op het zich verplaatsende voorwerp denzelfden invloed uitoefent als op het lichaam in rust? Bovendien , als men dit bezwaar niet medetelt , kan A zich niet be.wegen zonder dat ook het rad in draaiing geraakt , en door deoneffenheden van de spil , op de plaats waar deze in tappannen rust ,wordt de draaiing tegengewerkt. Men zegt dan , dat er wrijving ontwikkeld wordt. Tengevolge hiervan is de kracht, waarmede het koordA naar boven trekt , grooter dan de kracht waarmede de aarde Anaar beneden trekt.Men kan op A een overwicht leggen en trachten dit zoo groot temaken dat de werking van de aarde weer gelijk wordt aan die vanhet koord. Maar hoe groot moet daartoe het overwicht zijn? Dit isniet uit te maken.Nu ligt het wel voor de hand het volgende vast te stellen. Indienik het overwicht zoodanig kies dat , in tijdsverloopen waarin een zelfdevaste ster gelijke boogjes aflegt , het voorwerp A gelijke afstandendoorloopt , dan is door het overwicht de invloed der wrijving opgeheven.Maar daarmee wordt het duidelijk dat de beweging van een lichaam ,hetwelk aan invloeden onderworpen is , die elkanders werking opheffen ,geen grondslag kan zijn voor het meten van tijd . Immers om te beoordeelen of werkelijk de invloeden elkander vernietigen , moeten wijgebruik maken van een tijdmeter , langs anderen weg verkregen.Hoewel de uitkomsten van verschillende proefnemingen en waarnemingen er toe dringen , stelt men dan toch ten slotte bij definitie vast ,dat een lichaam , hetwelk een rechtlijnige beweging heeft en in tijdsverloopen , die als gelijk aangenomen zijn , gelijke afstanden doorloopt ,zich bevindt onder invloeden die elkanders werking vernietigen.Niemand , die bekend is met de toepassingen der abstracte werktuigkunde op de verklaring der natuurverschijnselen , zal het gewicht hiervan ontkennen. In verband daarmede leert bijv. de waarneming , datde aarde op een lichaam , hetwelk zich beweegt , met dezelfde krachtwerkt als op dat lichaam indien het in rust is. Als men zich bij dewaterklok had gehouden , zooals ik haar zoo straks beschreven heb ,zou dit niet het geval zijn.De betrekkelijke grootte van krachten beoordeelt men naar de bewegingen, die zij aan een bepaald lichaam geven. De bewegingen beoordeeltmen naar de afstanden in zekere tijdsverloopen afgelegd. Zoo zien wij682 OVER HET METEN VAN TIJD.dat het meten van krachten samenhangt met het meten van tijdsverloopen.De uitkomsten , die men verkregen heeft bij de pogingen om natuurverschijnselen te verklaren , doen zien dat men een zeer gelukkigen greepgedaan heeft door zich voor het meten van tijd tot de beweging dersterren te wenden. Maar de mogelijkheid is niet uitgesloten dat , vooralbij het fijner worden van onze meetwerktuigen , een andere grondslagvan tijdmeting ons nog veel verder zal brengen.(Slot volgt. )IETS OVER INSEKTEN,DOORF. C. K.Van alle klassen der lagere dieren is wellicht die der Insekten voorden mensch van ' t meeste belang en verdient daardoor ten vollezijn aandacht. Toch moet ik tot mijn spijt bekennen , dat die aandachtbij de meesten nog zeer luttel is , dikwijls zelfs in ' t geheel niet bestaat.Wat is hier de reden voor?Van de gewervelde dieren zijn ' t vooral de beide eerste klassen (dieder zoogdieren en der vogels) , welke met een belangstellend oog wordengadegeslagen; het belang in de kruipende dieren gesteld , is reeds kleiner;voor de visschen eindelijk bestaat het meestal in ' t geheel niet meer.Trouwens dit laatste is te verschoonen , daar de levenswijze dervisschen zeer moeielijk is na te gaan.Zoogdieren , ten minste het meerendeel , verdienen de aandacht doorgrootere mate van ontwikkeling en hun hoogeren rang in de natuur;vogels worden hetzij om hun bonten vederdos , hetzij om hun gezangmet meer belangstelling beschouwd; van reptilien echter is men steedsafkeerig; van de weinige die in ons vaderland in ' t wild worden aangetroffen , is er geen dat met een belangstellend oog wordt gadegeslagen.Zelfs het denken reeds aan kikvorschen of padden doet menigeenhuiveren. Adders , foei , alles ongedierte!Dit is , hoewel te betreuren , toch wel te verklaren. Zoo als ik boven zeide , hebben en de zoogdieren èn de vogels beide , eigenschappen84 IETS OVER INSEKTEN.die den mensch aantrekken , terwijl de kruipende dieren in veler oogiets afstootends hebben. De insekten eindelijk komen niet eens inaanmerking. Kevers worden , indien men hen op de wandeling ontmoet ,doodgetrapt; rupsen ondergaan ' t zelfde lot; vlinders laat men vliegen ,soms , ja , staat men verbaasd over de prachtige kleurschakeeringen ,doch daarmede houdt ook alles op.Geen wandelaar , of hij moet bepaald entomoloog zijn , zal een torvan den grond opnemen , om hem nauwkeuriger te beschouwen .De aardigheid van kinderen om rupsen te laten " uitkomen" , is blooteen kinderspelletje. En toch moest ' t meer zijn dan dit; ' t moest zijnom de natuur in haar wondervolle werkingen na te gaan; doch hiertoeschijnt zij in veler oog niet belangrijk genoeg te zijn.Om die antipathie tegen de insekten te verminderen , of liever om ,zoo als ik hoop , deze in belangstelling te doen veranderen , verzoek ikden lezer de volgende bladzijden met toegevendheid te lezen.Insekten of gekorven dieren hebben tot algemeen kenmerk dat hunlichaam uit verschillende ( en wel drie) hoofddeelen bestaat , namelijkde kop , het borststuk en het achterlijf. Hun ledematen (pooten , sprieten , voelers) bestaan uit eenige geledingen en naar 't aantal hiervan onderscheidt men, vooral bij de kevers , de verschillende geslachten en soorten.Gewoonlijk zijn de insekten in het bezit van samengestelde oogen ,d. w. z. zoodanige waarvan ' t hoornvlies uit verschillende facetten of lenzen bestaat. Bovendien komen bij velen nog enkelvoudige oogen voor.Zij halen adem door tracheeën of luchtbuizen , welke , als alle hardedeelen der insekten , uit chitine of hoornstof bestaan , en die op verschillende plaatsen van het lichaam uitmondingen hebben. Deze uitmondingen zijn o. a. met ' t bloote oog zeer goed waar te nemen aan dezijden van de groote wilgenrups ( Cossus ligniperda) of aan die van deLiguster-vlinder (Sphinx Ligustri).De meeste insekten ondergaan eene gedaantewisseling of metamorphose. Hierbij willen wij even stilstaan.De meeste hoogere dieren komen hetzij uit een ei , hetzij door hetmoederdier geworpen , in volkomen toestand ter wereld en ondergaandan geen groote veranderingen , die van den groei en de kleursveranderingen achterwege gelaten. Bij de insekten echter onderscheiden wijdrie levenstijdperken en wel die van masker (larva) , pop ( nympha ofpupa) en volkomen insekt (imago of insectum declaratum).IETS OVER INSEKTEN. 85Indien een dezer toestanden ontbreekt , heet de gedaantewisselingonvolkomen; hierover echter later. 't Beste voorbeeld van volkomengedaanteverwisseling leveren ons de vlinders, en voor geen mijner lezerszal dit iets nieuws zijn.Een kenmerk der larve is ' t gemis van vleugels; gewoonlijk is daarentegen het aantal pooten grooter dan later als volkomen insekt , menonderscheidt ze daarom in ware en valsche pooten. Sommige larvenmissen echter ook de pooten , zoo als bijv. die der vliegen. Men noemtze dan ook wel maden.In den poptoestand heeft ' t leven het dier schijnbaar verlaten . 't Neemtgeen voedsel tot zich en beweegt zich zeer weinig; ' t dier leeft tenkoste zijner vetdeelen. Pooten of vleugels worden gemist.Men onderscheidt twee vormen van poptoestand , t. w. de mummievormige , waarbij uitwendig alle deelen van ' t latere insekt duidelijkzijn waar te nemen , en de tonvormige , waaraan uitwendig niets op temerken is. Dikwijls , o. a. bij vele nachtvlinders , is de pop in een spinsel gehuld. Men noemt haar dan een cocon.De onvolkomen gedaanteverwisseling is die waarbij de poptoestandontbreekt en het insekt van den larventoestand schier onmerkbaar inden volkomen toestand overgaat; dit is o. a. het geval bij sprinkhanen, glazenmakers , enz.Met betrekking tot de gedaantewisseling verdeelt men de insektenin drie hoofdafdeelingen , t. w.:A. Insekten met volkomen gedaantewisseling.B.C.9919 onvolkomen 29zonder gedaantewisseling.Tot A. behooren vijf orden , t. w.:1. Schildvleugeligen of kevers (Coleoptera).2. Vliesvleugeligen ( Hymenoptera).3. Schubvleugeligen of vlinders (Lepidoptera).4. Netvleugeligen ( Neuroptera).5. Tweevleugeligen (Diptera).Tot B. behooren drie orden:6. Rechtvleugeligen ( Orthoptera).7. Peesvleugeligen (Pseudo-neuroptera).8. Halfvleugeligen of wantsen (Hemiptera).Tot C. eindelijk twee orden:9. Parasieten of luizen (Parasita).86 IETS OVER INSEKTEN.10. Franjestaartigen ( Thysanura) .Zoodat de geheele klasse der insekten in tien orden verdeeld is .Tot elk dezer orden behooren een aantal familien , waartoe wederomeen aantal geslachten behooren.Nadat wij dus een en ander omtrent den bouw en de verdeelingder insekten gezegd hebben , willen wij overgaan tot het besprekenvan de rol die zij ten opzichte van den mensch in de natuur spelen.Bijna algemeen bestaat het denkbeeld dat de insekten hoegenaamd geennut hebben , dat ze alleen schadelijk zijn en ' t dus best is hen te verdelgen.Het zal niet moeielijk zijn het verkeerde hiervan den lezer onder hetoog te brengen.Het groote nut der insekten blijkt in meer dan een opzicht.Zoo als bekend is , worden de meeste bloemen door vlinders of hommels bestoven , d. i . door hun tusschenkomst wordt het stuifmeel vande eene bloem op den stamper eener andere overgebracht. Daardoorwordt het mogelijk dat de vrucht zich ontwikkelt , rijp wordt en zaadvoortbrengt. Men kan zich dan ook zeer goed denken, dat datgene watbij een bloem voornamelijk de aandacht trekt , hetzij de bonte kleur ,hetzij de sterke geur , slechts dient om de insekten te lokken . Hetaantal groene of zwarte bloemen is zeer klein; zij die wit of hooggeel gekleurd zijn en dus hierdoor spoedig in ' t oog vallen , zijn gewoonlijk niet zeer geurig , terwijl de meer donkere en kleinere bloemendoor sterker geur spoediger worden opgemerkt.De rol die de insekten , moeten spelen is dus door de natuur zelfvastgesteld; zonder hen zou zij spoedig groote veranderingen ondergaan.In de geneeskunde is de beteekenis der insekten niet minder groot.Men denke b.v. aan de Spaansche vlieg (Lytta vesicatoria) , welke alsblaartrekkend middel algemeen wordt aangewend. Dit insekt , dat totde kevers en wel tot de familie der Canthariden of blaartrekkendenbehoort , is aan den lezer waarschijnlijk wel bekend. Het goudgroeneglinsterende lichaam en de lange , smalle dekschilden geven het diereen fraai voorkomen. Het komt in ons vaderland zelden , soms in Gelderland voor.Even als vele namen in het dieren- en plantenrijk , is ook de naamvan dit insekt zeer onjuist. Hoewel ' t in geenerlei opzicht eenigszinsop een vlieg gelijkt , heeft men daaraan den naam van Spaansche vlieggegeven; het eerste woord , ontleend aan ' t land waar het dier hetmeest voorkomt, is gelukkig te verklaren , en wat meer zegt , juist.IETS OVER INSEKTEN. 87Als verdere voorbeelden van nuttige insekten noem ik de honigbijenen de zijdewormen. De eersten leveren , zoo als bekend is , den honig ,welken zij uit de honigbakjes der bloemen vergåren en waardoor zij tegelijkde bestuiving te weeg brengen. De tweeden spelen met betrekking totden mensch geen mindere rol, als leveraars van de zijde. Het is echteroverbodig over den zijdeworm iets meer te zeggen: ik verwijs den lezer,die er meer van weten wil , naar ' t hoogst belangwekkend stuk over ditonderwerp, in dit Album, Jaargang 1874. Andere nuttige insekten zijnVoorts eenige wantsen, en wel voornamelijk die van het geslacht Coccus (Cochenille) , die de roode kleurstof leveren , welke onder den naamvan "karmijn" bekend is . Deze insekten komen voor in Mexico enleven op Cactussoorten van het geslacht Opuntia , daar te lande Nopalgenaamd. Vooral de wijfjes leveren genoemde kleurstof , doch zij zijnzco klein , dat men berekent dat op één Kilogr. cochenille zeventig duizendgedroogde insekten gaan.1Evenzoo neemt het geslacht Coccinella , waartoe de zoogenaamdeOnzelieveheersbeestjes behooren , een voorname plaats onder de nuttigeinsekten in. Zij maken zich namelijk verdienstelijk door het verdelgen.der hoogst schadelijke bladluizen. Het is voornamelijk in den larventoestand dat dit kevertje zich van zijn nuttige taak kwijt , en de mensch ,die 't hiervoor op een of andere wijze zijn erkentelijkheid wil betoonen , heeft het namen gegeven , waarop geen ander dier zich beroemenkan. Zoo draagt het, buiten den reeds genoemden naam, nog dien vanMariakevertje , terwijl de Franschen het Bête du bon Dieu , de Engelschen het Ladybird noemen.Eindelijk wil ik als nuttig insekt nog den doodgraver (Necrophorusvespillo) noemen , een kever van de familie der knodsprietigen ( Clavicornia).Zoo als de naam aanduidt , onderscheidt het dier zich door de eigenschap van lijken van vogels en kleine zoogdieren te begraven. In dehuishouding der Natuur speelt dit insekt inderdaad een groote rol ,daar het doode lichamen verwijdert , die niet anders dan een slechteninvloed op de omgeving zouden uitoefenen. Het is inderdaad interessanteenige doodgravers aan hun werk te zien. Wanneer een dezer keversop zijn tocht bijv. het lijk van een muis vindt , hetgeen voor hem alVoor bijzonderheden omtrent de Cochenille , verwijs ik naar BURGERSDIJK. De dieren. Deel III blz. 462 .88 IETS OVER INSEKTEN.leen te veel arbeid zou vereischen , zoo vliegt hij weg , doch slechts omweldra met eenige makkers terug te keeren. Gezamenlijk wordt nuhet werk ondernomen , de grond onder ' t lijk ondermijnd , en weldrais van de muis niets meer te zien. Echter niet dat de kevers dan hunplicht geheel gedaan hebben en verder gaan, om op een andere plaatshetzelfde werk te verrichten; neen , zij hebben dit met een bepaald doel verricht; de wijfjes namelijk gebruiken dergelijke begraven lijken om huneieren in te leggen; de jonge larven groeien dan als ' t ware in hunvoedsel op en beboeven zich geen moeite te geven dit te zoeken.Een dergelijke rol spelen de mieren , welke evenzoo lichamen van doodedieren wegruimen , doch gewoonlijk in verbazend groot aantal zichdadelijk er mee voeden en slechts het zuiver afgekloven skelet achterlaten.Reeds toen ik over de Onzelieveheersbeestjes sprak , hadden wij gelegenheid op te merken , dat zij zich nuttig maken door het verdelgenvan andere insekten , die voor den mensch schadelijk zijn .Inderdaad is verreweg het meerendeel der insekten schadelijk , enhet nadeel , dat zij aan den landbouw veroorzaken , is zeer groot , vooraldaar de middelen , om dit tegen te gaan , zeer gering zijn.Als algemeen bekend voorbeeld van een schadelijk insekt , noem ikde Melolontha vulgaris of meikever. De schade , jaarlijks door dit insektaangericht , is ontzettend , doch nog meer moeten wij ons verbazenover ' t enorme aantal dier kevers , dat jaarlijks verdelgd wordt. Wanneer wij vernemen dat mudden vol den varkens als voedsel wordenvoorgeworpen , dan moeten wij ons inderdaad verwonderen , dat dezesoort niet langzamerhand uitsterft. Wij worden echter helaas van het tegendeel overtuigd; doch gelukkig heeft de Natuur ook weder in dit opzicht gepoogd het evenwicht te herstellen , en wel door den meikevereen aantal andere torren tot vijanden te geven. Verscheidene soorten vanloopkevers , voornamelijk tot het geslacht Carabus behoorende , makenzich verdienstelijk door den meikever te beoorlogen. Het is vooralde gouden loopkever (Carabus auratus) , niet te verwarren met de bekende gouden tor ( Cetonia aurata) , die zich in den strijd met denmeikever waagt en gewoonlijk de overwinning behaald. Toch is ' t aantal dat op deze wijze vernietigd wordt , in verhouding tot het aantaldat overblijft , klein.Om bij de kevers te blijven , noem ik als tweede voorbeeld vanschadelijke insekten de Boktorren (Longicornia) .Tot deze familie behooren voornamelijk kevers die in hout leven ,IETS OVER INSEKTEN. 89dikwijls de oorzaak van het sterven van boomen zijn, en vaak geheelebosschen uitroeien .Bijna iedere bepaalde boomsoort heeft de larven van een of meerkeversoorten tot bewoners.Zoo leeft in den eik de grootste onzer inlandsche kevers , de heldenspiesbok (Cerambyx heros) , in den populier de populierboktor ( SaperdaCarcharias) , in pijnboomen de langsprietboktor (Astynomus aedilis) , zoogenoemd naar de lengte zijner sprieten , welke bij het mannetje vijf- ,bij ' t wijfje tweemaal de lengte van het lichaam bedraagt. Verder heeftde eik nog tot bewoner het vliegend hert (Lucanus cervus) , welke bijons alleen in het Soerensche bosch en nabijgelegen streken wordtaangetroffen , hoewel een kleinere soort (L. capiacolus) ook bij Bredagevonden is. Deze kever , die tot de familie der Lucanidae of kamsprietigen behoort , heeft zijn naam gekregen naar den vorm zijner kaken ,welke (bij het mannetje) op het gewei van een hert gelijken.Verreweg de schadelijkste insekten echter vinden wij in de orde dervlinders.Er is bijna geen vlinder die in rupstoestand niet schadelijk is. Bijnaalle rupsen leven op planten die den mensch tot nut zijn . Zoo levende rupsen van de verschillende witjes-soorten (Pieris) op koolsoorten ,en hierdoor zijn zij dikwijls de oorzaak van de schaarschte dier moesgroenten.De nonvlinder (Bombyx of Liparis monachus) , welke soms in ons vaderland wordt aangetroffen , doch in Duitschland zeer algemeen is , leeftals rups ten koste van bosch en bouwgrond , en vreet deze niet zeldengeheel kaal. De Natuur heeft echter tegen dit schadelijke insekt vijanden gesteld , die de vermeerdering er van tegen kunnen gaan. Verschillende soorten van glazenmakers of juffertjes (Libellula en Aechna)voeden zich met den nonvlinder. RATZEBURG verhaalt dat hij door dezedieren een sterke vermeerdering van dit insekt heeft zien beletten.Ook een onzer fraaiste inlandsche kevers , de Calosoma sycophantaof poppenroover , maakt zich in den larventoestand verdienstelijk doorde poppen van dezen vlinder te dooden.Niet minder schadelijk dan de rups van den nonvlinder , is de wilgenhoutrups (Cossus ligniperda) , welke in ons vaderland , hoewel weiniggezien , toch zeer algemeen is en, door de stammen der wilgenboomente doorknagen , dezen vaak doodt.In ' t algemeen wordt het groote aantal der schadelijke vlinders tegen-90 IETS OVER INSEKTEN.gegaan door een bepaalde familie van insekten , die men gezamenlijk éénalgemeenen naam geeft en die voor den mensch van ' t hoogste belangzijn. Ik bedoel de Sluipwespen. Wij willen bij deze merkwaardige diereneen oogenblik stilstaan.De Sluipwespen , ook Ichneumoniden genaamd , behooren tot de ordeder vliesvleugeligen of Hymenoptera. Als algemeene eigenschap kan menopgeven , dat zij in larventoestand parasitisch op vlinders of rupsenleven , en wel door hun eieren op deze insekten te leggen. Het aantal geslachten der sluipwespen is zeer groot , maar in verhouding noggrooter is het aantal soorten; nog dagelijks ontdekt men daarvannieuwe , tot dusver onbekende soorten. De wijfjessluipwesp legt methaar scherpe legboor onder de huid van een rups , dikwijls ook in deeieren van een vlinder , haar eitjes; de daaruit gekomen larven voeden zich met het vet van het dier , waarin zij parasitisch leven.Gewoonlijk sterft de rups niet , ja zij verpopt zich zelfs nog , zoodatmenigeen een vlinderpop vindende , teleurgesteld wordt , hopende eenof andere vlindersoort te verkrijgen en slechts sluipwespen ziet. Voorheen , toen men nog niet zoo bekend was met de verschijnselen in denatuur , werd deze omstandigheid als een onbegrijpelijk raadsel aangemerkt; thans echter heeft men de juiste oplossing er van gevonden. -Enkele soorten van sluipwespen leggen hun eieren niet in de rupsmaar in de pop; hiertoe behoort b.v. de poppensluipwesp (Ichneumon puparum , later Pteromalus puparum genoemd). Vooral een soort van Witje(Pieris crataegi) wordt door dit insekt bezocht. Even als alle sluipwespen is ook deze soort zeer klein; door het mikroskoop bezien , iszij echter fraai gekleurd , het lichaam is goudgroen , de vleugels hebben een purperen weerschijn.Het aantal Witjes, dat door sluipwespen verdelgd wordt, is zoo groot,dat de soort spoedig uitgestorven zou zijn, indien het aantal sluipwespen niet beperkt bleef.Leeft de Pteromalus puparum ten koste van Pieris crataegi , eenandere sluipwesp en wel van hetzelfde geslacht , namelijk PteromalusBouchéanus (naar BOUCHÉ , die haar ' t eerst ontdekte) , leeft ten kostevan P. puparum.Indien wij RATZEBURG mogen gelooven , leeft zelfs een derde soortnog ten koste der tweede .Boven heb ik als schadelijk insekt de bladluis aangehaald en tevensopgemerkt , dat de te groote vermeerdering dezer diertjes vooral doorIETS OVER INSEKTEN. 91de Onzelieveheersbeestjes wordt tegengegaan; ook enkele sluipwespen ,hebben deze bij tuinlieden zoo beruchte insekten den oorlog verklaard .De bladluizen (Aphidina) leven in groot aantal bij elkaar , en gewoonlijk leeft op een bepaalde plant ook een bepaalde luissoort. Voornamelijkleven deze parasieten ten koste der sappen, en daardoor kunnen zij deplant dikwijls doen sterven en ziekelijke veranderingen doen ondergaan.Sommige mijner lezers zullen wel eens populierbladen gevondenhebben , waarvan de steel gedraaid was en een holte had gevormd.Welnu, dit was het gevolg van het wonen van bladluizen op den populier. Toch is het uitzuigen der sappen niet het eenige kwaad , datde bladluizen aan de planten doen; zij scheiden gewoonlijk een kleverigvocht af, waaraan de kiemkorrels van schimmelplanten gemakkelijkblijven hangen en daardoor op de bladen tot ontwikkeling komen. Hetis daarom gelukkig dat een te groote vermeerdering dezer woekerdiertjes belet wordt door de genoemde kevertjes en sluipwespen. Ookop de rozen treft men vaak bladluiskoloniën aan , hetgeen voorzekeraan alle tuinliefhebbers bekend is. Wanneer men nu een dergelijkekolonie nauwkeurig beschouwt , ziet men vaak een kleine sluipwesp ,welke met haar eierlegger de huid van een der luizen tracht te doorboren en een eitje er onder te brengen. Wanneer dit gelukt is , zalde luis haar levenswijze er niet om veranderen; zij groeit wanneerzij nog niet volwassen is , vervelt op bepaalde tijden en het aanwezigzijn van het eitje wordt alleen door een zwart vlekje aangetoond.Weldra echter is het eitje uitgekomen , de larve voedt zich ten kostevan de bladluis , en nu is zij spoedig van uitputting gestorven.Op dezelfde wijze als de Ichneumoniden handelen de Parasietvliegen.Deze insekten behooren tot de orde der tweevleugeligen en brengenniet weinig tot de verdelging der schadelijke rupsen toe.In de jaren 1844 en 1845 hadden de dennenbosschen in Gelderlandveel te lijden van de zoogenaamde dennenrups ( Trachea piniperda).De jonge rupsen sponnen de naalden bijeen en doodden hierdoor depas uitgekomen loten. Bosschen over een uitgestrektheid van honderdebunders werden vernield. Toen echter maakte een soort sluipvlieg(Nemoraca glabrata) zich bijzonder verdienstelijk. Men vond dat , op eenaantal van 6000 rupsen , 4000 met larven dezer vlieg waren bezet:de verdelging der rupsen en het behoud van groote uitgestrekthedenbosch dankte men aan de Nemoraca. Nog op een andere wijze kanaan de verwoesting een einde gemaakt worden , ofschoon geen dezer92 IETS OVER INSEKTEN.middelen in vergelijking komen kan met het middel dat de natuurzelve aangewend heeft. Varkens en hoenders , naar de bosschen gedreven , voeden zich met de rupsen en poppen; groote hoopen mos, waarinzich vele poppen bevonden , werden verwijderd; het grootste gedeelteechter werd door de sluipvlieg verdelgd.Hebben wij tot nu slechts die insekten besproken , welke met betrekking tot tuin- of landbouw , dus tegenover het plantenrijk schadelijkzijn , ik wil nu nog eenige vermelden , welke evenzeer onder de schadelijke insekten moeten gerekend worden en wel tegenover het dierenrijk . Ik bedoel de horzels ( Oestridae) . Deze insekten die , ten minstebij naam , bij alle lezers bekend zullen zijn , behooren tot de orde dertweevleugeligen en zijn vooral merkwaardig om de wijze waarop degedaantewisseling plaats heeft. Als larven leven zij namelijk in demaag of in andere deelen van het lichaam van plantenetende dieren ,als paarden , ezels , runderen , schapen , kameelen , herten enz.Men onderscheidt de horzels, naar het dier waarop zij leven , in driesoorten , paardenhorzels ( Oestrus equi , naar equus: paard) , runderhorzels ( O. bovis naar bos: rund) en schapenhorzels ( O. ovis naar ovis: schaap) .Het eerstgenoemde insekt legt zijn eieren tusschen de haren van hetpaard en wel voornamelijk op die plaatsen , die het dier met den bekbereiken kan , daar ' t het doel van de horzels is , dat de larven in demaag komen. Het paard namelijk , dat door likken het jeuken dat delarven veroorzaken tracht te doen ophouden , brengt ze in den monden zoo komen zij door den slokdarm in de maag.Hier gekomen , zetten zij zich door twee aan den mond geplaatstehaakjes vast en voeden zich met een etterachtige stof, die zij verkrijgen uit gaatjes welke zij in den maagwand boren. Het aantal larvendat zich op die wijze in de maag kan bevinden , bedraagt soms totzeshonderd. De nadeelige gevolgen , die het aanwezig zijn van dergelijkelarven voor het paard heeft , bestaan hoofdzakelijk hierin , dat zij hetslikken moeielijk maken , benauwdheden veroorzaken en, als zij den maagwand doorknagen , het dier doen sterven. Na bijna een jaar in de maagte zijn geweest , laten de larven eindelijk los , verlaten met de onbruikbare stoffen het lichaam en verpoppen in den grond. De gedaantewisseling heeft dan verder op de gewone wijze plaats.De runderhorzels leven niet in de maag der koeien , maar de larvendringen onder de huid door en veroorzaken builen , welke naar ' t schijntvoor de runderen geen nadeelige gevolgen hebben. Zij leven, even alsIETS OVER INSEKTEN. 93de paardenhorzels, van den etter die door het in de huid dringen gevormd wordt.De schapenhorzel eindelijk legt haar eieren in de neusgaten van hetschaap; de larve kruipt op tot in de voorhoofdsholte en voedt zichmet het , door haar aanwezigheid , gevormde slijm. Volwassen geworden, verlaat zij het dier langs denzelfden weg en verpopt in den grond.Opmerking verdient het, dat de schapen zich tegen de aanvallen vanhun vijanden trachten te vrijwaren , door het opwerpen van zand of doorhet verbergen van den neus in den grond.Gewoonlijk echter ontkomen zij aan de horzel niet , die van een gunstigoogenblik gebruik maakt , om haar eitjes in de neusgaten te leggen.Hiermede heb ik zoowel eenige nuttige als schadelijke insekten behandeld. Zeide ik in den aanvang dat zij over ' t algemeen meer goeddoen dan men oppervlakkig denkt , zoo is het uit de bovenstaanderegels gebleken , dat de schade die zij kunnen aanrichten nog ontzettender zijn kan.Mocht in ' t algemeen, ook door het lezen van dit opstel , de belangstelling voor de klasse der insekten wat grooter worden , en mocht menigeen het leven dezer dieren in de natuur zelf na willen gaan , danis voorzeker een mijner hoofdwenschen vervuld.GEHEUGEN EENER WESP.---Een correspondent uit Sneek wiens onderteekening echter te onduidelijk is , om zijn naam hier te kunnen opnemen deelde onsonlangs het volgende mede , waaraan wij gaarne eene plaats inruimen."Voor eenige dagen in mijn tuin langs een bed , bezet met jongemoesplanten , wandelende , zag ik eene wesp een aanval doen op eendier groene rupsen , die zulk een vernieling onder deze planten teweegbrengen. Door de schermutseling die ontstond, vielen beide op den grond,naast den stam der plant. Toen de rups geen teeken van leven meergaf, poogde de wesp er mede weg te vliegen , doch de last bleek tezwaar. Nu begon ze haar prooi doormidden te knagen , waarna ze metde eene helft wegvloog. Ik was uiterst nieuwsgierig of ze terug zoukomen om ook het andere gedeelte weg te halen , en mijne verwachtingwerd bewaarheid. Na verloop van vijf of zes minuten zag ik de wespreeds terug keeren. Ze was kennelijk onzeker omtrent de juiste plek ,waar het achtergelatene zich bevond , ofschoon ze , door het beschrijvenvan een kringetje rondom den stam van vier of vijf plantjes vóór ze derechte gevonden had, bewees , dat ze met oordeel te werk ging om haardoel te bereiken.Nadat de wesp het gevondene tusschen hare pooten had gepakt, verdween zij er mede in dezelfde richting als de eerste maal. "EIGENDOMMELIJKE WIJZE VAN LIJKVERBRANDING.Ziehier wat men leest in de Revue scientifique van 18 November1876 , p. 504."De bodem van Nieuw-Orleans is te moerassig dan dat men er dedooden op de gewone manier in zou kunnen begraven. Men handeltEIGENDOMMELIJKE WIJZE VAN LIJKVERBRANDING. 95daarom op de volgende wijze. Op de begraafplaats heeft men "ovens"gebouwd , in de gedaante van paralellogrammen , die in een aantalvakken , tot 500 toe , verdeeld zijn. Deze ovens zijn vervaardigd uittichelsteenen; elk vak kan gesloten worden met een marmeren steenof met eenvoudig metselwerk. In die vakken worden de lijken geplaatst ,tegen een jaarlijkschen huurprijs. Indien na een jaar en een dag diehuurprijs niet voldaan is , wordt het lijk er uitgenomen, om plaats temaken voor een ander. Meestal vindt men echter na verloop van dientijd niets meer dan een hoop stof; zoo sterk is de werking der hittein die in de open lucht aan de stralen van een tropische zon blootgestelde ovens. Het is een ware natuurlijke lijkverbranding."In het bericht wordt niet vermeld hoe ver zich deze zoogenaamdeovens van de stad bevinden. HG.EEN COLLEGIE- PROEF.Een eenvoudige proef, waardoor op eene in het oog vallende wijzeblijkt , dat bij het verbranden eener kaars het gewicht toeneemt , isonlangs door VICTOR MEIJER uitgedacht; zij is de volgende.Een stuk van een stearine-kaars , van 4 tot 5 centim. lengte, wordtop de schaal van een balans geplaatst. Boven de kaars wordt nu eengewoon gaslamp-glas gehangen, dat door middel van een draad aan dendrager der schaal bevestigd is , in dier voege dat slechts het bovenstegedeelte der vlam door de benedenopening van het glas omgeven is.In dit glas heeft men vooraf, op 5 tot 6 centim. boven de vlam, eenstuk metaaldraadnet vastgeklemd , en daarop eenige gewone stukkenbijtende soda gestapeld , totdat het bovengedeelte van het glas daarmede bijna gevuld is , maar er nog tusschen de stukken genoegzameruimte voor den luchtdoortocht open blijft. Nu wordt, door opleggingvan gewichten , het evenwicht der beide schalen hersteld en de kaarsaangestoken. Al spoedig begint de schaal met de brandende kaars tedalen. Na 6 minuten bedraagt de toeneming in gewicht 1 gram , naeen kwartier meer dan 3 gram.Wil men de proef nog treffender maken , dan plaatst men op detweede schaal een geheel gelijken toestel, die evenveel weegt, en stekenu de eene kaars aan , de andere niet. In weerwil dat dan de aange-96 EEN COLLEGIE- PROEF.stoken kaars kleiner wordt , doen de in de bijtende soda verzameldeverbrandingsproducten , hoofdzakelijk koolzuur en water , de schaaldoor hun toenemend gewicht dalen.(Ber. d. deutsch. Chem. Ges. 1876. p. 1667) .HG.TOENEMING DER AARDWARMTE IN DE DIEPTE.Voor eenigen tijd wekten de uitkomsten , door den heer DUNKER afgeleid uit de temperatuurbepalingen in het 3390 voet diepe boorgatte Sperenberg , zeer de aandacht. ' DUNKER had namelijk daaruit besloten dat de temperatuur ook hier , evenals overal elders , wel iswaar met de diepte toeneemt , maar in afnemende mate. Zelfs meendehij eene formule daarvoor gevonden te hebben , die , op grootere dieptentoegepast , tot het zonderlinge resultaat leidde , dat op 5562 voet dieptede temperatuur haar maximum (40°, 7 R.) zoude bereiken , om van daaraf benedenwaarts weder te verminderen , zoodat op 10323 voet diepteeene temperatuur van 70,18 R. zoude bestaan , terwijl op die van 10874voet de temperatuur 0 ° zoude zijn , en op nog grooter diepten negatiefzoude worden.Deze paradoxe stelling werd gretig aangegrepen door den ultra-neptunist MOHR , om het bewijs te leveren van de onhoudbaarheid dervroegere voorstelling , dat het inwendige der aarde nog steeds in eengloeienden toestand verkeert. Ook CARL VOGT was voorbarig genoegvan zich daarbij aan te sluiten.Thans blijkt uit eene kritische beschouwing der berekeningswijze vanDUNKER , door F. HEINRICH , geplaatst in het Neues Jahrbuch für Mineralogie , Geologie und Palaeontologie , 1876 , H. 7 , p. 716 , dat DUNKERzich bij de toepassing van de methode der kleinste quadraten om dewaarschijnlijke fouten te vinden vergist heeft , en dat in werkelijkheid,van 700 voet diepte af tot aan den bodem der put toe , de warmtemet elke 100 voet 0° ,76 R. toeneemt , hetgeen ongeveer gelijk is aanhetgeen men op vele andere plaatsen (1° C. op 30 meter) gevonden heeft.HG.Men zie hierover het opstel van den heer SCHURINGA De inwendige aardwarmte ,in den Jaargang 1875 , pag. 85 en vlgg.OVER HET METEN VAN TIJD.DOORDr. V. A. JULIUS.(Vervolg van blz. 82. )Ik ga nu over tot de behandeling van eenige toestellen , waarmedemen tijdsverloopen bepaalt , en zal in de eerste plaats bespreken desterrenklok.Waar men kan , maakt men gebruik van den slinger , omdat hij uitkomsten geeft , welke het meest in overeenstemming zijn met die dersterrenbeweging. Intusschen wordt de slinger telkens gecontroleerd doorwaarnemingen aan den hemel.Elk lichaam , dat zich bewegen kan om een horizontale as , is alsslinger te bezigen. Gewoonlijk geeft men er een verlengden vorm aan.Als men een slinger in beweging brengt , zal hij , na eenige keerenheen en weer gegaan te zijn , in rust komen. De weerstand van delucht en de wrijving der as in de tappannen zijn hiervan de oorzaak.Zal een slinger mij als tijdmeter dienst doen , dan moet ik weten welkonderdeel van een sterrendag zijn slingertijd is en dus bepalen het aantal malen , dat hij gedurende een sterrendag zijn evenwichtsstand voorbijgaat. Daartoe moet hij in beweging blijven , en tegelijk moet ik tellen hoeveel malen hij in een dag heen en weer gaat.In een klok vindt men nu een inrichting , die den slinger telkens798 OVER HET METEN VAN TIJD.een stootje geeft , zoodat hij niet in rust komt , en tegelijk een inrichting , die het onnoodig maakt dat men zelf telt .Fig. 5.KHOm den cylinder E,, in nevenstaande figuurvoorgesteld , is eenige malen een koord geslagen; het eene uiteinde van het koord is aan dencylinder vastgemaakt; aan het andere uiteindehangt een gewicht H, hetwelk tracht dencylinder in ronddraaiende beweging te brengen. Dit kan intusschen niet gebeuren zonderdat het kleine getande rad E,, dat ook rondselgenoemd wordt , en de wijzer E, die aan hetuiteinde der as E verbonden is , mededraaien.Het rondsel E, grijpt in een getand radF; E, kan zich niet bewegen zonder het radF te doen draaien. Op de as , waaraan F bevestigd is , bevindt zich het rondsel F,, datop zijne beurt in het getande rad G grijpt.De as , waarom het getande rad G zich beweegt , is hol en omgeeft de as E; aan hetuiteinde der as van G is een tweede wijzervastgemaakt.Het rondsel E, bevat 8 tanden; het radF 24 tanden; het rondsel E, moet dus tegelijkmet den cylinder E, drie omwentelingen maken , om één keer het rad F te doen omgaan.Het rondsel F, heeft 6 tanden , het rad G 24 tanden; het rondsel F, moet dus tegelijk met het rad F vier omwentelingen maken , oméén keer het rad G te doen omgaan.Hieruit volgt , dat als de wijzer G een volledige omwenteling heeftvolbracht , de wijzer E er twaalf heeft gemaakt.Maar de cylinder E, kan door het gewicht H niet in beweging gebracht worden zonder het groote getande rad E mede te nemen. Hetgroote rad E kan zich niet bewegen zonder het rondsel D, te doendraaien. Op de as van het rondsel D, is bevestigd het rad D,dat opzijne beurt het rondsel C, medevoert , terwijl eindelijk op de as vanC, zich nog het getande rad C bevindt.Het groote rad E heeft 48 tanden; het rondsel D, 6; zoo dus hetrad E één volledige omwenteling maakt , worden er door D, en dusOVER HET METEN VAN TIJD. 99door het rad D acht volbracht. Het rad D heeft 45 tanden; het rondsel C, 6; zoo het rad D één volledige omwenteling maakt , wordener door C, en dus door het rad C 7 volbracht. Daar 8 × 7½ gelijk60 is , zal , als het rad E één omwenteling maakt , het rad C er 60volbrengen.Wanneer het rad C geheel vrij was en het gewicht een zekere groottebezat , zou het geheele raderwerk in beweging komen; indien dan C720 omwentelingen gemaakt had , zou E er 12 en G er 1 hebben volbracht.Maar het rad C wordt in zijn draaiing belemmerd door een zoogenaamd anker , waaraan zich van weerszijden een tand B bevindt. Hetanker is bevestigd aan de as B en kan hierom een schommelende beweging krijgen. Telkens als een tand B van het anker steunt tegen eentand van het rad C , zal het geheele raderwerk in rust zijn. Laat hetanker het rad C vrij , dan stelt het raderwerk zich in beweging.De schommeling van het anker wordt verkregen door den slinger.De slinger , die hier afgebeeld is , bestaat uit een houten staaf , aanhet onderuiteinde waarvan een lensvormig metalen lichaam is vastgemaakt. Aan het bovenuiteinde bevinden zich twee koperen haken ,waarmede de staaf gehangen wordt aan een korte stalen veer , welkemet de staaf den slinger uitmaakt. De horizontale as is het boveneindeder stalen veer , waar zij tusschen plaatjes is vastgeklemd.Aan de as B, waarom het anker zich kan bewegen , is een verticaleijzeren stang bevestigd , die in een horizontale pin eindigt. Deze horizontale pin steekt door een opening in de houten staaf van den slinger.Indien de slinger heen en weer gaat , wordt de ijzeren stang enhiermede het anker heen en weer bewogen. Telkens wordt daarbij hetrad C vrij; door het gewicht H komt het geheele raderwerk in beweging.Wanneer de slinger zijn uitersten stand links heeft , zal de rechtertand van het anker het raderwerk tegenhouden. Gaat de slinger zijnevenwichtsstand voorbij , dan is het raderwerk een oogenblik vrij; maarbij een kleine afwijking rechts zal de linkertand van het anker debeweging weer verhinderen. De inrichting is zoodanig dat , als de slinger twee malen zijn evenwichtsstand voorbij is gegaan , het rad Coméén tand verder is gekomen. Het rad C heeft dertig tanden. Na 60slingertijden heeft het dus één omwenteling gemaakt.Door de verbinding van den slinger met het raderwerk zou hij nogeerder in rust komen , dan wanneer hij zich vrij kon bewegen , indienmen niet op eigenaardige wijze daartegen gewaakt had,100 OVER HET METEN VAN TIJD.De tanden van het rad C hebben een bijzonderen gespitsten vorm.Die van het anker zijn schuin afgesneden . Indien nu bij de beweging van den slinger naar rechts de rechtertand van het anker hetrad C vrijlaat , ontvangt hij van het in beweging geraakte rad C eenstoot naar rechts. Deze stoot , welken het anker krijgt , wordt doormiddel van de ijzeren stang , die met de as B verbonden is , overgebracht op den slinger. Aldus blijft de slinger in beweging.Er is aan de klok nog een ringvormige plaat aangebracht , waarlangs de wijzers E en G zich bewegen. Deze ring is in 60 deelen verdeeld en ook in 12 deelen. De verdeeling in 60 deelen is gemaakt voorden wijzer E; die in 12 deelen voor den wijzer G. De vijfde deelstreepvan de verdeeling E valt samen met de eerste van de verdeeling G , enz.Wanneer de slinger 60 slingeringen volbracht heeft , zal het rad Céén geheele omwenteling gemaakt hebben; het rad E daarentegen éénzestigste omwenteling , zoodat de wijzer E zich om één verdeeling heeftverplaatst en G een zeer kleine draaiing heeft ondergaan. Zoo deslinger 3600 maal zijn evenwichtsstand is voorbijgegaan , heeft het radC 60 omwentelingen gemaakt , het rad E één geheele omwenteling;de wijzer E heeft de geheele wijzerplaat rondgeloopen en de wijzer Gis om één verdeeling verplaatst .De toestel zal slechts zoolang in werking blijven als het gewicht Hden cylinder tracht te doen draaien. Heeft H zijn laagsten stand bereikt , dan is de klok , wat men noemt , afgeloopen.Om dit te voorkomen of, zoo de klok is afgeloopen , haar weder inwerking te brengen , bevindt zich om den cylinder E, een tweede koord,aan het uiteinde waarvan het gewicht H, hangt , dat veel kleiner isdan het gewicht H. Gaat H naar beneden , dan rolt zich het koord ,waaraan H, hangt , om den cylinder op. De cylinder is niet vast verbonden met de as , waaraan het groote rad E en het rondsel E, zijn vastgemaakt. Aan het groote rad E is een pal bevestigd , die door een veertegen een tand gedrukt wordt van een getand rad , dat met den cylinder één geheel vormt. Het gewicht H kan niet naar beneden gaan zonder dat , door de werking van de pal , het rad E en het rondsel E, indraaiing worden gebracht.Maar trekt men aan het koord , waaraan H, hangt , dan beweegtzich de cylinder E, zonder het groote rad E mede te voeren. De palwordt namelijk opgelicht en gedrukt tegen een volgenden tand van hetrad dat met den cylinder één geheel uitmaakt. Het koord , waaraanOVER HET METEN VAN TIJD . 101het gewicht H bevestigd is , wordt op deze wijze weder om den cylinder gewonden.Voor elke plaats wordt de sterrendag gerekend te beginnen als eenzeker punt van den hemelbol , het voorjaarsnachteveningspunt , bovenden horizon van de plaats zijn hoogsten stand bereikt. Op dat oogenblik brengt men den wijzer G op de verdeeling 12 en den wijzer E opde verdeeling 60 , zoodat de wijzers elkaar bedekken. Dit kan men doenomdat de wijzers G en E niet vast verbonden zijn aan de assen G en E,maar aangebracht zijn op holle assen , welke de assen G en E omsluiten. Bewegen zich de assen , zoo gaan de wijzers tengevolge van dezich ontwikkelende wrijving mede; maar men kan de wijzers verplaatsenterwijl de assen in rust blijven , omdat de ontwikkelde wrijving nietgroot genoeg is om ze mede te voeren.Men kiest den slinger zoodanig , dat hij in een sterrendag ongeveer24 ×60 ×60 of 86400 maal zijn evenwichtsstand voorbijgaat. De slinger is dan wat men noemt een secondenslinger.Laten wij onderstellen dat de slingertijd juist een seconde is. Als hij60 slingeringen gemaakt heeft , heeft het groote rad E één zestigsteomwenteling volbracht en is de wijzer E om één verdeeling vooruitgekomen. In plaats van te zeggen: er zijn 60 slingeringen door den.slinger gemaakt , zegt men: er is een minuut voorbij . Telkens als dewijzer E om één verdeeling zich verplaatst heeft , is één minuut verloopen; van daar dat men E den minuutwijzer noemt.Zijn er 60 × 60 slingeringen geweest, zoo heeft de wijzer E een ganscheomwenteling volbracht en is de wijzer G één verdeeling verder gekomen. Men zegt dat een uur verloopen is , en G heet de uurwijzer.Wanneer het voorjaarsnachteveningspunt op nieuw zijn hoogsten standheeft bereikt , zal de wijzer G twee volledige omwentelingen hebbenvolbracht en gekomen zijn op de verdeeling 12; E heeft er 24 gemaakten staat op 60.Dit zal zoo zijn , indien de slingertijd juist één seconde is . In demeeste gevallen zal de slingertijd iets te groot of iets te klein wezen.Is hij te groot , zoo zal bijv. de wijzer E niet op 60 staan maar op59. Men moet dan den slingertijd een kleine verandering doen ondergaan. Dit bereikt men door middel van een schroef , die zich aan hetonderuiteinde van den slinger bevindt en waarop het lensvormige metalen lichaam rust; door middel van die schroef kan men het lensvormige lichaam verplaatsen. Brengt men het hooger , zoo neemt de slin-102 OVER HET METEN VAN TIJD.gertijd van den slinger af; brengt men het lager , zoo wordt de slingertijd grooter. Men ziet hoe men den slingertijd zoo kan regelen , dathij niet merkbaar verschilt van één seconde .Dikwijls is nog een secondenwijzer aanwezig; deze is dan op de asC vastgemaakt .De klok , welke ik hier beschreven heb , is van de meest eenvoudigeinrichting. Het is ook mijn doel niet om u op de hoogte te brengenvan alle verbeteringen , die uitgedacht zijn om den regelmatigen ganger van te verzekeren . Dit alleen zon het onderwerp van een voordrachtkunnen uitmaken. Alleen wil ik op enkele punten wijzen , waarin gewoonlijk een sterrenklok van deze verschilt.In de eerste plaats volbrengt de uurwijzer in een sterrendag niettwee volledige omwentelingen , maar slechts één. De wijzerplaat is in24 deelen verdeeld , en telkens verloopt er een uur voordat de wijzereen verdeeling verder komt. Men kan dit bereiken door het aantal tanden van het rad G te verdubbelen. De sterrenkundigen tellen ook tot24 uur; moeten er nog twee uren verloopen voordat het voorjaarsnachteveningspunt zijn hoogsten stand bereikt , dan zeggen zij dat het22 uur is.Bij het opwinden der klok doet zich het bezwaar voor dat zij eenoogenblik tot stilstand gebracht wordt , daar het gewicht H zijne gewone werking niet kan uitoefenen. Dit moet voorkomen worden . Menkan bijv. een veer aanbrengen , die gedurende het opwinden het grooterad E voortdrijft.Vervolgens ondervindt de slinger den invloed van de verandering intemperatuur en in den weerstand , dien de lucht biedt.Een sterrenklok wordt dikwijls geplaatst in een ruimte waarin dedichtheid en daarmede de weerstand der lucht dezelfde blijft . Op dezewijze kan die bron van onregelmatigheden weggenomen worden; ooklangs anderen weg kan men er toe geraken .Men heeft wel op enkele plaatsen gepoogd de sterrenklok in een afgesloten ruimte te brengen waarin ook de temperatuur standvastig is ,bijv. door haar in een diepen daartoe vervaardigden kelder te stellen .Meestal tracht men echter op andere wijze den nadeeligen invloed vantemperatuursveranderingen te ontgaan. De slinger heeft dan een eigenaardige samenstelling. Deze slinger bijv. bestaat uit een stalen staaf eindigende in een stalen hollen cylinder. In den cylinder bevindt zich kwik.Bij verwarming zet zich de stalen staaf uit en wordt langer; tenge-OVER HET METEN VAN TIJD. 103volge hiervan neemt de slingertijd toe. Maar het kwik in den cylinderzet zich ook uit , wat een verkorting van den slingertijd met zich brengt.Daar nu bij een zelfde verhooging van temperatuur een kwikmassa zichmeer uitzet dan een stalen lichaam van gelijken omvang , kan men dehoeveelheid kwik in den cylinder zoodanig regelen , dat bij verwarming ofafkoeling de slingertijd geen merkbare verandering ondergaat.In de hier afgebeelde klok is de slinger voortdurend in verbindingmet het raderwerk door middel van de ijzeren stang , die aan de asvan het anker bevestigd is. Daardoor wordt de slinger in zijn vrijebeweging eenigszins gehinderd. In een sterrenklok zorgt men dat deslinger slechts in bepaalde standen in verbinding met het raderwerkkomt; de belemmering , die de slinger ondervindt , is dan veel geringer.De sterrenklok wijst aan wat men noemt den sterrentijd . Wordt dezeook gegeven door de klokken , welke men in het dagelijksch leven gebruikt? Neen; de slingertijd in gewone klokken is grooter dan die ineen sterrenklok.Tengevolge van de beweging der aarde om de zon schijnt de laatstezich te midden van de vaste sterren te verplaatsen. Dit veroorzaaktdat, als heden de zon en de ster S tegelijk haar hoogsten stand bovenden horizon bereiken , morgen de ster S eerder culmineert dan de zon.Zooals ik reeds opgemerkt heb , hangt het geheele burgerlijke levensamen met de zon; naar haar regelen wij onzen arbeid en onze rust.Als de zon haar hoogsten stand bereikt , is het voor ons het middenvan den dag. Hielden wij ons aan de aanwijzingen van de sterrenklok ,dan zou heden bijv. het midden van onzen dag te acht uur vallen;een paar weken later te negen uur; na een maand te tien uur enz.Hoe geschikt de sterrentijd voor de sterrenkundigen moge zijn , voorhet dagelijksch leven is hij onbruikbaar.Voor hetgeen men noemt de burgerlijke tijdrekening heeft men denzonnedag ingevoerd , dat is het tijdsverloop tusschen twee opeenvolgende culminaties der zon. Maar een moeielijkheid doet zich voor. Eenzonnedag is nu eens vier en een halve minuut langer dan een sterrendag , dan eens drie minuten 40 seconden. Men is niet in staat eenuurwerk te maken , dat de onregelmatigheden van de beweging derzon in vergelijking met die der sterren , weergeeft.Indien men geen groote nauwkeurigheid verlangt , kan men gebruikmaken van den zonnewijzer. Men plaatst den stok evenwijdig aan de as104 OVER HET METEN VAN TIJD.der aarde , waardoor de schijf evenwijdig komt aan het vlak , waarinde zon in den loop van een dag zich beweegt. Telkens als de zon haarhoogsten stand bereikt , valt de schaduw van den stok langs dezelfdelijn; men zegt dat het dan middag is of twaalf uur. Heeft de schaduween verplaatsing ondergaan gelijk aan van een geheele omwenteling , dan zegt men dat er een uur verloopen is , enz.21De zonnewijzer voldoet echter niet aan de behoeften van den tegenwoordigen tijd. Door fijne waarnemingen op de zon zou men genoegzame nauwkeurigheid kunnen verkrijgen , maar slechts enkelen kunnendeze uitvoeren. En alles houdt op , zoodra de zon onder den horizonis of door wolken bedekt wordt.Men heeft daarom een tijdrekening ingevoerd , die het gebruik vanklokken mogelijk maakt , en toch niet onoverkomelijke bezwaren ontmoet in de eischen van het dagelijksch leven.De zon schijnt in den loop van een jaar te midden der sterren eencirkel te beschrijven. Intusschen legt zij elken dag niet hetzelfde boogjelangs dien cirkel af; bovendien staat het vlak van den cirkel niet loodrecht op de as der aarde. Hierin ligt de oorzaak van den afwisselendenduur van een zonnedag.Om den ganschen cirkel te doorloopen , heeft de zon noodig 366,242203sterrendagen. Men stelt zich nu voor , dat als de zon in het zoogenaamdevoorjaarsnachteveningspunt staat , een denkbeeldige zon die plaats verlaat en zich in een vlak loodrecht op de as der aarde gaat bewegen ,en wel regelmatig in vergelijking met de dagelijksche beweging dersterren , terwijl ze tegelijk met de ware zon na 366,242203 sterrendagen weer het voorjaarsnachteveningspunt bereikt.Men noemt het tijdsverloop tusschen twee opeenvolgende culminaties van deze denkbeeldige zon een middelbaren zonnedag. De middelbare zonnedag is altijd even groot en wel ongeveer vier minuten langer dan de sterrendag. Het 24ste gedeelte van een middelbaren zonnedagnoemt men een uur middelbaren zonnetijd; het 60ste gedeelte van dituur een minuut middelbaren zonnetijd; het 60ste gedeelte van zulk eenminuut een seconde middelbaren zonnetijd. Deze laatste is natuurlijkiets grooter dan de seconde sterrentijd. Men zorgt nu dat de slingervan de klok , die den middelbaren zonnetijd zal aanwijzen , juist éénseconde middelbaren zonnetijd tot slingertijd heeft. Dit is het gevalbij onze gewone klokken .Als de denkbeeldige zon culmineert heeft men het midden van denOVER HET METEN VAN TIJD. 105middelbaren zonnedag; men zegt dat het 12 uur middelbaren tijd is.De ware zon zal , met uitzondering van vier dagen in het jaar , altijdiets vroeger of iets later zijn hoogsten stand bereiken dan de denkbeeldige zon. Dit verschil is evenwel niet groot en in het dagelijkschleven weinig hinderlijk. De grootste waarde er van is ongeveer 16minuten. In het midden van Februari culmineert de ware zon 14 minuten later; in het begin van November 16 minuten eerder dan dedenkbeeldige zon. Al is het niet hinderlijk , het is toch zeer goed opte merken. In Januari en Februari is de zon vóór den middag , zooals hij door onze klokken wordt aangewezen , merkbaar korter bovenden horizon dan na den middag. In November doet zich het omgekeerde voor.Hoe worden onze klokken geregeld? Slechts weinigen zijn in staathet oogenblik te bepalen , waarop de denkbeeldige zon culmineert . Dieweinigen zijn het dan ook , welke het publiek moeten helpen.Men kent voor elken dag van het jaar het verschil tusschen den middelbaren zonnetijd en den waren zonnetijd; ook dat tusschen den middelbaren zonnetijd en den sterrentijd. Op de sterrenkundige observatoriën wordt dagelijks de aanwijzing van de sterrenklok door waarnemingen aan den hemel gecontroleerd; men kan ook rechtstreeks denwaren zonnetijd bepalen. Op beide wijzen is nu de juiste middelbarezonnetijd te vinden.In ons land houdt men zich hiermede in het bijzonder bezig op desterrenwacht te Leiden. Per telegraaf wordt naar Amsterdam geseind ,welk uur op een gegeven oogenblik door een juiste klok voor middelbaren zonnetijd in Amsterdam moet aangewezen worden . De hoofdstadzendt op hare beurt aan alle mogelijke telegraafkantoren van ons landde tijdsaanwijzing van haar klok over.Achten de regeeringen van onze steden een goede tijdsregeling vanbelang , zoo zullen zij zich met de telegraafkantoren in verbinding stellenom de openbare klokken te regelen.Eindelijk volgt het publiek de aanwijzing van de openbare klokken .In ons geheele land behooren deze den middelbaren zonnetijd van Amsterdam aan te geven.De inrichting der klokken , die men het meest in onze huizen ziet ,en die gewoonlijk pendules genoemd worden , komt overeen met die derdoor mij beschreven klok. Alleen wordt het raderwerk niet gedreven106 OVER HET METEN VAN TIJD.door een gewicht , maar door een spiraalsgewijze opgewonden stalenveer. Deze veer is vast verbonden met een as , de as, die men ronddraait als men de pendule opwindt. Zij bevindt zich in een trommel ,en is met haar andere uiteinde hieraan bevestigd. De opgewonden veertracht zich te ontspannen; de as kan zij niet in beweging brengen wanteen pal verhindert de as in een andere richting te draaien dan in diewaarbij de veer wordt opgerold . Wil de veer zich ontspannen , zoo moetzij den trommel in beweging brengen , hetgeen zij alleen doen kan indien het anker het rad C vrijlaat.De meest verbreide uurwerken zijn wel de horloges. Zij doen in regelmatigheid van gang onder voor de slingeruurwerken , maar hebbenhet voordeel dat zij , zonder groote stoornis te ondervinden , kunnen verplaatst worden en schokken kunnen verduren. Het is ook HUYGENS geweest , die het eerst de inrichting van een bruikbaar zakuurwerk heeftaangegeven. Reeds vóór hem, sommigen meenen in het midden der 15 deeeuw , waren draagbare uurwerken bekend , maar zij gaven , evenals devaste uurwerken van dien tijd , zulke slechte uitkomsten , dat bijv. TYCHOBRAHÉ bij zijn sterrenkundige waarnemingen de voorkeur gaf aan eenwaterklok.In de horloges is het hoofdbestanddeel een zeer fijne spiraalsgewijzeFig. 6.opgewonden stalen veer, verbonden met hetgeenmen de balans noemt. De balans, zooals uit nevensstaande afbeelding te zien is , is een metalen rad;eigenlijk een massieve ring , die met drie spakenverbonden is aan de as , waarmede de balans zichheen en weer kan bewegen. Aan die as is ookbevestigd het eene uiteinde der fijne spiraalveer; het andere uiteindehiervan is vastgemaakt aan een der wanden van het horloge. De veeris zoodanig bewerkt dat , als zij geheel vrij gelaten werd , zij zich niettot een rechten band zou ontrollen , maar den spiraalvorm zou behouden. Geeft men aan de balans een stootje , zoodat de spiraalveerverder opgewonden wordt , dan tracht deze zich te ontspannen en deeltaan de balans een teruggaande beweging mede. Door de vaart , diede balans verkrijgt , slingeren balans en veer voorbij den stand waarinzij in rust zijn . Vandaar dat de veer zich weer gedeeltelijk tracht opte rollen , maar ook hierbij gaan balans en veer den evenwichtsstandvoorbij. De weerstand der lucht en de wrijving , die de as in hare tap-OVER HET METEN VAN TIJD . 107pannen ondervindt , veroorzaken dat na eenige slingeringen veer enbalans in rust komen.Als men de dekplaat van een horloge openslaat , kan men de spiraalveer en de balans zien liggen; gezamenlijk worden zij de onrustgenoemd.Wat de slinger is voor de gewone klok , is de onrust voor het horloge. De tijdsverloopen tusschen de oogenblikken waarop de onrust voorbij haar evenwichtsstand gaat , kunnen als gelijk beschouwd worden ,hetgeen uitkomsten geeft welke genoegzaam overeenstemmen met dievan den slinger. Men spreekt ook van den slingertijd der onrust. Inde meeste horloges is de slingertijd niet één seconde middelbaren zonnetijd , maar bijv. of seconde.Twee dingen moeten nu door de verdere inrichting bereikt worden.De beweging van de onrust moet onderhouden worden, en het moet onnoodig zijn dat men zelf telt hoeveel malen de onrust haar evenwichtsstand voorbijgaat.Er daartoe is een raderwerk aangebracht , dat ik niet uitvoerig behoef tebeschrijven , omdat het bijna niet verschilt van datgene , hetwelk wijin de klok hebben gevonden. Een veer , zooals men er in pendulesheeft , brengt het raderwerk in beweging , zoodra het rad , dat overeenkomt met het rad C van de klok, vrij wordt gelaten .Fig. 7.14dezelfde hoogte als de tandenBij de heen- en weergaandeFig. 8.Dit rad is geplaatst in een vlakloodrecht op de as van de onrust. Detanden er van verheffen zich boven hetrad, zooals in nevensstaande afbeeldingte zien is. De as van de onrust heeft eenbijzonderen vorm. Zij is gedeeltelijkeen halve holle cylinder , waarvannog een stuk is weggesneden. Hetgedeelte van den halven cylinder boven deze opening bevindt zich opvan het rad C.beweging van de onrust , waaraan ookdeze halve holle cylinder deelneemt ,wordt telkens een tand van het radC tegengehouden; nu eens door debinnenvlakte , dan weer door de buitenvlakte van den cylinder (fig. 8). Op het oogenblik dat de cylinder108 OVER HET METEN VAN TIJD.den tand vrij laat , ontvangt hij van den tand een stootje , en zoowordt verhinderd dat de onrust tot stilstand komt.Horloges , waarin deze inrichting aangebracht is , noemt men cylinder- horloges.Telkens als de onrust tweemaal haar evenwichtsstand voorbijgegaanis , is het rad C om één tand verder gekomen. Door middel van hetraderwerk verplaatst zich de minuutwijzer na 150 of na 288 slingertijden om één verdeeling; er is een minuut verloopen; na 60 × 150 of60X288 slingertijden is de uurwijzer één verdeeling verder gekomenen een uur is voorbijgegaan.215 D Indien de slingertijd van de onrust niet juist of 24 seconde is ,maar bijv. iets grooter , dan zal het uurwerk achterloopen. Men moetdan den slingertijd een kleine verandering doen ondergaan. Daartoe wordtde fijne spiraalveer bij het uiteinde , hetwelk vast verbonden is metden horlogewand , omgeven met een metaalstukje , waarin de spiraalvastgeklemd is . Het gedeelte der spiraal tusschen dit stukje en denhorlogewand neemt geen deel aan de heen- en weergaande beweging.Het metaalstukje is bevestigd aan een stalen naald , welke om een as ,die de as der balans omgeeft , draaibaar is. Verplaatst men deze naaldin den eenen zin , dan maakt men het gedeelte der spiraalveer , datheen en weer slingert , grooter; de slingertijd neemt daardoor toe . Draaitmen de naald in den anderen zin , dan verkort men het werkzame deelder spiraal en de slingertijd wordt kleiner.Het is duidelijk dat de inrichting van het eene horloge eenigszins afzal wijken van die van het andere; maar in verdere bijzonderheden wilik niet treden. Alleen maak ik nog melding van een soort van draagbare uurwerken , die geschikt zijn voor het doen van zeer nauwkeurigetijdsbepalingen. Gewoonlijk worden zij chronometers genoemd. Tegenwoordig wordt door elk schip , dat een zeereis gaat aanvaarden , éénof meer van die uurwerken medegenomen. Zij moeten blijven aanwijzen den middelbaren zonnetijd van de plaats van afvaart of van eenandere om bijzondere redenen daarvoor uitgekozen plaats. Uit het verschil tusschen de aanwijzing der chronometers en den uit waarnemingenop de zon bepaalden middelbaren zonnetijd voor de plaats waar hetschip zich bevindt , leidt men de geographische lengte af van het puntwaar men is .In de chronometers is de cylinder vervangen door een andere inrichting , waardoor de onrust niet voortdurend met het raderwerk in ver-OVER HET METEN VAN TIJD. 109binding staat. Ook heeft men rekening gehouden met den invloed , dientemperatuurswisselingen op den slingertijd van de onrust kunnen uitoefenen, en, evenals bij den slinger in goede klokken , gezorgd dat bijelke temperatuur , binnen zekere grenzen , de slingertijd dezelfde is. Zookrijgt men toestellen , die maanden lang met de gewenschte nauwkeurigheid den tijd van de plaats van afvaart aangeven. Ik behoef niette zeggen dat , hoever men het ook in het vervaardigen van chronometers gebracht heeft , een vast slingeruurwerk de voorkeur verdient , zoodra men op vasten bodem blijft.Met de toestellen , die ik achtereenvolgens besproken heb , kan mende grootte van tijdsverloopen leeren kennen en ook tijdstippen bepalen ,waarop een of ander verschijnsel zich vertoont. Een tijdstip is bepaalddoor het tijdsverloop tusschen dat tijdstip en een ander bekend tijdstip. Door middel van een klok vind ik bijv. dat een spoortrein veer .tig minuten noodig heeft om van Utrecht naar Amsterdam te komen.Zeg ik , dat ik te twee uren Amsterdam bereik , dan bedoel ik hiermede , dat tusschen het oogenblik waarop de denkbeeldige zon , vanwelke ik straks sprak, haar hoogsten stand in Amsterdam voorbijgaattot het oogenblik van aankomst , twee uren verloopen.De meeste uurwerken tikken hoorbaar: dit geluid wordt veroorzaaktdoordien telkens een tand van het rad C tegen een tand van het anker of tegen den wand van den cylinder stoot. Daardoor is men instaat zelfs bij uurwerken waar een secondenwijzer ontbreekt , tijdsverloopen te bepalen die tot op een halven slingertijd nauwkeurig zijn.In vele gevallen is men hiermede niet tevreden. Geoefende waarnemers kunnen nu wel tot één tiende van een seconde schatten , maarverder kan men het met klokken niet brengen. Verlangt men grooterenauwkeurigheid , of wil men tijdsverloopen bepalen die kleiner zijn danéén tiende seconde , zoo moet men van andere toestellen gebruik maken.Alle toestellen van dien aard te beschrijven , zou veel meer tijd vereischen dan waarover ik nog beschikken mag. Ik kies er één uit en weldatgene , hetwelk door den hoogleeraar DONDERS is ingericht en dat ikdoor zijne welwillendheid in staat ben u te toonen.Om dezen hollen metalen cylinder (fig. 9) is een papier gelegd , datmet roetzwart bedekt is geworden door het boven de vlam van eenpetroleumlamp te houden. De as van den cylinder bestaat uit een hori-110 OVER HET METEN VAN TIJD.zontaal gestelde spil; hierin is een schroeflijn gesneden; zij rust in tweeschroefmoeren. Aan het eene uiteinde der spil bevindt zich een krukFig. 9.met een handvat; hiermede kan men de spil in draaiende bewegingbrengen , welke ook aan den cylinder wordt meegedeeld; maar tegelijkondergaan spil en cylinder een zijdelingsche verplaatsing.Houd ik een stift tegen den cylinder en draai ik het handvat rond ,zoo zal op het met roetzwart bedekte papier een streep zichtbaar worden.Deze streep is niet een deel van een cirkel , maar een deel van een schroeflijn , zoodat als de cylinder een volledige omwentelingheeft volbracht , de stift niet weer op dezelfde plaats vanhet papier drukt , maar meer links of meer rechts.Fig. 10.EBZoo de stift niet in rust blijft, maar zich in een horizontaal vlak heen en weer beweegt , zal de beschrevenlijn een ander voorkomen krijgen en ongeveer dezen vormvertoonen (fig. 10). Beschouw ik een stuk AB van dezelijn , zoo kan ik gemakkelijk vinden hoeveel malen destift heen en weer is gegaan in den tijd waarin zij datdeel beschreven heeft. Toen zij in, A op het papier eenindruk maakte , bevond zij zich in haar uitersten standlinks; in C was zij in haar uitersten stand rechts; enz. Omde lijn AB te teekenen , heeft zij vijf malen van haareenen uitersten stand in den anderen moeten komen.OVER HET METEN VAN TIJD . 111Het zal u bekend zijn dat , als een zoogenaamde stemvork een toongeeft , de beenen er van een heen- en weergaande beweging hebben.Beurtelings naderen zij elkander en verwijderen zij zich van elkaar.De hoogte van den toon , door de stemvork voortgebracht , hangt afvan het aantal malen , dat in een zeker tijdsverloop elk der beenen heenen weer gaat. Uit de hoogte van den toon kan men zelfs bepalen hoeveel keeren dit in de seconde gebeurt.Zie hier een stemvork , die , in trilling gebracht , geen toon voortbrengt. Het blijkt namelijk dat , zoo de beenen minder dan ongeveer32 malen in de seconde zich heen en weer bewegen , de veroorzaakteluchtverstoring geen indruk op ons gehoororgaan maakt. Langs eenanderen weg heeft men gevonden dat deze stemvork , zooals men hetuitdrukt , 15 trillingen in de seconde volbrengt.Aan een der beenen is een stift aangebracht , welke aan de beweging deelneemt. Stel ik de stift zoodanig dat zij zich daarbij in eenhorizontaal vlak verplaatst , en doe ik haar drukken tegen het met roetzwart bedekte papier , zoo zal bij de draaiing van het handvat een krommelijn beschreven worden van den vorm dien ik zoo even liet zien (Fig. 10) .Neemt men nu aan , hetgeen zeker binnen enge grenzen juist is , datelk der beenen een heen- en weergaande beweging telkens in hetzelfde tijdsverloop volbrengt , zoo besteedt de stift , om van haar uitersten stand links naar haar uitersten stand rechts te komen , van eenseconde. Men weet dus dat de stift om van A naar E te komen of' seconde noodig heeft.3030In plaats van deze stemvork kan ik een andere aanbrengen die 50of 100 of 500 trillingen in de seconde maakt. Zie hier er een van260 trillingen. Laat ik haar op de aangegeven wijze een kromme lijnteekenen , zoo gebruikt zij , om van A naar C te komen , 5 seconde.Dit is de toestel; ik moet nu nog door een paar voorbeelden hetgebruik toelichten , dat men er van maakt.Hier staat een elektriciteitsbron. Zoodra men de zoogenaamde polendoor een metalen draad verbindt , zal de elektriciteit van de eene poolnaar de andere vloeien. Den draad leid ik om een magneet, die metdezen wijzer verbonden is en om een horizontale as kan draaien; verder om een week ijzeren staafje . Vloeit de electriciteit door den draad ,zoo zal de magneet in beweging geraken , hetwelk zich openbaart inde verplaatsing van den wijzer; tegelijk zal het week ijzeren staafje112 OVER HET METEN VAN TIJD.magnetisch worden , waardoor het in staat is een ander stuk week ijzeraan te trekken. Dit stuk ijzer bevindt zich aan het eene uiteinde vaneen hetboom , waar ook een stift is aangebracht; het andere uiteindewordt door een veer naar beneden getrokken. De stift stel ik zoodanig dat zij , zoodra de hefboom door het magnetisch worden van hetstaafje in beweging geraakt , tegen het met roetzwart bedekte papieraandrukt en wel in een punt , dat gelegen is in hetzelfde horizontalevlak waarin de stift van de stemvork heen- en weergaat (Zie fig. 9).Op het oogenblik is de metalen geleiding tusschen de polen der elektriciteitsbron verbroken; maar ik behoef dezen draad maar in ditkwikbakje te steken om aan de elektriciteit gelegenheid te geven doorden draad te stroomen en hare werking op den magneet en het stukjeweek ijzer uit te oefenen.Er moet nu onderzocht worden hoe de grootte van den uitslag , diende magneet en daarmede de wijzer verkrijgt , afhangt van den tijd gedurende welken de elektriciteit door den draad vloeit , in de onderstelling dat die tijd zeer kort is . Daartoe sluit ik de geleiding en verbreekhaar terstond weer; ik lees af hoe groot de afwijking der naald wordt.Zoolang als de geleiding gesloten is geweest , heeft de stift , die aanden hefboom bevestigd is , gedrukt tegen het met roetzwart bedektPFig. 11 .DK-A.Epapier , en daarbij een boogje PQ van een schroeflijnbeschreven. Om het tijdsverloop te kennen gedurendehetwelk de electriciteit haar werking heeft doen gevoelen , behoeft men maar te bepalen welken tijd dezec stift besteed heeft om dat boogje PQ te teekenen.Deze wordt gevonden uit de kromme lijn AB , door destift van de stemvork achtergelaten (fig. 11) . Mentrekke door P een horizontale lijn, die de kromme lijnAB in K ontmoet , en evenzoo een lijn door Q , dieAB in L treft. De lijnen PQ en KL zijn in gelijketijdsverloopen beschreven. De stift der stemvork isdaarin drie keeren van zijn eenen uitersten stand in den anderen gekomen , en heeft nog den weg van rechts naar links voor een gedeeltegemaakt , dat hij bijv. in van den halven trillingstijd aflegt. De gezochte tijdsduur is dus 3XLaat men nu gedurendeaB5 + £ × 540 = 1 seconde .1 seconde de elektriciteit op den magneetwerken , dan ondergaat hij de afgelezen uitwijking , bijv. 9 graden ofste van een geheele omwenteling. Men doet een tweede proef; deOVER HET METEN VAN TIJD. 113duur van de elektriciteitswerking wordt weer bepaald; men ziet weder de afwijking van de naald , enz. Zoo is men tot de uitkomst geraakt dat , als de geleiding gedurende een tweemaal grooteren tijd gesloten wordt , de naald ook een tweemaal grootere verplaatsing ondergaat ,altijd in de onderstelling dat de tijdsverloopen zeer klein zijn .Als tweede voorbeeld kies ik de bepaling van de snelheid van eenkanonskogel in een willekeurig punt van zijn baan. Indien de weerstand van de lucht geen waarneembaren invloed had op de bewegingvan een kogel , zou men zijn snelheid gemakkelijk kunnen berekenenuit de plaats waar hij terecht komt en den hoek , dien het kanon metden horizon maakt. De lucht wijzigt intusschen de beweging zeer merkbaar , en bij den tegenwoordigen stand van onze kennis is men genoodzaakt zijn toevlucht te nemen tot proeven .Reeds lang is een middel bekend geweest , om de snelheid te bepalen van den kogel, korten tijd nadat hij het kanon verlaten heeft. Daartoe schiet men hem tegen een zwaar lichaam , dat zich om een horizontale as kan bewegen; uit de verplaatsing die dit zware lichaamondergaat , maakt men de snelheid op.Maar een rechtstreeksche methode verdient de voorkeur; bovendienwil men weten wat er van de snelheid geworden is , als de kogel reedseen deel van zijn baan heeft afgelegd , want zij verandert van oogenblik tot oogenblik. Verschillende handelwijzen zijn aangegeven , maar allekomen hierop neer , dat men het tijdsverloop bepaalt , hetwelk de kogelbesteedt om een klein stuk van zijn baan te doorloopen. Ook de beschreS תשPFig. 12.RQven toestel zou hiervoorgebruikt kunnen worden.Laten wij onderstellendat de kogel bij zijn beweging door de achter elkander gelegen plaatsen P enQ zal gaan , die bijv . tweedecimeter van elkanderverwijderd zijn. Aan eender polen van een elektriciteitsbron is een metalendraad bevestigd , die tot Pgevoerd wordt , in den omtrek daarvan eenige malen heen en weer wordtgeleid , zoodat hij als het ware een dradennet (cible disjonctrice) vormt8114 OVER HET METEN VAN TIJD.(fig. 12) en verder om het week ijzeren staafje loopt, waarmede wij zooeven kennis maakten (zie fig . 9) , om daarna naar de andere pool derelektriciteitsbron terug te keeren. Dewijl de elektriciteit nu van de eenepool door de metalen geleiding naar de andere kan vloeien , zal het ijzerenstaafje magnetisch zijn , het stukje week ijzer , dat zich aan den hefboombevindt , aangetrokken worden en dus de stift van den hefboom tegenhet met roetzwart bedekt papier drukken.In het punt R van de metalen geleiding is een metalen draad vastgesoldeerd , die eindigt in een veer U; evenzoo gaat van S een draaduit , die in T een plaatje vormt. Laat men de veer U aan zich zelfdan drukt zij tegen T. Maar een zijden koordje houdt U vanT verwijderd. Dit koordje is vastgemaakt aan een tweede dradennet (cible conjonctrice) , dat zich in de onmiddellijke nabijheid van Qbevindt.over ,De met roetzwart bedekte cylinder wordt nu rondgedraaid; de stemvork , die bijv. 500 trillingen in de seconde voibrengt , in beweginggebracht. De stift van de stemvork beschrijft een bochtige lijn ( ziefig. 10) en de stift van den hefboom een schroeflijn . Het schot gaataf; de kogel verscheurt het dradennet P. De elektriciteit kan niet meervan de eene pool naar de andere vloeien . Het week ijzeren staafjehoudt op magnetisch te zijn , trekt het stukje week ijzer niet langeraan , en de stift , aan den hefboom verbonden , drukt niet langer tegenhet papier. De schroeflijn wordt afgebroken. Maar een oogenblik laterwordt ook het dradennet Q vernield , de veer U wordt vrij en komtin aanraking met T. Zoodra dit gebeurt , kan de elektriciteit wederomdoor de metalen geleiding S T U R van de eene pool naar de anderekomen; het week ijzeren staafje wordt weer magnetisch en de stiftvan den hefboom hervat het teekenen van de schroeflijn. Den tijd gedurende welken de stift van den hefboom niet in aanraking geweestis met het papier, vindt men uit het gedeelte der lijn, dat in dit tijdsverloop door de stift van de stemvork is beschreven.Laten wij onderstellen dat deze stift van zijn eenen uitersten standin den anderen is gekomen. Dan heeft de kogel om een weg van tweedecimeter af te leggen noodig gehad 10 seconde , en bezat hij dustusschen P en Q een gemiddelde snelheid van tweehonderd meter.Intusschen behoort men nog een verbetering aan te brengen, omdathet week ijzeren staafje niet oogenblikkelijk zijn magnetisme verliestof terugkrijgt bij het openen of sluiten der metalen geleiding; boven-OVER HET METEN VAN TIJD . 115dien heeft de veer U tijd noodig om den afstand tot T te doorloopen.Maar in verdere bijzonderheden wil ik niet treden.Door den hoogleeraar DONDERS zijn met den toestel van fig. 9 eenreeks van keurige proeven gedaan; de aard er van gaf hem aanleidingden toestel te noemen: gedachtensnelheidsmeter. Ik wil trachten er ueen denkbeeld van te geven .Een indruk, door een onzer zintuigen ontvangen , kan gevolgd worden door een handeling van onze zijde. Bijv. het zien binnenkomen vaneen persoon kan mij er toe brengen op te staan en een stoel te krijgen. Men kan ook met anderen van te voren overeenkomen , welkehandeling men zal doen volgen op het waarnemen van een zeker verschijnsel.Ik kan bepalen , dat zoodra ik de vonk zie , welke bij het openenvan deze electrische geleiding ontstaat , ik met den vinger de stift zalneerdrukken , die aan den hefboom verbonden is . Er wordt gevraagd:welke tijd verloopt er tusschen het oogenblik waarop mijn gezichtsorgaan den indruk van de vonk krijgt , en het oogenblik waarop ik dehandeling verricht van het neerdrukken van den hefboom?De indruk , dien mijn gezichtsorgaan ontvangt , moet geleid wordennaar het centraalorgaan waar hij waargenomen wordt , of met anderewoorden waar hij tot mijn bewustzijn komt. Dit vordert tijd . Hetwaarnemen moet gevolgd worden door een wilsbevel; ook dit kosttijd. Eindelijk moet het wilsbevel overgebracht worden naar den vinger ,en dit geschiedt evenmin oogenblikkelijk. De som van deze tijdsverloopen kan men vinden. Zoolang de geleiding gesloten blijft , zal de stift ,die aan den hefboom verbonden is , haar spoor op het met roetzwartbedekte papier achterlaten. Op het oogenblik dat iemand de geleidingverbreekt , verwijdert de stift zich van het papier; maar zoodra als ikde vonk heb waargenomen , druk ik met den vinger op den hefboom ,waardoor de stift weder met het papier in aanraking komt. Het tijdsverloop gedurende hetwelk de stift niet in aanraking is geweest methet papier , vindt men weer uit de kromme lijn , die de stift der stemvork beschreven heeft. Merkwaardig is het dat de gevonden tijdsduurvoor geoefende personen kleiner is dan voor niet geoefende.Ziehier een kegelvormige buis; aan de eene zijde is zij open enzijn de afmetingen zoodanig dat twee personen , zonder elkander te hinderen, den mond er voor kunnen brengen. Het andere uiteinde is gesloten door een vlies , in het midden waarvan aan de buitenzijde een116 OVER HET METEN VAN TIJD.stift aangebracht is . Deze stift wordt gesteld tegen het met roetzwartbedekte papier in het horizontale vlak , waarin de stift der stemvorkzich heen en weer beweegt .Er wordt nu overeengekomen dat de persoon A bijv. den klinker ezal uitspreken en dat de persoon B dezen terstond zal herhalen. Ophet oogenblik waarop A begint te spreken , geraakt het vlies en daarmede de stift in beweging. De stift zal dan niet meer een boog vaneen schroeflijn beschrijven , maar een lijn van denzelfden vorm als dieder kromme door de stift van de stemvork achtergelaten. Vóórdat Bden klank heeft kunnen herhalen , is het vlies in rust geweest , hetgeenblijkt uit den vorm der lijn. Zoodra B geluid geeft , komen vlies enstift weer in beweging. Uit de achtergelaten lijn kan men nu bepalenwelke tijd er verloopen is van het oogenblik dat A gesproken heefttot het oogenblik waarop B heeft geantwoord.Men kan deze proef eenigszins wijzigen door niet van te voren overeen te komen welken klinker door A genoemd zal worden. B moetdan , voordat hij antwoordt , uitmaken welken klinker A heeft gekozen. Merkwaardig is het , dat de tijd dan iets langer blijkt te zijn .Het is niet waarschijnlijk dat in deze beide gevallen de zenuwen verschillende tijden noodig gehad hebben om den indruk of het wilsbevelover te brengen. Uit het verschil dat toch gevonden wordt , kan menzich een voorstelling maken over de grootte van het tijdsverloop, waarineenvoudige denkprocessen volbracht worden.Voor tal van nog andere proeven is deze stemvork en dit met roetzwart bedekte papier te gebruiken. Maar ik geloof dat het meegedeeldevoldoende is geweest om u een denkbeeld te geven van de wijze waaropmen zeer kleine tijdsverloopen kan meten.En hiermee wensch ik mijn voordracht te eindigen. Mocht het mijgelukt zijn , niet alleen u meer vertrouwd gemaakt te hebben met onzetijdmeters , maar ook vooral u een inzicht verschaft te hebben in heteigenaardige van tijdmeting. Het moet toch ons streven zijn van hetgeen wij dagelijks als het ware onbewust verrichten , ons volledige rekenschap te kunnen geven.VLOEIBAARMAKING VAN GASSEN.DOORDr. J. ZAAIJER Az."Die olieachtige vloeistof , die gij gisteren gezien hebt , was bepaaldvloeibaar chloor , " schreef FARADAY in 1823 aan Dr. PARIS , die tegenwoordig was geweest bij een proef van FARADAY , waarbij de bedoeldevloeistof was ontstaan. In deze weinige woorden lag de mededeelingvan het belangrijke feit , dat de eerste van eene reeks van stoffen , totdien tijd uitsluitend in gasvormigen toestand bekend , vloeibaar wasgemaakt. Om de beteekenis van dit feit toe te lichten , neem ik hetwater , cene aan ieder bekende stof , tot uitgangspunt.Wij kennen het water in den vasten toestand als ijs , in den vloeibaren toestand als water en in den gasvormigen toestand als waterdamp.Wat ijs en wat water is weet iedereen; maar om misverstand te voorkomen is het misschien niet overbodig te verklaren , wat men onderwaterdamp te verstaan heeft. Het is niet de wasem , die gij uit eenketel kokend water , of de stoom , dien gij uit een locomotief ziet ontsnappen. In dergelijke gevallen heeft men met vloeibaar water in fijnverdeelden toestand te doen. Waterdamp echter is onzichtbaar. Wanneer de wasem uit den ketel en de stoom uit de locomotief , eerst zichtbaar , later voor het oog verdwijnen , zijn ze altijd nog in de luchtaanwezig. Dan pas hebben ze recht op den naam van waterdamp , menzou ook kunnen zeggen watergas. Een eigenschap van zulke gassen is ,dat ze zich door de geheele ruimte verspreiden , waarin men ze brengt.Zoo zal de waterdamp , die bij de tuit van een ketel ontstaat , nietin de onmiddellijke nabijheid van den ketel blijven , maar zich door hetgeheele vertrek verspreiden.118 VLOEIBAARMAKING VAN GASSEN.Blijft nu die waterdamp altijd gasvormig? Het antwoord op deze vraaggeven ons o. a. de vensterruiten , op een dag als het buiten veel kouderis dan binnen; die beslaan dan van binnen , zooals men het noemt. Dit beslaan nu wordt veroorzaakt , doordat de waterdamp in het vertrek ,die met de koude ruiten in aanraking is , afgekoeld en daardoor alswater tegen de ruiten aangeslagen wordt. Zoo kan men eveneens opeen warmen dag , wanneer de lucht buiten vrij wat hooger temperatuur heeft dan de lucht in een koele kamer , de ruiten van buiten beslagen vinden; dan is het de waterdamp in de buitenlucht , die in aanraking met de koude ruiten tot water wordt verdicht. Deze feiten leeren , dat , terwijl warmte het water in gasvormigen toestand kan brengen ,afkoeling , d. i . onttrekking van warmte , daarentegen het gasvormigewater tot vloeistof maakt. Maar dit is niet het eenige middel.Stel dat gij in een aan het eene eind gesloten cilindervormige glazen buiswaterdamp hebt gebracht en dezen met een luchtdicht sluitenden zuigersaamperst , dan zult gij eveneens den waterdamp vloeibaar zien worden. Samenpersing dus , of vermindering van volume is een tweede middel om een gas vloeibaar te maken. Men zal begrijpen , dat in het algemeen door beide middelen , afkoeling en samenpersing , tegelijk aante wenden , het doel: de vloeibaarmaking van het gas , eer bereikt wordtdan bij toepassing van slechts een der middelen.Zoo gemakkelijk echter als waterdamp laten zich niet alle gassen totvloeistoffen verdichten. Men kent dan ook niet alle gassen , even alswaterdamp , bij de gewone luchttemperatuur reeds als vloeistoffen . Hiernaar heeft men zelfs de gassen in twee soorten onderscheiden , nl. ineigenlijke gassen , die men bij de gewone luchttemperatuur slechts inden gasvorm kent , en in dampen , die bij die temperatuur ook als vloeistoffen bekend zijn; ziedaar waarom het watergas waterdamp heet.Deze onderscheiding is echter geheel willekeurig. Als bewijs hiervoorneem ik als voorbeeld het zwaveligzuur , het bekende prikkelende gas ,dat bij het aansteken van een zwavelstok door de verbranding van denzwavel ontstaat. Deze stof is in onze streken gewoonlijk slechts gasvormig , maar in de poolstreken is zij ook vloeibaar. Daar zou het gasvormige zwaveligzuur dus een damp , bij ons een gas zijn.Al laten zich nu niet alle gassen even gemakkelijk als de waterdamptot vloeistoffen verdichten , toch gelukte het met vele , door toepassingvan dezelfde middelen , afkoeling en samenpersing , op groote schaal.Het chloor werd door FARADAY ook door deze middelen vloeibaar ge-VLOEIBAARMAKING VAN GASSEN. 119maakt , en van de overige gassen noem ik slechts het koolzuur , het bekendegas , dat men uitademt , en het stikstofoxydule , het bekende lachgas (gazhilariant), die op deze wijze in den vloeibaren toestand werden gebracht.Er bleven echter tot vóór enkele weken nog zes gassen over , diemen vruchteloos vloeibaar had pogen te maken , t. w. zuurstof, stikstof,waterstof, kooloxyde , moerasgas en stikstofoxyde. Zuurstof en stikstofzijn de bestanddeelen , waaruit zuivere dampkringslucht bestaat; waterstof vormt met de zuurstof de bestanddeelen van het zuivere water;kooloxyde is het vergiftige beginsel van den zoogenaamden kolendamp;moerasgas is het gas , dat in bellen ontwijkt uit stilstaande wateren ,waarin organische stoffen in ontbinding verkeeren , en dat in kolenmijnen ontstaat , waar het, met de zuurstof der dampkringslucht vermengd,een ontplofbaar gasmengsel vormt; stikstofoxyde eindelijk komt in denatuur niet voor , maar is slechts als kunstproduct bekend . Omdatmen deze zes gassen niet vloeibaar had kunnen krijgen , had men zepermanente gassen genoemd , en in tegenstelling daarmede impermanentedie , welke men ook als vloeistoffen kende. Het jaar 1877 is echterniet geëindigd , voordat alle zes zoogenaamde permanente gassen gebleken zijn impermanent te wezen , zoodat daarmede genoemde onderscheiding vervallen is en men nu slechts impermanente gassen kent.De eer van deze belangrijke wetenschappelijke ontdekking komt grootendeels toe aan den Franschen scheikundige CAILLETET , gedeeltelijkook aan den Zwitserschen scheikundige PICTET te Genève. Op 26 November 1877 deelde de bekende scheikundige BERTHELOT aan de Académie des sciences te Parijs mede , dat CAILLETET het stikstoforyde bijeen drukking van 104 atmosferen en een temperatuur van -11° C. vloeibaar gemaakt , en eveneens het moerasgas bij een drukking van 180 atmosferen en een temperatuur van -7° C. tot een nevel verdicht had.Op 22 December 1877 ontving DUMAS , de secrétaire perpétuel van deAcadémie des Sciences een telegram van PICTET , inhoudende , dat dezede zuurstof bij een drukking van 320 atmosferen en een temperatuur van-140° C. vloeibaar gemaakt had. Tegelijk met de mededeeling van ditNa het schrijven van dit opstel werd bekend , dat PICTET er ook in geslaagd was,de waterstof niet alleen vloeibaar maar zelfs vast te maken. De vaste waterstof had censtaalblauwe kleur , en de deeltjes maakten tegen het glas een hard tikkend geluid , evenals metaaldeeltjes dit zonden gedaan hebben . Men heeft de vaste waterstof ook als eenmetaal te beschouwen.120 VLOEIBAARMAKING VAN GASSEN,telegram in de vergadering der Académie werd aangekondigd , dat CAILLETET van zijn kant er in geslaagd was de zuurstof en het kooloxydete verdichten , het laatste bij een temperatuur van -29° C. en een drukvan 300 atmosferen. Uit nadere mededeelingen in de vergadering bleek ,dat CAILLETET reeds op 2 December deze gassen tot een nevel verdicht ,en dat hij zijne proeven op 16 December met goed gevolg in tegenwoordigheid van verscheidene geleerden herhaald had. Hij had echterde openbaarmaking uitgesteld , omdat hij candidaat was voor de plaatsvan Correspondant de l'Académie (waartoe hij ook op 17 December werdbenoemd) en niet wilde hebben dat zijne nog niet door bevoegde beoordeelaars gecontroleerde proeven van invloed zouden zijn op zijne benoeming. Aan hem komt dus ongetwijfeld ook van de verdichting derzuurstof de prioriteit toe , wanneer men althans den vorm van nevelmet dien van vloeistof wil gelijk stellen . Eindelijk , op 30 December1877 , werden de laatste twee gassen , stikstof en waterstof, door CAILLETET verdicht , respectievelijk bij 200 en 280 atmosferen.Ook hier bleek weer , even als in vele andere gevallen , dat voor deontdekking een belangrijke tijd van voorbereiding was noodig geweest.PICTET had reeds 3 jaren en CAILLETET 10 jaren in de richting gearbeid ,die ten slotte leidde tot de vloeibaarmaking der gassen. Dat CAILLETETniet eer tot dit resultaat gekomen is , schijnt hoofdzakelijk het gevolgte zijn geweest van zijn verlangen om juiste getallen voor drukkingen temperatuur bij zijn proeven op te geven , hetgeen bij die hoogedrukkingen en lage temperaturen met de gewone manometers en thermometers niet te verkrijgen was.De toestel , waarmede CAILLETET zijn proeven deed , bestaat uit eenhollen stalen cilinder met wanden , die dik genoeg zijn , om eenige honderden atmosferen druk te weerstaan , aan het boveneinde voorzienvan een van boven gesloten glazen buis met dikke wanden en kleinemiddellijn , die aan dezelfde groote drukking moet kunnen weerstandbieden. Men perst het gas met een hydraulische perspomp in de stalenbuis en in de kleine glazen buis samen , door er kwik in op te drijven .Door de wanden van de glazen buis ziet men het gas vloeibaar worden.De toestel wordt afgekoeld door hem met vloeibaar zwaveligzuur te omringen , dat bij het verdampen een groote hoeveelheid warmte aan den toestel en het daarin bevatte gas onttrekt. Maar bovendien heeft CAILLETETnog op een andere wijze de afkoeling van het gas sterk bevorderd. Om zijnehandelwijze duidelijk te maken , veroorloof ik mij een kleine uitweiding.VLOEIBAARMAKING VAN GASSEN. 121Een samengeperst gas , dat zich plotseling uitzet , koelt af; de graadder afkoeling hangt af van de sterkte der samenpersing. Enkele voorbeelden tot toelichting. Houdt men de hand op geringen afstand boven de veiligheidsklep van een stoomketel , waaruit stoom ontsnapt ,dan ondervindt men daarvan geen nadeel , terwijl men aan den stoomin den ketel zich zou branden. Het is een bekend feit , dat werklieden ,die bij pneumatische fundeeringen in de kokers met saamgeperste luchtwerken , wanneer zij daaruit in de buitenlucht willen gaan en daartoede saamgeperste lucht vooraf laten ontsnappen , last hebben van dekonde , die daardoor ontstaat. Bij de doorgraving van den Mont- Céniswerden de boorwerktuigen gedreven door saamgeperste lucht van eenigeatmosferen spanning. Liet men deze lucht plotseling uit het reservoirstroomen , dan werd de daarin zich bevindende waterdamp niet alleentot water afgekoeld , maar de afkoeling was zelfs zoo sterk , dat hetwater tot ijs bevroor , dat aan de randen der uitstroomings-openingvastgehecht bleef. De oorzaak van het verschijnsel , waarvan hier drievoorbeelden werden aangehaald , is hierin gelegen , dat een samengeperst gas , terwijl het uitstroomt , arbeid verricht , en daardoor eendeel der warmte verbruikt , die het zelf bezit.Van dit middel tot afkoeling heeft nu CAILLETET gebruik gemaakt ,tegelijk met de afkoeling op andere wijze verkregen. Na zijn gassentot een groot aantal atmosferen te hebben saamgeperst , liet hij zeplotseling zich uitzetten. De afkoeling daarbij was verbazend sterk.Bij zijne proef met de vloeibaarmaking van kooloxyde bij een drukvan 300 atmosferen , berekent CAILLETET deze op niet minder dan200 ° C. Op deze wijze heeft CAILLETET in tegenwoordigheid van BOUSSINGAULT , HENRI SAINTE-CLAIRE DEVILLE , BERTHELOT , MASCART en andere geleerden , de stikstof in den vorm van druppeltjes en de waterstof in den vorm van nevel verdicht.CAILLETET is echter verder gegaan. Nu hij zuurstof en stikstof verdicht had , moest het ook mogelijk zijn zuivere lucht , die slechts uitzuurstof en stikstof bestaat , vloeibaar te maken. Hij nam lucht , diehij van de daarin aanwezige waterdamp en koolzuur ontdeed , en maakteze met zijn toestel vloeibaar , zoodat ze als druppeltjes uit de buis kwam .Ook de proeven van PICTET zijn waard beschreven te worden. Inbeginsel is zijn methode in zoover dezelfde als die van CAILLETET , datook hij de zuurstof , tot een groot aantal atmosferen verdicht , aan deafkoeling van een verdampende vloeistof blootstelde en daarna plot-122 VLOEIBAARMAKING VAN GASSEN.seling zich liet uitzetten. Het eigenaardige van de handelwijze vanPICTET is echter in twee zaken gelegen. Vooreerst liet hij de zuurstofdoor verhitting van zuurstofhoudende verbindingen in een ijzeren retort zich ontwikkelen en in een glazen met de retort verbonden buisstroomen , waar ze bij voortgaande ontwikkeling tot een groote spanning kon worden gebracht. In de tweede plaats wist hij op een vernuftige wijze een zeer sterke afkoeling voort te brengen. In een reservoir had hij vloeibaar zwaveligzuur , dat hij door middel van eenzuigpomp tot snelle verdamping bracht; het gevormde gas werd onmiddellijk met een perspomp weer vloeibaar gemaakt en in het oorspronkelijke reservoir teruggevoerd . Evenzoo verdampte hij vloeibaarkoolzuur in een ander reservoir door middel van een zuigpomp enperste het gasvormige koolzuur onmiddellijk in een buis , die door hetreservoir met vloeibaar zwaveligzuur liep. Dit had echter door zijnverdamping reeds een temperatuur van -65 ° C , ja zelfs soms van-73°C verkregen , en daardoor werd het koolzuur spoedig vloeibaargemaakt en weer in het oorspronkelijk koolzuurreservoir teruggevoerd.In dit laatste bevond zich nu de buis , waarin de zuurstof werd ontwikkeld. De temperatuur van het koolzuur om de buis met zuurstofwerd door de snelle verdamping tot -140 °C verlaagd , zoodat hetkoolzuur vast werd. De vier zuig- en perspompen werden door eenstoommachine in beweging gebracht.Volgens zijn eigen mededeeling heeft PICTET een weinig meer dan1/3 van zijn glazen buis , die 1 meter lengte en 1 centimeter inwendigemiddellijn had , met vloeibare zuurstof verkregen , d. i . ruim 26,2 cubieke centimeters. Toen hij een stuk kool , dat even vuur gevat had ,in den uitstroomenden zuurstofstraal hield , ontvlamde het met eenongekende hevigheid. Noch PICTET , noch CAILLETET hebben echter devloeibare zuurstof uit hun toestel kunnen opvangen en bewaren , zoodat dit ter voltooiing van hun werk nog te doen overblijft .Eene vraag , die zich van zelve voordoet , is , of het nu ook gelukken zal de verkregen vloeistoffen tot vaste lichamen te maken. Waterkan door afkoeling tot ijs , d. i. in den vasten toestand overgaan;maar daartoe is slechts een geringe afkoeling noodig. Men heeft echter ook gassen , die slechts door sterke samenpersing en afkoelingvloeibaar werden , in vasten toestand weten te brengen. Een voorbeelddaarvan levert het koolzuur. Bij de proeven van PICTET deelde ik reedsmede , dat het vloeibare koolzuur door snelle verdamping vast werd.VLOEIBAARMAKING VAN GASSEN. 123De verklaring van dit verschijnsel is deze. Voor elke verdampingis warmte noodig. Men kent de afkoelende werking door de eau decologne en de nog sterkere afkoeling door ether op de huid veroorzaakt. Dit is eenvoudig het gevolg van de verdamping dier vloeistoffen en de onttrekking van de daartoe noodige warmte aan de huid ,waarmede ze in aanraking zijn. Wanneer men nu echter aan de vloeistoffen geen warmte van buiten toevoert en ze toch snel doet verdampen , dan moeten zij de warmte daartoe zelve leveren. Al verdampende koelen zij dus af. Daarop berust b.v. de bekende ijsfabricatiemet den nieuweren toestel van CARRÉ , waarbij water in een luchtledige ruimte , waaruit men telkens den gevormden waterdamp verwijdert , snel aan het verdampen wordt gebracht en daarbij zooveel warmteverliest , dat het ijs wordt. Welnu , op ditzelfde beginsel berust devastwording van het vloeibare koolzuur door snelle verdamping. Hetis dus niet onmogelijk , dat men ook de gassen , die nu pas door CAILLETET en PICTET in geringe hoeveelheden zijn vloeibaar gemaakt , laterook in vasten toestand leert kennen , en dat men dus , zooals menreeds schertsenderwijs opgemerkt heeft , een blokje lucht of een plaatjezuurstof zal kunnen maken.Een merkwaardig feit deelde CAILLETET nog mede omtrent de verdichting van het stikstofoxyde. Terwijl hij dit bij een druk van 104atmosferen en een temperatuur van -11 °C. vloeibaar heeft gekregen, kon hij het bij een temperatuur van +8 ° C. niet verdichten , zelfsniet bij de zooveel grootere drukking van 270 atmosferen. Evenzooheeft BERTHELOT sommige gassen aan een drukking van wel 800 atmosferen onderworpen , zonder ze vloeibaar te maken. Deze feitenzijn in overeenstemming met de ontdekking door ANDREWS gedaan , dater voor elk gas een temperatuur bestaat , die hij de critische temperatuurnoemt, boven welke het niet vloeibaar gemaakt kan worden , aan hoegroote drukking men het ook onderwerpt. Zoo vond ANDREWS b.v. datde critische temperatuur voor koolzuur 309 C. was. De proeven vanCAILLETET zouden dus bewijzen , dat die critische temperatuur voorstikstofoxyde tusschen -11 ° C. en +8 ° C. gelegen is. Dit punt van decritische temperatuur is zoo merkwaardig en van zooveel belang , ookin verband met de vloeibaarmaking van gassen , dat ik het noodzakelijk acht hieromtrent in een korte uiteenzetting te treden ' .' Zie J. Clerk Maxwell , Theory of Heat.124 VLOEIBAARMAKING VAN GASSEN.Koolzuur wordt bij een temperatuur van 13.º1 C. vloeibaar , onder eendruk van 47 atmosferen. Terwijl het volume van het koolzuur bijlagere drukking ongeveer omgekeerd evenredig is met de drukking(wet van Boyle of Mariotte) , wordt het bij hoogere drukkingen in toenemende mate sterker saamgeperst dan volgens deze wet het gevalzou zijn , zoodat bij 47 atmosferen zijn volume slechts 3/5 is van hetvolgens deze wet berekende. Wordt al dit koolzuur tot vloeistof verdicht , dan neemt het ongeveer 15 in van het volume , dat het onmiddellijk vóór de verdichting had. Terwijl het gasvormige koolzuurbij verhooging van temperatuur sterker uitzet bij hoogere drukking ,zet ook het vloeibare koolzuur zich sterker uit dan een gas. Het isveel sterker samendrukbaar dan gewone vloeistoffen , die dit zeer weinig zijn. De wijze , waarop vloeibaar koolzuur zich onder de werkingvan warmte en drukking verhoudt , is dus zeer verschillend van dievan gewone vloeistoffen , en nadert in sommige opzichten tot die vanen gas.Onderwerpt men het koolzuur bij een hoogere temperatuur , bij21.05 C. b.v., aan steeds grooter wordende drukking , dan vindt mendat het bij 60 atmosferen vloeibaar wordt , en dat de vloeistof ongeveer 1/3 van het volume inneemt , hetwelk het gas onmiddellijkvóór de verdichting had. Het buitengewoon dichte gas nadert dan in zijneigenschappen tot de buitengewoon lichte vloeistof. Toch is er nogeen duidelijk onderscheid tusschen den gasvormigen en den vloeibarentoestand , ofschoon dat onderscheid aan het afnemen is .Eindelijk , bij een temperatuur van 30. °9C. en een druk van 73 tot75 atmosferen , kan men geen afscheiding tusschen vloeistof en gasonderscheiden; maar tegelijkertijd brengen zeer kleine veranderingenin drukking of in temperatuur zulke groote veranderingen in dichtheidte weeg , dat men in de buis verschijnselen waarneemt , die doen denken aan hetgeen men ziet bij de menging van vloeistoffen van verschillende dichtheden , of bij het opstijgen van zuilen verwarmde luchtdoor koudere lagen. Boven 30.9 C. , b.v. reeds bij 31.º1 C. , blijft hetkoolzuur gasvormig , hoe sterk men het ook samenperse; bij 30.09 C.ligt dus de critische temperatuur van koolzuur; boven die temperatuur kan men het koolzuur met volle recht een permanent gas noemen.Deze proeven en beschouwingen zijn ook daarom merkwaardig , wijler uit blijkt , hoe verkeerd men zou doen , door den vloeibaren enden gasvormigen toestand als twee scherp begrensde toestanden derVLOEIBAARMAKING VAN GASSEN. 125stof te beschouwen. Integendeel , even als de vaste toestand door eenreeks van weeke tusschentoestanden in den vloeibaren overgaat , zoogaat ook de gasvormige toestand trapsgewijze , zonder sprongen , overin den vloeibaren.naDe critische temperatuur voor lucht zou , volgens de berekening vanden tegenwoordigen Amsterdamschen hoogleeraar VAN DER WAALS 1genoeg 158 ° C. , die voor waterstof niet ver van -273 ° C. zijn . Aandie temperaturen zouden dus bij de proeven van CAILLETET deze gassenminstens moeten zijn blootgesteld geweest , om de vloeibaarmakingtot stand te brengen.Gaan wij nu van deze wetenschappelijke beschouwingen over tot devraag , in hoever de ontdekking van CAILLETET ook vruchtbare toepassing zou kunnen opleveren , dan valt daaromtrent voor het oogenblikniet veel te zeggen. Toch wil ik op drie zaken wijzen. Vooreerst bestaat de mogelijkheid om met stoffen , die bij zoo lage temperatuurpas vloeibaar worden , door de verdamping grooter temperatuursverlagingen voort te brengen dan tot nu toe bekend zijn. In de tweedeplaats vestig ik er de aandacht op , dat men van het stikstofoxydulein verdichten vorm gebruik maakt bij kleine operaties , in de tandheelkunde , door den patiënt onder den bedwelmenden invloed van ditanaestheticum te brengen. Misschien is voor de verdichte lucht of deverdichte zuurstof, als het beginsel van de verbranding en de ademhaling , in anderen zin een toekomst weggelegd . Eindelijk maak iknog de opmerking , dat door de verdichting der lucht Dr. DIOSCORIDES'energeiatheken een eerste schrede , zij het dan ook een zeer bescheidene , uit het rijk der phantasie in dat der werkelijkheid gedaan hebben. Maar deze drie opmerkingen zien natuurlijk , voor zoover men erwaarde aan wil hechten , op een toekomst , die nog zeer ver kan verwijderd zijn.Leeuwarden , 10 Januari 1878.1 Zie J. D. v. -D. WAALS. Academisch proefschrift: Over de continuiteit van dengas- en vloeistoftoestand.Zie Anno 2070. Een blik in de toekomst , door Dr. Dioscorides, 3e druk.DE SPREKENDE PHONOGRAAF.In de aflevering van 3 Januari 1878 van het Engelsche tijdschriftNature komt een opstel , vergezeld van eene afbeelding voor , dat ontleond is aan de Scientific American van 22 December 1877. Dit opstelbegint met de volgende woorden:"Onlangs kwam de heer THOMAS A. EDISON op ons bureau , en zetteeen klein werktuig op den lessenaar , draaide een kruk rond en hetwerktuig vroeg: "Hoe vaart gij?" "Hoe vindt gij den phonograaf?" Vervolgens vertelde het ons dat "het zelf heel wel was" , en zeide ons daarop"Goeden avond!" Deze woorden werden niet alleen door ons zelven ,maar door meer dan een dozijn personen gehoord , die rondom hetwerktuig stonden. "Uit de nu volgende beschrijving en uit de afbeelding blijkt, dat ditwerktuig vooreerst bestaat uit een rol , die beantwoordt aan het dergelijk deel dat men bij de meeste registreerende instrumenten aantreft ,maar in plaats van het met rookzwart bedekte papier , dat men gewoonlijk in zulke gevallen gebruikt , is hier bladtin rondom de rol.gelegd. Aan de eene zijde van de rol is een korte gebogen buis geplaatst met een mondstuk aan het eene einde , terwijl zich aan hetandere einde een dun ijzerplaatje bevindt (even als in de telephoon) ,dat in het midden van een stiftje voorzien is. Spreekt men nu in hetmondstuk , dan komt het ijzerplaatje in trilling , en het stiftje schrijftop het tinblad van de rol , die gelijktijdig rondgedraaid wordt en zichdaarbij langs een schroeflijn voortbeweegt , omdat in de as een schroefis ingesneden . Dientengevolge vertoont zich het schrift als dunne strepen , die uit dicht opeenvolgende kleine indrukselen bestaan , die zich alsrijen van kleine stipjes en streepjes vertoonen. De hier gebezigde phonograaf verschilt derhalve van diegenen welke alreeds sedert lang in gebruik waren, alleen daarin , dat , in plaats van het trillende organischvliesje , een ijzerplaatje , en , in plaats van het bekleedsel met rookzwart , bladtin gebruikt wordt. Dit laatste is echter van gewicht ,DE SPREKENDE PHONOGRAAF. 127omdat daaraan nu bij het opschrijven der klanken kleine hoogten endiepten ontstaan.Aan de andere zijde van de rol bevindt zich een tweede korte buis ,die desgelijks een naar de rol toegekeerd ijzerplaatje met een stiftjedaaraan draagt. Wordt nu de rol met het in het bladtin afgedruktschrift daarlangs rondgedraaid , dan komt het tweede ijzerplaatje intrilling en geeft dezelfde klanken terug , die het eerste ijzerplaatje intrilling hebben gebracht. Natuurlijk is het eerste vereischte hierbij , datde rol met volkomen gelijke snelheid als bij het opschrijven wordtrondgedraaid.Tot zoover gaat het bericht , waarvan wij hier een uittreksel mededeelen. Het besluit nog met eenige opmerkingen over hetgeen menvoor het vervolg van zulk een werktuig verwachten mag , zooals b. v.dat het daarmede mogelijk gemaakt is , gestorvenen nog jaren na hundood te laten spreken , omdat men de vellen bladtin bewaren kan ,waarop hun woorden zijn afgedrukt , enz. De verbeelding heeft natuurlijk hier een ruim veld , om zich allerlei sanguinische voorstellingente maken. Jammer slechts dat wij er moeten bijvoegen dat er tot hiertoeweinig uitzicht bestaat om dezen phonograaf met den telephoon in verband te brengen. De trillingen in het ijzerplaatje , waartegen de stemrechtstreeks stuit , zijn wel is waar groot genoeg , maar die welke inhet tweede , ver verwijderde plaatje worden opgewekt, zijn zoo uiterstgering , dat het vermoedelijk nooit gelukken zal deze zich te doenopschrijven, tenzij het gelukken mocht middelen te vinden om die trillingen aanmerkelijk te versterken , iets dat , wanneer het vindbaar is ,zeker spoedig zal gevonden worden , daar op dit oogenblik tal vanphysici zich daarop toeleggen.HG.KUNNEN INSEKTEN KUNSTBLOEMEN ONDERSCHEIDENVAN NATUURLIJKE BLOEMEN?Deze vraag werd in de zoologische vergadering der Association françaiseonlangs besproken naar aanleiding eener mededeeling van den heer VALLETTA aan de Belgische Société entomologique. Hij had namelijk een Macroglossus stellatorum , die een kamer was binnengevlogen , waar het behangsel boeketten van geschilderde bloemen vertoonde , daarop zien azenalsof het dier deze voor ware bloemen aanzag. Prof. F. PLATEAU nuheeft , om dit nader te onderzoeken , in zijn tuin kunstbloemen geplaatst , deels afzonderlijk , deels te midden van echte bloemen. Uitzijne waarnemingen heeft hij een tegenovergesteld besluit getrokken.Hij is van oordeel dat de insekten kunstbloemen en natuurlijke bloemen nooit met elkaar verwarren en dat , daar zij reeds op een afstanddie bloemen herkennen waaruit zij hun voedsel putten , zij hierbij dooreen ander zintuig dan door het alleen vorm en kleuren onderscheidendgezicht worden geleid. Deze zienswijze werd echter niet geheel gedeelddoor andere leden der sectie . O. a. deelde de heer LAMOTTE mede , hoehij meermalen gezien had dat waterkevers (Dytiscus) op glasplaten , dieplat op water gelegd waren , waren nedergevallen: even alsof zij despiegeling daarvan voor die van water hadden aangezien. De heer LATASTE meende , dat men , om de zaak uit te maken , vooraf blind gemaakte insekten in een kast met verschillende bloemplanten moestlaten vliegen , om aldus te zien of zij , zonder de hulp van het gezichtsorgaan , de bloemen konden herkennen. (Revue scientif. 1876. p. 448.)HG.CAILLETET'S EN PICTET'S PROEVEN.DOORDr. J. ZAAIJER Az.In de vorige aflevering (bl . 117) werden door mij de beginselenbesproken , waarop de vloeibaarmaking der zes tot dusver zoogenaamdepermanente gassen door CAILLETET en PICTET berust. De inrichting enwerking der door hen gebruikte toestellen konden daarbij niet in bijzonderheden worden behandeld , wijl de afbeeldingen der gebruikte toestellen nog ontbraken. Sedert is deze leemte aangevuld. Ik ga thansde toestellen en de inrichting der proeven van CAILLETET en PICTETnader beschrijven. In de eerste plaats die van CAILLETET.1De toestel van CAILLETET , hierachter (fig. 1 ) afgebeeld , is niet hetoorspronkelijke werktuig , waarmede hij zijne belangrijke proeven heteerst deed , maar een eenigszins gewijzigde en op kleiner schaal ingerichte toestel , door den instrumentmaker DUCRETET vervaardigd. Infig. 2 is de buis TT, waarin de gassen worden vloeibaar gemaakt ,afzonderlijk afgebeeld. Deze buis moet , vóór dat zij in den toestel wordtgeplaatst , eerst met zuiver en droog gas gevuld worden. Door eenbuis van caoutchouc H treedt het gas in de buis en ontsnapt doorhet uiteinde P, dat bij het begin open is. Wanneer alle lucht doorden aangevoerden gasstroom uit de buis is verdreven , smelt men dezebij P voor de blaaspijp dicht. De buis wordt nu overeind gezet , en' De beschrijving van den toestel van CAILLETET is hoofdzakelijk ontleend aan hetnummer van 24 Januari 1878 van het tijdschrift les Mondes.9130 CAILLETET'S EN PICTET'S PROEVEN.om te verhinderen dat bij het overbrengen der buis in den toestel gasuitstroomt , is vooraf een bolletje kwik G in het wijde gedeelte gebracht ,C MLANGLOISBSREnΤAu d'executionFig. 1TUMELDUCRETET &Fig. 2T TPGUERREITWorkFig. 1. Toestel door CAILLETET gebezigd tot vloeibaarmaking der gassen.Fig. 2. Buis , waarin de gassen vloeibaar worden gemaakt.dat bij het overeind plaatsen der buis het omgebogen open uiteindeafsluit.Men brengt nu de buis met het onderste open uiteinde in een bakmet kwik B, die in een blok ijzer met dikke wanden is uitgehold.Het nauwere deel der buis wordt gedeeltelijk door een stalen cylinderomsloten en steekt met het bovenste deel daarboven uit. Dit gedeelteis buiten zichtbaar en wordt omgeven door een glazen cylinder M,diede koudmakende stoffen bevat, welke dienen om het gas af te koelen.Daaromheen bevindt zich een klok C , die voor de veiligheid is aan-CAILLETET'S EN PICTET'S PROEVEN. 131gebracht , om , wanneer onverhoopt de buis mocht springen , de glasscherven tegen te houden.Eene hydraulische zuig- en perspomp perst het gas saam. Met denhefboom L kan men gemakkelijk een druk van 300 atmosferen voortbrengen. Om daarboven te gaan moet men een wiel V omdraaien ,waardoor een zuiger door middel van een schroef wordt verplaatst;op deze wijze kan men de drukking tot 500 atmosferen doen stijgen .Het tweede wiel V' dient om plotseling de drukking te doen ophouden.en het gas de gelegenheid te geven zich eensklaps te ontspannen endaardoor eene sterke afkoeling voort te brengen.M is de manometer , die de drukking aanwijst. R is het reservoir ,waaruit het water door de pomp wordt opgezogen , en waarin het bijontspanning van het gas weer kan uitloopen. E en E' zijn schroeven ,boven de kleppen aangebracht. N is een schroef die dient om de openingder verbinding R te sluiten , wanneer men kwik in den toestel giet .Door de werking der pomp wordt het water door de koperen buis T Uin den bak B geperst en drukt het kwik in de buis T T naar boven , waardoor het gasvolume verkleind wordt. Het onderste wijde deel der buisis daarbij uit- en inwendig aan dezelfde drukking blootgesteld en looptdus geen gevaar te breken. Bij voortgaande werking der pomp rijsthet kwik tot in het buiten zichtbare bovenste deel der buis , enwanneer het tot een bepaald punt is gestegen , ziet men eensklaps bovenhet kwikoppervlak een laagje vloeistof ontstaan , dat in dikte toeneemtbij het rijzen van het kwik. Men heeft nu het maximum van spankracht van het gas bereikt; de spanning neemt niet meer toe , maarbij verdere verkleining van volume gaat het gas meer en meer invloeistof over. Bij plotselinge opheffing der drukking ontstaat een dikkenevel over de geheele lengte der buis. Bij langzame vermindering derdrukking ziet men de vloeistof boven het kwik hevig koken .De glazen cylinder M wordt , om de temperatuur belangrijk te verlagen , gevuld met een verkoelend mengsel. Om te voorkomen , dat zichbuiten om dien cylinder een laag tot ijs afgekoelde waterdamp afzet ,waardoor men niet binnen in de buis T zou kunnen zien , plaatst menin de klok C op de plaat S stoffen , die den waterdamp gretig opnemen.CAILLETET heeft op deze wijze wel moerasgas en stikstofoxyde vloeibaar kunnen maken , maar koolstofoxyde , stikstof , zuurstof enwaterstof behielden bij een druk van 300 atmosferen hun gasvormigen toestand. Door deze gassen echter zich plotseling te laten132 CAILLETET'S EN PICTET'S PROEVEN.ontspannen , bracht CAILLETET ze ook in den vloeibaren toestand over.Men kan bij dezen toestel met het oog al de phasen der vloeibaarmaking volgen , ja zelfs ze met kalklicht op een scherm projicieeren.Hij is dus uiterst geschikt om bij collegeproeven dienst te doen. Hetis deze toestel , die aan de Académie des Sciences is vertoond en inhet laboratorium der École normale te Parijs heeft gewerkt.Na de uitkomsten met de verdichting der zes gassen verkregen , heeftCAILLETET met zijn toestel nog een proef genomen , waaruit , zooals hijzelf zegt , blijkt dat de vloeibaarmaking der gassen niet zoo moeilijkis , als men algemeen meent. Hij vulde de buis T T met droge en vankoolzuur ontdane lucht en koelde slechts het bovenste deel der buisdoor verdamping van vloeibaar stikstofoxydule af. Toen de drukking200 atmosferen bedroeg , zag hij onder aan het zichtbare deel der buisfijne vloeistofstroompjes langs de wanden loopen , op eene wijze , dieveel overeenkomst had met hetgeen men waarneemt , als ether in eenbuis vloeit. Bij voortgaande samenpersing tot 255 atmosferen, toen hetkwik tot aan den afkoelingstoestel gerezen was , namen de vloeistofstroompjes merkbaar toe en werden veel zichtbaarder. De drukkingwerd tot 310 atmosferen gebracht; het kwik , dat in aanraking wasmet dat deel der buis , hetwelk door het stikstofoxydule werd afgekoeld , was toen door de afkoeling vast geworden. CAILLETET namdaarop snel het afkoelend toestel , dat de buis omringde , weg , en zagden top der kwikkolom met een soort van rijp bedekt , die ongetwijfeld bevroren lucht , dus lucht in vasten toestand was. Toen het kwikweer vloeibaar werd , heeft hij een oogenblik de lucht in vloeibarentoestand meenen te zien.Voordat ik van CAILLETET afstap , nog een korte mededeeling. In mijnvorig opstel sprak ik van den scheikundige CAILLETET. Men meene echterniet , dat hij in een zuiver wetenschappelijke betrekking werkzaam is.CAILLETET is maître de forges te Châtillon sur Seine , maar houdt zichreeds sinds lang met wetenschappelijke proefnemingen bezig , en is o. a.bekend wegens zijn onderzoek van de verschijnselen , die zich voordoenbij het smelten en gieten van gietijzer en staal en van de gassen , diedaarbij ontwikkeld worden. Hij had reeds lang zich onledig gehoudenmet het onderzoek der wet van Mariotte (Boyle) en gevonden , datbij zeer hooge drukkingen de zoogenaamde permanente gassen belangrijke afwijkingen van deze wet vertoonden. Zelfs de waterstof, die tot27 à 28 atmosferen minder samendrukbaar was , dan volgens deze wotCAILLETET'S EN PICTET'S PROEVEN. 133het geval zou zijn , week bij hoogere drukkingen , evenals de anderegassen, in tegengestelden zin af. Bij 605 atmosferen was het volumeder waterstof slechts 0.758 , bij 706 atmosferen slechts 0.666 van hetvolgens de wet van Mariotte berekende. Daaruit putte hij de gegrondehoop , dat alle gassen vloeibaar konden worden gemaakt.Gaan we nu over tot de proeven van PICTET ' . Figuur 3 is eeneschematische voorstelling van de inrichting van den door hem gebruikten toestel , waaruit men duidelijk den gang der proeven kan opmaken.Fig. 3.this tIIM1:|: ཀྱི ད རKDSchematische voorstelling van den toestel van PICTET tot vloeibaarmaking der gassen.L is een retort van smeedijzer , met dikke wanden. Daarin brachtPICTET bij zijne eerste proef 700 gram chloorzuur kalium en 256 gramkaliumchloruur , die hij eerst vermengd , gesmolten , daarna gestampten volkomen gedroogd had. De retort is verbonden met een aan hetHetgeen hierna over de proeven van PICTET wordt medegedeeld , is hoofdzakelijkontleend aan PICTET's eigen mededeelingen in de Comptes Rendus de l'Académie desSciences.134 CAILLETET'S EN PICTET'S PROEVEN.andere eind gesloten buis M, waarin de ontwikkelde zuurstof verdichtwordt. De buis was , volgens de eerste mededeeling van PICTET , vanglas en slechts 1 meter lang; later schijnt PICTET eene ijzeren buis tehebben gebruikt van 4 of 5 meters lengte. Om deze buis heen zit eenmantel H, waarin zich vloeibaar koolzuur bevindt. Daaromheen moetmen zich een houten kast denken. De tusschenruimte tusschen denmantel en de kast is met houtzaagsel of een anderen slechten warmtegeleider gevuld . Het vloeibare koolzuur van den mantel H is afkomstigvan een reservoir K , waarmede H in gemeenschap staat. Het koolzuurreservoir K is op zijn beurt omringd door een mantel , waarinzich vloeibaar zwaveligzuur bevindt , en dien men zich eveneens omsloten moet denken door een houten kast , welke ook verder met houtzaagsel is aangevuld .A en B stellen twee zuig- en perspompen voor , volgens het compoundsysteem zoodanig gekoppeld , dat de inzuiging van een van beiden met de samenpersing der andere saamvalt. Deze pompen werkenop het vloeibare zwaveligzuur in den mantel om K, doen dit snel verdampen en persen het daarna in een door een stroom koud water afgekoeld reservoir D saam, waar het weer vloeibaar wordt gemaakt. Hetreservoir D staat door de buis & met den mantel om K in verbinding ,zoodat het vloeibaar gemaakte zwaveligzuur aanhoudend daarheen gedreven wordt. Op deze wijze wordt voortdurend een sterke verdampingvan het zwaveligzuur om de buis K heen in stand gehouden; de afkoeling , die daardoor bij de proeven van PICTET ontstond , deed de temperatuur dalen tot -65°C. , ja zelfs een enkele maal tot -73° C. Hetkoolzuur in de buis K wordt dus ook tot deze lage temperatuur afgekoeld , gaat nu in vloeibaren toestand over en vloeit naar den mantel H.E en F stellen twee zuig- en perspompen voor , op dezelfde wijzeingericht en verbonden als A en B. Zij werken op het vloeibare koolzuur in den mantel H, brengen dit tot snelle verdamping, en persenhet gevormde koolzuurgas weer in den mantel om K, waarin hetvloeibaar wordt en door de buis k naar H afvloeit. Zoo wordt onafgebroken een snelle verdamping van het vloeibare koolzuur in denmantel H onderhouden. Dit vloeibare koolzuur , dat reeds de temperatuur van 65 °C. had , daalt daardoor tot -140° C. en wordt vast.De buis M, waarin de zuurstof ontwikkeld wordt , deelt in de lagetemperatuur van het omgevende koolzuur , en de zuurstof in de buis.wordt derhalve ook aan deze temperatuur blootgesteld.CAILLETET'S EN PICTET'S PROeven. 135De beweging der pompen werd voortgebracht door een stoommachinevan 15 paardenkrachten , die eenige uren achtereen werkte.Een in de figuur niet afgebeelde gashouder van grooten inhoud ismet gasvormig koolzuur gevuld , dat daarin boven olie bewaard wordt.De pompen E en F zuigen daaruit bij het begin der proef het koolzuur op , dat tot voeding van het koolzuurreservoir noodig is . Is dehoeveelheid vloeibaar koolzuur in het reservoir voldoende , dan wordtde verbinding tusschen de pompen E en F en den gashouder H dooreen kraan afgesloten , en de toestel op de boven beschreven wijze inwerking gesteld.In fig. 3 stelt N een schroef voor , waardoor de opening P kanworden vrijgemaakt , zoodat de vloeibare zuurstof in de lucht uitstroomt.Bij eene latere constructie van den toestel is deze opening met schroefdoor PICTET weggelaten. In plaats daarvan werd de buis M zoo langgemaakt , dat zij met het gesloten eind buiten den mantel H reikte ,en werden aan het gesloten eind een kraan en een manometer aangebracht.Bij een drukking van 320 atmosferen , die men op den manometeraan het uiteinde der buis M kan aflezen , opende PICTET de kraan ,waardoor het gas zich plotseling kon ontspannen. Daardoor ontstondeen warmte-absorptie , die sterk genoeg was om een deel der zuurstofvloeibaar te maken , zoodat een zuurstofstraal uit de kraan metkracht naar beneden stroomde.De toestel van PICTET heeft aanzienlijke afmetingen. Hij is opgesteldin een groote zaal , waar meer dan 30 personen gemakkelijk alle phasender proeven kunnen volgen. De Société génévoise pour la constructiond'instruments de physique stelde PICTET in staat over zulk een vrij kostbare inrichting te beschikken.Na de in mijn eerste opstel vermelde proeven , heeft PICTET bij eene andere gelegenheid in zijne buis een hoeveelheid vloeibare zuurstof van45.467 gram verkregen , die een ruimte innam van 46.25 kub. centimeters.De mogelijkheid bestond daarbij , dat dit volume iets te groot was aangenomen. PICTET komt dus tot het besluit , dat de dichtheid der vloeibare zuurstof 1 is. Deze uitkomst is in overeenstemming met vroegere theoretische beschouwingen van DUMAS. Om de beteekenis daarvan toe te lichten , veroorloof ik mij eene korte uitweiding.Wanneer men het atoomgewicht van een element door het soortelijkgewicht deelt , krijgt men het atoomvoluum. De atoomvolumen van ver-136 CAILLETET'S EN PICTET'S PROEVEN.schillende elementen loopen zeer uiteen. Er zijn echter elementen toteen groep vereenigd , die gelijke of ongeveer gelijke atoomvolumenhebben. Het zijn zulke , die isomorph zijn , of die als overeenkomstigeelementen in isomorphe verbindingen treden. Zoo vindt men voor hetatoomvoluum van goud het quotient 19719.34 10.4 , en eveneens voor108 10.2. Eveneens behoo- 10.57 het zilver , dat met goud isomorph is:ren iridium , palladium , platinum en rhodium in een zelfde groep; iridium nu heeft tot atoomvoluumplatinumatoomvoluum19721.53794.8- 9.2 en rhodium19821.8010411.2106= 9.0; palladium = 9.0;11.809.3. Zoo heeft selenium een32 16.5; zwavel 16.0. Nu behoort de zuurstof 2.0tot dezelfde groep als selenium en zwavel , en DUMAS ging uit van deveronderstelling , dat zij dus ook hetzelfde atoomvoluum als deze heeft.Dit zou dus 16 moeten zijn . Daar nu het atoomvoluum gevonden wordtdoor het atoomgewicht door het soortelijk gewicht te deelen , en hetatoomgewicht van zuurstof 16 is , zou dan het soortelijk gewicht derzuurstof 1 moeten zijn. Dit werd nu inderdaad door PICTET gevonden .Voor ik van de zuurstof afstap , stip ik nog aan , dat proeven doorPICTET met gekruiste nichols genomen , duidelijk in den uitstroomenden straal de aanwezigheid van vaste deeltjes bewezen , zeer waarschijnlijk kristalletjes van vaste zuurstof.Na de zuurstof heeft PICTET ook de waterstof vloeibaar , ja zelfs vastgemaakt. De inrichting der proeven was geheel dezelfde als voor de zuurstof; maar in plaats van vloeibaar koolzuur gebruikte hij vloeibaar stikstofoxydule tot voortbrenging der sterke afkoeling. Hij ontleedde, om waterstof te verkrijgen , mierenzuur kalium door bijtende kali . De ontwikkeling der waterstof heeft plaats zonder eenig spoor van water , en het residuis niet vluchtig: twee noodzakelijke voorwaarden om strenge waarnemingen te kunnen doen. De spanning der waterstof werd tot 650 atmosferengebracht. De temperatuur was weer ongeveer 140 ° C. Bij het openender kraan stroomde de vloeibare waterstof met hevigheid uit de opening en bracht een hoog fluitend geluid voort. De straal had eenstaalblauwe kleur en was geheel ondoorschijnend over een lengte vanongeveer 12 centimeters. Tegen den grond stroomende , maakte deCAILLETET'S EN PICTET'S PROEVEN . 137waterstof een gedruisch als hagelkorrels , die tegen den grond vallen ,en het fluiten veranderde in een gesis , dat veel geleek op dat van eenstuk natrium , dat in water is geworpen. Bijna dadelijk werd de uitstrooming intermitteerend , en men voelde schokken in de kraan , telkens als er gas uittrad. Bij de eerste uitstrooming daalde de drukkingvan 650 tot 370 atmosferen. Na sluiting der kraan daalde ze gedurende verscheidene minuten tot 215 atmosferen , steeg daarna langzaamtot 225 , en werd toen weer constant. De kraan werd toen geopend;maar de straal stroomde met tusschenpoozen uit , zoodat het duidelijkwas , dat de waterstof in de buis was bevroren . Dit werd nader aangetoond door de werking der pompen te laten ophouden en dus ookde afkoeling te verhinderen; toen kwam al de waterstof achtereen er uit.Gedurende meer dan een kwartier kreeg PICTET opeenvolgende uitstroomingen van waterstof. De nevel , die door het ontspannen vanhet gas bij het begin der proef werd voortgebracht , daalde tot op dengrond , maar hield geheel op , zoodra de straal intermitteerend werd ,wat met de vastwording der waterstof in de buis saamviel .Bij eene volgende proef hoopte PICTET de dichtheid der vloeibarewaterstof te kunnen bepalen.EENIGE OPMERKINGEN OVER DE NATUURWETENSCHAPPEN METBETREKKING TOT DE AESTHETISCHE ONTWIKKELING.DOORF. M. JAEGER.Wanneer men de ontwikkelingsgeschiedenis der menschheid nagaat ,zal men steeds kunnen opmerken , dat elk ontwikkelingstijdperk rijk isgeweest aan verschillende geheel uiteenloopende meeningen omtrentden geest van dien tijd . Tegenover de velen die de nieuwe instellingenen begrippen van hun tijd luide toejuichten en er met woord en daadvoor streden , plaatsten zich altijd weer anderen , die , krampachtigvasthoudend aan ondere gebruiken en leerstellingen , den voortgangtrachtten te vertragen of te stuiten. Zoo is het altijd geweest en zoois het ook nu. Ook onze tijd is niet alleen rijk aan lofredenaars opden geest van vooruitgang , maar ook rijk aan pruttelaars , die hoofdschuddend de zoogenaamde geavanceerde begrippen zien veld winnenen een zucht niet kunnen onderdrukken , wanneer zij bedenken " waardat toch alles heen moet." Klachten zijn aan de orde van den dag;de denkbeelden omtrent zooveel zaken die vroeger goed , vlekkeloos ,heilig werden genoemd , vindt men dikwijls op een treurige wijze veranderd in louter realistische en materialistische begrippen; men hoortvaak beweren dat vooral de jongelieden vroeger zoo veel eenvoudiger ,meer ongekunsteld waren dan thans; men vindt over ' t algemeen datde richting , die het onderwijs in de laatste jaren heeft gevolgd , hetmaatschappelijk leven van onze dagen niet in alle opzichten heeft ver-EENIGE OPMERKINGEN OVER DE NATUURWETENSCHAPPEN ENZ. 139beterd; men klaagt over wantrouwen , over een zekere mate van bederfin de maatschappelijke verhoudingen in één woord , over den realistischen tijdgeest.-Onder al die pessimisten , ach- en wee- roepers , vinden wij niet alleeneen menigte lieden , die door een blinde ingenomenheid met verouderdedenkbeelden of door een ziekelijke gehechtheid aan begrippen en gewoonten, van ouders en grootouders overgenomen, zich geroepen voelen om alleswat het nieuwe huldigt met een zekere stijfhoofdigheid op zijde teschuiven en zich te scharen onder de banier van ouderwetsche betweterij maar ook vinden wij er velen die , zonder een blinde neigingvoor het verouderde , ons op velerlei gronden zullen verklaren , waaromzij in het belang der menschheid meenen verplicht te zijn den snelvlietenden stroom van vooruitgang in zijn vaart te stuiten. Met dezelaatsten is ' t zeker noodig rekening te houden , hunne argumenten teoverwegen en die aan de werkelijkheid te toetsen; en dan kunnen wijzeker zijn , uit welk optimistisch oogpunt wij den stand van zaken ookmogen bezien , door vele hunner beweringen worden wij onwillekeurigtot een ernstig nadenken gebracht over menige kwestie en de daaruitvoortvloeiende voorstellingen , wier aanprijzing en uitbreiding wij vante voren wellicht geen oogenblik in overweging zouden hebben genomen.Onder al de kwesties die dan ook in onze dagen zoo veel verschilvan gevoelen uitlokken , behoort zeker genoemd te worden , de invloeddien de beoefening der natuurwetenschappen op de gedachtenrichtinguitoefent. Van vele kanten wordt toch beweerd , dat die invloed inmenigerlei opzicht ongelukkig werkt; dat de mensch , die zich zooveelmogelijk met de kennis dier wetenschappen heeft vertrouwd gemaakt ,gebracht wordt tot gevolgtrekkingen , die noodzakelijk moeten leidentot eene realistische wereldbeschouwing; dat hij door een gedurig vragenen zoeken naar verband en oorzaak van het bestaan der dingen , dikwijls een zekere mate van tevredenheid of kalme berusting moet prijsgeven , waardoor hij in strijd komt met de wereld en dikwijls met zijneigen gemoedsbestaan; dat zijn geest zich hoofdzakelijk richt op het zinnelijke en stoffelijke , en dat alles wat daarbuiten ligt over ' t hoofd wordtgezien en als nutteloos of onbestaanbaar wordt ter zijde gesteld; dat hijin ' t algemeen daarbij veel verliest en er weinig voor in de plaats krijgt.Dergelijke klachten worden dikwijls geuit door menschen, die daarbijwel degelijk een open oog hebben voor het groote nut en de heilzameverbeteringen die het gevolg zijn van de ontzaggelijke vorderingen , welke140 EENIGE OPMERKINGEN OVER DE NATUURWETENSCHAPPEN METdeze wetenschappen in onze eeuw hebben gemaakt; die uit den grondvan hun hart de toepassingen van de kennis der warmte , der electriciteit , enz. loven in het bestaan van spoorwegen en telegrafen; diemet verrukking nagaan hoe het arbeidsvermogen , in de uitgebreidesteenkolenlagen opgehoopt , eindelijk wordt omgezet in den reuzenarbeidvan onze meer en meer tot volmaking naderende stoomwerktuigen , waardoor de beschaafde landen alom worden verrijkt met nuttige voorwerpenvan allerlei aard , aan wier voortbrenging men voor een honderdtaljaren nog zou hebben gewanhoopt; die al de verbeteringen in onzeindustrie , onze geneeskunde , kortom in al de verschillende takken vanmaatschappelijk bedrijf gebracht, met elken dag meer en meer waardeeren.Terwijl , uit dit oogpunt bezien , elk beschaafd mensch de natuurwetenschappen huldigt en hare beoefening als noodzakelijk zal beschouwen, ziet toch menigeen de jeugd met een soort van huivering uit debron dier wetenschap putten. Afgezien daarvan dat men de quantiteit ,die tegenwoordig geleerd moet worden om iets te kunnen bereiken ,wel wat groot vindt , acht men de qualiteit in menig opzicht bedervend en giftig voor de jonge geesten; men vreest dat hun zin voorhet goede en het schoone zal overvleugeld worden door den zin voorhet alleen-nuttige , het doelmatige; en dat wel des te meer , naarmatehet zelfstandig denkvermogen en de redeneerkracht zich sterker bij hetjonge individu ontwikkelen .Dat er modellen van nog jeugdige nataurbeoefenaars bestaan , diemet al hun werken en studeeren in natuur- , schei- , plant- en dierkunde een tal van verwarde , dorre beschouwingen in zich hebben opgenomen , en in hun jeugdigen overmoed , in een staat van half-geleerdheid , den spot drijven met verschillende zaken , wier kennis en waardeering de jonge harten veeleer tot eer kon strekken , valt helaasniet te loochenen; en al moet hun aantal onderdoen voor diegenen , dieof door een zekere mate van bekrompenheid , waardoor zij niet in staatzijn hunne denkbeelden tot een genoegzame hoogte te ontwikkelen , òfdoor een gunstigen aanleg en een heldere opvatting van denkbeeldendie gevaarlijke klippen kunnen ontwijken toch is het voorzeker te betreuren dat de beoefening der natuurwetenschappen sommigen tot dien.moreelen teruggang kan brengen.Zoo komt dan onwillekeurig de vraag bij ons op: wordt de zin voorhet schoone , het enthousiasme , dat wij zoo gaarne in de jonge geestenopmerken en aankweeken', door de beoefening der natuurwetenschappenBETREKKING TOT DE AESTHETISCHE ONTWIKKELING. 141onderdrukt? Belemmert zij de aesthetische ontwikkeling , en zoo ja ,moet dan de kennis der natuurwerkingen , verplichtend als zij is wegenshare veelvuldige toepassingen in het maatschappelijk leven , niet eerderbeperkt worden tot een engen kring , dan dat zij , vooral onder diegenen die er later niet bepaald hunne bizondere studie van maken ,zooveel mogelijk wordt uitgebreid?Het stellen en bespreken van deze vraag kan menigeen misschienoverbodig voorkomen. Toch is dit , in onze dagen zelfs , lang niet hetgeval. In het leerplan , bij Kon. Besluit 27 April 1877 (Staatsblad 85)vastgesteld voor de gymnasia , werd aan de beoefening der natuurwetenschappen een zeer klein plaatsje ingeruimd , en verschillende stemmenverhieven zich daarop, die luide riepen om verandering en vermeerdering van het natuuronderwijs . De meeningen omtrent dit onderwijs enzijn invloed zijn dus nog wel degelijk verdeeld en uiteenloopend , enwij willen daarom trachten na te gaan in hoever het wantrouwen , datvelen nog jegens het natuuronderwijs schijnen te koesteren , al of nietgerechtvaardigd is.Het valt zeker niet te betwijfelen dat de zin voor het schoone bijiederen mensch aanwezig is , dat de ingenomenheid met het schooneiets is , dat als onafscheidelijk van de menschelijke natuur moet wordenbeschouwd. Hoe dit gevoel voor het schoone bij sommigen in hoogemate , bij anderen daarentegen weinig ontwikkeld kan zijn , wij kunnendit dagelijks opmerken , maar geheel ontbreekt het nooit. Reeds bijkinderen van verschillende standen vinden wij dat gevoel aanwezig;hoeveel bekoorlijke eigenaardigheid ligt er niet in de kinderlijke verrukking over een of ander , dat den kinderlijken schoonheidszin levendigaandoet! Het kind vraagt nog niet waarom en hoe; het ziethet bewondert. Wanneer dan later de menschelijke geest meer ontwikkeld en er naar gericht wordt, zich bepaalde begrippen van de verschillendevoorwerpen , die de natuur hem aanbiedt , te vormen , verliest hij daardoorwel is waar die zuivere , oorspronkelijke aanschouwingswijze - maar tochwordt gelukkig de zin voor het schoone in hem niet uitgedoofd; zijngeest , ruimer ontwikkeld , voor hoogere indrukken vatbaar , vindt inden oneindigen rijkdom der natuur nieuw voedsel , laaft zich aan deheerlijke voortbrengselen van natuur en kunst. Zoo wordt het schoonheidsgevoel tegelijk met het verstand ontwikkeld. Hij , die het schooneen142 EENIGE OPMERKINGEN OVER DE NATUURWETENSCHAPPEN METin de natuur zoekt of het schoone als kunstproduct wil voortbrengen ,in welken vorm ook , ' t zij in toon , beeld of woord , tracht altijd denatuur op te vatten als een geheel; hij streeft naar eenheid van vormen inhoud , analyseert niet , maar tracht , door bloote aanschouwing ,zich van het geheel een begrip te vormen. Ook de natuurwetenschapstelt zich ten doel tot het juiste begrip van de natuur en hare werkingen door te dringen , maar op welk een geheel tegenovergesteldewijze! Zij abstraheert en analyseert tot in de kleinste deelen; zij trachtdoor te dringen tot de kennis en werkingen van moleculen en atomen;terwijl de aesthetische blik het schoone gebouw tracht te ontdekken ,vraagt de natuurvorscher naar de bestanddeelen der bouwstoffen.Hieruit blijkt hoe uiteenloopend de richtingen zijn , die de natuuronderzoeker en de natuurbewonderaar volgen , en wij zouden , wanneerwij hierbij bleven stilstaan , werkelijk moeten vreezen dat iemand , dievoortdurend zijne gedachten tot één dier richtingen bepaalt en zijn denkenals ' t ware binnen een bepaalden kring moet concentreeren , de ontvankelijkheid voor begrippen , die langs den anderen weg worden verkregen ,wellicht voor altijd zou moeten missen: een ongelukkig lot voorzeker ,dat den armen natuurvorscher beschoren zou zijn , indien hij ten eenemale den weldadigen invloed , dien het schoone op den mensch uitoefent ,zou moeten missen. Maar geen nood! De kloof tusschen beide bovengenoemde wegen wordt niet steeds breeder: integendeel , die wegen zullenelkaar noodwendig ontmoeten.Vragen wij in de eerste plaats , bij wien men eer een zekeren graadvan schoonheidszin mag veronderstellen , bij den wetenschappelijk gevormden mensch of bij den onontwikkelde? Wie zal heden nog willenbeweren dat bij , die het schoone wil leeren bevatten en waardeerenof wel als kunstproduct wil voortbrengen , alle boeken ter zijde moetleggen en zijn geest , aan geen geregelden gedachtenloop gewend , alleenaan de bron der schoone natuur moet laven? Wij gelooven overtuigdte zijn dat , met meerdere wetenschappelijke vorming , de gegevens voorden aesthetischen zin talrijker worden. Wanneer wij bijv. de levensgeschiedenis nagaan van de groote dichters der laatste eeuwen , dan kunnenwij steeds vinden dat al die hoogbegaafden bijna zonder onderscheidgroote denkers zijn geweest; velen van hen hebben wetenschappelijkewerken nagelaten; wij behoeven ons slechts een GOETHE te herinneren ,en wij zullen moeten erkennen dat zijne natuurstudie zijn veelomvattenden dichterlijken geest niet in zijne vlucht heeft belemmerd. DatBETREKKING TOT DE AESTHETISCHE ONTWIKKELING. 143een natuurvorscher een natuurdichter kan zijn , bewijst ons onder anderende groote ALEXANDER VON HUMBOLDT in zijne verhevene natuurbeschrijvingen. Terwijl wij hier dan beide wegen vereenigd vinden , bespeurenwij ook den invloed , dien de wetenschappelijke zin op den dichterlijken geest heeft uitgeoefend , en wij komen tot het besluit dat deschoonheidszin niet onderdrukt is , maar gewijzigd. Zoo moest het ookzijn , want elke tijd stelt zijne eischen , ook aan het schoonheidsbegripen aan de kunst; de antieke vorm heeft moeten plaats maken voor demeer moderne opvatting en wij zouden al zeer onjuist te werk gaan ,indien onze geest , die zich tot het schoone voelt aangetrokken , alleenzijn toevlucht moest zoeken bij de antieken; zeer ondankbaar zoudenwij zijn jegens diegenen , die tot op den huidigen dag toe de diepste eninnigste gedachten , in overeenstemming met het leven der natie , inschoone vormen trachtten terug te geven. Door den vooruitgang in dewetenschap zijn de vrije phantasie en de ideale voorstellingen , die dendichterlijken geest in vroegeren tijd kenmerkten , beperkt geworden; denieuwe natuurwetten , de bekendheid met de hemellichamen , de vorderingen over ' t algemeen in de kennis van het wezen en de werkingenin het zichtbare heelal , hebben aan die phantasie engere grenzen gesteld; maar de dichter zal het schoone dat in de natuur ligt niet verloochenen; integendeel , hij zal het met zijn door helderder begrippengelouterden geest met geestdrift in zich opnemen. Alleen eenzijdigheiden bekrompenheid van denkbeelden kunnen tot de noodlottige resultatenvan een ziekelijk idealisme of van een verderfelijk materialisme voeren.Door bij de geestelijke ontwikkeling steeds voor oogen te houden, dathet noodzakelijk is elke zaak aan verschillende wijzen van beschouwingte onderwerpen , in plaats van vele zaken uit één enkel oogpunt te bezien ,zal men tot een bevredigend resultaat kunnen komen en niet bevreesdbehoeven te zijn dat de mensch door eenige studie , welke die ook zij ,ongelukkig zal worden.Wanneer wij dan ook overtuigd zijn dat wetenschappelijke vormingin ' t algemeen den aesthetischen zin eer zal verhoogen dan verlagen ,mogen wij toch niet over ' t hoofd zien dat in de natuurwetenschappende analytische beschouwing op den voorgrond staat , en hoewel wij bovenaangaven , hoe poëzie en natuurvorsching zeer goed kunnen samengaan ,behoeft hieruit nog geenszins voort te vloeien , dat natuur- of kunstgenot door eene strenge natuurstudie zou worden benadeeld. Wanneer wij toch met al de nauwgezetheid die onze geest toelaat , een zaak144 EENIGE OPMERKINGEN OVER DE NATUURWETENSCHAPPEN METanalyseeren , met de fijnste werktuigen en zekerste hulpmiddelen dekleinste bestanddeelen van een of ander lichaam trachten te vinden ,of de werking der deelen onderling willen opsporen , en eindelijk nalange inspanning , waarbij onze geest voortdurend op het abstracte gericht is , ons van die zaak langs dien weg een begrip hebben gevormd ,zou dan die exacte kennis en het volledig begrip van de werkingder deelen van dat geheel den indruk verminderen , dien dit geheel ,bij de harmonische samenwerking der deelen , op ons kan uitoefenen?Zou het genot , dat wij ondervinden wanneer een schoon geheel zichin eenigen vorm aan ons voordoet , merkbaar afnemen , wanneerwij van te voren dat geheel aan onze analytische beschouwingen enonderzoekingen hebben onderworpen? Wij gelooven zeker overtuigd tezijn , dat ook hierin alle vrees ongegrond is en willen , om een paarvoorbeelden te geven , den lezer voor een oogenblik als natuuronderzoeker stellen tegenover een natuurtafereel en een kunstwerk.--Gesteld dan , geachte lezer , dat gij na een langen tijd van onverpoosde studie in de natuurwetenschappen , na eenige dagen van voortdurende inspanning zelfs , veroorzaakt door een zwaar examen dat gijglansrijk doorstaan hebt , lust gevoelt om eens van de frissche , vroolijkenatuur zelve in volle mate te gaan genieten , en dat gij een of anderheerlijk plekje bezoekt , waar niets u meer aan de woelige stad en aanhet dompig studeervertrek herinnert. Het is een heerlijk schoone herfstdag , zoo helder , zoo zonnig als wij die bij ervaring kennen: een vandie laatste , vriendelijke afscheidsgroeten van den zomer. De schilderachtigste tinten vertoonen zich aan uw oog; een liefelijk landschap metde aangenaamste afwisselingen van lichte en donkere partijen breidtzich voor u uit. Het geheel oefent een meer dan opwekkenden invloedop u uit: gij gevoelt u als ' t ware een geheel ander mensch. Entoch , het heeft u aan natuurbeschouwingen , in den tijd die achter uligt , niet ontbroken; gij hebt u de leer der levensverrichtingen in deorganische wereld zooveel mogelijk eigen gemaakt , kunt nauwkeurigden invloed van licht en warmte op deze bloem en gene plant verklaren ,kunt ze ontleden in hunne bestanddeelen: gij zoudt die zelfs op staandenvoet één voor één kunnen opnoemen maar de indruk dien het schoonenatuurtooneel bij den eersten aanblik op u maakt , doet u alle deelenen onderdeelen voor een korte poos vergeten , de werking van het geheelhoudt u te veel bezig; gij geniet volop; uw abstracte kennis doet aanuw natuurgenot hoegenaamd geen afbreuk , en gij wandelt in een vroo-BETREKKING TOT DE AESTHETISCHE ONTWIKKELING. 145lijke , opgewekte stemming verder. Daar valt uw oog toevallig op eenplant , juist dezelfde waarvan gij op uw examen zooveel moest vertellen ,en onwillekeurig dwalen uwe gedachten nog eens af naar de deeltjesvan die plant en de werkingen waaraan zij zetel zijn , hoe diezelfde deeltjes weer op andere wijze verbonden en in andere verhoudingen in geheel verschillende lichamen worden teruggevonden , hoe aldie werkingen in de materie toch zoo naar vaste wetten geregeld envan elkaar afhankelijk zijn; dat alles gaat u in een oogenblik door hethoofd en te midden van die levende , vriendelijke natuur wordt gijgestemd tot verrukking en bewondering , dat van dit prachtig geheelelk onderdeel op zijn beurt weer een bewonderenswaardig geheel is endat de samenwerking van al die deelen , zoo juist geordend, weer kanleiden tot het heerlijk natuurtafereel , dat daar voor u ligt .-Uw natuurkennis heeft uw genot in ' t minst niet benadeeld , maarzij stemt u daarentegen nog meer tot oprechte bewondering voor denatuur zelve.Of wel , gij zult u in het bestudeeren der natuurkunde den laatstentijd in ' t bijzonder hebben beziggehouden met de geluidsleer , de leerder trillingsbewegingen , en gij hebt u daarvan de physische en mathematische beschouwingen goed eigen gemaakt; gij hebt het bekendewerk van HELMHOLTZ , Die Lehre von den Tonempfindungen met vruchtdoorgewerkt , zijt doorgedrongen tot het juiste begrip van tonen , klanken , harmonie; geen boventonen , geen combinatietonen zijn u meervreemd , en gij weet ' t haarfijn te verklaren waarom een klarinet zóóklinkt en een viool anders. Genotvolle uren hebt gij gesmaakt , toengij , al lezend en studeerend , aan de hand van den grooten physicus dentempel van wetenschap zijt binnengetreden , waar veel , dat u vroegeronbegrijpelijk en geheimzinnig toescheen , u geopenbaard is geworden.Gelukkig in het bezit van zooveel verworven kennis, gaat gij naar eenconcert; een goed bezet orchest laat u een sinfonie van den een ofanderen grooten componist hooren. Hemel , wat grijpen u die eerstevolle statige akkoorden krachtig aan! Gij wildet nu immers eens hooren of enkele instrumenten , op een bepaalde wijze samenwerkend , weldie en die uitwerking op u hadden , of maar uw geest dwaalt onwillekeurig af, en wordt zoo geheel overweldigd door de heerlijke harmonie en den rijkdom van gedachten , die de groote meester in zijnwerk heeft gelegd , dat gij genoodzaakt zijt het partiëele te vergetenen u geheel aan het genot van het kunstwerk over te geven. Den vol10146 EENIGE OPMERKINGEN OVER DE NATUURWETENSCHAPPEN METgenden dag zit gij in uw studeervertrek , en denkt nog onwillekeurigaan een en ander dat u gisteren zoo boeide en dikwijls in verrukkingbracht daar valt uw oog op het werk van HELMHOLTZ , en uwe gedachten dwalen af naar de geluidstudie; alles wat gisteren en zelfsnu nog in zijne nawerking u zoo bezighield en uw geestdrift opwekte ,waren toch maar trillingen , bewegingen van de materie , die op eenbepaalde wijze door uw fijn georganiseerd gehoorwerktuig zijn opgenomen; voelt gij u eenigszins ontstemd bij de gedachte , dat gij aldie samengestelde trillingen , wier opeenvolging en samenwerking u invervoering brachten , weer zoudt kunnen ontleden in enkelvondige slingerbewegingen van zóóveel in de sekonde? Neen , gij moet het bekennen , die methode van analyse heeft uw kunstgenot in ' t minst niet.bedorven; als op een geheel anderen weg liggend , heeft zij met ditgenot zelf niets gemeen gehad; maar terwijl gij nog een oogenblikdaarover zit na te denken , komt gij onwillekeurig tot de conclusie ,juist met behulp van uwe exacte kennis , dat de natuur grootsch enprachtig is in bare werkingen , want dat de kleinste , onzichtbare bewegingen van de materie op een bepaalde wijze geordend en verbondendoor den machtigen geest van het genie , tot het hoogste kunstgenotkunnen voeren. Ja , gij kunt er van verzekerd zijn , uw natuurkennisheeft het kunstgenot niet verminderd , maar zij verhoogt nu uwe waardeering van de kunst.Zoo zouden wij op nog vele dergelijke gevallen kunnen wijzen , waaruit kan blijken , dat de studie der natuurwetenschappen den gelukkigen invloed , dien de werking van het schoone in de natuur en in dekunst op den mensch uitoefent , in het minst niet zal schaden; integendeel , die kennis , zooals wij boven aantoonden , doet ons het schooneop hoogeren prijs stellen . Het een sluit het ander hier niet uit. Toenwij daar straks van het gebouw spraken , dat slechts in zijn geheel voorden aestheticus waarde heeft , terwijl de natuurvorscher de bestanddeelen der bouwstoffen onderzoekt , verzuimden wij er bij te voegen datVooreerst voor den natuurkenner het begrip van veel schoons is weggelegd , dat zich in de kleinste werkingen van de deelen openbaart , hetgeen voor den meer oppervlakkigen beschouwer blijft verborgen , en datvervolgens niets den natuuronderzoeker belet om ook het schoone vanhet geheel te genieten , welk schoon hem nog van meer waarde moetzijn , als hij in zijn geest van de kleinste deelen opklimt tot het geheel.Zoo kan dan zelfs de steeds toenemende ontwikkeling der natuur-BETREKKING TOT DE AESTHETISCHE ONTWIKKELING. 147kennis leiden tot verhevene beschouwingen , die onzen aesthetischen zinnoodwendig moeten verhoogen; een rijken voorraad poëzie houdt de natuurwetenschap in zich opgesloten , en den gelukkigen natuurbeoefenaaris het boven alle anderen gegeven die poëzie te leeren begrijpen enwaardeeren; hij leert in het natuurlijke , in het tastbare ook het verhevene zien .Want (en wij wenschen hier met nadruk op te wijzen , daar velendit nog maar niet willen weten of begrijpen) de natuurwetenschap bepaalt zich niet alleen tot de analytische methode van onderzoek; zijleert ons het grootsche natuurgebouw niet kennen door het af te breken , en dan de grondstoffen na een zorgvuldig onderzoek in den windte strooien zij bouwt ook weer op , en het is een sterk , schoon , indrukwekkend geheel , dat rust op de fundamenten van een nauwkeurigonderzoek , dat niet op enkel redeneering , maar op waarneming en proefneming gegrond is . Van het bijzondere klimt de natuurkenner tot hetmeer algemeene op; de hoogte waartoe de natuurkennis tot heden toeis opgevoerd , maakt de analytische methode onschadelijk , aangezien dejuiste kennis van de eigenschappen en werkingen der deelen slechtsde vaste basis vormt , waarop onze kennis van de werkingen van hetgeheel tot op een zekere hoogte berust. Mogen ook nog vele schakelsin de groote keten ontbreken , moge ook nog veel niet verklaard zijnen waarschijnlijk ook nooit verklaard worden voor zoover men denatuur en hare werkingen kan begrijpen en verklaren , wordt aldusde grond waarop onze bewondering voor haar berust , vaster , en worden wij nader gebracht tot eene meer degelijke erkenning van haregrootheid, dan oppervlakkige gissingen en op een onjuist vermoedengebouwde voorstellingen ons ooit kunnen geven.-Door de beoefening der natuurwetenschappen wordt eerst ons oogwerkelijk geopend voor den grooten samenhang, voor de alles omvattende eenheid die in de oneindige verscheidenheid der natuur bestaat.Sedert de wet der gravitatie de grondslag uitmaakt van de astronomie;de wet van het behoud van arbeidsvermogen den grooten band vormt diede verschillende verschijnselen , welke ons de natuurkunde leert kennen,aan elkaar verbindt; aan de wet van het behoud van stof alle scheikundige werkingen kunnen getoetst worden; de physiologie en anatomievan planten en dieren, in verband met de natuur- en scheikunde , onsde levensverrichtingen en bewonderenswaardige werkingen in de bewerktuigde organische wereld doen kennen , waardoor het kleinste levende148 EENIGE OPMERKINGEN OVER DE NATUURWETENSCHAPPEN MET-voorwerp , dat aan het onoplettend oog ontsnapt , onze bewonderingafdwingt; de geologie met de kennis der petrefacten en de Darwinistische leer ons een blik doet werpen op de vroegere geschiedenis deraarde , en de overtuiging meer en meer ingang vindt , dat eene wel iswaar langzame , doch gestadige ontwikkeling van lagere tot hoogerelevensvormen heeft plaats gegrepen hebben al deze verschillende takken der uitgebreide natuurwetenschap niet alleen iets in hooge mategewichtigs , maar ook iets werkelijk aesthetisch verkregen voor den denkenden mensch , en niet dankbaar genoeg kunnen wij zijn jegens allegroote natuurvorschers van vroegeren en lateren tijd , die ons niet alleen gevrijwaard hebben tegen onkunde en bijgeloof , maar die ons ookde natuur hebben leeren kennen als een tooneel niet enkel van ordeen duurzaamheid , maar ook van ontwikkeling en vooruitgang.Wel is waar valt niet te loochenen dat , sedert de hooge opvoeringder natuurwetenschappen ook vele denkbeelden zijn verspreid die opmenigeen een schadelijken en noodlottigen invloed hebben uitgeoefend ,maar dit kon alleen het gevolg zijn van eene overschatting van hetvermogen der natuurwetenschap. Er is geen leer verkondigd , van welkenaard ook , of zij heeft aanleiding gegeven tot overdrijving en dweperij;maar dat is de maatstaf niet , waarnaar wij de deugdelijkheid en dewaarde van eenige leer mogen beoordeelen; duizenden toch zijn hetslachtoffer geworden van de hoogste zedeleer , toen die door al te ijverigeaanhangers verkeerd werd opgevat en uitgelegd. De ontwerpers enverkondigers van eenige leerstelling kunnen niet aansprakelijk gesteldworden voor de bespottelijke overdrijving , waaraan vele volgelingen zichsteeds schuldig schijnen te moeten maken , en op deze laatsten alleenrust de schuld , wanneer eene zaak , hoe waardig en edel ook in haarbeginsel , noodlottige gevolgen heeft. Ook de natuurwetenschappen hebben in dit algemeene lot gedeeld; velen zijn met een verblinden ijverde nieuwe richting , die hun was aangewezen , ingeslagen , en hebbengemeend nu eerst op den waren weg te zijn om alles te kunnen verklaren , om daarbij tevens alles te verloochenen wat niet binnen hetbereik dier wetenschappen kon gebracht worden , en velen zijn in dienmaalstroom van overdrijving meegesleept en verloren gegaan. Maargelijk elk goed beginsel zich zelf handhaaft en moet zegevieren overde wanbegrippen die daaruit konden ontstaan , zoo zullen ook de goedezaden , door de natuurwetenschap uitgestrooid , welige , krachtige plantendoen opschieten , die bij toenemenden bloei en voortdurende ontwikkelingBETREKKING TOT DE AESTHETISCHE ONTWIKKELING. 149aan het onkruid , dat zich hier en daar nog mocht vertoonen , de groeikracht zullen ontnemen.Wanneer men na de voorgaande opmerkingen tot de gevolgtrekkingmag geraken, dat 1 ° de natuurwetenschappen de aesthetische ontwikkeling niet benadeelen of tegenwerken; 2 ° de grondige kennis dierwetenschappen leidt tot de erkenning en waardeering van veel schoonsdat voor den oningewijde blijft verborgen , dan blijft ten slotte nog devraag te beantwoorden , hoe het komt dat , zooals wij in het begin vandit opstel opmerkten , sommige natuurbeoefenaars reeds in hunne jongeleerjaren den stempel dragen van een zekere dorheid in hunne beschouwingen, van een bepaalde flauwheid en onverschilligheid ten opzichtevan enkele zaken , voor welke een zekere geestdrift en bewonderingjong en oud tot sieraad strekken.Na al hetgeen wij hierboven aanvoerden , moeten wij dit noodzakelijkzoeken in de wijze waarop die wetenschappen beoefend en onderwezenworden.Wij weten welk een groote quantiteit leerstof in den tegenwoordigentijd door onze jongelieden moet worden verwerkt. Zou dus , kunnenwij vragen, datgene wat van ieder vak en dus ook van de natuurwetenschap wordt geleerd , wel voldoende zijn , om hen geschikt te makenvoor een aesthetisch inzicht in enkele zaken? Laat ons toch bedenkendat meer dan een menschenleven noodig is om een klaar begrip eneen grondige kennis van een enkelen tak der natuurwetenschap te verkrijgen , zoodat men zich bij het schoolonderwijs in die vakken noodzakelijk moet beperken tot het verklaren der voornaamste grondbeginselen en van hunne toepassingen. Zou dus het begrip van het waarlijkschoone , dat die wetenschappen in zich bevatten , niet eerst verkregenworden , wanneer men zich door een grondige en uitgebreide studie opeen standpunt heeft geplaatst , waarop men niet kan verwachten datook de meest begaafde leerling zich bevindt na het voleindigen vanzijnen leertijd?Het is een gewichtige vraag die wij hier moeten stellen , want zijbetreft de ontwikkeling van het jonge geslacht , de toekomst van velendie ons lief en dierbaar zijn; maar wij meenen , na rijpe overweging ,daarop het volgende te moeten antwoorden:Wanneer aan eenige inrichting van onderwijs zooveel tijd wordt150 EENIGE OPMERKINGEN OVER DE NATUURWETENSCHAPPEN METbesteed aan de beoefening der natuurwetenschappen , dat de leerlingeneen juist begrip van de voornaamste natuurwerkingen en hare toepassingen krijgen en het verband tusschen die verschijnselen hier en daarleeren bevatten , en wanneer daarenboven hij , die geroepen is hetnatuuronderwijs te geven , zelf een juist oog en open hart hebbendevoor het schoone in de natuur , de jeugdige beoefenaars er op wijst ,zoo vaak daartoe aanleiding is , hoe men van het bijzondere tot hetalgemeene kan opklimmen , en alzoo , zelf met liefde voor de wetenschap vervuld , ook die liefde in de jonge harten weet op te wekken ,dan zal de invloed , dien dit onderwijs op het jonge geslacht uitoefent ,gunstig , de strekking weldadig zijn .Alzoo in de eerste plaats: geen verbrokkeling , geen besnoeiing inleerstof en tijd. Gaan wij na het aantal uren , dat gemiddeld aan deHoogere Burgerscholen aan de beoefening dier vakken besteed wordt ,zoo is dit aantal ruim voldoende om het gewenschte resultaat te verkrijgen , en ' t is zeer goed mogelijk dat zelfs met een paar uren minderhet natuuronderwijs ook nog zeer goede vruchten kan dragen. Het valtverder niet in den aard van dit opstel , om hier over een bepaald aantaluren te spreken; alleen wenschten wij te zeggen , dat eene overdrevenbeperking van dit onderwijs , waardoor de oppervlakkigheid in de handwordt gewerkt , in vele opzichten allertreurigste gevolgen kan hebben.Terwijl de minder begaafden aan het vluchtig overzicht , dat op diewijze alleen van die vakken zou kunnen gegeven worden , weinig zullenhebben en er voor hun verder leven bijna niets van zullen overhoudendan wellicht de flauwe herinnering aan enkele experimenten , die danvoor hen weinig meer waarde kunnen hebben dan het zien van eenigecuriositeit zullen de meer ontwikkelden genoodzaakt zijn hun denkente bepalen tot eenige brokstukken van het geheel , en zullen deze zoodoende gevaar loopen de slechte en bedorven vruchten te plukken , diemaar al te vaak door een verbrokkeld natuuronderwijs worden afgeworpen.-Wanneer dan een voldoend aantal uren voor het natuuronderwijs isbeschikbaar gesteld , zal er tevens tijd en gelegenheid bestaan , om nuen dan de leerlingen te wijzen op schoone gevolgtrekkingen , waartoehet een of ander behandeld gedeelte kan aanleiding geven; ook hierinvermijde men natuurlijk alle overdrijving. Het zou bespottelijk en daarenboven schadelijk voor elk juist begrip zijn , indien het natuuronderwijsontaardde in het geven van verhevene natuurbeschouwingen , waarbijde juiste begrippen aan misplaatste algemeene betrachtingen zoudenBETREKKING TOT DE AESTHETISCHE ONTWIKKELING. 151worden opgeofferd. Door een geschikte keuze van onderwerpen en toepassingen kan die overdrijving worden vermeden.Daardoor wordt de taak van hen die geroepen zijn het natuuronderwijs te geven , moeielijker , maar ook des te schooner; nog minder dananderen mogen zij uit het oog verliezen dat onze middelbare scholenen gymnasia geen plaatsen zijn , waar de jongelieden voor een of anderberoep " pasklaar" moeten gemaakt worden , maar wel dat hunne vorming en veelzijdige ontwikkeling het hoofddoel is , waarnaar het onderwijs in elke wetenschap streeft. Zoo doende zullen dorheid en oppervlakkigheid worden vermeden en zullen de natuurwetenschappen nietde minsten zijn die tot de vorming van het jonge geslacht bijdragen.Indien aan deze voorwaarden is voldaan , dan behoeft niemand meerwantrouwen te koesteren jegens den invloed , dien de beoefening dernatuurwetenschappen ook aan onze scholen op de jonge geesten zaluitoefenen; integendeel , men prijze zich gelukkig dat zoovele schatten ,die voor menigeen tot nog toe verborgen bleven , nu bestraald doorhet licht der wetenschap , het eigendom zullen worden van allen , diede vruchten weten te plukken van een grondig en degelijk natuuronderwijs.Wanneer deze regelen onder de oogen onzer lezers zullen verschijnen ,zal waarschijnlijk reeds het leerplan , dat eenige maanden geleden voorde gymnasia was vastgesteld , en waarin ook de natuurwetenschappenzoo stiefmoederlijk waren behandeld , zijn gewijzigd , en zal , zoo wijhopen , aan het natuuronderwijs een ruimere plaats zijn afgestaan. Degymnasia gaan alzoo een andere toekomst te gemoet. Wat mogen wijvan die toekomst verwachten? Ongetwijfeld veel goeds. Niemand beschouwe meer het natuuronderwijs , ook aan de gymnasia, als iets , waaraan uithoofde van de tijdsomstandigheden noode moest voldaan worden , waarbuiten men langer moeilijk kon blijven , als een lastige indringer maar men heete het hartelijk welkom , als iets dat evengoed strekt tot ontwikkeling en aesthetische vorming als de studie deroude talen en in ' t algemeen der letterkundige vakken.-Meer en meer worde men overtuigd dat de kennis der natuurwetenschappen , mits zij grondig beoefend worden , het natuurlijk gevoel , degeestdrift in den mensch niet zal verflauwen , maar versterken; dat zijhet standpunt , waarvan de mensch zichzelf en de wereld leert beschouwen, niet zal verlagen , maar verhoogen , en hem toch zal vrijwaren tegen ijdele zelfverheffing; dat , terwijl de verlichte mensch bij152 EENIGE OPMERKINGEN OVER DE NATUURWETENSCHAPPEN, ENZ .toenemende kennis de ontelbare weldaden , die de natuur in zich bevat ,meer leert erkennen en waardeeren , de natuurwetenschappen hare zegenrijke werking niet zullen missen in deze en in latere tijden.'s Hage , 29 November 1877.NASCHRIFT.De lezers die de laatste jaargangen van het Album der Natuur geregeld en trouw hebben nagegaan , zullen onwillekeurig opmerken datenkele zaken , waarvan in dit opstel melding werd gemaakt , lang nietnieuw mogen genoemd worden. Zoo wordt in den jaargang 1869 , ineen artikel van Prof. HARTING , reeds een krachtig pleidooi gevoerd tengunste van de natuurwetenschappen tegen de aantijgingen van materialisme en ongodsdienstige strekking , terwijl in den jaargang 1872Dr. W. GLEUNS Jr. den aard , omvang en strekking der natuurwetenschap bespreekt. Toch scheen het ons niet geheel noodeloos , ook indeze dagen dit onderwerp nog eens aan te roeren , daar wij nog zoovaak allerlei strijdige en valsche denkbeelden daaromtrent moeten opmerken. Mocht het niet te lang duren , dat een opstel als dit geheeloverbodig wordt geacht!F. M. J.VERVALSCHING VAN LEVENSMIDDELEN.DOORR. SINIA.In de eerste helft der 17de eeuw leefde in Engeland de wijsgeerTHOMAS HOBBES , die in zijn Leviathan en verscheidene andere werkendenkbeelden verkondigde , welke geheel en al in tegenspraak waren methetgeen de christelijke moraal tot dusverre geleerd had. Geen wonder ,dat de door hem geschreven boeken en verhandelingen vrij algemeenniet alleen voor onzinnig , maar zelfs voor godslasterlijk en staatsgevaarlijk werden uitgekreten. Het ligt niet in mijn plan , een overzichtte geven van zijn wijsgeerige beschouwingen; trouwens , dit zou mijnbevoegdheid ook te buiten gaan: ik wensch alleen hier aan te stippen ,dat hij de sedert dien tijd beroemd en berucht gewordene woordenuitsprak: dat de eene mensch een wolf is voor den anderen. Dat wasboud gesproken; immers , wanneer men op die stelling voortredeneert ,dan komt men tot het besluit , dat al de handelingen , waardoor demenschen zich kenmerken , gegrond zijn op baatzucht , op eigenbelang ,op egoïsme. Al zou ik nu niet gaarne de uitspraak van den beroemdenHOBBES in alle mogelijke opzichten beamen, toch ben ik overtuigd , datze zeer dikwijls niet valt te betwijfelen , en ieder zal het met mij eenszijn , dat er althans één gebied is , waarop die woorden maar al tevaak waar blijken te zijn. Het is ' t gebied van den handel , dat ikhier op ' t oog heb. Het is waar, dat er in alle plaatsen der beschaafde154 VERVALSCHING VAN LEVENSMIDDELEN.wereld tal van kooplieden zijn , wier eerlijkheid niet te verdenken is;maar even waar ook is het , dat zucht naar winst vele minder solidehandelaars aanspoort , zich met een behendigheid en een sluwheid , diehen in de oogen van sommigen stempelen tot hetgeen men een gladden , een slimmen koopman noemt , te verrijken ten koste van de beurshunner medemenschen , dank zij de minder groote geslepenheid vandezen. Dat noemt men handeldrijven , en zoolang er kooplieden zijn ,wier geweten van een zeer bijzondere rekbaarheid is , en koopers , diezich laten bedotten , zullen er bedriegers zijn en bedrogenen. En datzal wel altijd zoo blijven; want geld is de ziel van de negotie.Er bestaan echter bedriegerijen in den handel , die zoo gemakkelijkte ontdekken zijn , dat men al zeer onnoozel zou moeten zijn , wanneermen ze van tijd tot tijd niet bemerkte. Wanneer ge u b. v.in eenonsoliden winkel katoen voor linnen of wol laat verkoopen , dan bespeurt ge dit terwijl ge de daarvan vervaardigde goederen draagt , enge wacht u voor den tweeden keer; als ge twijfelt aan de eerlijkheidvan uw turfboer , en meent , dat hij u ' t getal niet geeft , dat u toekomt , of dat hij de co*kes , alvorens ze aan u af te leveren , uit purezuinigheid met een zekere hoeveelheid water doortrokken heeft dezelaatste twee gevallen komen , naar men zegt , nog al eens voor dankunt ge uw geluk bij een ander beproeven , of, wanneer deze van't zelfde gehalte is , u des noods met eigen oogen gaan overtuigen , datge bedrogen , eigenlijk , bestolen wordt.--Maar , helaas! er wordt maar al te veel een bedrog gepleegd , datsteeds grooter proportiën aanneemt , naarmate de wetenschap vooruitgaat , zoodat de bekende spreuk: "kennis is macht" , voor den bedriegereen ontwijfelbare waarheid wordt , omdat die macht door hem wordtomgezet in geld , en den bedrogene vaak wanhopig doet uitroepen:"kennis is een vloek".Dat bedrog betreft de spijzen en dranken , die we dagelijks gebruiken.Talrijk zijn de klachten , die in den laatsten tijd in alle beschaafdelanden worden vernomen over de vervalsching der meest onontbeerlijkelevensmiddelen. Het is maar al te waar , dat de snelle vorderingen ,die de scheikunde maakt , door de behendige fabrikanten en koopliedendikwijls ten nadeele van de verbruikers hunner artikelen worden aangewend. En wat het ergste is , dikwijls worden vervalschingen gepleegd ,zonder dat men zich er om bekommert of de gezondheid der consumenten er al dan niet schade door lijdt.VERVALSCHING VAN LEVENSMIDDELEN. 155Aan dit onderwerp wensch ik eenige bladzijden te besteden.Ik hoop , dat het mij gelukken zal , mijn lezers te doen inzien , dathet geen zucht naar nieuwigheden is , die gedurende den laatsten tijdvelen de pen doet opvatten om de wenschelijkheid te betoogen , dat erstrenge wetten mogen worden uitgevaardigd tegen de vervalsching dermondbehoeften.Gezondheid is de grootste schat , ziedaar een spreekwoord , van welksonomstootelijke waarheid iedereen zoo zeer doordrongen is , dat hetzich bij de geringste ongesteldheid van ons zelven of van familiebetrekkingen of kennissen aan onzen geest opdringt. Maar wanneer weons wel bevinden , of niet in aanraking met zieken komen , beseffenwe die waarheid dikwijls maar al te weinig. Terwijl ons lichaam gezond is , lijdt onze geest vaak aan een beklagenswaardige ziekte , endie ziekte heet zorgeloosheid. Iedereen is overtuigd , dat zijn lichaamdoor de spijzen en dranken , die hij gebruikt , in stand moet wordengehouden , en toch bekommert hij er zich in den regel weinig om , ofhun gehalte wel zoodanig is , dat hem daarvan geen kwaad kan overkomen; wanneer hij voor de waren slechts den gewonen prijs betaalt ,en deze geen al te verdacht uiterlijk hebben , dan vertrouwt hij op deeerlijkheid van den leverancier en laat violen zorgen. Zorgeloosheid bij't inkoopen der meest noodzakelijke levensmiddelen heerscht sinds jaaren dag in bijna alle huisgezinnen , en laat de handen ruim aan gewetenlooze knoeiers , voor wie geld verdienen de hoogste zaligheid is ,al geschiedt het ook ten nadeele van de gezondheid hunner medeburgers. Zorgeloosheid , gevoed door een verkeerde zucht tot bezuiniging ,zit dikwijls voor in diakoniehuizen en armengestichten , in weeshuizenen kostscholen , en helaas! zorgeloosheid beheerscht ook tot hiertoe deregeering van zoo menig land , wier eerste plicht het is , voor de belangen en dus ook zeer zeker voor de gezondheid van alle onderdanente waken.Laten we thans eens nagaan , of we inderdaad reden hebben , ons bezorgd te maken over de vervalschingen , die bij de bereiding der levensmiddelen plaats grijpen; of we recht hebben te vreezen ,dat de gezondheid der maatschappij er op den duur onder lijden zal; of wewaarlijk niet te veel eischen , als we er op aandringen , dat de hooge156 VERVALSCHING VAN LEVENSMIDDELEN.regeering een wet uitvaardige , die de vervalschers met boete of gevangenisstraf bedreigt.Kiezen we in de eerste plaats ' t onontbeerlijkste artikel , dat doorarm en rijk genuttigd wordt, het brood. Gelijk bekend is , zijn tarween rogge de twee graansoorten , waarvan ' t brood , hetwelk we dagelijks gebruiken , gebakken wordt.ren ,In de eerste plaats dan moet ik mededeelen , dat het eten van broodongesteldheden kan veroorzaken, waaraan noch de meelhandelaar, noch debakker eenige schuld heeft. Er zijn namelijk verschillende schadelijke plantensoorten , die òf op de tarwe en rogge woekeren, òf op den akker groeien.Tot deze laatste behooren b. v. een bekende soort van boterbloem , deakkerhanepoot , en de hondspieterselie , beide vergiftig. De zaden daarvan geraken door achteloosheid van den landbouwer , die geen behoorlijke zorg voor ' t wieden draagt , dikwijls onder de graankorrels , en't gebruik van ' t daarvan afkomstige meel is schadelijk voor de gezondheid. Meer gevaar hebben we echter te duchten van 't moederkoeen zwamsoort , die vooral gedurende vochtige zomers op ' t korenwoekert. Daar ons land geen genoegzame hoeveelheid tarwe en roggevoortbrengt tot onderhoud der bevolking , wordt het meeste graan hieringevoerd , voornamelijk uit Pruisen en Rusland. Ik acht het daaromniet ongepast , een oogenblik de aandacht te bepalen bij ' t onderzoekvan een Duitsch geleerde , Dr. HULWA , naar 't voorkomen van moederkoren in de Silezische roggesoorten van de jaren 1875 en 1876. Dathij alleen de rogge onderzocht , is hieraan toe te schrijven , dat dezeplant veel meer aan ' t bezoek van ' t moederkoren is blootgesteld dande tarwe. Honderd en zestig monsters roggemeel werden door genoemdengeleerde volgens een eigenaardige , doeltreffende methode aan een scheikundig onderzoek onderworpen , en ' t resultaat was , dat in slechts 11.van de 160 monsters geen moederkoren was aan te toonen. In 70 ,dus in bijna de helft , vond hij 1 , procent en iets daarboven; 37 monsters bevatten ½ procent en iets daarboven , en in 6 wisselde 't moederkorengehalte af tusschen 1 en 2 procent. Gesteld nu , dat iemand vanhet roggemeel , hetwelk 1 procent moederkoren bevatte , 500 gram , d. i.een half kilogram per dag gebruikte, wat in den geringeren stand zekerdikwijls genoeg gebeurt , dan zou hij dagelijks 5 gram moederkoren innemen, en dit is een hoeveelheid zóó groot, als slechts in hooge noodzakelijkheid bij sommige ziektegevallen door de geneeskundigen wordt voorgeschreven. Wel is waar behoort het moederkoren niet tot de gevaar2VERVALSCHING VAN LEVENSMIDDELEN. 157lijkste vergiften; doch het is menigmaal gebleken , dat het aanhoudendgebruik daarvan gevaarlijke ziekten kan veroorzaken. In 1875 en 1876althans brak ten gevolge hiervan in Silezie een vreeselijke epidemieuit , die ook vroeger meermalen verschillende streken van Duitschlanden Rusland geteisterd heeft. Deze ziekte draagt den naam van kriewelziekte , en een der voornaamste verschijnselen er van is , dat de lijdersklagen over ' t zoogenaamde slapen hunner ledematen , hetwelk gepaardgaat met een gevoel , als of er mieren over heen liepen. Van daar danook de zonderlinge naam van kriewelziekte . Krankzinnigheid , verlamming , blindheid , doofheid , kortom allerlei kwalen brengt ze mede , ensomtijds eindigt ze zelfs met den dood.Ook Russische en Poolsche rogge werd in de laatste jaren doorDr. HULWA herhaalde malen onderzocht , en steeds bleken ze niet alleeneen groote hoeveelheid moederkoren , maar ook zaden van verschillendeschadelijke planten te bevatten. Niet ten onrechte betoogt hij daaromde wenschelijkheid van de oprichting van proefstations , waar ' t graan,alvorens gemalen te worden , of anders ' t meel , voordat er brood vangebakken wordt , onderzocht kan worden.Voordat we nu overgaan tot de bespreking van de wezenlijke vervalschingen , waaraan ' t meel en daardoor ook ' t brood onderhevig is ,wil ik eerst aantoonen , dat vele bakkers , die als eerlijke , welgezindeburgers bekend staan , dagelijks diefstal plegen tegenover u en mij ,zelfs zonder dat ze hun meel met het een of andere surrogaat vermengen. Om dit duidelijk te maken , wil ik het tarwebrood als voorbeeldkiezen.Gelijk bekend is , worden de tarwekorrels door wrijving tusschen demolensteenen fijn gemalen , en ' t daarvan afkomstige meel wordt gezeefd , of gebuild , zooals men het gewoonlijk noemt , en daardoor bevrijd van de zemelen.Dit meel kan hoogstens een weinig kwarts bevatten , afkomstig vande molensteenen; daarover behoeven we ons echter niet ongerust temaken; immers een weinig zand schuurt de maag , zooals de menschenzeggen , en kan in elk geval niet vergiftig zijn. Wanneer men nu goedtarwemeel behoorlijk vermengt met water , zoodat het vocht de geheele massa doortrekt , verkrijgt men een zeer taai deeg , dat men in158 VERVALSCHING VAN LEVENSMIDDELEN.allerlei vormen kan kneden. De taaiheid wordt veroorzaakt door eenstof, die aan al onze graansoorten eigen is en wegens hare kleverigheidden naam draagt van kleefstof. Wil men deze laatste beter leeren kennen , dan legge men ' t deeg op een stuk neteldoek , en late , terwijlmen steeds blijft kneden , er zoo lang water op vloeien , tot dat hetophoudt met een melkwitte kleur er door heen te loopen. Men zaldan op ' t neteldoek een grijsachtige , taaie stof overhouden , en ziedaarde kleefstof. Als men ' t doorgeloopene melkwitte vocht rustig laatstaan , bezinkt daaruit na eenigen tijd een wit poeder , dit is zetmeel ,dat men ook tarwestijfsel zou kunnen noemen.Goed tarwemeel is voornamelijk samengesteld uit twee stoffen , kleefstof en zetmeel; van de eerste bevat het 12 en van de laatste 71 procent , de rest bestaat uit 12 procent van een gomachtige stof en 1 procent hars. Men ziet dus , dat het volstrekt niet moeilijk is , te bepalen ,of een soort van tarwemeel een genoegzame hoeveelheid van de tweehoofdbestanddeelen , zetmeel en kleefstof , bevat.Wat doet nu de bakker , wanneer hij er brood van wil bakken? Hijkneedt het meel met water , waarbij hij een weinig melk en zout voegt ,tot deeg , en geeft daaraan den vorm , dien hij verkiest. Vervolgensmengt hij er een weinig gist door. De gist bestaat uit mikroskopischkleine schimmelplantjes , die zich ontwikkelen aan de oppervlakte van't mengsel van roggemeel en water , waaruit te Schiedam de jeneverbereid wordt. Als ' t deeg nu eenigen tijd matig verwarmd wordt , begint het te gisten , dat wil zeggen , binnen in ontstaan bellen vankoolzuurgas , die zich een uitweg banen , en door hare spankracht hetdeeg losser maken. Nu wordt het gegiste deeg in een gloeienden ovengeplaatst; de gisting neemt door de hooge temperatuur eerst nog toe,tot dat ze , bij 100 graden ongeveer , plotseling ophoudt , en ' t broodverder gaar gebakken kan worden. De holten , die we in ' t brood aantreffen , zijn dus alleen veroorzaakt door het ontsnappen van ' t koolzuurgas , dat gedurende de gisting ontstaan is. En dit gas heeft zijnontstaan te danken aan den invloed der bijgevoegde gist op ' t vochtigemeel; daardoor wordt een deel van het zetmeel eerst veranderd in suiker , en vervolgens in alcohol en koolzuurgas.We hebben dus hier ' t zelfde verschijnsel als in de branderijen enbierbrouwerijen , alleen met dit onderscheid , dat bij ' t bakken vanbrood de alcohol niet blijft , maar bij verdere verhitting vervliegt.Als ' t brood gebakken is , bevat het , zoolang het nog versch is ,VERVALSCHING VAN LEVENSMIDDELEN. 159ten naastebij 40 procent water , dus slechts 60 procent voedende bestanddeelen.―Dit is het gehalte van goed brood , hetwelk in de meeste kleinereplaatsen , helaas! een groote zeldzaamheid is. Nu is het bijna regel ,dat een broodbakker , die niet al te weelderig leeft , waartoe trouwens't vak ook heel weinig aanleiding geeft , als hij zich in een behoorlijkeklandizie mag verheugen , dikwijls in betrekkelijk korten tijd zijn schaapjes op ' t droge heeft. Maar dit behoeft ons ook volstrekt niet te verwonderen , wanneer wij ' t brood , dat hij dag aan dag aflevert , eenigszins nauwkeurig beschouwen. Immers , meestal is het week op ' t gevoel(klieterig , zou men in Noordholland zeggen) en wanneer men een stukjeer van tusschen de vingers kneedt , blijkt het nog een tamelijk vochtig deeg te zijn . De reden hiervan is , dat de bakker zijn oven te hardgestookt heeft; of hij dit gedaan heeft om spoedig van den niet benijdenswaardigen arbeid te kunnen uitrusten , dan wel omdat hij zijnvak niet goed geleerd heeft , een schaduwzijde van de afschaffing dergilden , zullen wij in ' t midden laten. Doch hoe het ook zijnmoge , zeker is het , dat hij hierdoor zijn klanten niet bevoordeelt ,wel zijn eigen kas. Want door ' t vuur te heet te stoken , wordt hetbrood al te spoedig met een bruine korst bedekt , en deze belet hetverdere verdampen van het onder ' t deeg gemengde water. De klantenworden in elk geval de dupe er van; want in plaats van 40 krijgen zeveel meer procenten water in hun maag. Onderstellen we , dat hetbrood dat we eten , slechts 5 procent te veel water bevat , dan gebruiken we gemiddeld eens in de 20 dagen water voor brood , zoodat wekunnen rekenen , dat we gemiddeld 18 dagen per jaar ons geld voorwater in plaats van voor brood betalen. Nemen we tot maatstaf eenhuisgezin , dat elken dag 3 wittebrooden à 13 cents gebruikt , danbrengt dit den bakker een buitengewone jaarlijksche winst aan van ruim7 gulden. Als hij 50 zulke klanten heeft , verkoopt hij derhalve elk jaarvoor f 350 water , en dit , 20 jaar lang volgehouden , groeit aan toteen aardig kapitaaltje.En nu de vervalsching van ' t brood. Vooreerst acht ik het , sedertde broodzetting hier te lande afgeschaft is , volstrekt niet zeker , datniet hier of daar soms gewichtsvervalschingen plaats hebben. Daaromware het zeer te wenschen dat de wet , die een bepaald gewicht voorieder brood schijnt voor te schrijven , streng gehandhaafd werd. Uiterstdoelmatig zou het zijn , wanneer bepaald werd , dat in elken bakkers-160 VERVALSCHING VAN LEVENSMIDDELEN.winkel een bord moest hangen , waarop de prijs en ' t gewicht van ' t broodvoor iedereen duidelijk te lezen stonden. Elk brood zou voorzien kunnenzijn van een merk , waardoor het gewicht werd aangegeven , dat het behoorde te bezitten. Elke bakker zou verplicht moeten worden , het brood ,indien zulks verlangd werd , in tegenwoordigheid der klanten te wegen ,terwijl men hem , indien het ten minste 24 uur oud was , een kortingvan 1 hectogram op elk kilogram zou kunnen toestaan. Brood , datniet het volle gewicht had , zou door de politie , of nog beter doorbeedigde keurmeesters , onmiddellijk in beslag moeten worden genomen ,en den bedriegelijken bakker zou men een niet al te geringe geldboetemoeten opleggen en bekend moeten maken. Doch ook dit bedrog is inzoo verre van ondergeschikten aard , dat de gezondheid der verbruikerser geen nadeel van ondervindt. Veel erger is de vervalsching door vermenging van het meel met vreemde bestanddeelen. Die vreemde bestanddeelen zijn niet altijd van even onschuldigen aard. Zoo lang ' t meelslechts vermengd wordt met andere meelsoorten , heeft men nog niette klagen , al is het ontegenzeggelijk waar , dat ook deze wijze vanvervalsching niet goedgekeurd kan worden; want al wordt de gezondheid hierdoor niet direct benadeeld , het brood wordt er minder verteerbaar en minder voedzaam door; men lijdt dus op zijn minst genomendaardoor of geldelijk verlies , òf ' t lichaam krijgt niet datgene , waarophet aanspraak heeft , en vooral de kinderen der armen , die toch alschraal gevoed worden , zullen dus de slachtoffers worden van de inhaligheid van den meelhandelaar of van den bakker. Reden te overdus om deze wijze van vervalsching met kracht tegen te gaan. Vooralaardappelmeel en gemalen erwten en boonen , rijst , maïs en lijnzaadworden dikwijls onder ' t tarwe- en roggemeel gemengd. Nu is het treurig genoeg , dat het uiterst moeilijk is te bewijzen , dat er vervalschingmet meel van erwten en boonen heeft plaats gehad; een ervaren koopman bemerkt het echter spoedig door den eigenaardigen reuk en deneenigszins bitteren smaak. ' t Voornaamste , dat de scheikundige hierkan doen , is , de na verbranding van ' t meel overblijvende asch te wegen , daar erwten en boonen meer verbrandbare bestanddeelen bevatten dan tarwe- of roggemeel. Verder zou een onderzoek met het mikroskoop hier kunnen beslissen , of de verkochte waar al dan niet meelvan peulvruchten bevat.Even als ' t meel , heeft ook het tarwebrood , dat , behalve tarwe , meelvan erwten of boonen bevat , een bitterachtigen smaak , terwijl hetVERVALSCHING VAN LEVENSMIDDELEN. 161een roodachtige tint heeft. Veel gemakkelijker is het , aan te toonendat er vervalsching met aardappelmeel heeft plaats gehad; de scheikunde en het mikroskoop kunnen dit beslissen. Hoever de vervalschingtegenwoordig wel gaat , blijkt hieruit , dat zelfs de gist , die door denbakker gekocht wordt , dikwijls met aardappelmeel vervalscht wordt.Het strekt zeker niet tot eer van ons land , dat , volgens een bevoegdeDuitsche autoriteit , MAX BAUER , in de Rijnprovincie en in Westfalenvervalschingen op uitgebreide schaal gepleegd worden met behulp vanmengsels van verschillende meelsoorten , die vooral uit Nederland daarworden ingevoerd. Nog bedroevender is het , dat vooral ook in onsland ' t zoogenaamde kunstmeel op groote schaal bereid wordt. Bestondnu dit kunstmeel nog maar uit stoffen , welke tot de levensmiddelengerekend kunnen worden; doch dit is in de , verste verte ' t geval niet;want ze zijn van dien aard , dat men thans naar waarheid kan zeggendat er in de 19de eeuw in de meest beschaafde landen menschen worden gevonden die aarde eten. Immers gips , krijt , aluin , pijpaarde ,porseleinaarde , welke laatste stof in den meelhandel bekend staat onder den naam van China-klei en , naar men zegt , bij scheepsladingentegelijk ait China wordt aangevoerd , zwaarspaath , magnesiet , speksteen , kopervitriool , zinkvitriool- al deze stoffen , waarmede ' t meel enbijgevolg ook 't brood vervalscht wordt zijn aard- of metaalachtige bestanddeelen. Eenige maanden geleden las ik nog in een dagblad een aanvraag om groote hoeveelheden zwaarspaath , te leveren aan een welbekende firma! Dat het in Duitschland zelf echter ook niet pluis is ,bewijst een mededeeling van den reeds vroeger door mij genoemdenDr. HULWA. Deze geleerde bericht namelijk , dat het poedervormige afval van ' t albast , waarvan in sommige fabrieken pendulekasten , vazen ,enz. vervaardigd worden , met aardappelmeel vermengd en dan verkochtwordt onder den fraaien titel van: gezuiverd aardappel-zetmeel tot voeding van jonge kinderen!--De vermenging van het meel met krijt , gips , pijpaarde en porseleinaarde levert voor den bakker , behalve dat het goedkooper is dan meel ,nog twee groote voordeelen op: ten eerste wordt het brood daardoorzwaarder , ten tweede witter. Zulk brood is min of meer zanderig ,wanneer men het doorsnijdt; bovendien zijn deze bijmengsels gemakkelijk langs scheikundigen weg , hetzij in de na de verbranding overblijvende asch , hetzij in ' t meel zelf aan te toonen. Aluin wordt bij 'tmeel gevoegd, ten einde het een beter aanzien te geven; ' t brood wordt oo162 VERVALSCHING VAN LEVENSMIDDELEN.hierdoor witter , en , wat wederom van groot belang is voor den bakker , het kan daardoor meer water opnemen. Men wachte zich dus in't algemeen voor brood dat buitengewoon blank ziet . Ware het , dataluin volkomen onschadelijk was , dan zou men zich , nu men toch eenmaal vervalscht brood eet , des noods om deze bijmenging niet bekreunen; maar aluin behoort tot de vergiftige stoffen , al is het ook waar , dathet geen hevig vergift is . Proeven , op dieren genomen , hebben bewezen ,dat het gebruik van aluin aanleiding geeft tot ontsteking der slijmvliezen.Wat evenwel de vermenging van ' t meel met poeder van zwaarspaathbetreft , deze is van meer misdadigen aard , omdat die stof zeer vergiftig is. Deze delfstof ontleent haren naam aan haar groot soortelijkgewicht , en wordt in overvloed in verschillende deelen van Duitschland , Oostenrijk en Engeland aangetroffen. Een van hare bestanddeelenis het metaal , dat in de scheikunde den naam van barium draagt;ook deze naam , afgeleid van het grieksche woord Bapos , zwaar , iste danken aan de bijzondere zwaarte dezer stof. Voor den meelverkooper heeft dit mineraal voor , dat het verblindend wit ziet; hij kandus hierdoor aan geelachtig , slecht meel een helder tintje mededeelen ,en hij weet het bij ondervinding , dat zijn waar alzoo beter aftrekvindt. En dan , wat zeker gansch niet verwerpelijk is , het poeder vanzwaarspaath weegt meê; een reden te meer dus om het er eens meete beproeven. "Wat de menschen niet weten , deert hun niet ”, zooredeneert hij; en ge moet ook niet denken , dat het ' s mans toeleg iszijn klanten , de bakkers , te noodzaken , den menschen vergift in demaag te stoppen. Och neen , de bijmenging van ' t zwaarspaathpoeder ,voor welks verleidelijke witheid hij bezwijkt , geschiedt enkel en alleenuit belangstelling in ' t geluk en de welvaart van zijn gezin; dat hetnu toevallig vergiftig is , kan hij niet helpen. Intusschen zou ik wenschen , dat men hem , die op deze wijze in de behoeften der zijnentracht te voorzien , met de wet in de hand kon aantoonen , dat bijeen dief is van slechter allooi dan de arme drommel , die in ' t belangvan zich zelven en zijn huisgezin , als de honger hem drijft , een vande brooden steelt , die van ' t met zwaarspaath vervalschte meel gebakken zijn. Op den diefstal van één brood staat straf; terwijl dezwaarspaathhandelaar ongestraft honderde menschen besteelt en in hungezondheid benadeelt. Wanneer er eerlang een wet op de vervalschingen van levensmiddelen tot stand mocht komen , dan zou ik wenschen ,dat men van tijd tot tijd het zwaarspaath , dat men bij kunstmeel-VERVALSCHING VAN LEVENSMIDDELEN. 163handelaars in beslag had genomen , publiek verkocht; een loodwitfabrikant zou er althans zonder schade voor de openbare gezondheidzijn loodwit mee kunnen vervalschen. Niet onaardig zou het zijn , wanneer men het verarbeidde tot vuurwerk , en dat dan het volk , eenmaalwakker geschud , voor de woning van elken erkenden meelvervalschereen serenade met ketelmuziek bracht , opgeluisterd door groen bengaalsch vuur. Juist de vluchtige bariumzouten zijn namelijk de oorzaak van deze groene kleur , waarin zich dus tevens de hoop op beterschap zou kunnen uiten. Dit onschuldige middel zou misschien nogmeer uitwerken dan geldboeten.De zwaarste vergiften , die onder het meel worden gemengd , zijnkoper- en zinkvitriool , waarvan vooral ' t eerste menigvuldig gebruiktwordt , ten einde aan ' t brood een fraai uiterlijk te geven. Gelukkigis het al wederom , dat de scheikunde in staat is , zelfs zeer geringehoeveelheden daarvan op te sporen.De bespreking van meel en brood heeft ons vrij lang opgehouden;de belangrijkheid daarvan als voedingsmiddelen gaf daartoe echter onwillekeurig aanleiding. Laat ons dus thans tot de behandeling vanandere levensbehoeften overgaan. Terloops deel ik eerst nog mede , datook andere meelsoorten aan veelvuldige vervalschingen , hoewel minderschadelijk , wat de gezondheid betreft , onderhevig zijn. Rijstemeel b. v.wordt soms vervalscht met meel van tarwe , of rogge , van maïs , ofvan boonen. De tapiocca , een fijne meelsoort , welke uit den wortelvan een Amerikaansche plant bereid wordt , maakt men dikwijls naop de volgende vernuftige wijze. Men verhit natgemaakt aardappelmeelop platen van rood koper tot een temperatuur van 100 graden Celsius.Ziedaar de tapiocca , welke veelal in den handel voorkomt , en dienatuurlijk tot kopervergiftiging aanleiding kan geven. Als kindervoedselis ze dus zeker niet aan te bevelen. Met het arrowroot is het nietveel beter gesteld; want meestal is het sterk vervalscht met aardappelmeel. En de sago , 'die men ons verkoopt , dikwijls onder den fraaiennaam van sagobloem , bestaat bijna nooit uit iets anders dan aardappelmeel. Elke huisvrouw trouwens kan dit bedrog zelve gemakkelijkontdekken; want de echte sago laat zich niet gemakkelijk fijn wrijven , de nagemaakte wel. Deze laatste vormt , met kokend water aangeroerd , ook veel eerder een brij dan de echte , die een lang en aanhoudend roeren vereischt. (Slot volgt.)SLIMHEID VAN RAVEN.In het verhaal van de noordpoolreis van kapitein M'CLURE wordthet volgende medegedeeld van twee raven , die aan boord van den Investigator in Mercer-baai tam geworden waren. Zij leefden van het afvaldat het scheepsvolk na zijne maaltijden wegwierp. De hond van hetschip beschouwde deze restjes echter als zijn wettig eigendom en betwistte ze aan de raven; doch deze waren hem te slim op eene wijzedie iedereen vermaakte. Zij hadden gemerkt dat de hond ook op henzelven loerde , en plaatsten zich nu opzettelijk in zijn weg , wanneerde schotels op den vuilnishoop buiten het schip geledigd werden. Dehond rende dan op hen aan; de raven vlogen eenige weinige ellen verder; de hond rende op nieuw naar hen toe , waarop zij dan weer watverder vlogen , en zoo ging dat voort totdat de hond op aanmerkelijkenafstand van het schip verwijderd was , waarna de vogels rechtstreeksnaar het schip terugvlogen , en doorgaans met hun maal gereed waren ,voordat de hond de fopperij ontdekt had. L.INKT OM OP GLAS TE SCHRIJVEN.In de zitting van 24 Augustus 1876 der chemische sectie van deAssociation française deelde de heer KESSLER mede , dat het hem gelukt wasuit een mengsel van fluorwaterstof- ammoniak en azijnzuur of fluorwaterstofzuur een inkt te vervaardigen , waarmede men gemakkelijkop glas kan schrijven. De aldus geschreven letters zijn mat , gemakkelijk leesbaar en onuitwischbaar. Hij deelde met dezen inkt gevuldefleschjes onder de leden rond. De juiste samenstelling van het mengselwordt echter niet opgegeven. (Revue scientif. 1876 p. 497.)HG.VERVALSCHING VAN LEVENSMIDDELEN.DOORR. SINIA.(Vervolg en slot van blz. 163 ) .Tot de gewichtigste levensmiddelen behoort ook de suiker , die voornamelijk uit het sap van twee planten bereid wordt , n . 1. het suikerrieten den beetwortel. Dat genoemd artikel al lang bekend moet zijn geweest , blijkt hieruit , dat reeds PLINIUS , die in de eerste eeuw naChristus' geboorte leefde , het beschrijft , en wel met de volgende woorden: " Arabië is haar vaderland; de indische echter is beter dan dearabische suiker. Het is een soort van honig , die uit riet verzameldwordt , zoo wit is als gom , en tusschen de tanden knarst. De grootstestukken hebben de grootte van een boon. Men gebruikt haar alleen inde geneeskunde." Tegenwoordig zouden deze laatste woorden niet meerwaar zijn; immers , al speelt de witte suiker in de artsenijmengkundeeen gewichtige rol , wij weten , dat het huishoudelijk verbruik tegenwoordig zeer aanzienlijk is en van jaar tot jaar toeneemt. Nu is hette bejammeren , dat het een doorgaande regel schijnt te zijn , dat devervalschingen gelijken tred houden met de aanvraag. Vermengde mende rietsuiker alleen met de een weinig minder zoete en goedkooperebeetwortelsuiker , dan zouden we nog niet zooveel reden tot klagenhebben; want men krijgt dan toch suiker voor zijn geld. Ook met devermenging van rietsuiker met druivensuiker , die onder anderen uit11166 VERVALSCHING VAN LEVENSMIDDELEN.honig en uit het druivensap bereid wordt en ook in de rozijnen voorkomt , alsmede met stijfselsuiker , welke men uit aardappelmeel kanbereiden , zouden wij desnoods vrede kunnen nemen. Maar helaas! algeven dergelijke wijzen van vervalsching den leverancier een vrij aanzienlijk geldelijk voordeel , menigeen is dit niet groot genoeg, en daaromneemt hij zijn toevlucht tot andere stoffen.Zoo gebeurt het volstrekt niet zelden , dat de poedervormige suikermet meel vermengd is . De ondervinding van menige huismoeder zou hetkunnen bevestigen , wanneer ze van tijd tot tijd eens de volgende eenvoudige proef nam: Men losse de suiker in heet water op; indien zedan met meel vervalscht is , zal ' t water zich niet helder , maar troebelvertoonen , soms zelfs melkachtig wit. Voegt men , als ' t water koudgeworden is , er een paar droppels jodium- oplossing bij , in elke apotheek te verkrijgen, dan wordt de vloeistof, als er meel in is , blauwachtig.Verder wordt de suiker dikwijls vervalscht met gips en met krijt,wier tegenwoordigheid gemakkelijk kan worden aangetoond. Gelukkigkan ik mededeelen , dat , voor zoover mij bekend is , tot hiertoe noggeen vervalschingen met loodsuiker zijn voorgekomen; dit zou dan ookmoeilijk gaan , omdat de vergiftige werking daarvan zich al te spoedigzou openbaren.Wel kan het gebeuren , dat er lood , of koper , of tin , alle drieschadelijke metalen, in de suiker voorkomen, wanneer de bij de fabriekmatige bereiding gebruikte vaten niet goed gereinigd worden. Alleende onachtzaamheid van den fabrikant draagt derhalve hiervan deschuld.Eindelijk is nog een zeer gewoon middel van vervalsching een blauweverfstof, die in den handel bekend is onder den naam van ultramarijn.Deze wordt bij de minder blanke soorten van suiker gevoegd , om dekleur te verhelderen; zulke suiker heeft een blauwachtig witte tint.Al is nu ultramarijn op zich zelf geheel onschadelijk , toch kan hetonaangenaam werken , wanneer het met zuren in aanraking komt. Dantoch wordt er zwavelwaterstofgas ontwikkeld. Neemt men in aanmerking , dat suiker dikwijls in zure stoffen gebruikt wordt , dan zal mentoestemmen , dat de vervalsching met ultramarijn ten hoogste afgekeurdmoet worden.Nu ik toch over suiker spreek , wensch ik een enkel woord te wijdenaan ' t suikerwerk , dat , met allerlei schitterende kleuren versierd ,VERVALSCHING VAN LEVENSMIDDELEN. 167dikwijls aan de kinderen te eten wordt gegeven. Reeds 36 jaar geledenwees CHEVALIER te Parijs op ' t gevaar , dat hieruit kan voortspruiten;in zekere geelgekleurde bonbons vond hij een aanmerkelijke hoeveelheidchroomzuurlood , een zwaar vergift; terwijl de blauwgekleurde geverfdwaren met ultramarijn , dat 40 procent koperoxyde bevatte.Ik vraag het u , lezers , is het niet bedroevend , dat sedert dat onderzoek de oogen der regeeringen niet geopend zijn geworden , zoodatduizende ponden nog jaarlijks met het suikergoed door de kinderenverorberd worden? Is het niet vreeselijk , dat de openbare gezondheiddoor de autoriteiten , welke geroepen zijn daarvoor in de eerste plaatste waken , aldus veronachtzaamd wordt? Als er één artikel is , dattoezicht vordert , dan is ' t het gekleurde suikerwerk. Éen voorbeeldnog moge tot nader bewijs daarvoor dienen. Prof. WACKENRODER teJena onderzocht suikerpopjes , die met roode , gele , zwarte , maarvooral met groene kleurstoffen bedekt waren. Een vierjarig kind , dater van gegeten had , was ernstig ziek geworden , en dit gaf hem aanleiding tot het instellen van een nauwkeurig scheikundig onderzoek.Dit leerde hem , dat vooral de groene kleurstof uiterst vergiftig was;bij vond daarin een vrij groote hoeveelheid arsenicum , een bestanddeelvan het rattekruit. Het gevolg was dan ook , dat men in de dagbladenvan regeeringswege daarvoor gewaarschuwd werd. Nu weet ik wel , dathet dwaas zou zijn te beweren , dat alle gekleurd suikergoed vergiftigis; doch ik reken mij ernstig verplicht , alle ouders aan te sporenvoorzichtig te zijn. Het is toch zeker beter , het niet te koopen , vooralwanneer het schitterend blauw of groen gekleurd is , dan de kinderenaan een mogelijke vergiftiging bloot te stellen.Tot de voedzaamste levensmiddelen behoort ongetwijfeld de chocolade;van daar dat het gebruik daarvan dikwijls door geneeskundigen aanzwakke personen wordt voorgeschreven. Laten we eens zien hoe hetdaarmede gesteld is. Tot mijn spijt moet ik zeggen , dat de jongstescheikundige onderzoekingen hebben uitgemaakt , dat zelfs met roembekende firma's hunne chocolade vervalschen met oker , die door ' t ijzeroxyde , dat ze bevat , de kleur der chocolade eenigermate nabootst; metzwaarspaath , reeds vroeger door mij genoemd; poeder van tichelsteenen , enz. Stijfselmeel is een zeer gewoon vervalschingsmiddel , en dehoeveelheid daarvan is somtijds gebleken zoo groot te zijn , dat de vraag168 VERVALSCHING VAN LEVENSMIDDELEN.geopperd zou kunnen worden , of de chocolade met stijfsel , dan welde stijfsel met chocolade vermengd is. Merkwaardig is ' t onderzoek, dat,op last van de met recht beroemde fabrikanten gebroeders STOLLWERCKte Keulen , eenigen tijd geleden ten opzichte van verschillende soortenvan chocoladewerk plaats had . Dr. вOHL te Keulen en de apothekerHEINZ te Duisburg namen die taak op zich. " De resultaten , " zoo spreektDr. HULWA , waren ongelooflijk; bij 9 van de 17 scheikundige analyses.bleek , dat de cacao geheel en al ontbrak; men vond alleen de gemalenschillen der cacaoboonen , voorts rundervet , gewoon gebrand meel enslechte suiker. In twee gevallen was er buitendien respectievelijk 5 en10 procent zwaarspaath bijgevoegd , terwijl ook nog plantaardige kleurstoffen gevonden werden. Het cacaopoeder van twee der beroemdste Hollandsche firma's werd insgelijks aan een onderzoek onderworpen , enhieruit bleek, dat in ' t eene monster 10 , in ' t andere 12 procent poedervoorkwam , dat niet de geringste handelswaarde had. " Er zijn volgenspasgenoemde autoriteit soorten van poederchocolade , welke voor 3 ,ja zelfs voor gedeelte uit aardappelmeel , gerooste knollen , rapen ,of geroost meel en vet bestaan , en daaronder vindt men dan weer oker ,kalk , gips , zwaarspaath , ja zelfs zemelen , houtzaagsel en poeder vanbaksteenen. Wat de zoogenaamde vanille- chocolade betreft , daaraan ontbreekt vaak de vanille; dikwijls wordt de reuk er aan medegedeelddoor middel van Peru-balsem , die veel goedkooper is.Wij zullen thans de koffie de revue laten passeeren. Behalve de tabakis er voorzeker geen van de zoogenoemde opwekkende middelen , datin zoo korten tijd de wereld veroverd heeft , als de koffie . De koffiewordt het eerst met zekerheid vermeld in een Arabisch handschrift uitde 15de eeuw , dat in een der Parijsche bibliotheken bewaard wordt.Hierin wordt vermeld , dat de koffieplant omstreeks dien tijd in gelukkigArabië werd ingevoerd . Nog steeds komt de beroemdste koffie uit Mokka.Van daar uit heeft het gebruik van de zaden dier plant zich snel verbreid door het geheele Oosten. Ruim 200 jaar geleden werd de koffievoor ' t eerst in Europa ingevoerd , en in 1671 verrees te Marseillehet eerste koffiehuis. Ook de Nederlanders hebben later zeer veel tot despoedige verbreiding bijgedragen , zoodat we tegenwoordig kunnen zeggen , dat er bijna geen land is , waar geen koffie gedronken wordt; endat de handel in dit artikel kolossaal is , blijkt wel hieruit , dat deVERVALSCHING VAN LEVENSMIDDELEN. 169bodem onzer schatkist de laatste jaren voornamelijk bedekt is geblevendoor de opbrengst der Indische koffieboonen.Juist aan haar prikkelende , opwekkende eigenschappen heeft de koffie ,evenals de thee en de tabak , haren roem te danken; juist daardoorheeft ze toegang verkregen tot de paleizen der vorsten , zoowel als totLet schamele woonvertrek van den daglooner. Terwijl dichters als DELISLEverklaren , dat een kop geurige koffie hun bloed sneller doet stroomenen 't sluimerende dichtvuur op nieuw doet gloren , zullen de bakersen dienstboden u op haar eerewoord verzekeren , dat ze veel zoudenkunnen missen , als men haar ' t kopje troost , gelijk ze de koffie zeereigenaardig noemen , maar niet misgunt. In één woord , de koffie islangzamerhand een onmisbare levensbehoefte geworden , in die matezelfs , dat ik niet geloof dat ze ooit , hoe hoog de prijzen ook mogenworden opgedreven , in haar burgerrecht zal worden verkort.Doch alles wat onder den naam van koffie gedronken wordt , isdaarom nog geen koffie. Hier zwelgt men met een onbeschrijfelijk genot het aftreksel van Mokka- , Java- , Kuba- , of Jamaica- boonen; daardrinkt men een mengsel van koffie en cichoreiwater , hetwelk zich , vande Fransche koffiehuizen uit , bij allen die er op uit zijn om iets teverdienen of te bezuinigen , spoedig bemind heeft gemaakt; ginds steltmen zich tevreden met een extract van gebrande tarwe , rogge , erwten , rijst , eikels , boonen of vijgen. Ik zal mij echter bepalen bij deechte koffie , dat wil zeggen bij die , welke als echte koffie verkochtwordt; alleen over de cichorei zal ik straks ook een enkel woord zeggen, omdat het gebruik daarvan veelal gepaard gaat met dat vande koffie.De koffie dan heeft haar opwekkend vermogen te danken aan verschillende stoffen , waarvan de caffeine , die ook in de thee voorkomt ,om welke reden ook wel de naam theïne gebezigd wordt , de voornaamste is. Onder de plantaardige stoffen , wier naam op ine eindigt ,zijn er vele , die op ' t zenuwleven een grooten invloed uitoefenen. Ikherinner u daartoe slechts de chinine , dat weldadig bestanddeelvan den kinabast , de strychnine , een der vreeselijkste vergiften ,de nicotine , ' t vergiftige bestanddeel van de tabak , de slaapverwekkende en sterk vergiftige morphine , enz. Waar het een levensmiddelgeldt , dat evenzeer als ' t brood dagelijks door arm en rijk genuttigd wordt; dat , behoorlijk bereid , in samenstelling veel overeenkomstheeft met bouillon; terwijl het dit nog voor heeft , dat het een aan-170 VERVALSCHING VAN LEVENSMIDDELEN.genamen invloed op ' t zenuwleven uitoefent , daar hebben we voorzeker wel ' t volste recht , zuivere , onvervalschte waar voor ons geld tevorderen.Welke zijn nu de vereischten van goede koffieboonen? Al houden wijrekening met het feit , dat er verschil van kwaliteit bestaat , toch staatvast , dat goede boonen in ongebranden toestand geelachtig , of blauwachtig groen van kleur moeten zijn; dat ze klein, langwerpig rond engewelfd moeten zijn , een aangenamen reuk bezitten , en in koud waterzinken. Maar tot mijn leedwezen moet ik zeggen , dat men op de kleurniet altijd kan afgaan; want de industrie verstaat uitnemend de kunst ,die kleur aan te brengen , waar ze oorspronkelijk niet bestond. Menkleurt b. v. de lichtgekleurde boonen een weinig donkerder met poeder van houtskool; een blauwachtige tint deelt men er aan mee metbehulp van indigo. " Dat gaat nog al , " zal deze of gene zeggen , "webehoeven ons dan ten minste niet ongerust te maken , want die vervalschingen zijn vrij onschuldig. " Doch we zijn nog niet aan ' t einde.Menigmaal worden de boonen uiterst netjes (men moet het schildertalent der leveranciers bewonderen) gekleurd met koperoxyde en ammoniak , en we weten het reeds van vroeger , dat de koperverbindingentot de vergiften behooren. Ook Berlijnsch blauw wordt hiertoe welgebruikt , dat , gelukkig genoeg , niet oplosbaar is in ' t maagsap. Anderszou het er treurig uitzien.Ofschoon mijn onderwerp ' t niet medebrengt , kan ik hier toch nietnalaten , even te wijzen op de verkeerde meening van vele menschen ,dat de koffieboonen, om een goed aftreksel te leveren, donker gebrandmoeten zijn. Vooral in de streek, waarin ik woon , schijnt men daaropbijzonder gesteld te zijn; de koffie wordt er een weinig donkerder , desmaak een weinig bitterder door , en nu verbeeldt men zich , dat geenkoffie deugt , als ze maar eenigszins lichter van kleur is dan de gewoonte , die tweede natuur , voorschrijft . Zoo worden , om een voorbeeld te noemen , de koffieboonen , welke niet uit bepaalde winkelsafkomstig zijn , onvoorwaardelijk door de meesten afgekeurd , omdat zeiets lichter gebrand zijn. Als de boonen bruinachtig geel zijn , hebbenzij slechts 12 procent van haar oorspronkelijk gewicht verloren; zoodra zij echter kastanjebruin zijn , beloopt dit verlies 18 , en , als zij zwartgebrand zijn, tot 24 procent. Geen wonder dus, dat de donker gebrandeboonen meer geld kosten in de winkels dan de licht gebrande. Lichtgeloovige menschen zoeken dit dan in de kwaliteit , en dikwijls ten on-VERVALSCHING VAN LEVENSMIDDELEN. 171rechte. Wat de koopman door het branden verliest , betalen de klanten. Zeer verstandig vind ik in dit opzicht de Daitschers; in elk gezinbijna brandt men de koffieboonen zelf , en dit heeft vooreerst dit voor ,dat men ze naar believen kan branden , en, wat veel meer waard is ,men kan de ongebrande boonen , als men aan de echtheid of deugdelijkheid twijfelt , door een scheikundige laten onderzoeken , of het metgeringe moeite zelf doen.In allen gevalle handelt men wijs , indien men nooit gemalen koffiekoopt. Want hier krijgt de mengzucht van den oneerlijken handelaarvrij spel. Wat is gemakkelijker dan een kleinere , ofgrootere hoeveelheidcichorei met het koffiepoeder te vermengen? Bovendien , vele menschenhouden nu eenmaal van zoo'n bijsmaakje; het schaadt niet aan demaag der verbruikers , en ' t levert den winkelier een niet verwerpelijkbatig saldo bij ' t opmaken van de balans aan ' t einde van ' t jaar."Maar" , zoo zult ge misschien bij u zelven vragen , " we hebben alzooveel van vervalschingen gelezen , zou men dan de cichorei ook nietvervalschen?"Ik kan u , indien ge die vraag doet , hoezeer het mij ook spijt voorde cichoreifabrikanten , niet anders dan bevestigend daarop antwoorden .De cichorei wordt vervalscht met rood zand , poeder van roode baksteenen , oker , ivoorzwart , houtskool , gebrande eikels , ja , zelfs enkelemalen met turfmolm en met koffiedik. Ook een verfstof , Venetiaanschrood genoemd , wordt in ' t groot aan de cichoreifabrikanten verkocht,en men neme bet den fabrikant van 't Venetiaansch rood daarom nietal te kwalijk , wanneer hij er ook van wil profiteeren en zijn verfvermengt met het veel goedkoopere roode steenpoeder! We zien , dathet hier is diefjes en diefjesmaat , gelijk men wel eens zegt.Een eenvoudig middel om te beproeven , of gemalen koffie met cichoreivervalscht is , komt hierop neer: met koud water begoten wordende ,zal de zuivere koffie gaan drijven; terwijl de cichorei onder water blijftliggen. Verder kan men van zuivere koffie , na bevochtiging met eenweinig water , geen pil maken; is er cichorei onder gemengd , dan gelukt dit wel.Behalve met cichorei , hetzij dan echte of vervalschte , wordt de gemalen koffie ook wel vermengd met den gebranden wortel der paardebloem , verder met verschillende soorten van meel , enz. Ook dezevervalschingen kunnen door de scheikundigen worden opgespoord.172 VERVALSCHING VAN LEVENSMIDDELEN.---Op de koffie kunnen we zeer geschikt laten volgen de thee , die evenalsde koffie tot de opwekkende levensbehoeften behoort. Opmerking verdient het , dat in landen waar men veel dierlijk voedsel gebruikt ,veel thee , in landen daarentegen waar men meer plantaardige spijsnuttigt . veel koffie wordt gedronken . In Engeland b. v. speelt de thee ,in Duitschland de koffie de hoofdrol in de huishouding. In ons landzijn het juist de provinciën , die aan Duitschland grenzen, waar het koffieverbruik ' t grootst is. Het schijnt wel , alsof ook in dit opzicht moeder Natuur den mensch den weg wijst; immers , in ons land drinkende geringere standen , die niet te veel dierlijk voedsel in hun maagkrijgen , over ' t algemeen liever koffie dan thee. Wilt ge het niet gelooven , vraagt het slechts aan uw dienstpersoneel. Maar ik zou mijdaar bijna aan een onbeleefdheid schuldig maken tegenover de huismoeders; want men zou uit dit laatste gezegde het verwijt kunnen afleiden , dat ze aan haar meidenpersoneel niet genoeg vleeschspijs geven.Men neme de verzekering aan , dat zulks niet in mijn bedoeling lag.Als ijverig voorstander van ' t Darwinisme zie ik in de verslaafdheidder dienstboden aan haar keteltje met koffie een natuurlijk vasthoudenaan de in ' t ouderlijke huis aangenomene gewoonte , die men niet zooop eens afleert. Overigens zou ik het niet dom van haar geredeneerdachten , wanneer ze beweerden dat de kwaliteit der koffie , die ze inde keuken krijgen , in den regel beter is dan die van de thee. Ziedaardus het zich schikken naar de levensomstandigheden.De kwaliteit der thee (men zal mij dit toestemmen) laat dikwijlsveel te wenschen over, en sedert den tijd der eerste invoering van dit kruidin Europa , op het laatst der 16de eeuw , is deze , naarmate de handeldaarin toenam , ook steeds slechter van gehalte geworden. De Chinezen ,die aartsbedriegers , hebben zelven trouwens veel op hunne rekening.Denkt bij voorbeeld niet , dat wij de echte zoogenaamde keizersthee ,die de groote theehandelaar op zijn prijscourant vermeldt , ooit te zien ,laat staan te proeven krijgen; want de geringe hoeveelheid , die daarvangekweekt wordt , streelt alleen de tong van den zoon des hemels , denkeizer van China. Verder kan men zeggen , dat geen theesoort Chinaverlaat , of ze wordt opgesmukt door allerlei kunstmiddeltjes , zoodatde kooper er ouwillekeurig vertrouwen in stelt. Bekend is het , dat menzwarte en groene theesoorten heeft; maar minder algemeen bekend ishet misschien , dat ze bereid worden van de gedroogde bladeren derzelfde plant. In ' t algemeen kan men zelfs zeggen , dat de handelswaardeVERVALSCHING VAN LEVENSMIDDELEN. 173der verschillende theesoorten grootendeels afhangt van de wijze , waaropmen de bladeren droogt. De bladeren , die de groene thee moeten opleveren , worden snel , die , welke tot bereiding der zwarte thee moetendienen , langzaam gedroogd. De geur wordt er dikwijls op kunstmatigewijze aan medegedeeld door de bloesems van verschillende planten; dezeworden echter niet met de thee vermengd , maar eenvoudig gedurendeeenigen tijd er bij gelegd.Waar men zoo alles in ' t werk stelt om den geur zoo aangenaammogelijk te maken , daar kan men niet anders verwachten , dan dat menook zooveel mogelijk zijn best zal doen om het uiterlijk der thee te verfraaien. Vooral de groene thee maakt een voorwerp van de meest nauwlettende zorg der Chinezen uit. Vroeger werden de bladeren onder ' troosten in een mengsel van Berlijnsch blauw en gips gerold; thans gebruikt men indigo en helaas! ook wel de blauwe vloeistof , die ontstaatwanneer men koperoxyde met salmiak vermengt.FORTUNE , die de theebereiding in China nauwkeurig heeft bestudeer?,verhaalt omtrent het kleuren ' t volgende: " De opzichter wierp van ttot tijd een zekere hoeveelheid Berlijnsch blauw in een porseleinen ko ,die veel op een vijzel geleek , en stampte dit vervolgens fijn . Tevebrandde men een zekere hoeveelheid gips in een vuur van houtskoleen daarop werd de thee dan geroost. De gips werd na korten tijd uithet vuur genomen , was dan brokkelig , en werd nu ook tot poedergestampt. Dan werden de twee poeders onder elkaar gemengd , zoodanigdat het mengsel bestond uit 57 % gips en 43 % Berlijnsch blauw;het lichtblauwe poeder was dan voor ' t gebruik geschikt en werd gedurende de laatste roosting in de thee gestrooid. Zoodra het poeder erin was , wierpen de werklieden de bladeren met beide handen snel doorelkaar , om de kleurstof zoo gelijk mogelijk te verspreiden. Op 14 kilogram thee ging ongeveer 1 hectogram kleurstof. De handen der arbeiders zagen dan geheel blauw. Ik kon niet nalaten te denken , dat , alser liefhebbers van groene thee bij die bewerking tegenwoordig warengeweest , hun smaak wel eenige wijziging en verbetering ondergaan zouhebben. "་Eens vroeg een Engelschman te Shanghae aan eenige Chinezen , waaromze dan toch de thee verfden , en of ze niet beter zou zijn , als ze nietgeverfd werd. Zij kwamen er rond voor uit , dat de thee slechter wordtdoor de kunstmatige kleuring , en verhaalden , dat ze zelven ook nooit.van deze thee dronken. " Wij meenen echter opgemerkt te hebben , "174 VERVALSCHING VAN LEVENSMIDDELEN.zoo gingen zij voort , " dat de vreemdelingen gaarne een mengsel vanBerlijnsch blauw en gips onder hun thee gemengd zien , omdat ze erdan zoo bijzonder mooi en gelijkmatig uitziet. Daar nu die stoffen zeergoedkoop zijn , hebben wij er niets tegen , en doen gaarne in dit opzicht hun zin , te meer , omdat zulke theesoorten nog meer geld opbrengen. "De blaadjes der groene thee worden alle met de handen opgerold.De Chinezen zijn uiterst spaarzaam; dit bewijzen ze door hunne theebereidingen. Niets wordt weggeworpen , zelfs de verdorde bladeren ende stukjes van dunne takjes niet; men maakt daarvan nog twee verschillende soorten van thee. Zoo bestaat de zoogenaamde tegelthee uit afval ,dat men eerst met water en schapenbloed tot een dikke pap heeft aangemengd , en vervolgens in vormen geperst heeft. De zwarte kaperthee ,niet ten onrechte door de Engelschen leugenthee genoemd , bestaat uitallerlei gruis , dat met rijstwater en gom tot korreltjes gekneed wordt.Ook joosjesthee wordt zoo wel eens nagemaakt. Nog erger is het meteen groene theesoort , die onder den naam van gunpowder (buskruitthee) in den handel wordt gebracht; deze bestaat uit excrementen vanzijdewormen , allerlei vuil , dat van den grond wordt opgeveegd , eenweinig gom en zeer weinig theebladeren.Wanneer men op groene thee , de duurste soorten niet uitgezonderd ,een weinig zuiveren azijn , dus liefst onvervalschten wijnazijn giet , ener daarna een blank geschuurd mes in steekt , heeft men alle kans ,dat dit spoedig een aanslag van koper zal vertoonen. Men kan derhalveniet voorzichtig genoeg zijn , wanneer men veel groene thee gebruikt.Om zeker te werk te gaan , zou men de bladeren , alvorens er hetwater op te gieten , herhaalde malen moeten afspoelen met koud water.Ook de zwarte thee , hoewel minder vervalscht dan de groene , wordtdikwijls in China door allerlei stoffen donkerder gekleurd; zelfs loodverbindingen komen niet zelden voor.Voeg ik hierbij nog , dat de bladeren van allerlei planten , hetzij inChina , hetzij in Europa , met de theebladeren vermengd worden , endat men zelfs afgetrokken bladeren , na ze gedroogd en met een aftreksel van campêchehout , of van catechu geverfd te hebben , bij deechte voegt , dan kunnen wij niet zeggen , dat het er met den theehandel gunstig uitziet. Als de hôtelhouders in groote steden eens wildenopbiechten , dan zou er ook heel wat aan ' t licht kunnen komen.VERVALSCHING VAN LEVENSMIDDELEN, 175Ik zou mijn lezers nog lang kunnen bezighouden met de vervalschingen, die ten opzichte van verschillende andere vaste stoffen gepleegdworden. Dit zou mij evenwel te ver voeren. Zooveel is zeker , dat ikgroote moeite zou hebben , één artikel op te noemen , dat niet aanvervalschingen onderhevig is. Peper , kaneel , saffraan , mostaard , geconfijte gember , boter , zeep , was , stijfsel , olie , ja alles , wat er slechtseenigermate voor geschikt is , wordt vervalscht , hoewel meestal , ditmoet ik tot geruststelling er bijvoegen , met vrij onschuldige stoffen .Zelfs de rookers en de snuivers worden niet verschoond door de vindingrijke groothandelaars; want de tabak wordt dikwijls vermengd metbladeren van andere planten , en zij , die snuiven , doen zich dikwijlste goed aan poeder van zwart gebrande beenderen , zwartsel , en zelfsaan stoffen , die lood , kwik en arsenicum bevatten. " Wel bekome hetu," die vroeger zoo gebruikelijke wensch bij ' t snuiven , zou dusook thans nog niet ongepast zijn.-Het tweede gedeelte mijner beschouwingen heeft betrekking op diestoffen , welke in vloeibaren staat tot ons komen. Onder deze staatgewis de melk bovenaan , niet alleen omdat ze door bijna alle menschen zonder onderscheid gebruikt wordt , hetzij op zich zelf , hetzijmet koffie , thee , chocolade of meelspijzen; maar vooral omdat ze inhet leven der zuigelingen, die de moederborst moeten ontberen, zulk eengroote rol speelt. Velen meenen , dat de melkvervalschingen niet vandien aard zijn , dat het noodig is , daarvan zoo veel ophef te maken."Wij weten wel," zal menigeen zeggen , " dat onze melkboer , alvorensde stad in te gaan om zijn klanten te bedienen , zich eerst de vrijheidveroorlooft , een weinig water door zijn melk te doen , en we kunnenden man daarover waarlijk niet hard vallen; immers , de melk , die hijons levert tegen 8 cts. de liter , kost hem minstens evenveel , en hijmoet er toch wat aan verdienen. ". "Alles goed en wel , " antwoord ikhierop; "doch wanneer ik te kiezen had, dan zou ik den melkboer methet grootste genoegen van de wereld 9 à 10 cts betalen , als ik maarzeker was ,dat ik dan onvermengde waar kreeg; de kleine moeite vaner zelf water bij te doen , gesteld dat ze mij al te zwaar te verterenvoorkwam, zou ik er gaarne voor over hebben . " Doch waar is het, datwe in kleinere plaatsen minder reden tot klagen hebben dan in demeeste grootere steden. Dat er echter ook in kleine steden en dorpen--176 VERVALSCHING VAN LEVENSMIDDELEN.water in de melk wordt gedaan , is zeker; geen enkele melkboer ishiervan vrij te pleiten , en dit kan zijn bedenkelijke zijde hebben. Wanneer ge b. v. in den zomer van ' t vorige jaar , toen er in mijn woonplaats groot gebrek was aan drinkwater , met mij de achterbuurten hadtdoorkruist waartoe ik mij als voorzitter der gezondheidscommissicverplicht voelde en met mij hier en daar ' t stinkende , vuile vochthadt gezien , dat soms meer geleek op water uit riolen dan op regenwater , dan zoudt ge misschien op ' t punt van melkvervalsching nietmeer zoo gerust zijn geweest , als vroeger. Ook uw melkboer kan gebrek aan water krijgen , en o! dan is het zoo gemakkelijk , een emmerwater uit sloot of gracht te scheppen , ten einde daarmede de melkte wasschen , ik zou haast zeggen , te vervuilen. Nood breekt wet. Kanhij het helpen , wanneer straks in ' t een of andere huisgezin de typhusuitbreekt en de dood zijn sikkel zwaait? Kan hij het , zelfs in gewoneomstandigheden , helpen , dat zoo menige zuigeling in de eerste levensmaanden sterft? De man denkt zoo diep niet door; we willen hem dusin zooverre zijn misstappen vergeven. Maar wie het wel kan helpen ,dat vooral in groote steden , waar de melkvervalsching op grooterschaal wordt gedreven naarmate de bevolking toeneemt , honderdekinderen ' t slachtoffer worden , niet alleen van gebrekkige oppassing ,of overdreven vertroeteling , maar ook verhongeren door de verwaterdemelk , die ze nog dikwijls uit vergiftigde elastieken mondstukken opzuigen , alsof het nog niet erg genoeg was? Wie dat wel kan helpen?dat is de Staat. Ik heb hier voornamelijk het oog op den Nederlandschen staat , die 't spijt mij , dat ik het moet zeggen veelal inhet nemen van maatregelen in ' t algemeen belang achteraan komt. Vanhet tegenwoordige ministerie echter koester ik ook in dit opzicht betereverwachtingen. Hulde verdienen Engeland en Frankrijk; in het eersterijk bestaat sedert twee jaren een wet op den verkoop van voedingsmiddelen en drogerijen; in Frankrijk heeft de minister DUFAURE in het vorigejaar een zeer gestrenge verordening daaromtrent in ' t leven geroepen.Ook in Pruisen zijn de oogen geopend , sinds statistieke opgaven geleerd hebben , dat het sterftecijfer te Berlijn onder jonge kinderen juistdoor ' t drinken van slechte koemelk van jaar tot jaar toeneemt. Inhet Pruisische strafwetboek bestaat een artikel , dat den melkvervalscherbedreigt met gevangenisstraf , verlies van de burgerrechten en een geldboete , die tot 3000 mark kan worden opgevoerd , en dit artikel zalte Berlijn voortaan gestrengelijk worden toegepast.-VERVALSCHING VAN LEVENSMIDDELEN. 177In geheel Duitschland begint de publieke opinie zich steeds luidernit te spreken in zake de melkverdunning. In de Düsseldorfer Anzeigerkwam zelfs onlangs een artikel voor , dat getiteld was: "De melkvervalschers zijn kindermoordenaars. "Om niet van partijdigheid beschuldigd te worden , haast ik mij aanhet omtrent de melkverdunning door mij aangevoerde het volgende toe tevoegen. Het zou een dwaasheid zijn , indien men den dood van alle kinderen , die gezoogd worden en in ' t eerste levensjaar sterven , aan hetgebruik van vervalschte koemelk wilde toeschrijven; want men moetin ' t oog houden , dat deze een slecht surrogaat is voor de moedermelk; zij bevat onder anderen meer kaasstof , boter en zouten en minder melksuiker dan deze laatste. Doch al stellen we slechts 30 procentder kinderen , die tijdens ' t gebruik van koemelk sterven , op rekeningvan genoemde vervalsching met water , dan geeft dit reeds aanleidinggenoeg aan den Staat, om daaraan paal en perk te stellen .Behalve dat de melk met water verdund , en zelfs dikwijls gedeeltelijk afgeroomd wordt , hebben ook nog wel andere vervalschingenplaats. Men roert er namelijk wel eens stijfselpap , meel , suiker , gom ,lijm , enz. door , wat mij echter te Hoorn , met uitzondering van meelmisschien , van welke laatste vervalsching ik mij echter niet genoegzaamheb kunnen verzekeren , tot hiertoe niet gebleken is . In groote steden ,zooals te Parijs b. v. , heeft men gedurende de laatste 40 jaren vervalschingen ontdekt met fijngewrevene hersenen van kalveren , schapen en zelfs paarden. Door het mikroskopisch onderzoek is dit aan' t licht gebracht. Te Weenen worden daartoe vooral de hersenen vankalveren gebezigd.Ten slotte een kort woord over de vervalschingen van bier , wijnen sterke dranken.Heeft men de melk wel eens wit bloed genoemd , omdat zij al debestanddeelen bevat , die voor de vorming van het bloed , en dus totinstandhouding van het lichaam noodig zijn , het bier bestempelt men dikwijls met den naam van vloeibaar brood. En niet ten onrechte; wanthet bier wordt hoofdzakelijk bereid uit graansoorten , en bevat dus dehoofdbestanddeelen van het brood. Elke graankorrel bevat , gelijk wereeds vroeger bij ' t brood zagen , twee voorname stoffen , zetmeel enkleefstof. Wanneer nu de graankorrel gezaaid wordt , dienen deze tot178 VERVALSCHING VAN LEVENSMIDDELEN.voeding van de ontkiemende plant en ondergaan daarbij scheikundigeveranderingen.Wat nu in de natuur plaats heeft , wordt door den bierbrouwernagebootst; daartoe werpt hij zijn graan , voornamelijk gerst , op denvloer , bevochtigt deze en laat haar broeien en ontkiemen. Door de korrels later zacht te drogen , te eesten , zooals men deze bewerkingnoemt , doodt hij de jonge plantjes , en de gerst is gemouten , in moutveranderd. Zij heeft dan een zoeten smaak , en dit bewijst , dat er zetmeel in suiker veranderd is . Dat trouwens zetmeel tot suiker kan overgaan , weet ieder bij ondervinding; men proeft het aan de aardappelen ,zoodra deze bevroren zijn . Het mout wordt vervolgens gekneusd, met waterafgetrokken , en uit dit aftreksel wordt door gisting het bier bereid.Gedurende de gisting ontstaat wederom , evenals we vroeger bij het broodgezien hebben , alcohol. In het bier echter blijft een deel van den alcohol bestaan , terwijl deze stof bij het bakken van ' t brood verdwijnt.Eindelijk gebruikt de brouwer nog hop , die bestaat uit de vrouwelijke bloemen der hopplant , en die aan het bier een eigenaardigen bitteren smaak geeft. Vooreerst wordt de smaak van het bier er aangenamer door , en ten tweede wordt daardoor een spoedig bederf tegengegaan.Er bestaat gewis geen drank , die reeds zoo lang bekend is als het bier.Reeds de oude Egyptenaren bereidden een aftreksel van graan en hop ,en zoo ook de Grieken. Wij weten ook dat onze oude Batavieren inden oorlog alle gevaar trotseerden , omdat ze de overtuiging hadden ,dat ze eens in ' t Walhalla bier zouden drinken uit de schedels derverslagen vijanden.En nu de vervalsching van het bier. Terwijl het verbruik van dit vochtvan jaar tot jaar toeneemt , is het ten zeerste te bejammeren , dathiermede ook een steeds toenemende vervalsching gepaard gaat. In' t bijzonder kan dit gezegd worden van de buitenlandsche biersoorten.De hop namelijk wordt dikwijls , vooral in Engeland , maar ook welin andere landen , misschien ook wel in ons vaderland , door verschillende andere bittersmakende stoffen vervangen. Zoo vinden de brouwerseen vrij geschikt surrogaat voor hop in aftreksels van den gentiaanwortel , van kwassiehout , van alsem , gebrande stroop , enz. Daar dezeechter tamelijk onschadelijk zijn , zullen wij ons hiermede niet langerbezighouden. Ook glycerine wordt in den laatsten tijd gebruikt om't alcoholgehalte te vergrooten.Hij , die veel bier drinkt , vooral ale en porter , bedenke evenwel ,VERVALSCHING VAN LEVENSMIDDELEN. 179dat hij misschien dagelijks aan een langzame vergiftiging zich blootstelt. Wanneer hij eens de moeite nam , een tamelijk groote hoeveelheiddaarvan te laten verdampen , totdat er een stroopachtig dikke massaoverbleef, dan zou hij , wanneer hij een hond een stuk brood liet opeten , dat met dit overschot doortrokken was , misschien al spoedighevige vergiftigingsverschijnselen bij dit dier kunnen waarnemen.Was het bier b. v. vervalscht met aloë , een sterk laxeerende , vergiftige stof, dan zou hij de uitwerking daarvan al spoedig kunnen zien .Een tweede stof , die veelvuldig gebruikt wordt ter gedeeltelijke vervanging der hop , is de strychnine , en deze is zoo vergiftig , dat eenhalf grein , d . i . 32½ milligram , in eens ingenomen , bij een menschsoms binnen een half uur den dood kan veroorzaken. De verschijnselen ,die zich hierbij openbaren , zijn van den vreeselijksten aard. Volgen we ,om daarvan een bewijs te geven , slechts even den beroemden scheikundige , Prof. SONNENSCHEIN. " De persoon", zoo spreekt hij , " die vergiftigd is , wordt gewoonlijk na verloop van eenige minuten tot eenuur , plotseling , dikwijls zonder dat eenig verschijnsel voorafgegaan is ,door een belemmering in de ademhaling overvallen. Er ontstaan trekkingen en bevingen in de ledematen. Hierop treden verschijnselen vanstijfkramp op; het lichaam krijgt een boogvormige gedaante , zoodat derug zich kromt en het lichaam op ' t hoofd en de hielen rust. Het hoofdwordt gedurende de aanvallen achterover geworpen , de voetzolen zijngekromd of naar buiten gebogen. De buik is hard en gespannen , de borstkas krampachtig toegesnoerd , zoodat de ademhaling belet schijnt tezijn. Het gelaat wordt somber en krijgt een angstige uitdrukking. Deoogen puilen uit en hebben een strakken blik; de lippen zijn bleek ,en de gelaatstrekken hebben een eigenaardige uitdrukking , totdat tenslotte, onder krampen en nadat de lijder bewusteloos is geworden , dedood intreedt."Tot zoover SONNENSCHEIN. De strychnine is een bestanddeel van dezoogenaamde kraanoogen of braaknoten , waarvan het poeder wel eenster verdelging van kraaien en andere dieren gebezigd wordt en sterkdronkenmakende eigenschappen bezit. De bierbrouwer nu , die zijn biervervalscht met strychnine , bereikt daarmede twee verschillende doeleinden; vooreerst deelt hij aan zijn bier een bitteren smaak mede ,ten tweede verhoogt hij het bedwelmend vermogen , zonder het alcoholgehalte grooter te behoeven te maken . We zien dus , dat deze industrie van zeer misdadigen aard is , en de bierdrinker moge daarvan nieten180 VERVALSCHING VAN LEVENSMIDDELEN.plotseling het slachtoffer worden , zeker is het , dat het langdurig gebruik van het verderfelijke vocht niet nalaten zal zijn lichaam te ondermijnen , zijn zenuwstelsel te schokken. Ook brucine , een andervergiftig extract der braaknoten , wordt dikwijls tot vervalsching vanbier gebruikt , en eindelijk is een uiterst gewone wijze van vervalschingdie met een aftreksel van de vergiftige kokkelkorrels. Dit veroorzaaktophooping van bloed in de hersenen en longen , ontsteking van ' t slijmvlies der maag , en hij , die veel van het aldus vervalschte bier drinkt ,gevoelt een groote neiging tot slapen. Als men nu in aanmerkingneemt , dat de kokkelkorrels in de geneeskunde niet gebruikt worden ,dan is het klaar , dat men den verkoop van dit artikel , dat alleen totverkeerde praktijken wordt aangewend , soms zelfs tot het aftrekkenvan brandewijn door gewetenlooze herbergiers , zou kunnen en moetenverbieden. Wanneer ik zeg , dat de kokkelkorrels in Engeland in ' t grootworden ingevoerd , dan zal men begrijpen , dat ik ' t recht heb , totgroote voorzichtigheid bij het drinken van ale en porter aan te manen.Ook durf ik niet de verzekering geven , dat onze inlandsche en devreemde Beiersche biersoorten er niet mede vervalscht worden. In denlaatsten tijd wordt het bier ook maar al te dikwijls vervalscht meteen bittere , geelachtige stof , die men b. v. verkrijgt , wanneer menzijden stoffen met salpeterzuur verhit , en die den naam draagt vanpicrinezuur. Wie weet dus , of we van tijd tot tijd geen bier drinken ,waartoe de een of andere zijden japon haar aandeel heeft bijgedragen?Daar het picrinezuur ook al vergiftig is , zou bedoelde vervalsching, evenals die met de pas vermelde vergiften , gestrengelijk moeten wordengestraft. Gelukkiglijk is de scheikundige in staat , 1 deel picrinezuurop de 400.000 deelen bier aan te toonen. Bovendien kan iedereen hetzelf herkennen; men heeft daartoe slechts een draad witte wol eenigentijd in het bier te leggen; wanneer men hem na eenige uren er uit verwijdert en droogt , ziet hij zuiver geel wanneer er picrinezuur gebruikt is.Niet onbelangrijk is het ook , te weten dat men sedert eenigen tijdhet bier tegen bederf tracht te vrijwaren door bijvoeging van aanzienlijke hoeveelheden salicylzuur , een stof , die een voorname rol gaatspelen in de geneeskunde. Toch is deze stof, wanneer men er nietuiterst voorzichtig mee omgaat , zeer gevaarlijk te achten , gelijk dejongste onderzoekingen van Prof. BOTKIN te Petersburg op onloochenbare wijze geleerd hebben.VERVALSCHING VAN LEVENSMIDDELEN. 181Alvorens van het bier af te stappen kan ik niet nalaten , met eenenkel woord te wijzen op het ook in ons land algemeen bekende Hoff'schemalzextract. De reclames van den heer HOFF komen ons tot vervelenstoe onder de oogen , en telkens worden we , indien we weten , wateigenlijk dat hoog geroemde malz- extract bevat , geërgerd door de brutale aanprijzingen daarvan tegen allerlei kwalen. En waaruit bestaatnu dit universeel middel? Uit slecht bier , vermengd met een aftreksel van goedkoope kruiden. Daarvoor worden jaarlijks duizende guldens door de geloovige wereld uitgegeven , en naar men zegt zijn erhelaas! op ' t platte land nog geneeskundigen , die het aanbevelen aanhunne patiënten.Is het bedrog , dat gepleegd wordt door de bierbrouwers , ontzaglijkgroot , dit kan ook gezegd worden van tal van wijnhandelaars. Deeerste soort van vervalsching , ofschoon vau gansch onschuldigen aardis de vermenging van den wijn met water. Hoezeer zijn de tijden tochveranderd! In den tijd der oude Grieken en Romeinen had men degewoonte , den wijn met water te vermengen , omdat hij anders tezwaar was , en nog bestaan er mengvaten uit dien tijd , meesterstukken van kunst , waarin de verdunning voor de oogen der gasten plaatshad. Thans echter doet de wijnhandelaar het; de koopers behoeven hetdus niet meer te doen. Is de wijn nu bij ongeluk wat al te slap uitgevallen , ook daarvoor weet hij raad: een weinig alcohol kan hij erlichtelijk bijvoegen. Doch we zouden geen reden tot klagen hebben ,wanneer de eenige vervalschingen bestonden in verdunning met water ,bijvoeging van alcohol en , gelijk ook dikwijls gebeurt , het mengen vanverschillende wijnsoorten door elkaar. De uitkomsten van deze laatstemethode kunnen verrassend zijn , en een étiquette is voor de aldusontstane soort altijd wel te vinden.De wijnvervalsching dagteekent trouwens van zeer vroegen tijd . Immersdit blijkt , wanneer we lezen dat in Frankrijk reeds in 1371 strengestraffen werden bepaald tegen hen , die schadelijke bestanddeelen onderden wijn mengden. Reeds toen wist men den zuren smaak van het druivennat te temperen door er het vergiftige loodglit bij te voegen , endeze methode werd nog gevolgd tot vóór eenige jaren , toen de scheikunde daarvoor een ander onschadelijk middel aanwees.Het is een schande voor onzen tijd , dat men erkennen moet dat erin de middeleeuwen meer toezicht gehouden werd op de vervalsching12182 VERVALSCHING VAN LEVENSMIDDELEN.van levensmiddelen dan tegenwoordig. In Duitschland b. v. werden indien lang vervlogen tijd , dien we in dit opzicht wel den goeden , oudentijd zouden mogen noemen , de wijnvervalschers op de volgende voorbeeldige wijze gestraft: men deed hen plaats nemen op een kar , enonder accompagnement van geeselslagen werden ze buiten de poortender stad gereden.Ik zeide zoo even , dat het met de vervalsching van den wijn tamelijk erg gesteld is , en ge zult dit geheel met mij eens zijn , wanneerik u mededeel , wat trouwens reeds overbekend is , dat er kolossalehoeveelheden wijn worden verkocht en gedronken , die geen droppelwijn bevatten. In verschillende grootere plaatsen van Europa bestaanfabrieken van kunstwijn . Zulke kunstwijnen kunnen natuurlijk op verschillende wijzen bereid worden; veelal bestaan ze uit water , alcohol,azijn , of ook wel azijnether , welke laatste stof een soort van bouquetdoet ontstaan; en voor de kleuring gebruikt men vervolgens aftreksels van campêchehout , vlierbessen , boschbessen , malvabloemen , enz.Ook enorme hoeveelheden appelen en peren worden jaarlijks door sommige wijnhandelaars aan gisting onderworpen , en de hieruit gefabriceerde wijnen worden dan verder kunstmatig gekleurd.Sinds men nit de steenkolenteer de prachtige aniline-verwen heeftweten te bereiden , gebruikt men tot de kleuring van Fransche wijnenveel fuchsine , een fraai roode anilinekleurstof, die echter , omdat ze dikwijls arsenicum bevat , in eenigszins groote hoeveelheden uiterst schadelijk voor de gezondheid is . Wanneer ruim 3000 liters wijn met slechts1 gram fuchsine vermengd zijn , is de scheikundige nog in staat , dezevervalsching te ontdekken.Ik zou ten slotte nog kunnen wijzen op de vervalschingen , waaraande zoogenaamde sterke dranken zijn blootgesteld. Ik mag echter niette veel van het geduld mijner lezers vergen , en deel dus alleen vluchtig` mede , dat men aan den gewonen brandewijn , door middel van het vergiftige zwavelzuur en ook van aluin , het uiterlijk van Franschen brandewijn tracht te geven; dat men de likeuren , welke gekleurd zijn , verftmet behulp van allerlei , soms ook schadelijke aftreksels , en dat hetgeen we drinken onder den naam van cognac en rum , in de meestegevallen onecht , nagemaakt is.VERVALSCHING VAN LEVENSMIDDELEN. 183Zoo hebben wij dan de voornaamste artikelen , die ons dagelijks onderde oogen komen , besproken , getoetst en... vervalscht bevonden. Watik mededeelde , was niet overdreven , maar bestaat in werkelijkheid.Mocht ik dezen of genen er mede verveeld hebben , ik zal mij dit gaarnegetroosten , omdat ik voor mij de volle overtuiging koester, dat hetdoor mij behandelde onderwerp behoort tot de vragen des tijds , envan zoo groot belang is , dat er nauwelijks genoeg over geschreven engesproken kan worden. Is het aan den eenen kant volkomen waar , datmen niet alles wat in ' t geheim geschiedt openbaar moet maken; -waar het de benadeeling van onze gezondheid , van ons leven geldt ,daar is men verplicht alle moordaanslagen , die in ' t verborgen geschieden , publiek te maken , alle gewetenlooze sluipmoordenaars , diehet vergift in de aderen storten , te brandmerken. Mocht het hier medegedeelde velen tot voorzichtigheid in ' t koopen hunner levensmiddelenaansporen , ik zou mij ruimschoots beloond achten voor de besteede moeite.HOORN , Nov. 1877.LAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN ,DOORDr. D. LUBACH.De vraag naar den eigenlijken aard der stoffen , die infectieziektendoen ontstaan , heeft ten allen tijde de geneeskundigen , de physiologen en de natuurkenners in het algemeen bezig gehouden. Van welkenaard zijn toch de smetstoffen (contagiën) die , uitgaande van een lijderaan eene besmettelijke uitslagkoorts ( pokken , roodvonk , mazelen enz.),of aan cholera of typhus , in staat zijn een ander dezelfde ziekte tedoen krijgen , en die andere stoffen , welke , buiten het levend organisme , in den bodem b. v. van zekere landstreek , ontstaan , en gewoonlijk miasma geheeten , een ziekmakenden invloed op dat organismeuitoefenen? Hoe ontstaan zij? Hoe werken zij? Op welke wijze brengen zij ziekte te weeg?-Ik zal niet alle pogingen vermelden , die gedaan zijn om deze vragenop te lossen. Slechts de volgende verdienen op het tegenwoordig standpunt der wetenschap en om den innigen samenhang dien zij onderelkander hebben , zulk eene vermelding.―Er waren er , die in de contagiën en miasmen zagen: scheikundigeproducten van "bederf" , van gisting of rotting , ' t zij geboren inde ons omgevende natuur uit van leven beroofde dierlijke of plantaardige organismen , ' t zij in het levend menschelijk of dierlijk lichaamzelf. Deze opvatting vond haren steun in de uiterst geringe hoeveelheid ' t zij van een miasma , ' t zij van een contagium , dat voldoendeis om het levend lichaam te besmetten. Vooral bij de contagien liepLAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN. 185--dit in het oog; de hoeveelheid smetstof, die behoeft te worden opgenomen om b. v. pokken te krijgen , is onbegrijpelijk klein , en tochwordt het daardoor besmette lichaam binnen weinig dagen eene overvloeiende bron van nieuwe smetstof. Gaat men nu na , dat eene zeerkleine hoeveelheid gist , voortgebracht door een gistend vocht , genoegzaam is om in eene groote hoeveelheid van eene andere voor gistingvatbare vloeistof gisting te veroorzaken , en daarin dan eene massadergelijke giststof voort te brengen , dan lag het inderdaad voor dehand , bij besmetting en het daarop volgende ziek worden ook aangisting te denken , voortgebracht door eene in het bloed overgebrachtegiststof; de daardoor teweeggebrachte gisting maakte het bloed , endientengevolge het organisme , ziek , en bracht tevens nieuwe hoeveelheden smetstof voort , waardoor weer anderen konden worden besmet.Daarmede rijmde nu uitmuntend het bestaan bij alle miasmatische encontagieuze ziekten van een korter of langduriger incubatietijdperk, - een broeiingstijdperk , zouden wij zeggen , dat is , eenzeker tijdsverloop tusschen de opneming der infectiestof en het uitbreken der ziekte. Immers , de weinige ingevoerde infectiestof, op zichzelve ontoereikend om ziekteverschijnselen teweeg te brengen , heefteenigen tijd noodig om zich te vermenigvuldigen , even als zich ookde gistingsverschijnselen in een vocht niet onmiddellijk na de bijvoeging van een weinig gist vertoonen , maar eenigen tijd later.----Anderen namen aan , dat de contagien cellen zijn , die òf in eenreeds ziek lichaam ontstaan , òf van het nog gezonde lichaam deeluitmaken , maar ziekelijk veranderd zijn , en wier overbrenging in eenander lichaam daarin nu dezelfde storingen verwekken , aan welke hetorganisme leed , waaruit zij afkomstig waren. Hier werd dan medeeene vermenigvuldiging der weinige , maar tot besmetting toereikendecellen aangenomen , ' t zij doordat de ingevoerde ziektecellen zich langsde gewone wegen der celvorming voortplanten , ' t zij doordat zij reedsbestaande , nog gezonde cellen aan zich gelijk maken. Om het eeneof het andere te doen , is mede eenigen tijd noodig , en zoo vindt ookin de cellentheorie het incubatietijdperk zijne verklaring.Beide deze theorieën , de gistings- of zy motische theorie ende cellen- theorie , bevatten in zich de grondslagen van de zwammen-theorie , dat is die , welke de oorzaak van infectie zoekt inhet indringen in het bloed van lagere bewerktuigde wezens , bepaaldelijk van mikroskopische zwammen. De cellen toch , die volgens de186 LAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN.aanhangers der cellentheorie als de oorzaken van de besmetting worden beschouwd , kan men zich niet anders denken dan als levendecellen. En toen nu PASTEUR had aangetoond , dat de gisting en derotting van organische stoffen steeds afhankelijk zijn van de tegenwoordigheid en de werking van zekere lagere , tot het plantenrijk behoorende , mikroskopische kleine organismen , toen lag het vermoedenvoor de hand , dat bij infectieziekten die verandering van het bloed ,welke men op niet te versmaden gronden met de gisting vergeleek ,óók werd teweeggebracht door den invloed van zulke organismen opde vochten des levenden lichaams.-Gedeeltelijk uitgaande van zijne eigene onderzoekingen , en van diedoor THOMÉ, van de ontlastingen van choleralijders , was het de hoogleeraar HALLIER te Jena , die in 1866 en 1867 zulk eene theorie vormde,volgens welke het meer bepaaldelijk lagere zwamsoorten zijn , die aanhet ontstaan en de uitbreiding van infectieziekten schuld hebben. 2Ik moet hier bijvoegen dat , wat de uit een miasma ontstaandeziekten aanbelangt , mede in den laatsten tijd mikroskopische organismen , die uit den bodem in het lichaam dringen , veelsins als de oorzaken er van werden beschouwd, bepaaldelijk van de bekende malariaof moeraskoortsen. De Luiksche hoogleeraar MORREN is , zoo niet deeerste , dan toch onder de eersten geweest die het vermoeden waagden,dat de sporen van zoetwater-algen van deze koortsen de schuld zoudendragen. Dit werd ook door anderen niet onwaarschijnlijk geacht , en erwaren feiten , die voor deze opvatting pleitten. De waarnemingen vanschijnen echter de algen- theorie der malaria-ziekte LANZI en TERRIGI 4THOMÉ vond in die ontlastingen zeer kleine kerncellen (ook door KLOB waargenomaar door dezen voor sporen gehouden) , die volgens hem uit de sporen van eenOïdium ontstaan.men ,Zie , behalve eenige opstellen van HALLIER in tijdschriften , en zijne PflanzlichenParasiten des menschlichen Körpers , zijn werkje: Gährungserscheinungen u. s. w. ,Leipzig 1867. De heer G. c. W. BOHNENSIEG heeft in het Album der Natuur voor1869 , aan de hand van SCHLEIDEN . een overzicht gegeven van de onderzoekingen vanHALLIER omtrent gistingsverschijnselen , cholera- contagium enz .--3 Zoo b. v. door SALISBURY, Zie ook Dr. A. VAN DER BOON AZ. Aan de leden van Gemeente- enPolderbesturen in onze Zaanstreek, in de Zaanlandsche courant van 26 Maart1870, en in verband daarmede Dr. D. DE VRIES REILINGH , Geschiedk. aanteekeningenover de epidemiën van 1806 tot 1866 te Groningen. Groningen 1869 , bladz. 78.4 Bijblad van ' t Album der Natuur , 1877 , bladz. 21 .LAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN. 187mede tot de zwammen-theorie te hebben teruggebracht; zij schrijvende malaria van de Romeinsche Campagna en der Pontijnsche moerassen toe aan de zich daar in de rottende algen ontwikkelende en doorhen daarin waargenomen Bacterium brunneum Schröt.Met stilzwijgen voorbijgaande wat door HALLIER en anderen in delaatste tien jaren tot ontwikkeling der zwammen-theorie is verricht ,spoed ik mij tot het nieuwste werk over dit onderwerp , welks inhoudik thans wensch te bespreken. Het is dat van den hoogleeraar c. VONNÄGELI , dat in het vorige jaar , 1877, te München verscheen onder dentitel: Die niederen Pilze in ihren Beziehungen zu den Infectionskrankheiten und der Gesundheitspflege.De ontleding van organische stoffen , ten gevolge waarvan deze zichgeheel oplossen in water , koolzuur , ammoniak en minerale zouten ,wordt wel niet uitsluitend , maar toch meerendeels bewerkt door kleine ,meestal mikroskopische zwammen. Hoezeer dit vroeger bestreden is ,vooral door scheikundigen , en hoeveel hier nog ter onderzoeking overmoge blijven , zoo blijkt het gezegde toch uit deze feiten; dat die zwammen altijd bij de bedoelde ontledingen aanwezig zijn , en dat dieontledingen dadelijk ophouden , wanneer men die zwammen doodt ,terwijl zij weer beginnen, wanneer men weder zulke zwammen bij hetvroeger gistende vocht voegt.-De zwammen, die ontledingen bewerken , moeten , zegt NäGELI , totdrie natuurlijke groepen worden gebracht , die der draad- of schimmelzwammen ( Hyphomycetes) , die der stuifzwammen (Coniomycetes) , door NäGELI ook spruitzwammen (Sprosspilze) genoemd , en dieder Splijtzwammen (Spaltpilze , Schizomycetes) . Tot de eerste groepbehooren de bekende schimmels; tot de tweede de gistzwammen;tot de derde micrococcus , bacterium , vibrio , spirillum enz.-Van deze zijn de splijtzwammen voor ons onderwerp van het meestegewicht. Zij zijn korte rondachtige cellen , van een diameter van nauwelijk 500 millimeter , die òf op zich zelve staan , òf aan elkandergehecht zijn in den vorm van staafjes of draden , zeldzamer van plaatjes en teerlingen. Het gewicht van een splijtcel in luchtdrogen toestandkan volgens NäGELI niet veel meer dan 30 000 000 000 milligram bedragen.Terwijl de stuifzwammen de bewerkers zijn der alkoholische gistingen waarschijnlijk ook der azijngisting , - de schimmelzwammen daar-188 LAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN.3ડે888entegen van ontbinding en vermolming (Verwesung , Vermoderung) , bewerken de splijtzwammen de eigenlijke rotting. Zij zetten de eiwitstoffen in talrijke verbindingen (leucine , tyrosine , vluchtige vetzuren ,amineverbindingen , zwavelwaterstof,koolzuur) , en het ureum , onder opneming van water, in ammoniak en koolzuur om. Suiker zetten zij om in melkzuur , dit in boterzuur , — of zij veranderen de suiker in een gomachtigslijm , de oorzaak van het zoogenaamde "lang" worden van den wijn.Zij veranderen glycerine in butylalkohol , boterzuur enz. , en bovendien kunnen onder haren invloed nogmenigerlei bittere , scherpe en walgingwekkende stoffen ontstaan. Zijontkleuren sommige kleurstoffen ,doch vormen ook kleurende verbindingen , b. v. in zetmeelhoudende voedingsmiddelen.¹ Eindelijk kunnenzij ook , evenals de stuifzwammen , wijngeest tot azijnzuur oxydeeren.Evenals de stuifzwammen , scheiden voorts de splijtzwammen opgeloste stoffen af, die als "fermenten" bekend zijn . Het ferment der splijtzwammen zet de niet voor gisting vatbare rietsuiker in druivensuikeren vruchtsuiker , zetmeel en cellulose in druivensuiker om , en lostgestremd eiwit en andere onoplosbare albuminaten op. Op die wijzekan door de werking van splijtzwammen melk de wijngisting ondergaan (kumis) , hout rotten , vochtig brood door melkzuurvorming zuurworden, onoplosbare eiwitstoffen tot amoniakale rotting overgaan.Verschillende vormen van splijtzwammen ofBacteriën , bij zeer sterke vergrooting ( 650 )1. Sarcine , 2. Bacterium , 3. Vibrio ,4. Spirillum.-Op de vraag of de schimmel-, stuif- en splijtzwammen wellicht doorteeltwisseling ontstaande generatievormen van ééne en dezelfde zwamzijn ² , meent NäGELI ontkennend te moeten antwoorden. Maar tevens' NÄGELI zegt , in bloedrood gekleurde gekookte rijst en vochtig brood eene ontledingdoor rottingsgist te hebben aangetoond . De bekende bloedroode kleuring van brood ,gekookte rijst en aardappelen enz. zou dus niet aan roode zwammen of algen moetenworden toegeschreven , maar aan de vorming van roode producten door de werking vansplijtzwammen.Zie PAUL HARTING , Schimmels op graangewassen , in Album der Natuur , 1877 ,bladz. 213.LAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN. 189bestrijdt hij de door velen , zooals o. a. door cOHN , voorgestane meening , dat er voor elken bijzonderen ziektevorm eene specifieke bacteriumsoort zou bestaan. Niet , dat hij er van verzekerd is dat er slechtsééne soort van splijtzwammen bestaat; maar hij is overtuigd dat elkesoort als oorzaak van zeer verschillende ziekten kan optreden. De waarneming leert , dat de bepaalde "gistnatuur" van eene splijtzwam veranderen kan; dezelfde splijtzwam , die ongekookte melk zuur doetworden, maakt gekookte melk bitter. Men kan ook splijtzwammen ,die zuur voortbrengen , van het vermogen daartoe berooven door verhitting , droging , kweeking in slechte voedingsoplossingen , en het haarlater door cultuur teruggeven. Nu neemt NäGELI aan , dat de splijtzwammen, die gedurende ettelijke generatiën (en één splijtzwam kanin een tijd van 7 à 8 uren meer dan 100.000 andere voortbrengen)eene zekere bepaalde ontledende werking hebben uitgeoefend , ongeschikt worden voor eene andere , die zij anders óók zouden hebbenkunnen uitoefenen. Zij hebben zich dan geheel naar die ééne functiegeaccomodeerd , geschikt (angepasst) . Eene splijtzwam , die b. v. uit eenpoklijder afkomstig is , is , wanneer zij in een ander lichaam wordtovergeplant , alleen in staat daarin die verandering der vochten tebewerken , die pokziekte verwekt. Iets dergelijks heeft ook bij de stuifzwammen plaats; die der kaamhuid , welke alkohol tot azijnzuur oxyderen , brengen , in suikeroplossingen gebracht , geene of cene in ' t begin zeer langzaam voortgaande gisting te weeg , ofschoon zij volgensNäGELI dezelfde zwammen zijn , die de alkoholische gisting bewerkstelligen.Wanneer wij dus in ' t vervolg van specifieke ziektezwammenspreken , worden daarmede geen specifieke zwammen in natuurhistorischen zin bedoeld , maar in pathologischen zin , - "angepasste" ,specifiek gewordene splijtzwammen.Wat nu de levensvoorwaarden der splijtzwammen betreft , - allelagere zwammen , en dus ook zij , putten het koolzuur en de stikstof,die zij behoeven , uitsluitend uit organische verbindingen. Onderde stikstofvrije verbindingen is suiker , onder de stikstofhoudende zijnde albuminaten en verwante verbindingen hare beste voedingstoffen.Bij eene goede voeding hebben de splijtzwammen , in tegenoverstelling van de schimmel- en stuifzwammen , geen vrije zuurstof noodig , - wel bij eene gebrekkige voeding , ofschoon vrije zuurstof hare190 LAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN.1ontwikkeling begunstigt. Water is voor hare voeding en voortplantingonmisbaar , maar in zuiver , geen voedingstoffen bevattend water sterven zij; daarentegen sterven zij niet door uitdroging. De stoffen , diezich behalve de voedingstoffen in het water bevinden , verzwakkenharen groei en vermenigvuldiging , en dit doen ook op den duur deproducten die zij zelve voortbrengen , wanneer het water daarvan eeneaanzienlijke hoeveelheid bevat. Zoo houdt b. v. in een voor gistingvatbaar vocht de verdere vorming van melkzuur of alkohol op eenzeker tijdstip op , al is er nog genoeg omzetbare stof voorhanden.Eene matige verhooging van temperatuur verhoogt de levenswerkzaamheid der splijtzwammen , verlaging vermindert die; de temperatuurdes menschelijken lichaams is voor haar de voordeeligste. Bij zeerhoogen warmtegraad sterven zij; bevriezing bluscht daarentegen hetlatente leven bij haar niet uit. Licht is voor alle lagere zwammeneene onverschillige zaak.Waar in eene en dezelfde vloeistof meer dan ééne soort van lagerezwammen voorkomt , heeft eene concurrentie (strijd om het bestaan)plaats , waarbij vooral de stuifzwammen en de splijtzwammen elkanderkrachtig zoeken te verdringen. Bij dat verdringen van de eene soortdoor de andere is het aantal individuen van groot gewicht; in denregel is die soort in het voordeel , die van den beginne af in grooter individuen-tal den strijd aanving.Vragen wij nu , of de lagere zwammen , met name de splijtzwammen , eene rol spelen bij ziekten en welke die rol is , dan laat ons deervaring hier in den steek. Alleen het feit , dat lagere zwammen zonder twijfel bij planten ziekten veroorzaken (roest in het graan doorPuccinia; eene ziekte der pereboomen in noordelijk Zwitserland dooreene Roestelia), -en, voeg ik er bij , de huid-atrophie en vernieling1 Daarom is dan ook het bloed , nog daargelaten de temperatuur er van , in hetalgemeen genomen zulk een gunstig medium voor het leven en de voortplanting dersplijtcellen. Want al heeft de lucht geen toegang tot het inwendige der bloedvaten opde wijze zooals zij dien heeft tot de opene lichaamsholten , zoo bevat toch het slagaderlijk bloed naar ' t volume ongeveer 12 procent zuurstof , die wel is waar scheikundiggebonden is aan eene in de bloedlichaampjes aanwezige stof, de haemoglobine , maarzóó los, dat zij ten opzichte van andere stoffen , die gemakkelijk zuurstof opnemen , alsvrij kan worden aangemerkt. Ook is nog een kleine hoeveelheid zuurstof in geabsorbeerden toestand in het bloedvocht aanwezig.LAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN. 191van den haargroei door schimmels bij hoofdzeer en herpes tondens ,komen hier in aanmerking.-Wij moeten ons hier dus vergenoegen met eene theorie , eene hypothese maar eene hypothese , gebouwd op hetgeen wij weten vande physiologie der lagere zwammen , en die daarom eene aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid verkrijgen kan.NäGELI begint met de schimmels en de stuifzwammen als oorzakenvan bloedontmenging geheel op zijde te stellen , en wel om verschillende redenen , waarvan ik alleen de voornaamste aanvoer , omdatdeze vrij afdoende is . Zij is deze: de beide genoemde zwamsoorten kunnenzonder de vrije zuurstof der lucht niet leven , en deze vinden zij in de gesloten holten des lichaams niet. (Zie echter bladz. 190, noot). De splijtzwammen kunnen daarentegen in het organisme indringen , daarin leven en zichvermenigvuldigen; de temperatuur des menschelijken lichaams is voorhaar zeer gunstig; zij planten zich van alle lagere zwammen het snelstvoort , en bewegen zich op de wijze der infusoriën; hare werking oporganische stoffen is daarbij veel krachtiger, dan die van andere zwammen.Wat zal er nu moeten geschieden , wanneer splijtzwammen in het bloedgedrongen zijn , zich uit dat bloed voeden en zich daarin vermenigvuldigen? Er zal eene concurrentie , een strijd om het leven ontstaantusschen haar en , nu niet andere zwammen , maar de levende organische cellen. Die concurrentie zal hierin moeten bestaan , dat de zwammen zekere oplosbare stoffen aan de vochten trachten te onttrekken ,om er zich mede te voeden of om ze scheikundig om te zetten , terwijl het organisme die stoffen op eene andere wijze tracht te beheerschen. Winnen het nu de splijtzwammen , dan zullen vochtbederf endaardoor ziekte de gevolgen zijn . — Of nu dit laatste al dan nietgeschieden zal , hangt af van het wederstandsvermogen dat het organisme op het oogenblik bezit , hetgeen op zijn beurt dáárvan afhangtof, op het oogenblik van het conflict , de geheele toestand van ' t organisme het leven en de werking der zwammen al of niet , meer ofminder , begunstigt; voorts van het aantal splijtzwammen dat van buitenaf in het lichaam geraakt , vergeleken met het aantal der (natuurlijkconstante) éénheden , die zich van de zijde des lichaams tegen de werking der splijtzwammen zullen kunnen verzetten , en eindelijk van deaanwezigheid van zekere stoffen in de vochten , van welke eenige aande splijtzwammen vijandig , andere voordeelig kunnen zijn. Tot dezelaatsten behooren vooral de van gisting of rotting afstammende ontle-192 LAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN .dingsproducten , of die van ziekteprocessen in een ander individu , welkedoor de splijtzwammen zelve worden overgebracht.Ten slotte komt de redeneering van NäGELI hierop neder. In hetlevend organisme werken geen andere krachten en heerschen geen andere wetten , dan daarbuiten. Nu is ' t zeker dat de splijtzwammen totin het inwendige van het organisme kunnen doordringen , en dat zijzich daar zullen bevinden onder voorwaarden , die voor hare voedingen vermenigvuldiging , zeer gunstig zijn. Daarom moeten zij daar ooksoortgelijke ontledingen in de vochten veroorzaken , als zij buiten hetlichaam teweegbrengen . En dat eene verontreiniging van het bloeddoor ontledingsproducten van dat bloed zelf, tot eene zekere hoogtegestegen , ziekte ten gevolge kan en moet hebben , kan niet wordenbetwijfeld.NäGELI gelooft niet dat de infectiestoffen gassen kunnen zijn. Dezediffundeeren zich te snel in de lucht en worden daardoor te spoedigwerkeloos. Bovendien zouden zij vóór die diffusie alle gepraedisponeerdepersonen , die zich in dezelfde ruimte met hen bevinden , gelijkmatigmoeten aantasten , ' t geen met de ervaring in strijd is. De infectiestoffen hebben bovendien dit eigenaardige , dat zij reeds in onbegrijpelijk kleine hoeveelheden eene ziekte overbrengen; het duizendste ofmillioenste gedeelte van de hoeveelheid , die nog bij het hevigst vergift zonder schade verdragen wordt , is voor die infectie voldoende.Daarom moeten de infectiestoffen levende , bewerktuigde wezenszijn , omdat slechts bij dezen kan worden gedacht aan eene vermenigvuldiging van de opgenomene minimale hoeveelheid tot zulkeen menigte , dat zij voor het organisme schadelijk kan worden. Zulkeene minimale hoeveelheid van eene scheikundige verbinding zou doorhet organisme weldra ontleed of uitgescheiden worden.De vroeger vermelde "Anpassung" der splijtzwammen geeft niet alleen reden van de specifiek verschillende werking dier zwammen , diezich in het ontstaan van verschillende ziektevormen openbaart , maarverklaart ook ongedwongen het verschil van karakter en typus bijverschillende epidemieën van ééne ziekte , en gedurende het beloop vaneene en dezelfde epidemie.Om ziekten te veroorzaken , moeten de splijtzwammen in een daartoe gedisponeerd lichaam komen. De individueele vatbaarheid nu vanhet organisme voor de eene of andere infectieziekte bestaat , gelijkreeds vroeger is aangeduid , in eenen plaatselijken of algemeenen schei-LAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN. 193kundigen toestand der vochten , welke van dien aard is , dat de concurrentie van de infectiezwammen met de levende organische cellen daardoor begunstigd wordt.Dit brengt ons tot een gewichtig deel van de theorie van NäGELI ,die der miasmatisch-contagieuze ziekten .Het is , zegt NäGELI , een van de grootste verdiensten van PETTENkofer ,te hebben aangetoond dat bij typhus , cholera en gele koorts twee momenten moeten samenwerken om infectie door die ziekte te doen ontstaan , dat van een zieke , en een ander , dat uit den bodemafkomstig is. Het contagium uit den zieke is alleen niet voldoende; ermoet een miasma medewerken. Daarom noemen wij de gemelde ziektemiasmatisch-contagieuze ziekten.-- een ,Deze stelling is door PETTENKOFER zóó duidelijk uiteengezet , dat aande waarheid er van nauwelijks te twijfelen valt. Maar nu zijn er tweeopvattingen mogelijk.PETTENKOFER houdt het er voor , dat het uit een zieke afkomstigcontagium eerst een zeker tijdperk in een met miasma bezwangerden"ongezonden" bodem moet doorloopen en daarin eene zekere verandering moet ondergaan , voor het een ander individu kan besmettenen aan dezelfde ziekte doen lijden. Hij noemt het contagium , dat uiteen zieke afkomstig is , x , - het plaatselijk en tijdelijk in den bodem ontstaande miasma y , en het resultaat van beiden , het eigenlijkeinfectiegift , z. Volgens hem komen dus x + y als z in het lichaam .NäGELI noemt deze theorie de monoblastische.Maar ook is de voorstelling mogelijk , dat de "ongezonde" bodembij de bewoners er van , of bij hen die er zich eenigen tijd ophouden,eene miasmatische infectie bewerkt , die hen vatbaar maakt voor deinwerking van het uit reeds aangetasten ontstaand contagium . Volgensdeze opvatting wordt y in het lichaam opgenomen , en dit bewerktdat x , later in het organisme ingedrongen , daarin als z , dat is alsziekmakende oorzaak , werken kan. Dit is de diblastische theorie ,die door NäGELI wordt voorgestaan .NäGELI merkt vooraf aan , dat eene analogie met de heteroecischezwammen (bladz. 188) , die tot ondersteuning van de meening van PET-' In einem siechhaften Boden. Ik vertaal siech door ongezond , een woord datniet alleen “ ziek zijnde" , maar ook " ziek makend" beteekent en dus m. i hier allezins past.194 LAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN.TENKOFER kon worden ingeroepen , hier niet bestaat , omdat bij allebekende gevallen van teeltwisseling bij de lagere planten slechts éénvorm der plant zich door verschillende generatiën heen herhaalt (b. v.Aecidium op Berberis) , terwijl de overige vormen (bier Puccinia) elkeslechts door ééne generatie worden vertegenwoordigd , terwijl het volgens de theorie van PETTENKOFER niet anders kan , of de splijtzwammenzouden en in het zieke lichaam èn in den bodem een aantal generatiënmoeten doorloopen.-Daarentegen strookt de diblastische theorie volkomen met zekere bijde splijtzwammen waargenomen physiologische feiten. In eene voedingsoplossing met 2 proc. wijnsteenzuur verschijnen geen splijtzwammen; zij kunnen daarin niet leven. Maar er kunnen schimmels en stofzwammen in ontstaan en zich vermenigvuldigen , en wanneer deze nu hetzuur verbruikt hebben , dan eerst ontstaan en vermenigvuldigen er zichsplijtzwammen in. De eene zwam bereidt dus de plaats voor de andere.De voor het leven en de vermenigvuldiging der splijtzwammen voldoende hoeveelheid water vindt men alleen in de diepere lagen desbodems , in het grondwater , en de splijtzwammen kunnen daaruit nietlos geraken en in de lucht komen , voordat die lagen uitgedroogd zijn.Derhalve zou , nadat z in den bodem ontstaan is , het grondwater moeten dalen en de bodem daarna uitdrogen. De uit de lijders afkomstige infectiestof x zou dus , volgens de monoblastische theorie , eerstna weken , ja maanden in staat worden om andere individuen te besmetten , hetgeen tegen alle ervaring strijdt. Neemt mendat ook boven het grondwater de splijtzwammen zich tot z kunnenontwikkelen , dan is de anders zoo goed geconstateerde invloed vanhet dalen van het grondwater op de epidemieën van miasmatisch- contagieuze ziekten onverklaarbaar. Welken invloed toch kan het grondwater op de daar steeds boven liggende aardlagen uitoefenen?- aanEene menigte gevallen , die zich bij het ontstaan en de verspreidingvan cholera , typhus of gele koorts opdoen , worden gemakkelijker enminder gedwongen verklaard door de diblastische , dan door de monoblastische theorie. Ik kan NäGELI bij zijn betoog niet op den voet volgen zonder een onevenredig groot aantal bladzijden daaraan te wijden,en zal mij dus alleen bepalen tot het geven van een denkbeeld van degronden, die door hem tegen de monoblastische en vóór de diblastischeworden aangevoerd.(Wordt vervolgd.)EENIGE OPGAVEN TEN AANZIEN VANHET WAARNEMINGSVERMOGEN VAN DEN MENSCH.De scherpste oogen onderscheiden niet , dat het eene licht 1/300 sterkerof zwakker is dan het andere. Eerst bij 236 verschil wordt , bij geellicht , een verschil merkbaar; bij het gewone daglicht eerst bij 10 of 160-°Is de eene lamp in lichtkracht 1000 , de andere 1001 , dan ziet mengeen verschil; is de tweede 1010 , dan wel. Hoewel nu 1000 tot 1010in dezelfde reden staat als 100 tot 101 , zoo ontdekt men tusschen delichtkrachten 100 en 101 toch geen onderscheid.Het licht van al het zichtbare in de wereld is besloten tusschen licht ,dat eene golflengte bezit van 3 en van 9 tienduizendste millimeter. Al watdus licht in 't oog zendt van minder dan de eerste en meer dan detweede golflengte , wordt niet gezien , maar schijnt zoo donker als hetzwart in lichtdicht gesloten oogen.Wordt een deel zuivere kleur met 120 tot 180 deelen wit gemengd ,dan neemt men de kleur niet meer waar.Men erkent twee volkomen gelijksoortige geluiden eerst dan als verschillend , wanneer het eene 1, sterker is dan het andere.Tonen , die minder dan 8 tot 15 en meer dan 41000 dubbele slingeringen maken , worden niet gehoord. Bij oude menschen reeds nietmeer bij 16000. Bij tonen van 1000 en 1001 trillingen in de secondehoort men nog verschil in hoogte. Dit is de grens voor deze soort vanwaarnemingen.Draagt iemand aan de hand een zwaren last , dan bemerkt hij nietof men een kleine er bij voegt of er afneemt. Is de last licht , dan isIdit wel het geval.Legt men op den rug van de hand zes centstukken , zoo bemerktmen het niet , als men er een afneemt, sommigen zelfs niet als mener twee verwijdert. Rust de kleine last op het voorhoofd , dan wordtmen aanstonds het wegnemen gewaar. 't Is goed om bij deze proefneming de bij te leggen of te verwijderen stukken aan een gekruistendraad te binden.196 EENIGE OPGAVEN TEN AANZIEN VAN HET WAARNEMINGSVERMOGEN ENZ.Bij ' t opheffen of dragen is de grens voor de waarneming 1 ,. Die48 guldenstukken draagt , bemerkt het als men hem er van 2 ontlast.Kleine van vliermerg gesneden staafjes op het voorhoofd gelegd ,geven reeds een aanrakings-gewaarwording , als zij 2 milligram wegen.Op den arm wordt de aanraking eerst bemerkt bij 5 milligram. Duizendmilligr. op den nagel gezet verraden eerst een aanrakingsgevoel.Valt bij gesloten oogen op de vlakte der binnenhand een stukje papiervan minder dan 5 milligram , dan voelt men het niet; dadelijk wordtmen het vallen op ' t voorhoofd gewaar.Wanneer iemand een passer in de hand neemt , de punten , van elkander verwijderd , een tweeden persoon op de huid zet en dezen metgesloten oogen laat opgeven of de aanraking door twee punten al ofniet door de beide tegen elkander gebrachte geschiedt , dan is deuitslag van dat onderzoek hoogst verrassend.Zet men de punten op het midden van den onderarm, in de lengterichting van dezen , terwijl zij 4 centimeter afstand van elkander hebben, zoo krijgt men dadelijk het gevoel eener dubbele gewaarwording;maar wordt de afstand onder de 3 centimeters verminderd, zoo voelt menslechts ééne punt. Op de spits der tong voelt men reeds dubbel als depunten 1 millim. van elkander staan; de toppen van de vingers verraden 2 millimeter afstand . Op de hand neemt het zintuig van plaatsonderkenning (plaatszintuig) naar het handgewricht gestadig af, en isop de handvlakte veel fijner dan op den rug van de hand; deze laatstevoelt op 4 tot 5 millimeters niet meer dubbel.Het zwakste tastgevoel bezit de huid van den rug , die twee punten op een afstand van 4 tot 6 centimeters nog als een enkel gewaar wordt.Binnen het gebied van de gewone huidwarmte voelt men nog 110graad verschil. Bij lagere temperatuur kan men het verschil minderopmerken. Water van 5 en dat van 6 graden schijnt ons even koud;zoo ook water van 40 en 50 graden. Bij ijs voelt men geen verschil ,of het --- 10 of - 15 graden temperatuur bezit. V. D. B.LAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN,DOORDr. D. LUBAC H.(Vervolg en slot van bladz. 194) .Vooraf zij het volgende opgemerkt. Wanneer wij zeggen dat malariakoortsen endemisch , dat is inheemsch zijn in lage moerassige strekenen niet in hooge en droge , dan wordt daarmede niet beweerd , datdie koortsen ook niet kunnen ontstaan in hoogere of hoog boven hetoppervlak der zee gelegen , maar betrekkelijk , dat is in vergelijkingmet de omgeving , lage en daardoor vochtige lokaliteiten . Er kunnenzelfs zeer kleine omschrevene malariaplaatsen bestaan; een buurt , eenhuis kan zich te midden van eene gezonde omgeving onderscheidendoor ongezondheid in dit opzicht . Zoo neemt nu NäGELI ook , en mijnsinziens terecht , aan , dat in overigens "gezonde" plaatsen toch dikwijlsenkele zeer omschrevene gedeelten , niet alleen wijken en buurten , maarook straten , straatzijden en woningen aanwezig zijn , die met ' t oogop miasmatisch- contagieuze ziekten " ongezond" zijn , en waar dus demiasmatische infectie kan plaats grijpen , die de vatbaarheid voor infectie door ziekte- contagium veroorzaakt. Ook een schip , vooral eenoud schip, kan " ongezond" zijn.Als uitgangspunt voer ik een geval aan , dat NÄGELI mededeelt endat op zich zelf wel niets bijzonders aanbiedt , maar als een voorbeeld vaneen aantal dergelijke gevallen gelden kan. München is eene stad waarde cholera lichtelijk epidemisch heerscht. Te Stuttgart geschiedt ditniet; die stad is wat men noemt choleravrij. Nu keert in 1854 iemand13198 LAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN.(A) , te Stuttgart woonachtig , uit München terug; hij is door choleraaangetast en sterft. Zijne verpleegster (B) krijgt weinig dagen daarnade ziekte ook en sterft mede. Eene waschvrouw (C) brengt de kleederen van beide overledenen naar haar dichtbij gelegen dorp , wordt ookdoor de cholera aangetast en bezwijkt daaraan; zoo ook haar man (D) .Volgens de monoblastische theorie nu heeft A juist zóóveel z , d . i . ( zie bl .193) infectiegift , uit München aan zijne kleederen meegenomen , alsnoodig was om B , C en D te Stuttgart zóó te besmetten , alsof zijzelven de besmetting te München hadden opgedaan . Maar is het nuniet natuurlijker aantenemen , dat B, C en D door het van A uitgegaancontagium zijn besmet , omdat zij het disponerend miasma , dat de ontvankelijkheid voor cholera medebrengt , in " ongezonde" woningen hadden opgedaan , hoedanige in het overigens gezonde Stuttgart toch hieren daar te vinden zijn?Maar wat moeten wij nu zeggen van zoo vele gevallen , waarin degelegenheid tot besmetting duizende malen grooter en veelvuldiger isdan in het geval te Stuttgart , en waarin toch geene overbrenging vande ziekte plaats vindt , b. v. bij een zeer druk en onafgebrokendagelijksch verkeer tusschen twee vlak bij elkander gelegen plaatsen ,of tusschen twee wijken van eene en dezelfde stad , - terwijl in anderegevallen één enkel persoon , die slechts weinig tijds in eene epidemischaangetaste plaats vertoeft , de epidemie naar zijne uren ver verwijderdewoonplaats overplant? Hoe door de monoblastische theorie te verklaren dat , wanneer b. v. in choleratijd duizenden uit Parijs , Marseilleenz. naar het choleravrije Lyon vluchten , in die laatste stad toch geenanderen de cholera krijgen , dan die ze reeds elders hebben opgedaan?En dat , terwijl PETTENKOFER zelf erkent , dat die vluchtelingen duizendmaal meer z naar Lyon brengen , dan een schip dat eene choleraepidemie uit Egypte naar Engeland overplant! Is het niet het natuurlijkst , aan te nemen , dat bij de ingezetenen van Lyon de vatbaarheidvoor cholera ontbreekt , omdat zij niet geinficieerd zijn door het miasma, dat die vatbaarheid veroorzaakt?Ik voeg hierbij een voorbeeld onder meer betreffende de choleraepidemie van 1866 in ons land. Te Velsen heerscht de cholera vrijsterk onder de arbeiders van het Noordzee-kanaal; overal waar diezich in de gemeente ophouden , is cholera . Maar niettegenstaande ereen druk verkeer tusschen die poldergasten en de ingezetenen plaatsheeft, wordt van de laatsten slechts één enkele aangetast. DaarentegenLAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN. 199brengen eenige uit Velsen vluchtende polderlieden de ziekte over naarMaden en Drimmelen en naar Hooge en Lage Zwaluwe in Noord- Brabant, en veroorzaken daar eene epidemie. Volgens de monoblastischetheorie is dit niet of moeielijk te begrijpen , volgens de diblastischegemakkelijk. De ziekte was door eenige arbeiders in het Haarlemmermeer opgedaan; de andere polderlieden , die door hen besmet werden ,kwamen, naar de hoogste waarschijnlijkheid , uit zulke streken , als waaruit die lieden meest altijd komen , te weten uit lage , miasmatisch "ongezonde" streken , en bezaten dus de miasmatische vatbaarheid voorhet choleragift , dat van de eerst ziek gewordenen uitging. Maar de ingezetenen van het op den duinbodem gelegen Velsen bezaten die vatbaarheid niet , natuurlijk met enkele, van zeer plaatselijke toestandenafhankelijke , uitzonderingen , waarvan echter slechts ééne tot werkelijkebesmetting aanleiding gaf. Maar in de genoemde gemeenten van NoordBrabant, die laag gelegen zijn en waar dus de miasmatische infectiezeer mogelijk was , was een veel grooter aantal personen , die de tothet ontstaan van cholera vereischte dispositie bezaten.De contagiumzwammen kunnen in de kleinst mogelijke hoeveelheid.infectie veroorzaken; wellicht kan één enkele zwam dit reeds doenbij pokken , roodvonk en mazelen. Dit wordt door veelvuldige ervaringen bewezen.De miasmazwammen moeten in veel (misschien duizendmaal) grooter aantal in het organisme geraken, om ziekte te verwekken. Om tusschenpoozende koorts te krijgen moet men , zoo al geen langen , dantoch eenigen tijd op den malaria- bodem zelven vertoeven; in gezonde,maar onmiddellijk aan malaria-streken grenzende lokaliteiten blijft menvrij . Het kan echter niet betwijfeld worden of het miasma moet zichook in de lucht boven de aangrenzende koortsvrije streek bevinden;het blijkt dus dat eene matige diffusie van miasma in de lucht genoegzaam is om het onschadelijk te maken.De rottings- zwammen moeten in nog veel grooter aantal dan demiasma-zwammen (misschien wederom duizendmaal grooter) in hetlichaam dringen om infectie te veroorzaken. Eene betrekkelijk vrij grootehoeveelheid er van , in het bloed van levende dieren gebracht , wordtvaak door dezen nog zonder hinder verdragen.200 LAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN.Daartegenover staat dat , wat betreft de mate van individueele vatbaarheid voor de schadelijke inwerking , deze het grootst schijnt te zijnvoor de contagiumzwammen , terwijl eene mindere mate van vatbaarheid voldoende is om door miasma- zwammen , en eene nog mindereom door rottingszwammen te worden geïnficieerd.Van het verschil tusschen de ziektezwammen weten wij weinig ,doch de contagium- en malaria-zwammen moeten minder onder elkander dan van de rottingzwammen verschillen . Zij kunnen onder deninvloed van het medium , waarin zij leven , in elkander overgaan , ofwel gewone onschadelijke splijtzwammen worden.Het omgekeerde moet ook plaats kunnen hebben , en daarin zoektNÄGELI de oorzaak van het allereerste ontstaan der besmettelijke ziekten , een allereerste ontstaan , dat natuurlijk plaats moet hebben gehad.Wij moeten aannemen dat een miasma onder zekere omstandighedenin een zekeren bodem eigenschappen kan verkrijgen , die wij andersslechts waarnemen bij de uitscheidingen van reeds zieke personen. Zooontstaat, zegt NäGELI , de typhus in sommige steden zonder van eldersovergebracht te zijn , zooals men het noemt spontaan; de cholera o. a.in een rondom Calcutta gelegen streek van Bengalen , en in een dieprivierdal tusschen Bangalore en Madras.Het boven gezegde geeft ook rekenschap van het verdwijnen vanepidemieën. Hoe meer het medium , waarin de zwammen leven , gaatafwijken van dat , waarin zij zekere bepaalde eigenschappen verkregen , des te meer zullen die eigenschappen bij haar verzwakken eneindelijk verdwijnen. Bovendien verliezen de ziektezwammen haar infectievermogen , wanneer zij niet binnen een bepaald tijdsverloop in eengedisponeerd organisme komen; in drogen (niet te drogen) toestandbehouden zij het langer dan in vochtigen , omdat zij in het laatste gevalaan den invloed van een veranderend medium onderworpen blijven ,in ' t eerste daaraan onttrokken zijn .Het incubatie-tijdperk heeft zijn reden van bestaan , behalve in ' t geenik reeds op bladz. 185 opgaf , ook dáárin , dat het organisme " op denprikkel der smetstof door eene reeks van reactiën antwoordt , die tenslotte leiden tot het eigenlijk uitbreken der ziekte. " Hoe komt hetdat iemand , die van eene besmettelijke ziekte hersteld is , voortaan of gedurende eenigen tijd voor diezelfde ziekte onvatbaar is? Omdat zulk eenherstel niet mogelijk is , dan wanneer de bedoelde reactien den abrormalen toestand der vochten , die het voortbestaan en vermenigvuldigenLAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN. 201van de opgenomen minimale hoeveelheid ziektezwammen en daardoor deziekte mogelijk maakte, in een normalen heeft veranderd. En zoo lang dezelaatste duurt , moet de herstelde persoon ook voor die ziekte gewaarborgd blijven.Zulk een gevolg kan reeds door de reactie in het incubatietijdperkontstaan; de ziekte bepaalt zich dan tot eene lichtere ongesteldheid. NäGELIverklaart het vaak gezond blijven van het soms talrijk oppassend personeel in hospitalen , gevuld met lijders aan cholera , daardoor , dat deoppassers slechts aan een beginnend disponeerend miasma zijn blootgesteld geweest , toen reeds ruime gelegenheid bestond tot opneming vansmetstof uit lijders . Daardoor bleef hunne ziekte bij het incubatietijdperk staan , en de daarin plaats hebbende reactie nam de dispositie voorcholera weg.Zuiver contagieuze ziekten zijn inentbaar; het contagium wordtdaarbij in aanmerkelijke hoeveelheid en in verschen , weinig veranderdentoestand onmiddellijk in het bloed overgebracht. Bij de miasmatischcontagieuze moet de inenting volgens NäGELI ook mogelijk zijn , namelijk wanneer zij geschiedt bij miasmatisch gedisponeerde personen.Heb ik mij tot dusver onthouden van alle aanmerkingen , omdat detheorie van NÄGELI , over ' t geheel genomen , mij te waarschijnlijk voorkwam , dan dat ik het noodig zou hebben geacht op het wel wat gewaagde van enkele stellingen daarin te wijzen; van nu af zal ikgenoodzaakt zijn eenige bedenkingen tegen zijne uitspraken in het midden te brengen.Over de wijze van verbreiding der contagieën sprekende , zegt NäGELIdat ze zich kunnen verbreiden: 1 ° langs den vochtigen weg, d. i . doorwater of met vocht doortrokkene stoffen , en 2 ° langs den drogenweg , d. i . door de lucht of door het onderling verkeer der menschen(aanhangen der smetstoffen aan kleederen en andere voorwerpen).De splijtzwammen in het algemeen , en dus ook de ziektezwammen ,veranderen spoedig van specifieken aard , wanneer zij in een ander verschillend vocht worden overgebracht; zij vermenigvuldigen zich daarinniet of weinig , of nemen andere eigenschappen aan . Zoo zullen danook de ziektezwammen , uit het bloed des lijders in een ander vochtgekomen , binnen weinig dagen van aard veranderen . In de uitwerpselen der zieken , vóór dat deze beginnen te gisten en te rotten ,202 LAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIE KTEN.zullen zij wel het langst onveranderd blijven . Warmte begunstigt deverandering , koude vertraagt die; in bevroren toestand blijven de zwammen het langst onveranderd.--In drogen , maar niet al te uitgedroogden toestand blijven de contagiën veel langer hunne eigenschappen behouden , en dan langer ineene vochtige , koude lucht , dan in eene warme en droge , langer ,wanneer zij , in eene droge stof ingesloten , voor te groote uitdrogingbeveiligd zijn , dan wanneer zij in de vrije lucht zweven . Te München ,verhaalt NäGELI , kregen eenige metselaars de pokken na het afkrabbenvan den muur eener kamer , waarin voor 6 of 7 jaren poklijders gehuisvest waren geweest , en die daarna gewit was geworden . De besmetting door de lucht kan slechts op korten afstand plaats grijpen;door personen en goederen daarentegen kan zij naar ver afgelegen plaatsen worden overgebracht , zoolang de infectiestof onveranderd blijft.-Hoe komen de contagium- zwammen in de lucht? Zij zijn niet vluchtig , en kunnen dus alleen in den vorm van fijn stof in de lucht komen.Het vocht , waarin ze zich tot dusver bevonden , moet dus eerst verdampen. Nu kunnen zij aan de droog geworden vaste stoffen , die haaromgeven, zoo los aanhangen , dat zelfs een geringe luchtstroom toereikend is om ze daarvan af te scheiden en mede te nemen; of zijkunnen aan die massa zoo vast gehecht zijn , dat slechts eene mechanische oorzaak (wrijving , verbrijzeling enz . ) ze daarvan kan losmaken .Eene ergens ontstane hoeveelheid gas wordt zeer spoedig door diffusie gelijkmatig in de lucht verdeeld , en verdwijnt alzoo , ook zondertoedoen van luchtstroomingen . De verdeeling in de lucht van massa'sfijn stof daarentegen hangt geheel van die luchtstroomingen af: gedeelten van de lucht kunnen er geheel vrij van blijven; in andere kunnen de stofdeeltjes (hier de ziektezwammen) voor een tijd zeer talrijkzijn. In volkomen rustige lucht zullen zij naar den grond zinken.Op de vraag: hoe en langs welken weg de ziektezwammen in hetmenschelijk lichaam geraken , antwoordt NäGELI , te gelooven dat zij alleen in drogen toestand , door tusschenkomst der longen , in de vochten.des lichaams komen , en dat zij den zeer dunnen wand , die de longenalveolen scheidt van het bloed in de daarin bevatte haarvaten , opmechanische wijze doorboren. Langs endosmotischen weg kunnen alleengassen en iu vocht opgeloste stoffen , maar geen vaste stoffen door dierlijke vliezen heendringen. De infectiezwam moet dus den wand , diehaar van het haarvat scheidt , doorboren . Nu zijn de splijtzwammenLAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN. 203uiterst dun , en hebben eene eigene , om de lichaams-as draaiende entevens snel vooruitgaande , dus schroevende en borende beweging.Daarbij vermoedt NäGELI , zonder het echter te verzekeren , dat haarVoorwaartsdringende spits zich voedt met de zelfstandigheid , tegenwelke zij boort , evenals de schimmelplanten op die wijze binnen vergaand hout dringen.Maar kunnen dan geen splijtzwammen door tusschenkomst van despijsverterings-organen in het bloed komen , b. v. wanneer ze zichin drinkwater bevinden , of uit de lucht in het spijsverteringskanaalworden opgenomen? Hierop antwoordt NäGELI ontkennend. Zij zoudenalleen door toevallige , mechanisch of ziekelijk voortgebrachte verwondingen door den wand van het spijsverteringskanaal kunnen dringen;de weg, dien zij zouden moeten afleggen om door het onbeleedigdeslijmvlies in de haarvaten te komen , is te groot; en op dien langenweg treffen zij geen vrije zuurstof aan. Bovendien is de inhoud der maagzeer zuur , en in eene zure vloeistof verliezen de splijtzwammen allelevensenergie en vatbaarheid voor beweging. Ook komen er gedurigaanmerkelijke hoeveelheden rottingszwammen in de maag , zonder datdaardoor septische infectie ontstaat.Dat de wand , die de lucht in de longblaasjes van de holte der haarvaten scheidt , dunner is dan die , welke zich tusschen deze laatste ende spijsverteringsholte bevindt , wil ik niet tegenspreken. Maar ik betwijfel het zeer of dat verschil evenredig is aan dat tusschen zeer gemakkelijk voor de zwammen doordringbaar en geheel niet voor haar doordringbaar. De afstand tusschen de oppervlakte van een darmvlokje ende holte der zich in dat vlokje bevindende vaten is toch waarlijk ookal zeer gering , en wanneer de ziektezwammen met gemak (want ditvolgt nit het groote gemak waarmede gedisponeerde personen door contagiën besmet worden) uit de lucht in de haarvaten der longen dringen , dan zie ik nog niet in , waarom het onmogelijk zou zijn , dat zijmet eenig minder gemak, maar toch ook zeer dikwijls , uit het spijskanaal in het bloed zouden kunnen komen. Onder de eigenschappen.der splijtzwammen , die haar het dringen door een zeer dun vlies mogelijk maken , noemt NäGELI ook hare kleinheid op. Maar nu weten wij ,dat de in het darmkanaal uit ingeslikte trichinen ontsprotene jongen ,die ook zeer klein , doch toch nog veel grooter zijn dan splijtzwammen , den darmwand wel degelijk doordringen , zonder dat eene voorafgaande beleediging van het slijmvlies noodig is , en zoo tot in het204 LAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN.-spiervleesch geraken. Zeker , de trichine is een dier , en de splijtzwameene plant; doch dit kan hier bij de zich zelfstandig bewegende , vooruitborende splijtzwammen , " die, " zegt NäGELI , "onder alle levende wezensde grootste energie in de massa-eenheid concentreeren, " niets afdoen. 'Wat het verzwakken en sterven der ziektezwammen in het zure maagvocht betreft , wanneer zulke zwammen met het drinkwater in de maagkomen , dan kunnen twee gevallen plaats grijpen: de maag kan voedselbevatten en in het meest actieve tijdperk der spijsvertering verkeeren ,of zij kan ledig zijn. In het eerste geval is de inhoud der maag zuur ,en ik wil aannemen dat de zwammen daarin ten onder gaan. Maar deinhoud der ledige maag is niet zuur , maar zwak alkalisch , ook vanwege het doorgeslikte speeksel. Wil men beweren dat het inbrengenvan water in de maag , evenals dat van spijzen , de afscheiding vanzuur maagvocht opwekt , in plaats van die afscheiding door de inwerking der koude te belemmeren , gelijk men a priori eerder denken zou ,dan zal toch die afscheiding van geringe beteekenis zijn , terwijl hetwater , in eene ledige maag gekomen , al zeer spoedig , voor zooverhet niet daar reeds opgeslorpt wordt , door den portier in den twaalfvingerigen darm geraakt , waar de reactie alkalisch wordt 2. Dat levende , nog vrij energieke splijtzwammen op die wijze zeer goed in den genoemden darm kunnen geraken , al is het dat er eenige verongelukken ,is duidelijk. Maar , zegt NäGELI , de gal , die uit de lever in den twaalfvingerigen darm komt , is óók aan de splijtzwammen vijandig. Wijhebben hier echter te doen met splijtzwammen die , met water alleen ,in het spijskanaal zijn geraakt buiten den tijd der spijsvertering , ennu is het hoogst waarschijnlijk dat de gal alleen tijdens de spijsvertering zich in den twaalfvingerigen darm uitstort en buiten dien tijdin de galblaas wordt opgelegd.-Bovendien , de zuren , die de zure reactie van den maaginhoud veroorzaken , zijn vrij zoutzuur en melkzuur. In maagzuur met speeksel vermengd , en dit is de doorgaande toestand , is steeds melkzuur aanwezig en wel gemiddeld in eene evenredigheid van ruim 0,45 proc. , terwijlde hoeveelheid van het zoutzuur gemiddeld 0,1 bedraagt. Maar nu is--' Over de embryonen van den lintworm spreek ik hier niet , omdat deze bepaaldeboor- organen bezitten.COLEMAN vond , dat eene hoeveelheid water , die een paard gedronken had , reedsna zes minuten tot aan den blinden darm was gekomen.LAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN, 205volgens NäGELI , het melkzuur aan de splijtzwammen veel minder vijandigdan vele andere zuren , ' t geen trouwens ook blijkt uit het zuur worden der melk door de werking der splijtzwammen zelve; de melkzuurvorming stijgt daarin tot een vrij hoogen graad voor dat de zwammen hare omzettende werking verliezen. Wijnsteenzuur wordt doorde splijtzwammen veel minder verdragen dan melkzuur; toch mist eerstdán het leven der splijtzwammen alle energie , wanneer de evenredigheid van het wijnsteenzuur tot 2 procent klimt , en die energie neemttoe naarmate de hoeveelheid van dat zuur minder is. Nu is , gelijkwij zagen , in het maagvocht bij lange na geen 2 procent zuur (zoutzuur en melkzuur) voorhanden , en wanneer nu eene matige hoeveelheid maagvocht in de maag op eens verdund wordt door een ruimenteng koud water - dat bovendien aan eene verdere afscheiding vanmaagvocht niet gunstig is , zou het dan onmogelijk zijn dat het zuurzoodanig werd verdund , dat ook dán een deel der met het water ingevoerde ziektezwammen ongedeerd door den portier geraakte?-NäGELI beweert bovendien dat de fermenten , waarvan in dit opstelop bladz. 188 gesproken is , op zich zelve ( dat is zonder de zwammen)schadelijk kunnen zijn , bepaaldelijk dat der rottingszwammen , waarvan hij zelfs vermoedt dat ze nog giftiger zijn dan de zwammen alleen .Zoo dit waar mocht wezen , wie zegt dan , dat het met het fermentder miasma- en contagiumzwammen óók niet zoo is? En die fermentenkunnen zonder twijfel door endosmose uit het spijskanaal in het bloedworden opgenomen.www .Dat er dikwijls vrij groote hoeveelheden rottingszwammen in de maagkomen , zonder dat er septische ziekteverschijnselen ontstaan , mogewaar zijn , maar men moet daarbij dan toch ook in ' t oog houden ,dat NäGELI zelf verzekert dat er eene zeer groote menigte van die zwammen noodig zijn , om rottige bloedvergiftiging te veroorzaken. Van decontagiumzwammen sprekende , vermoedt hij daarentegen , dat reedséén in staat is te besmetten , en dit moet van het x der miasmatisch-contagieuze ziekten ook waar zijn , verondersteld dat de dispositie door het opnemen van y aanwezig is. Nu meen ik aangetoondte hebben dat , al loopen de splijtzwammen in het spijskanaal ook grootgevaar , er zich toch omstandigheden kunnen voordoen , onder welkeeenige er van geheel ongedeerd in den twaalfvingerigen darm , en daaruitin het bloed kunnen geraken. Zijn die splijtzwammen nu contagiumzwammen , dan zullen die , en desnoods ééne er van , volgens NäGELI voldoende206 LAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN.zijn om ziekte te veroorzaken; zijn zij daarentegen rottingszwammen ,dan zullen zij daartoe al zeer licht onvoldoende wezen ,zoodat in dit opzicht van de alleen in groot aantal aanwezige gevaarlijke rottingszwammengeen besluit te trekken is tot de contagiumzwammen , van welke misschien ééne enkele reeds ziekte veroorzaken kan. Daar komt nog bij ,dat NäGELI zelf beweert dat in water steeds weinig rottingszwammenvoorhanden zijn , en dat dus alleen het genot van zekere spijzen (kaas ,"adelijk" wild , gerookt vleesch enz. ) schadelijk zou kunnen worden.Maar behalve dat sommige van die spijzen alleen gekookt ofgebradenworden genoten , moeten de in spijzen aanwezige rottingszwammen zeerzeker den invloed van het zure maagvocht ondervinden en verongelukken.Meen ik nu al met NäGELI te moeten aannemen , dat besmetting gereedelijker en veelvuldiger door het inademen van droge miasma- of contagiumzwammen zal plaats vinden , dan door het invoeren van deze , ' t zijmet water ' t zij anderzins , in het spijskanaal , zoo acht ik het evenweldoor hem op verre na niet bewezen , dat die besmetting op de laatstgenoemde wijze niet zou kunnen geschieden , en geloof integendeel datzij op die wijze in zeer vele gevallen mogelijk is .De infectie- zwammen , binnen in het organisme ingedrongen , verspreiden zich daarin met het bloed . In de grootere vaten snel met het bloedmedegevoerd , maar zich toch , wanneer de toestand van dat mediumhaar gunstig is , daarin sterk vermenigvuldigende , komen zij in hetlangzaam stroomende bloed der haarvaten tot rust , leggen zich tegende wanden van deze aan , en doorboren die zelfs , om zich dan in hetweefsel der deelen te verspreiden. Daar , in het bloed der haarvaten enin de vochten van het weefsel , moeten dan die omzettingen geschieden , die het bloedbederf en de ziekte veroorzaken.In het vastzitten der splijtzwammen aan de wanden der haarvatenmeent NäGELI eene reden te vinden , waarom tot nu toe van slechtszeer weinige ziekten de eigenaardige infectiezwammen bekend zijn.Het uittreden der contagien uit een ziek lichaam kan , volgens NäGELI ,moeielijk of niet door de longen plaats hebben , maar het geschiedtmet de uitwerpselen (etter , slijm , uitgebraakte stoffen , darmontlastingen ,urine) of met de afschilferingen der huid en der slijmvliezen , die steedsde gevolgen der ziekte zijn. Aan infectie door lijken gelooft NäGELI -LAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN. 207niet , dan alleen in het geval van uitloozing van vocht naar buiten ofbij rotting; in beide gevallen moeten de ziektezwammen nog uitdrogen om in de lucht te komen , en daarvoor is , zegt hij , zooveel tijdsnoodig , dat de ziektezwammen inmiddels hare werkzame eigenschappenzullen hebben verloren. Ik kan dit laatste alweder niet zoo gaaf toestemmen. Stellen wij dat de contagiumzwammen slechts twee dagen.(NÄGELI spreekt elders van 8 dagen) hare besmettende eigenschappenbehouden , dan kan ik mij voorstellen dat een geringe hoeveelheid uithet darmkanaal of den mond van een lijk ontlast vocht , bij voldoendewarmte , die volstrekt niet groot behoeft te zijn , binnen weinig urenverdampen kan en de daarin bevatte contagiumzwammen in onverminderde energie kan vrijlaten . En hoe dikwijls er zulke ontlastingenplaats hebben , weet ieder die veel in de gelegenheid is geweest lijkenwaar te nemen.Ten aanzien van de hygieinische eigenschappen van het drinkwaterleert NäGELI: dat onzuiver drinkwater steeds voor de gezondheid onschadelijk is. Deze tegen alle aangenomen meeningen inloopende stellingverdedigt hij natuurlijk in de eerste plaats op grond van zijne ,door mij bestredene meening , dat splijtzwammen niet in het bloedkunnen komen langs den weg der spijsverteringsorganen. Voorts , redeneert hij , zijn de schadelijke zwammen (rottings- , miasma- en contagiumzwammen) in veel te geringe hoeveelheid in het water aanwezig.Een flesch , vol met het meest door rotting " verpeste" water , bevatslechts eene hom*oeopathische dosis van de rottingszwammen en rottingsproducten , die wij bij het eten van kaas , van ham , van koud vleesch ,dat na 24 of 28 uur gebruikt wordt , naar binnen krijgen. Visschentieren goed in water vol rottende uitwerpselen . - Eindelijk bewijzenvolgens hem de feiten , die men aanvoert ten bewijze van besmettingmet typhus en cholera door drinkwater , niets.-Dat men nu wel eens te ver gaat met het afkeuren van drinkwater , eenvoudig " omdat er organische stoffen in zijn" , geef ik toe , alsook dat NäGELI gelijk heeft , wanneer hij o . a . humificatie- productenvoor onschadelijk houdt. Maar de absolute onschadelijkheid van metrottende organische stoffen verontreinigd water kan ik op de door hemaangevoerde gronden niet aannemen. Vooreerst , de splijtzwammen ende infectieziekten eens daarlatende , zijn er dan geene andere ziekten208 LAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN.dan deze laatste? En aannemende dat het bedoelde water geen eigenlijk zoogenaamde " ziekte" zal doen ontstaan , moet dan dáárom zulkwater onschadelijk wezen? Zoo ja , dan vervalt ook de gansche theorievan NÄGELI omtrent de voor cholera en typhus disponeerende miasmen.Deze verwekken op zich zelve in den regel óók geen eigenlijke ziekte;menigeen wordt zeer onverwachts door cholera overvallen , zonder reedste voren ziek te zijn geweest. Derhalve: die miasmen zijn onschadelijken ' t komt er niet op aan of men ze in het organisme opneemt of niet!Integendeel , menige hygieinische schadelijkheid (en dit mocht in ' t algemeen wel wat meer in ' t oog worden gehouden) werkt niet zoo zeerdoor het verwekken van ' t geen men in het dagelijksch leven gewoonis ziekte te noemen , als wel door het langzamerhand veroorzakenvan slepende aandoeningen en het verminderen van het weerstandsvermogen van het organisme tegen andere ziekte-oorzaken. Men heeftdan ook naar mijn inzien geen recht om toestanden , die in zich zelfabnormaal zijn en waarop daarom het vermoeden van schadelijkheidrust , dáárom alleen apodictisch voor onschadelijk te verklaren , omdatzij , die er onder leven , niet steeds en onmiddellijk door bepaalde " ziekten" worden aangetast.De vergelijking van water met spijzen , wanneer die beide met rottingszwammen bedeeld zijn , gaat niet op , gelijk ik reeds vroeger aantoonde ,en evenmin doet dit het aan de visschen ontleende argument , omdat1º niet alle visschen in water vol rottende uitwerpselen kunnen tieren ,en 2º , omdat de gevolgtrekking van visschen tot menschen nog onjuister is , dan die van het varken (dat soms zonder nadeel stoffen verteert die voor den mensch zeer schadelijk zijn) tot den mensch wezen zou.Wat de waarde aangaat der waarnemingen , op grond waarvan dehygieinisten de schadelijkheid van zeer verontreinigd water aannemen ,zoo wil ik wel erkennen dat niet alle daarvan beslissend zijn . Maarde feiten spreken soms zoo luide , dat men niet anders kan dan hetpost hoc , ergo propter hoc er op toe te passen , vooral wanneer die feitenzich telkens herhalen .Omstreeks 15 à 16 jaren geleden waren in eene uit een tiental woningen bestaande buurt even buiten Haarlem reeds gedurende ettelijkejaren steeds eenige der bewoners onder geneeskundige behandelingwegens meer of mindere belangrijke , maar altijd langdurige en hardnekkige ziekten; ook typhus kwam er verscheidene malen voor. Vooraleen van de huisgezinnen verkeerde gestadig in hoogst ongunstigen ge-LAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN. 209zondheidstoestand , en binnen kort tijdsverloop stierven daarvan drieleden , waarvan twee aan typhus. Toen de geneesheer daarna weereens in die buurt geroepen werd , trof het hem, dat in den laatstentijd voor de leden van dat gezin , en niet meer voor de andere , zijnehulp was ingeroepen geworden. Hij stelde nu een onderzoek in , in deeerste plaats betreffende het drinkwater. Hem werd een put gewezen ,achter de woningen en tusschen twee varkenshokken met mestvaaltengelegen , waarvan het water zeer vuil was. Vroeger dronken alle bewoners der buurt daarvan , maar sedert eenigen tijd hadden zij hunwater van elders gehaald , behalve het meer bedoelde huisgezin , datnog altijd voortging dat slechte water te drinken ' , - welk huisgezinechter ik kan er dit bijvoegen toen het óók daarmede ophield ,gezond bleef.-Te Kampen heerschte in 1869 typhus , vooral in de voorstad Brunnepe. Daar ontstond ook de ziekte het eerst , zonder dat eenig spoorvan besmetting van elders kon worden ontdekt , dus spontaan , en welin eenige weinige huisgezinnen , die allen water gebruikten uit één endenzelfden put die , tusschen privaatkuilen en mesthoopen gelegen ,zeer onrein was. Van de bij dien put en die aangetaste huizen wonendehuisgezinnen , die beter water dronken , werd destijds geen enkel aangetast. Later verbreidde zich de ziekte door besmetting , en wel zoo ,dat de typhusgevallen te Brunnepe door opeenvolgende filiatie van deeerste spontaan ontstane gevallen konden worden afgeleid.Uit meer andere herinner ik mij bij deze gelegenheid nog een gevalbetreffende eene te München alleen in een klooster heerschende epidemie van typhus , waarbij die ziekte uitsluitend ontstond bij die 31van de 120 in het klooster wonende personen , die , niettegenstaandeeene waarschuwing daartegen , water hadden gedronken , dat vermengdwas met het waschwater , waarmede het vuile linnen van zieken ineen naburig ziekenhuis was gereinigd. Toen men ophield dat water tedrinken , eindigde ook de epidemie. 2BUDD (Typhoid Fever etc., pag. 69) verhaalt o. a. een geval , waarinin al de 13 huizen , wier bewoners water uit zekere pomp dronken ,typhus ontstond , toen die put door rioolvocht verontreinigd wasgeworden.¹ Schat der Gezondheid , 6e jaarg. ( Haarlem 1863) bladz. 209 .Medical Times. March 2. 1861 . pag. 233.210 LAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN.Op een groot aantal zulke waarnemingen berust de overtuiging derhygienisten , dat het drinken van slecht water aanleiding kan geventot ziekten . Ik geloof dat ieder nadenkend lezer zal moeten toestemmen dat , wat PETTENKOFER en NäGELI ook mogen beweren , voor dieovertuiging toch wel grond bestaat , en dat de beweringen van delaatsten totdusver niet voldoende zijn om haar als ongerijmd en verwerpelijk te doen beschouwen.Evenals het water , kan lucht alleen door hare verontreinigingen nadeelig worden, en die verontreinigingen zijn of gasvormig , of stofachtig. De gassen geven zich dikwijls door den reuk te kennen; de stofjeszijn reukeloos [ waarom? altijd?] . Sommige gassen zijn vergiftig , zooals veel koolzuur [?] , kooloxyde , zwavelwaterstof, ammoniak enz."Maar, " zegt NäGELI , " zij kunnen nooit infectieziekten veroorzaken enverdienen dus ook hier geene nadere bespreking. " Andere gassen kunnen geen nadeel doen .Van de stofjes komen , wat het gevaar aangaat , allereerst de mikroskopische organismen (voor zoover zij miasma- of contagiumzwammenzijn) in aanmerking. Andere (fijne aard- of zanddeeltjes , organischedetritus enz . ) kunnen in zekere gevallen longaandoeningen doen ontstaan.Stank is geheel geen criterium van schadelijke , reukeloosheid van onschadelijke lucht; trouwens vooral dit laatste is reeds duizende malenaangetoond. Zelfs kan men zeggen , dat zoolang organische stoffen rottenen stinken , dus vochtig zijn , alleen gassen in de lucht ontsnappen , endeze zijn onschadelijk. Ook genieten boeren en tuinlieden , die te midden van de uitdampingen van mest en gier leven , doorgaans eene voortreffelijke gezondheid.Nu moge het waar zijn , dat gassen geene infectieziekten kunnen veroorzaken , zeer zeker moet het bewijs nog geleverd worden , datgassen uit rottende stoffen , b. v. zwavelwaterstof of kooloxyde , diein aanmerkelijke hoeveelheid zonder twijfel vergiftig zijn , onschadelijkzouden wezen wanneer zij voortdurend in kleine hoeveelheden wordeningeademd. Evenmin wordt de bewering omtrent de voortreffelijke gezondheid der boeren en tuinlieden door NäGELI bewezen; bij ons stervenin sommige streken meer plattelandsbewoners dan stedelingen aan typhus.Bovendien zegt zulk eene algemeene bewering zeer weinig; de wijzeLAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN. 211waarop men met mest enz. handelt , die naar de landstreken hemelsbreed verschilt , de gansche evenzeer verschillende levenswijze der boerenen tuinlieden in deze en gene streek , en nog velerlei omstandighedenmeer , maken hier een groot onderscheid. En de voorbeelden van lieden ,die b. v. typhus kregen nadat zij een geruimen tijd in een door mestvaalten zeer verpeste lucht hadden doorgebracht , zonder dat er in dientijd van andere typhusgevallen spraak was , zijn niet zoo zeldzaam , enkunnen in bewijskracht wel wedijveren met de bloote verzekeringenvan NäGELI.-Te Haarlem vond ik eens een groot aantal menschen bijeengeschooldvoor een huis , waaruit mest werd gekruid. Op mijne vraag: wat dieoploop beteekende , kreeg ik tot antwoord , dat de ongehuwde bewonervan eene achterkamer in dat huis zeer ziek was geworden en zoo evennaar het ziekenhuis was overgebracht , dat men bij die gelegenheidontdekt had dat hij de mest van zijn varken onder zijne bedstede bewaarde , en men nu bezig was die mest te verwijderen. Ik vond danook het gewone keldertje onder de bedstede , dat slechts door plankenmet tusschenruimten van het bed gescheiden was , nog bijna vol metstinkende en vochtige mest , en toen ik daarna in het ziekenhuis naarden toestand des lijders vroeg , vernam ik dat hij aan typhus leed. Opdit oogenblik waren er noch in die buurt , noch ook verder in de stadgevallen van typhus bekend .Thans moeten wij den bodem met het oog op de infectieziekten beschouwen.Splijtzwammen kunnen alleen in een natten bodem tieren eu zichvermenigvuldigen , ' t meest dus in een bodem , die het water sterkterughoudt (leem- en veengrond); een slechts vochtige bodem begunstigt meer het ontstaan van schimmelzwammen.De splijtzwammen in den bodem zijn deels gewone , onschadelijke ,maar zij kunnen ook miasmazwammen zijn. "Wij weten , " zegt NäGELI ,"helaas nog zeer weinig van de verscheidenheden dier splijtzwammenen van de voorwaarden , onder welke zij zich vormen; het ontbreektons aan elke voorstelling betreffende de geaardheid van den bodem ,welke de eene of de andere voortbrengt. Wij kunnen slechts met degrootste waarschijnlijkheid aannemen , dat een plaats in den bodem212 LAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN.waar rotting heerscht , geen miasmazwammen voortbrengt ," namelijkomdat de natuur der splijtzwammen bepaald wordt door hare omgeving,en de infectiestoffen door rotting spoedig worden vernietigd.Om uit den bodem in de lucht te komen , moeten de splijtzwammendoor luchtstroomingen in dien bodem naar buiten worden gevoerd ,natuurlijk nadat die bodem uitgedroogd is. Zulke luchtstroomingen hebben dan ook in den bodem plaats en wel door de werking van verschillende oorzaken, als daar zijn: de ongelijke verwarming des bodemsbij dag en bij nacht , de invloed van den in den grond dringenden ofdaarop verdampenden regen , de verschillende spanning van de luchtaan de oppervlakte , veroorzaakt door de winden , het afzakken vangrondlucht , die kouder en dus zwaarder dan de atmospherische is ,langs eene hellende leemlaag , waarbij dan die lucht dáár uitbreekt ,waar zij den minsten tegenstand ontmoet , en eindelijk , maar niet inde laatste plaats , de woningen , wegens het verschil in temperatuurvan de koudere grondlucht met die in het warmere buis .Overigens verlaten de splijtzwammen niet altijd den grond op dieplaats , waar de grondlucht zich uitzet , maar soms op een tamelijkenafstand. Immers de humuslaag van den bebouwden grond , de vastgetredene of bestrate oppervlakten van wegen enz. laten de lucht moeielijkdoor; de luchtstroom zal zich dus in een daarmede bedekten bodemhorizontaal voortbewegen en eerst te voorschijn komen wanneer zijergens minderen weerstand ontmoet.Van de snelheid dier luchtstroomen weten wij niets; maar zij behoevenook niet snel en krachtig te zijn om stofjes mede te voeren , bij welkevergeleken de bekende zonnestofjes kolossen zijn .Zullen echter de splijtzwammen in de lucht komen, dan moet de bodemen moeten de splijtzwammen zelven droog zijn. Dit behoeft nauwelijkseenig betoog; is de bodem nat , dan zullen de zwammen daaraan blijvenhechten en de bodemstroomingen der lucht niet in staat zijn ze medete voeren. Bovendien heeft NäGELI door opzettelijke proefnemingen aangetoond dat zulks inderdaad niet geschiedt. Alleen een bodem , die"natdroog" , dat is , bij afwisseling nat en droog is , moet steeds alsverdacht worden beschouwd; is hij altijd nat , of altijd droog , dan ishij ongevaarlijk. Die natdroge toestand van den bodem hangt hoofdzakelijk af van het stijgen en dalen van het grondwater; reeds PETTENKOFER bewees langs proefondervindelijken weg en buiten den invloedvan eenige theorie , dat het dalen van het grondwater samenhangt metLAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN. 213het ontstaan van miasmatisch-contagieuze ziekten . Bovendien moetenin het water , waarin de zwammen vóór de uitdroging leefden , niette veel oplosbare stoffen aanwezig zijn geweest , omdat die zwammenanders door die stoffen aan den bodem en aan elkander als ' t wareworden vastgelijmd , en niet vrij kunnen worden dan nadat zij opmechanische wijze losgemaakt zijn.--NäGELI voert eenige gevallen aan , die schijnen te pleiten tegen zijneopvatting, volgens welke alleen droge zwammen uit een drogen grond in delucht kunnen komen en ziekten veroorzaken: b. v. dat te Madras tweecholeratijden voorkomen, waarvan de hevigste juist met de grootstevochtigheid en de laagste temperatuur samenvalt; - dat het maximumvan cholera te Agra in de eerste maanden van den regentijd wordtwaargenomen; dat in zekere tropenlanden de malaria-koortsen niet na ,maar in het begin van den regentijd verschijnen . Om deze verschijnselen te verklaren , beroept NäGELI zich op de verschillende combinatiënvan de factoren, die den natdrogen aard van den bodem bepalen , zonder echter daaromtrent in bijzonderheden te treden. Alleen wijst hij opde stroomingen der grondlucht ten gevolge van het indringen van regenin den bodem. Die stroomingen , geen gereeden uitweg kunnende vindendoor den harden of met eene humuslaag overtogen bovengrond , zoudendan den horizontalen weg inslaan en alzoo in den ondergrond van woningen komen , waaruit zij dan in die woningen zelve geraken door de"zuiging" , die door het verschil van temperatuur wordt veroorzaakt.Ik moet hierbij het volgende opmerken. Het is zeker , dat hevigeepidemieën van malariakoortsen in ons land niet ontstaan dan na heeteen droge zomers , en dit strookt volkomen met NäGELI's theorie. Maardie theorie , voor zoover zij óók aanneemt dat de splijtzwammen allééndoor de ademhalingswerktuigen in het organisme kunnen geraken , eischtmeer; zij eischt dat er na natte en koele zomers geen van die koortsenontstaan , tenzij in betrekkelijk zeldzame gevallen , afhankelijk van plaatselijk nauw omschreven toestanden. Dit nu is niet zoo. Ook in nattenazomers , najaren en winters komen somtijds vrij veel koortsen voor ,o. a. hier te Kampen in en na de zeer natte laatste maanden van 1877en het begin van 1878 , toen de bodem overal geheel doorweekt wasen bleef, en de atmospheer en de woningen ook steeds vochtig waren.De meening van PETTENKOFER beveelt zich zeker aan door hooge waarschijnlijkheid; bewezen is zij echter niet , en zij wordt ook nog door velen betwijfeld.14214 LAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN.--Ook typhus heeft zich daar in het laatst van 1877 en het begin van1878 verscheiden malen vertoond , zonder dat van overbrenging eenigvermoeden kon bestaan. Van eene horizontale verspreiding der splijtzwammen door stroomingen der grondlucht en daaropvolgende "opzuiging" dier zwammen in de woningen kon hier moeielijk spraak zijn;die luchtstroomen zouden dan de splijtzwammen door een met waterdoorweekten grond hebben moeten meesleepen , en uit den vochtigen bodem onder de huizen zouden zij in deze hebben moeten opstijgen ,'t geen onmogelijk schijnt. Bovendien , uit de theorie van NäGELI volgt , enhij leert dit zelf , dat het gevaar van opzuiging der miasma- zwammenin woningen des te grooter is , naarmate de grondmuren en de keldersdieper liggen. Maar hoe komt het dan , dat in tijden als de tegenwoordige de koortsen evenzeer , ja nog meer heerschen onder de bevolking , die leeft in vochtige woningen met oppervlakkige fundeeringenen in den regel zonder kelders , dan in de dieper gefundeerde , van kelders voorziene en in vele gevallen droge huizen?De voorbehoedmiddelen tegen den invloed van een ongezonden ofvoor ongezond gehouden bodem , die men totdusver aanraadde of inpraktijk bracht , berusten op het reinhouden van dien bodem. Maarvolgens NäGELI is die reinhouding overbodig en onnut. In een altijdnatten bodem toch doen de splijtzwammen geen kwaad , in een altijddrogen zijn deze niet aanwezig. In een natdrogen bodem zijn wel iswaar steeds miasmazwammen , doch eene verontreiniging van het oppervlakkige en diepere grondwater zal des te meer de ontwikkeling vaurottings-zwammen begunstigen en daardoor die van miasma-zwammentegengaan naarmate die verontreiniging erger is.Meer nut kan , zegt NäGELI , drooglegging van den bodem doen , ennog meer het gestadig nathouden, ofschoon dit laatste niet altijd kanworden toegepast.Ook kan men de oppervlakte van den grond voor de zwammen ondoordringbaar maken , b. v. door een leem- of humuslaag onder dehuizen , door het leggen van graszoden , bestrating enz.Aan deze beschouwingen sluit zich ten nauwste aan , wat NäGELIverkondigt over den afvoer van faecale stoffen. Hij is van oordeel dat ,al moge men vroeger het recht hebben gehad om van een " door verontreiniging verpesten bodem" te spreken , van nu af, dat is na deLAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN. 215uiteenzetting der zwammentheorie , dat spreken niets anders is dan"müssiges Gerede einer dilettantenhaften Beschränktheit."Er bestaan , zegt hij , in ' t algemeen drie wijzen van handelen metfaecale stoffen . Men heeft: 1 ° ondichte privaatkuilen of putten , zakputten (Persitzgruben) , waaruit de dunne faecaliën rechtstreeks in denbodem dringen; 2 ° spoelkanalen , die een behoorlijk verval en doorspoeling met overvloedig water vereischen; 3 ° tonnen (fosses mobiles) ,waarin de faecaliën opgevangen en weggebracht worden (tonnenstelsel) ,of luchtdichte buizen , waardoorheen de faecaliën door luchtdrukkingworden weggevoerd (Liernurstelsel) , bij welke beide laatste inrichtingen(door NäGELI onder de algemeene benaming van gemengde stelsels saamgevat) het regen- en afvalwater door afzonderlijke kanalen wegstroomt.Het privaatkuilstelsel is het oudste en naïefste , maar tevens , volgensNÄGELI , het beste , omdat , bij voortdurend gebruik er van , de bodemdaardoor altijd nat blijft en dus uit den steeds met natte faecaliëndoortrokken bodem geen splijtzwammen in de lucht kunnen komen.Dan mag er echter ook geen regenwater in vloeien , wel afvalwater ,wanneer de gemiddelde hoeveelheid dagelijks nagenoeg dezelfde is. Maarhet hemelwater valt zeer ongelijk , en zoo zal het, uit den privaatkuilin den grond dringende , van tijd tot tijd verontreiniging van den bodemin grooteren omtrek dan gewoonlijk veroorzaken , welke omtrek danlater weer uitdroogt en splijtzwammen loslaat. Privaatkuilen schadendan ook alleen , wanneer ze opgegraven worden, omdat dan de verontreinigde bodem opdroogt.Spoelkanalen zijn ook onschadelijk zoolang zij in gebruik blijven enhun inhoud dus nat is. Zoo lang toch is het onmogelijk dat de uit diekanalen opstijgende gassen infectiekiemen kunnen medevoeren. Dat onderdezelfde voorwaarden lekken ook niet schaden , is duidelijk , indien dehoeveelheid water , die er doorstroomt , maar steeds dezelfde blijft.Het afvloeien van faecale stoffen in rivieren wordt wel is waar veroordeeld, maar hier hangt, zegt NäGELI, toch alles van de omstandighedenaf. Hij rekent uit dat in den Isar te München , wanneer alle faecale stoffenvan de inwoners dier stad er in kwamen , 1 gewichtsdeel droge faecalestoffen op 220.000 deelen water zoude komen. Waren die drekstoffeneven vergiftig als coniine , dan zouden de drinkers van dat water ertoch niet veel hinder van ontwaren! Deze berekening is echter de hoogstedie men maken kan , daar de Isar eene zeer sterke stroomsnelheid bezit , van iets meer dan 1 M. in de seconde. Daarentegen is het water216 LAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKEN.in den Theems bij Londen en dat van de Seine te Parijs bedorven , envormen zich daar uit het bezinksel banken , die soms boven het wateruitsteken , niet echter omdat er ongeveer tienmaal meer faecale stoffenin komen , maar omdat die rivieren zeven- tot negenmaal langzamerstroomen dan de Isar.Wat het tonnenstelsel en het pneumatische buizenstelsel aangaat ,daarbij heeft , gelijk wij zagen , de afvoer van keuken- en spoelwaterdoor afzonderlijke kanalen plaats. Men meent dat zulk water mindergevaarlijk is dan excrementen. Dit is echter , volgens NäGELI , niet zoo;de keukenafval moet beschouwd worden als gevaarlijker dan de afvaldes menschelijken lichaams , daar hij de " betere voedingstoffen" bevaten alzoo sneller en rijkelijker splijtzwammen voortbrengt. Echter zullenook ondichte buizen hier geen kwaad doen , zoo men het regenwaterer maar buiten houdt.Totdusver kon evenwel van die " gemengde" stelsels nog niet veelkwaads worden gezegd. Maar toch keurt NäGELI ze af , omdat er bijhen geen zekerheid voor eene uitsluitende en streng gehandhaafde toepassing zou bestaan. Immers , terwijl men overal privaatkuilen plaatsenkan , dienen , zegt hij , de tonnen en het Liernurstelsel alleen voor huizen,niet voor openbare privaten. Het gevolg is dat men , niettegenstaandealle verbod , uit gemakzucht , zijne behoefte op allerlei plaatsen bevredigen zal. Die nu hier , dan daar , in allerlei vuile hoeken neergelegdestoffen komen in den bodem , die daardoor nat wordt , maar ook weeropdroogt , ten gevolge waarvan dan rottingszwammen en ook miasmazwammen in de lucht kunnen komen.En dan heeft men bovendien van de privaatkuilen en spoelkanalengeen anderen last , wanneer de privaten zelve maar goed zijn ingericht ,dan dat uit de kuilen de vaste stoffen om de twee jaren des nachtsuitgehaald moeten worden , en dat de spoelriolen van tijd tot tijd eensmoeten worden nagezien. Daarbij mag men waterclosets gebruiken ,' t geen bij de "gemengde" stelsels niet geschieden mag , zoodat menbij deze altijd den reuk der faecaliën in huis heeft. Bij de pneumatischebuizen is de wegruiming der faecaliën echter ook niet zeer lastig; zijgeschiedt des nachts en reukeloos , ofschoon men toch in de 24 urenaltijd eenmaal door het geraas er aan herinnerd wordt. Het lastigst isdie wegruiming bij de fosses mobiles , die minstens eens in de weekmoeten worden weggehaald.Totdusver NÄGELI.LAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN. 217Ik zou hier nog kunnen bijvoegen , hoe NäGELI tracht te betoogendat de verzameling van meststoffen door middel van het tonnen- enLiernurstelsel steeds finantieel nadeelig moet zijn , terwijl het verlies.der fæcaliën bij het privaatkuilstelsel alleen zulk een verlies is , als wijons gaarne laten welgevallen bij het niet exploiteeren van zoo véél ,waarbij de exploitatiekosten hooger komen dan de te verkrijgen waarde.Ik doe dit evenwel niet en laat het bij deze eenvoudige vermelding ,omdat ieder , die weet wat er te dezen aanzien in ons land voorvalt ,óók weet dat zeer zeker de exploitatie van een goed ingericht tonnenstelsel (en wellicht ook de exploitatie op groote schaal van een Liernurstelsel met poudrette- of compostbereiding) zeer voordeelig kan zijn ,terwijl het aanleggen van spoelkanalen met behoorlijk verval en voldoendewaterdoorstrooming in ons land eene uiterst kostbare zaak zou zijn ,waartegen het voordeel van het bevloeien (gesteld dat die overal konaangewend worden) niet zou opwegen.-- -Men heeft kunnen bemerken , dat NäGELI bij zijn betoog steeds vasthoudt aan de onmogelijkheid van infectie door drinkwater. Wij hebbenevenwel gezien dat zulk eene infectie lang niet onmogelijk is , althansniet op de door NäGELI aangevoerde gronden. Nu kan , volgens NäGELIzelven , het bodemwater zeer verontreinigd worden door privaatkuilen,lekke riolen , deze zijn meest altijd lek , op den bodem liggend vuilenz . en dus eene zeer groote hoeveelheid splijtzwammen bevatten. Nägelierkent daarbij dat wij weinig of niets weten van de wijzigingen, die desplijtzwammen in den bodem kunnen ondergaan, en hij zegt bovendien, datwellicht ten gevolge van het invoeren van onreinheden in den grond daarinmiasma-zwammen kunnen ontstaan . Het is daarbij duidelijk , dat erook langs den zoo even genoemden weg contagiumzwammen (die in deallergeringste hoeveelheid infectie kunnen veroorzaken , bladz. 199) inden bodem en in het grondwater kunnen komen , b. v. uit de uitwerpselen van typhus- of choleralijders. Maar nu wordt in ons land.een overgroot aantal putten , waarvan het water gedronken wordt ,alléén gevoed door grond- of zakwater; ja zelfs zijn er een aantal putten , die op de dieper gelegen wel staan, maar wier inhoud toch doorzakwater in meerdere of mindere mate is verontreinigd. En er is inhet gansche betoog van NäGELI niets , waaruit blijken zou dat op diewijze onmogelijk rottings- , miasma- of contagium-zwammen in het--218 LAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN.--drinkwater kunnen komen. Wat meer is , op bladz. 239 van zijn boekschrijft hij zelf: " Nur in einem Falle liesse sich mit gutem Grund dasVersitzgrubensystem durch ein anderes ersetzen , wenn nämlich das Grundwasser als Trinkwasser benutzt wird." Hij laat daarop wel volgen , datdit laatste , althans in groote steden , niet meer geschiedt , en dat mendaar overal waterleidingen heeft , die het water van elders aanvoeren.Maar ik behoef niet te zeggen dat dit voor ons land niet waar , enop de meeste plaatsen ook niet mogelijk is. Is dus door drinkwaterinfectie mogelijk , en die mogelijkheid is nog door niets wederlegd , dan heeft men ook in de bodemverontreiniging een rijkebron van voor de gezondheid schadelijk waterbederf. Al kunnen ookzonder die verontreiniging splijtzwammen , wellicht wel miasmazwamin den bodem ontstaan , en al zullen ook vooral en in de eersteplaats rottingszwammen het naaste product van zulk eene verontreiniging wezen , de hoeveelheid der infectiezwammen , die in het waterkomen , (en deze zal bij verontreiniging van den bodem grooter zijndan anders) , is lang niet onverschillig , en voorts: " ob und unter welchenBedingungen die Pilzbildung [ in den bodem] qualitativ schädlicher oderunschädlicher werde , darüber sind wir ganz im Unklaren. " (NÄGELI , S.218; vgl. S. 162 onderaan).men ,-Niet alleen dat in eene stad , waar bijna elk huis zijn privaatkuilheeft , het grondwater onder de geheele stad door zal verontreinigd worden , ten gevolge waarvan dan ook alle ondiepe putten slecht waterzullen leveren, maar er zullen daar ook, bij daling van het grondwater,alle voorwaarden voor luchtbesmetting aanwezig zijn . Misschien zullen dealzoo in de lucht komende zwammen vooral rottingszwammen zijn ,en als zoodanig in geringe hoeveelheden minder schadelijk , maar eris , ook volgens NäGELI , niets wat ons waarborgt tegen de ontwikkeling van miasmazwammen , niet in de nabijheid der kuilen , maar inhet grondwater.De miasmatisch- contagieuze ziekten hebben , volgens NäGELI , ergenshaar middenpunt van eerst ontstaan . Zoo de typhusgevallen , die ik opbladz. 208 vermeldde, welke zonder besmetting van de zijde van reeds.zieke personen , spontaan , zooals men ' t noemt , ontstonden. Hier moeten in den bodem miasmazwammen door eene specifieke " Anpassung" ,die tot zekere hoogte gelijksoortig is met die , welke de splijtzwammenin ' t organisme van een typhuslijder ondervinden , zóó worden veranderd , dat zij de rol van contagiumzwammen spelen , d. i. , dat zij , inLAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN. 219het organisme geraakt , typhus verwekken. Maar " onder welke voorwaarden de splijtzwamvorming kwalitatief schadelijk kan worden ,daarvan weten wij niets . " (bladz. 218) , gevolgelijk ook niet , onderwelke voorwaarden niet alleen miasmazwammen , maar ook typhuszwammen in den bodem kunnen ontstaan. Maar dan kunnen wij ookniet beweren dat de laatste niet zouden kunnen ontstaan in deorganische stoffen , die afkomstig zijn van faecaliën. Integendeel , degroote verscheidenheid van aard dier faecaliën , afkomstig van allerlei menschen en dieren , gezonde en zieke , en van allerlei voedsel ,moet doen veronderstellen dat de kansen op het bestaan van de voorwaarden, noodig voor het ontstaan van typhuszwammen, hier bijzondergroot zullen zijn . En wanneer zulke typhuszwammen in een ongezonden bodem ontstaan , dan is het waarschijnlijk dat die zwammen ,welke in hare uitwerking op het organisme zoo zeer overeenkomenmet de contagiumzwammen , die in het lichaam van een typhuslijderzich ontwikkelen , ook met deze de eigenschap gemeen hebben , datdaarvan slechts eene uiterst geringe hoeveelheid , misschien zelfs maarééne , behoeft opgenomen te worden om het organisme te besmetten .Om al het aangevoerde zal het dus plicht blijven den bodem zooveelmogelijk van faecaliën vrij te houden , tot den tijd toe dat het bewezen is , dat het doordringen van den grond door haar zoo onschuldigis als NäGELI beweert.Hierbij komt nu nog dit , dat er zeker geen beter middel is om denbodem van cholera- en typhuszwammen , afkomstig van aan die ziektelijdende personen , te voorzien , dan het in den bodem brengen van deuitwerpselen van zoodanige lijders. "Maar" , zal men zeggen, “ deze zwammen zullen volgens NäGELI binnen weinig dagen haar specifiek karakterverliezen en onschadelijke splijtzwammen worden. " Daar is echter dan tocheenige tijd toe noodig; hoeveel in elk bijzonder geval, is niet te berekenen.En daar wij " niets weten van de voorwaarden , waaronder splijtzwammen kwalitatief schadelijk kunnen worden ", en dus ook niet onderwelke voorwaarden zij langeren of korteren tijd schadelijk kunnen blijven , kunnen wij ook niet ontkennen dat het zeer waarschijnlijk is ,dat in een bodem , waar min of meer de voorwaarden aanwezig zijnvoor de ontwikkeling van de zwammen van den "spontanen" typhus ,in dien bodem uit een typhuslijder ingevoerde contagiumzwammen zeergunstige voorwaarden zullen ontmoeten om haar specifiek karakterzeer lang te bewaren,de220 LAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN.Ten aanzien van het afvloeien van faecale stoffen in rivieren merkik op , dat de redeneering van NÄGELI over het faecaalgehalte van hetIsar-water niet opgaat , aangezien men hier vooral met niet oplosbare ,in het water zweevende stoffen te doen heeft , wier hom*ogene verdeelingin eene groote watermassa niet zoo gemakkelijk en snel gaat , als NäGELIschijnt te vermoeden, tengevolge waarvan dan ook de eene drinker daarvan veel meer naar binnen zal kunnen krijgen dan de andere; ' voortsdat NäGELI zelf niet onduidelijk te kennen geeft , dat in traag stroomenderivieren ik voeg er bij in afgedamde en van sluizen voorzienewateren en kanalen (en zoo zijn de meeste in ons land) de zaakbedenkelijker wordt. Natuurlijk , ook de luchtverontreiniging zal hiervele malen het gevolg van de verontreiniging van het water zijn . Gansche streken langs de kanten zullen in den zomer , bij lagen waterstand ,kunnen droog vallen en aan de in het water bevatte splijtzwammengelegenheid geven om in de lucht te komen , evenals zulks ook hetgeval is bij door bezinking ontstane banken. Daarom alweder zalin ons land , als algemeene maatregel , het afvloeien van faecaliën inopenbare wateren moeten worden tegengegaan , ook al wordt dat waterniet gedronken.--Waarom het indringen van keukenwater en waschwater (van fabriekswater spreken wij hier niet) in den grond gevaarlijker zou zijn dandat van vloeibare faecaliën , is mij nog niet duidelijk. In elk gevalmag ook dat water niet in den grond komen; het moet met het hemelwater deels door breede en ondiepe opene goten , deels door onderaardsche waterdichte buizen wegvloeien , op zijn weg zinkputten aantreffen , waarin de medegevoerde onreinheden zich kunnen afzetten ,en , voor het in een openbaar water aanlandt , door een of ander filtrum heenloopen. Ik geloof niet dat er dán van de opgeloste stoffenin ons gewoon menagewater veel gevaar is te duchten.Wanneer NäGELI voorts zegt , dat het tonnenstelsel en het pneumatische stelsel geen openbare privaten toelaten , dat de privaten dierstelsels noodzakelijk moeten stinken , wanneer hij spreekt van het"geraas" bij het "nachtelijk" ledigen van het pneumatisch buizenstelsel, wanneer hij zegt dat bij de gemengde stelsels geen waterclosetsDe in het water opgeloste stoffen mogen daarom echter niet te licht worden geteld. Het filtreeren van het Maaswater vermindert wel , maar neemt niet geheel het gevaar voor den zoogenaamden Rotterdammer weg.LAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN. 221-mogen worden gebruikt , ' t geen ten aanzien van het Liernurstelselonwaar is , dan bewijst dat alles, evenals het reeds vermeld bewerendat de exploitatie der gemengde stelsels steeds finantieel nadeelig zouzijn , niet anders , dan dat NäGELI met het tegenwoordige tonnen- enLiernurstelsel geheel onbekend is .De denkbeelden van NÄGELI Over ontsmetting, desinfectie , zijn in hoofdzaak de volgende.De droge contagiumzwammen kunnen alleen gedood worden dooreene hitte van meer dan 130 ° C.; de in onzen tijd gebruikelijke desinfecteermiddelen (carbolzuur , zwaveligzuur-gas , ijzervitriool) tasten zeniet aan. Deze maken de natte zwammen alleen onwerkzaam , maarslechts voor een tijd; zij conserveeren ze dus . Om ze te dooden is kookhitte , en zoo het vocht neutraal is , eene hitte van 110 ° C. noodig.In rottende stoffen verliezen de contagiumzwammen hare natuur ,zoo ook in weinig voedingstoffen bevattend water.Het is er echter vooral om te doen dat de contagiumzwammen nietin het lichaam komen. Dit kan belet worden door ze nat te houden.Het ontsmetten van privaatkuilen en riolen is af te keuren , omdatdaardoor de sterk alkalische en daarom aan de contagiumzwammenvijandige inhoud er van zwak zuur , dus voor de zwammen gunstigergemaakt wordt. Het is mede verkeerd , bij het begin eener epidemie hetruimen der privaatputten te bevelen , ook wegens het gevaar vooruitdrogen van den totdusver door dezen natgehouden bodem. Voortshoudt NäGELI het gestadig inademen van carbolzuur nadeelig en raadthij ook dáárom de ontsmetting van faecaliën af, omdat , meent hij ,het groote publiek licht daaraan vasthoudt als aan een alles afdoendenmaatregel , en dan andere , betere voorzorgen veronachtzaamt.Het nut van de bedoelde privaatput- en riolenreiniging en het desinfecteeren daarvan moet naar mijn inzien inderdaad betwijfeld worden.Bij het tonnenstelsel echter acht ik het wenschelijk dat , zoolang detonnen binnenshuis blijven , de contagiumzwammen daarin onwerkzaamworden gemaakt. Ook het desinfecteeren der faecaliën voor ze in deprivaten of tonnen komen zou ik niet wenschen los te laten . Wij wetennog zoo weinig van de fermenten , waarover ik op bladz. 205 sprak.Kunnen deze ook vluchtig worden? Zouden de desinfectiemiddelen ze ook222 LAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN.op chemische wijze werkeloos kunnen maken? De desinfectie zal hierals conserveerende bewerking ook weinig kwaad doen , indien de privaatputten , riolen en mestvaalten maar niet gedesinfecteerd worden.Overdreven acht ik de vrees voor het nadeel van het inademen vaneen weinig carbolzuur , en van de verkeerde moreele uitwerking derdesinfectie.Voorwerpen , waaraan uitwerpselen kleven , moeten , zegt NGELI ,dadelijk nat gemaakt worden tot men ze kan desinfecteeren , en diedesinfectie bestaat in afwassching met kokend water , liefst met eenigzuur , nog beter in koken in zulk water.--Voor ontsmetting van de lucht der ziekenkamers en van de drogecontagiumzwammen , die misschien aan behangsels en andere niet natte maken voorwerpen hangen, weet NäGELI geen anderen raad dan sterkluchten , herhaaldelijk dicht opvullen van de kamers met waterdamp ( datzeker niet altijd toe te passen is) , en het overdekken der wanden metlijmige stoffen , waaraan de zwammen blijven kleven; wat bij ons nogal tegenstand vinden en blijken zou onuitvoerbaar te zijn .Wat aangaat de behandeling der lijken , deze moeten , voor zoo verdie van lijders aan besmettelijke ziekten zijn , dadelijk in natte doekenworden gewikkeld . In het graf zijn na 4 of 8 weken de contagiumzwammen verdwenen.Ik herinner hier echter aan de , naar ' t schijnt , wel geconstateerde gevallen van het ontstaan van pokken na het openen van graven , waarin nog niet vergane lijken van personen lagen , die jaren geleden aandie ziekte waren overleden.Er blijven nu alleen rottingszwammen en schimmels over. De eerste kunnen alleen droog in de lucht komen en dringen niet licht door de begroeidehumuslaag. Ze zouden echter , door horizontale stroomingen , in huizen , of,met grondwater, in het drinkwater van belendende putten kunnengeraken.Die bezwaren , hoe gering ook volgens NäGELI , moeten, zegt hij , tochworden opgeheven. Dit geschiedt door drooglegging , nog beter doorophooging van de begraafplaats , zoodat de lijken komen te liggen ineene aardlaag , juist vochtig genoeg om eene rijkelijke schimmelvormingen daardoor de ontbinding , niet de rotting , te begunstigen. Om detoetreding der lucht en het wegvloeien van het uit de lijken sijpelendLAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN. 223-vocht te bevorderen , moeten de bodem en de zijwanden der kist metvele gaten doorboord zijn , liever nog uit latten bestaan; ik herinner aan den voorslag van den hoogleeraar HARTING om kisten vanmandewerk te gebruiken; het deksel moet echter dicht en roefsgewijs gewelfd zijn om het regenwater af te leiden. Begraven zonderkist , alleen met een roef, zou het allerbeste zijn .--Om de rotting tegen te gaan en de ontbinding te bespoedigen , raadtNÄGELI aan , het lijk te omgeven met keukenzout of een der op bladz. 221vermelde zuren. Het best zou zijn , die ook in de borst- en buikholtete brengen. Wordt dit niet toegestaan , dan zullen 10 kilogrammenkeukenzout uitwendig voor een volwassen lijk voldoende zijn .Worden de raadgevingen van NäGELI in allen deele opgevolgd , dangeloof ik dat het werkelijk bestaand gevaar tot een minimum zal worden teruggebracht. Toch zal , mijns inziens , het aanwezig zijn van begraafplaatsen op korten afstand van woningen moeten verboden worden. De rottingsgassen mogen al geen infectie veroorzaken , hunne onschadelijkheid is niet bewezen. De verontreiniging van het drinkwatermoge door NäGELI weinig geteld worden , het bewijs voor de onschadelijkheid dáárvan kan niet worden geleverd.Over het gezond houden der woningen , dat NäGELI ten slotte bespreekt ,zal ik zeer kort zijn.Dat de niet met woningen bezette omgeving der huizen met eenehumuslaag bekleed en begroeid of bestraat moet zijn , en dat het zaakis die straten (niet de gemacadamiseerde of begrinte , wegens het zichdaarop vormen van natdroge plekken) voortdurend nat te houden ,kan reeds uit het vorige vermoed worden.Het opstijgen van met miasmen bedeelde grondlucht in de dikte dermuren (gaat dát zoo gemakkelijk?) , of anders door de kelders , trappen en gangen , moet verhinderd worden door een steeds nat te houden laag van humus of leem onder het huis.Bij het dreigen van eene epidemie , vooral in den winter , stoke mensterk in een of meer onbewoonde kamers , slechts matig in de woonkamers , en geheel niet in de slaapkamers. Het eerste gedeelte van dienraad zal wel veelal onuitvoerbaar zijn.In eenige zeldzame gevallen , meent NäGELI , kan de natdroge aardvan een huis gevaarlijk zijn, doordien er zich op hout of muren miasma-224 LAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN.-zwammen ontwikkelen , die , later opdrogende , in de lucht zullenkomen. Ik geloof dat dit zeer dikwijls zoo wezen zal , en betwijfel hetdaarom en ook om andere redenen dat op een ongezonden bodemde vochtigheid der huizen meer goed dan kwaad doet , zooals NäGELIbeweert , voor welke meening hij aanvoert , dat de bevolking van zuidelijke steden (in Italië b. v. ) , wier woningen bedompt, vochtig en veelalook smerig zijn , steeds zoo gezond zou wezen. Op welke statistiekendie bewering berust , daaromtrent laat NäGELI ons geheel in ' t onzekere.-In elk geval komen wij nu te weten , dat in onze lage , alluvialemalariastreken , waar de grond bijna overal met een humuslaag bedekten begroeid of bestraat is , en waar zoo ontzettend veel vochtige woningen zijn , om die reden niet veel malariaziekten , tusschenpoozendekoortsen , en zelden typhus kunnen voorkomen, om van cholera niette spreken. Komen zij er al voor , dan moet dit vooral zijn onder debewoners der dieper gefundeerde, drogere, van tuinen met onbegroeidewandelpaden voorziene woningen , dus bij den meer gegoeden stand!Of de ervaring dat óók leert , laat ik aan de praktiseerende geneeskundigen ter beoordeeling over; ik betwijfel echter zeer of zij zich bij dieontdekking van de malaria-vrijheid van ons land van ganscher hartezullen neerleggen.Ik heb mij op het einde zeer moeten bekorten, omdat ik de ruimte,waarover ik redelijkerwijze beschikken kon, reeds, vrees ik, overschredenheb en ook geloof genoeg te hebben medegedeeld voor het doel , datik mij bij het schrijven van dit opstel voorstelde. Dat doel was , inde eerste plaats een denkbeeld te geven van de zwammen-hypothese ,die , wat hare grondstellingen aangaat , zóó veel voor zich heeft , datmen haar met vrij veel gerustheid een groote toekomst kan voorspellen. Maar tevens was het ook mijn doel , te doen inzien dat daaromnog niet alles , wat uit die hypothese , zooals NäGELI die in bijzonderheden ontwikkelt , schijnt voort te vloeien , als reeds bewezene , onbetwistbare waarheid mag worden aangenomen , en dat de gronden , diehij aanvoert voor enkele zijner stellingen op medisch en hygieinischgebied , niet afdoende genoeg zijn , dat men recht zou hebben zichin de praktijk door haar te laten leiden , vooral niet waar dat uitloopt op het niet in het werk stellen van gezondheidsmaatregelen, dietotdusver door de geneeskundigen en hygieinisten , op niet zoo losseLAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN. 225--gronden als NäGELI het doet voorkomen, zeer noodzakelijk worden geacht.Het vooralsnog blijven aandringen op die maatregelen kan , zooals ik hoopte hebben aangetoond , op goede gronden worden verdedigd, en kan daaromgeenszins gezegd worden alleen door “dilettantenhafte Beschränktheit " te zijningegeven. Integendeel, het onvoorwaardelijk aannemen en in praktijkbrengen van NÄGELI's ideeën zou juist het bewijs leveren van eene bij uitstek "dilettantenhafte" lichtgeloovigheid . En dat te meer, naarmate NäGELIzelf bouwt op onbekende "combinatiën" van onbekende "factoren", enerkent dat wij eigenlijk van de voorwaarden , waaronder de splijtzwammen schadelijk worden , niets weten , niets weten van de toestanden van den bodem , die over de wording van òf de eene , of de anderesoort van splijtzwammen beslissen; wanneer hij ten aanzien van zaken,van welke wij meer weten dan hij , (tonnenstelsel , Liernurstelsel) , zeerapodictische uitspraken waagt , die in strijd zijn met ' t geen ieder voorzijne oogen zien kan, uit welk laatste ten minste dit volgt, dat hijdan toch niet altijd de zaken , waarover hij een oordeel velt , genoegzaam onderzocht en doordacht heeft. Trouwens NäGELI , botanicus enplantenphysioloog , geen geneeskundige , heeft, schijnt het, geen kennisgenomen van hetgeen van de zijde der medische ervaring tegen zijneaetiologische en hygieinische conclusiën kan worden aangevoerd, en diteenvoudig geïgnoreerd , -wat zeker bijzonder gemakkelijk is , maarvan het standpunt der wetenschap moeielijk is te verdedigen.--Om kort te gaan: de arbeid van NäGELI verdient in elk opzicht deaandacht, die hij reeds tot zich getrokken heeft en ongetwijfeld nogzal trekken; van dien arbeid zal naar alle waarschijnlijkheid een tijdvak in de geschiedenis van de studie der infectieziekten dagteekenen.En welke ook overigens de uitkomsten zullen zijn van de verdere onderzoekingen , die er door zullen worden uitgelokt , zoo geloof ik datde theorie van de genoemde ziekten , als ontstaande uit het indringenvan lagere organismen in het lichaam , veel kans heeft een wetenschappelijk wel geconstateerd feit te worden. Maar dit laatste geldt bijlange na niet van alle bijzonderheden der Nägelische theorie, en vooralzou het uiterst onbedachtzaam en gevaarlijk zijn, indien men de praktische gevolgtrekkingen , die NäGELI nu reeds uit zijne theorie meentte moeten afleiden , onvoorwaardelijk aannam en in toepassing meendete moeten brengen.Februari, 1878.EENIGE EENVOUDIGE WENKEN VOOR JEUGDIGEDOCENTEN IN DE PHYSICA.Als men oud wordt , kan men aangaande sommige praktische verrichtingen bij 't proeven nemen , wel eens op langdurige ondervindinggegronde aanwijzingen geven . Ik neem de vrijheid er hier eenige neerte schrijven.1. Het is mij gebleken , dat het amalgama der gewone elektriseermachines , bestaande uit 2 gewichtsd. kwik , 1 zink en 1 tin ( zink entin op de draaibank in haarvormige deelen verdeeld en in een voorafverhitten ijzeren vijzel bij deelen onder elkander verwerkt en tot poeder gebracht) nimmer onbruikbaar kan worden of veranderen. Sedert 35 à40 jaren bewijst dezelfde massa mij den besten dienst. Nu en dan neemik het van de kussens af, verwarm het , waardoor het oude vet in hetlosse papier trekt , en smeer het met nieuw kaarsvet weer op zijn oudeplaats.2º. Het is bekend , dat harsachtige stoffen door licht en lucht aande buitenvlakte eenige verandering ondergaan en bij elektrische proefnemingen minder werkzaam worden. De werkzaamheid treedt zonderfout , hoe oud de massa ook is , met vroegere kracht op , door de harskoeken of staven aan de oppervlakte met een heet ijzer , dat men erdicht boven houdt , week of vloeibaar te maken.3º. Deze laatste ondervinding bracht mij op het denkbeeld om bijde electrophoormachine van HOLTZ niet alleen nu en dan de met schellak bedekte schijven , door middel eener spons , met koud water af tewasschen of, als de bewegelijke schijf niet bedekt is , deze met alcoholschoon te maken , maar ook de dunne laag schellak zoodanig te verhitten , dat zij vloeibaar of kleverig wordt. De moeite werd zeer beloond; ongelooflijk wordt daardoor de werkzaamheid der machine vermeerderd.4. Het is zeer aan te bevelen , om alle zuigers , die uit op elkanderEENIGE EENVOUDIGE WENKEN ENZ. 227liggende lederen schijven bestaan , zooals dat gewoonlijk plaats grijpt bijkleine water- perspompen , zoogenaamde vuurpompen , ook bij sommigeluchtpompen , na het gebruik en wanneer hun een zeer lange rustwacht , uit hunne buizen te nemen en ze met papier omwikkeld erbuiten te bewaren. Bij het gebruik kan men ze weer met een weinigolie bevochtigen. De fijnste olie is daarvoor de beste . Olijf- , raap- enlijnolie zijn af te keuren. Ik gebruik steeds met goed gevolg de olieder horlogemakers. Zijn de zuigers van de bovengenoemde soort reedseenige jaren gebruikt , dan doet men wel , ze eenige dagen onder water te leggen , ze af te drogen en ze daarna weer met olie te voorzien.5. Niets is verderfelijker voor onze galvanische batterijen , danzink , kool of platina en poreuzen pot , na het gebruik en reiniging ,in elkanders nabijheid te laten; en toch , meestal geschiedt het. De poreuze pot wordt , al legt men hem ook dagen in ' t water , nimmervan zijn zuur bevrijd , de kool evenmin; het zink wordt nu voortdurend aan de naar den pot gekeerde zijde geoxydeerd en verkrijgt eenzeer ruwe binnen- oppervlakte , die bezwaarlijk te amalgameeren is. Menbeware dus altijd de diaphragma's en de kool op een afzonderlijke plaats .Onbegrijpelijk slordig wordt er gewoonlijk met de batterijen omgegaan.6º. Bij het overbrengen van beweging door koorden of riemen , bezigemen vooral henneptouw , inzonderheid als er een groote snelheid en dusveel wrijving vereischt wordt , zooals bij centrifugaal-werktuigen , magneto - elektrische machines , in één woord , bij schier alle rotatie - werktuigen. Gutta-percha snoeren en leder , vooral de eerstgenoemde , zijnsterk af te keuren. De einden van het touw worden in elkander geslagen , zoodat er genoegzaam geen verdikking door ontstaat. Wordthet henneptouw een weinig slepende , bevochtiging van ' t koord verhelpt oogenblikkelijk het gebrek. Ik heb , door touw in plaats van guttapercha te stellen , de werkzaamheid van een magneto-elektrisch werktuig , door den heer FUNCKLER te Haarlem gemaakt , 20 percent kunnen verhoogen. V. D. B.ONGELIJKMATIGE AFSLIJTING DER RIVIEROEVERS.Reeds voor verscheidene jaren maakte de onlangs overleden beroemdenatuuronderzoeker VON BAER de opmerking , dat bij rivieren , die in derichting van Zuid naar Noord loopen , de rechter oever sterker afslijtdan de linker , zoodat allengs het bed zich naar de rechter zijde verplaatst. Men heeft de verklaring van dit verschijnsel gezocht in debeweging der aarde om hare as , doch daaromtrent kon twijfel bestaan.Onlangs heeft de russische reiziger POLIAKOFF deze opmerking vanV. BAER bevestigd gevonden aan eenige Siberische rivieren. Het bedvan de Irtysck heeft zich gevormd in een lossen bodem van zand enklei. Elke lente nu wordt een gedeelte van den rechter oever , overeene breedte van 30 tot 50 voet door het water ondermijnd en verwoest. Somtijds gebeurt het dat een strook van 70 tot 140 voet breedteen meer dan 150 voet lengte plotseling in de rivier stort en deze vooreen korten tijd verstopt. Hierdoor ontstaat een groote golf , die zichover de rivier voortzet, en waardoor soms visschersbooten, die zich totop een afstand van drie uren gaans bevinden , in gevaar van te vergaan worden gebracht. In zulke gevallen worden ook groote hoeveelheden van visschen , die in het modderige water gestikt zijn , op denoever gevonden.Daar de verwoesting van den rechter oever geregeld jaarlijks voortgaat , moeten de dorpen ook van tijd tot tijd oostwaarts worden verplaatst. Zoo heeft het dorp Demiansh o. a. in den loop van 240 jareneene verplaatsing van een mijl moeten ondergaan.De linker oever is altijd laag en vertoont vele plassen en moerassen. Elke lente wordt het land aan die zijde overstroomd. De rechteroever daarentegen is 70 tot 150 voet hoog en op vele plaatsen zeer steil.Dergelijke verschijnselen biedt ook de Obi aan. De heuvels van Belogovie hebben nu het hoofdbed van de rivier aan hunne rechter zijde ,terwijl eenigen tijd geleden de rivier langs hun linkerzijde stroomde.Daar ter plaatse is nu slechts een kleine arm van de rivier overgebleven , die door eenige dwarstakken met de hoofdrivier verbonden is.(Nature , 4 Jan. 1877.) HG.TOTALE MAANSVERDUISTERINGEN,IN 'T BIJZONDER DIE VAN 1877.DOORDr. W. GLEUNS. Jr.De zons- en maansverduisteringen behooren tot die hemelverschijnselen , die vrij algemeen de aandacht tot zich trekken en dit ook terecht. Het is toch een treffend verschijnsel , als op den helder lichtendag de zon geheel of gedeeltelijk aan ons oog wordt onttrokken eneen meer of min somber donker plotseling ons als in schemering hult,of als de volle maan , bij een helderen hemel , soms voor het starendoog verdwijnt en gedurende een geruimen tijd een nachtelijk donkerhet heldere maanlicht vervangt. Daar deze verschijnselen tijdig wordenaangekondigd , zijn zij minder verrassend en minder schrikbarend geworden , dan wel in vroeger tijden en ook nu nog bij minontwikkeldevolken het geval is .Ook de niet sterrenkundige beschouwer ziet thans , dank hebbe de totalle standen doorgedrongene ontwikkeling en beschaving , deze verschijnselen over het algemeen met de grootste belangstelling , en deangst en vrees van vroeger hebben plaats gemaakt voor verbazing envertrouwen op de wetenschap , die de middelen aan de hand geeftom met juistheid den tijd , waarop deze verschijnselen zullen voorvallen , vooruit te berekenen en de bijzonderheden op te geven , die er bijplaats zullen hebben. En moge ook soms deze of gene , als misschien15230 TOTALE MAANSVERDUISTERINGEN.eenig verschil mocht worden opgemerkt tusschen de aangekondigde tijdstippen en de waarneming , daaruit meenen te moeten besluiten tot eeneingeslopene fout in de berekening, de meer wetenschappelijke waarnemer zoekt de fout in het uurwerk en besluit dat dit zooveel vóór- ofnagaat als het verschil bedraagt. Vandaar ook dat de waarnemingvan maaneclipsen en andere soortgelijke verschijnselen , die van verschillende plaatsen gelijktijdig kunnen worden waargenomen , gebezigdkunnen worden tot nauwkeurige tijdsbepaling voor die verschillendeplaatsen en , in verband daarmede , ook van het verschil in lengte.Bij die verduisteringen vallen verschillende zaken op te merken , endaar wij in de gelegenheid zijn geweest , in den loop van 1877 tweetotale maansverduisteringen te zien , waarbij telkens de maan gedurende meer dan anderhalf uur in den schaduwcirkel der aarde vertoefde en van het zonlicht , dat anders door haar wordt opgevangenen naar de aarde teruggekaatst , was beroofd , en beide verduisteringen voor onze gewesten zichtbaar waren en ook op verschillendeplaatsen bij vrij gunstigen hemel geheel of voor een groot deel goedzijn waargenomen , zoo is het zeker niet ongepast om de daarbij waargenomen bijzonderheden op te geven , ten einde die te kunnen vergelijkenen zoo mogelijk te verklaren.De meest belangrijke , in ' t oog vallende tijdperken eener totale maansverduistering zijn de oogenblikken , waarop de eclips begint en eindigt ,alsmede het begin en einde der totale verduistering. Die oogenblikkenzijn voor al de plaatsen der aarde , die de maan boven den horizonhebben , gelijktijdig en worden opgegeven naar den middelbaren tijdeener plaats. Gewoonlijk worden die tijdstippen tot in minuten nauwkeurig opgegeven voor de eene of andere plaats , die er bij wordt vermeld, en als men het tijdsverschil tusschen deze en onze plaats kent ,dan is het gemakkelijk om daaruit voor ons dien tijd af te leiden.Het is algemeen bekend dat een maansverduistering ontstaat doordat de maan, bij haren omloop om den aarde , nagenoeg in dezelfde lijnin tegenstand komt met de zon en de aarde dientengevolge haar schaduw op de maan werpt. Dit heeft plaats bij volle maan , wanneer dezejuist in of in de nabijheid is der baan , waarin de aarde haren loop omde zon volbrengt. In de meeste gevallen is zij in dien stand iets hoogerof lager geplaatst en wordt van die schaduw der aarde dus niets bemerkt.De eclips begint , wanneer de maan in den schaduwkegel der aardetreedt, en daar zij zich van het westen naar het oosten beweegt ,TOTALE MAANSVERDUISTERINGEN. 231kan zulks aan den oostelijken rand der maan het eerst worden opgemerkt.Het einde heeft plaats wanneer de maanschijf weder geheel zichtbaar is geworden. Beide deze tijdstippen zijn gewoonlijk niet volkomenscherp te bepalen , en kunnen , zoowel voor het gewapend als ook voorhet bloote oog , eene onzekerheid opleveren van eene minuut of eendeel daarvan.Eenigszins nauwkeuriger kan men het begin en einde der totale verduistering opmerken , dat is , het oogenblik waarop de rechter of westelijke rand der maan in den schaduwcirkel treedt en geen zonnestraalmeer rechtstreeks tot de maan doordringt, of wanneer de linker of deoostelijke maanrand weder uit de schaduw te voorschijn komt , ende eerste lichtstraal weder tot de maan doordringt. Dit tijdperk isgewoonlijk het meest in ' t oog vallend en dus het meest belangwekkend , en levert een waarlijk prachtig schouwspel op.De maan wordt nu allengs meer verlicht , en weldra heeft het vanoogenblik tot oogenblik aangroeiende licht het sombere nachtelijkedonker vervangen.Men weet dat de zon vele malen de aarde in grootte overtreft. Deschaduw der aarde is dus een kegel , welks top zich tot een aanmerkelijken afstand van de aarde uitstrekt. Als men den gemiddelden afstand van de aarde tot de zon op 21 millioen G. M. rekent , dan bedraagt de lengte van de as des schaduwkegels meer dan 185 duizendG. M. , en daar de maan nagenoeg 52 duizend G. M. van de aarde isverwijderd , zoo is de weg dien zij door dien cirkel heeft te doorloopennog al van belang en bedraagt gemiddeld 1236 G. M. Wanneer demaan nu juist door het midden gaat , heeft zij daartoe nagenoeg 3uur tijds noodig; dit is dan de duur der eclips .Men onderscheidt alzoo gewoonlijk vier hoofdmomenten bij eene totalemaaneclips , die voor eene vrij nauwkeurige waarneming vatbaar zijnen waarvan de tijdstippen voor eene bepaalde plaats worden opgegeven,nl. het begin en einde der verduistering , en , in het algemeen , hetbegin en einde der geheele of totale verduistering.Rondom de kernschaduw der aarde is nog eene aanzienlijke ruimte ,die zich gedeeltelijk in de schaduw der aarde bevindt. Deze ruimtewordt de bijschaduw genoemd , en wanneer de maan , vóór het binnentreden in de kernschaduw, of vóór het begin der eclips , zich in dezeruimte bevindt , ondergaat zij reeds eenige vermindering van licht ,want zij wordt dan slechts door een deel der zon beschenen. Bij het232 TOTALE MAANSVERDUISTERINGEN.einde der eclips blijft zij ook nog eene poos in de bijschaduw en komtallengs weder in het volle licht.Deze langzame af- en toeneming van licht is gewoonlijk niet alleenmet een kijker , maar ook met het ongewapend oog zeer wel te bemerken, en het is vooral daardoor dat de evengenoemde tijdstippen dereclips niet volkomen scherp zijn te onderscheiden.Daar niet alleen de grootte der middellijn van de kernschaduw , opde plaats waar de maan die doorsnijdt , bekend is , maar ook de afstand ,waartoe de bijschaduw zich uitstrekt, gevonden kan worden , zoo kanmen ook de tijdstippen bepalen, waarop het eerst eenige verminderingvan licht op de maan plaats vindt , en eveneens , wanneer de maanweder het volle licht van de zon ontvangt en geene sporen der eclipser meer op merkbaar zijn.Daar de aarde van een dampkring is omringd , die ten deele delichtstralen doorlaat , maar deze breekt , zoo is het natuurlijk dat deschaduwcirkel der aarde niet scherp is begrensd en dat alzoo de doorsnede van den schaduwcirkel op de maan door een minder donkerenrand moet zijn omgeven , vanwaar het licht langzamerhand afneemten als wegvloeit in het verlichte gedeelte van de maanoppervlaktedie door het volle licht der zon wordt beschenen.Door de breking van het licht in onzen dampking zien wij de hemellichamen , die zich aan den horizon bevinden , 33 ' 46' daarboven. Mennoemt dit de horizontale refractie, en deze refractie of breking wordtkleiner, naarmate de hemellichamen zich hooger boven den horizon bevinden of de lichtstralen meer rechtstandig door den dampking naarons standpunt gaan. Daar de schijnbare middellijnen van zon en maanongeveer 33' bedragen , zoo worden beide aan den horizon zooveelopgeheven , dat wij ze juist boven den horizon zien als zij er werkelijkbeneden zijn. Als de benedenrand zich aan den horizon vertoont , dan isdus de zon of maan werkelijk er beneden en raakt met den bovenrandden horizon. Wanneer dus eene maaneclips plaats heeft juist op hetoogenblik van den ondergang der zon , dat altijd voor het eene ofandere punt op de oppervlakte der aarde plaats moet vinden , dan zalmen van zoodanige plaats het zonderling verschijnsel hebben dat dezon en de verduisterde maan tegelijk boven den horizon kunnen worden gezien. Voor eene bepaalde plaats kan dit verschijnsel slechts 5 maalin eene eeuw plaats hebben. Daar bovendien de hemel aan den horizonzelden overal volkomen helder is , zoo mag dit verschijnsel met volleTOTALE MAANSVERDUISTERINGEN. 233recht onder de zeldzame gerekend worden. Intusschen is het reedsdoor de ouden waargenomen en heeft PLINIUS er gewag van gemaakt enhet als een vreemd verschijnsel opgegeven. Door KLEOMEDES werd echter reeds het vermoeden geuit , dat de breking van het licht in dendampkring der aarde de oorzaak van dit verschijnsel moest zijn.De lichtstralen , die van de zon door de benedenste luchtlagen der aardegaan , moeten dus eene dubbele breking ondergaan en alzoo eene buigingvan ruim 66′ of 1° 6' hebben. De hoogte van den alzoo gevormden schaduwkegel wordt hierdoor merkelijk bekort , en zijn top valt tot binnen deplaats waar de maan zich in hare loopbaan bevindt. De maan ontvangt dus,ook wanneer zij door het midden van de kernschaduw gaat , altijd nogeenig licht van de zon , of wel een gedeelte van den rand der zon blijftvan de maan zichtbaar. Daar echter de lichtstralen der zon door debenedenste en dus dichtste deelen van den dampkring gaan en eenaanzienlijk deel van het licht in dien dampkring wordt geabsorbeerd ,zoo kan de verlichting niet anders dan zeer flauw zijn. En niet alleenmoet deze verlichting slechts gering zijn , maar ook de kleur of lichttint moet afhankelijk zijn van den toestand der luchtlagen die hetzonnelicht doorlaten; en daar deze zeer veranderlijk is , zoo is het tedenken dat die verlichting der verdonkerde maanschijf niet alleen verschillend in sterkte , maar ook verschillend in kleur moet zijn.Ook wanneer de breking niet zoo groot was , dat daardoor nog eengedeelte van de zon voor de maan zichtbaar bleef, of het doorgelatenlicht geheel niet werd gebroken , maar alleen teruggekaatst , dan zoude ,door den verlichten dampkring der aarde , deze als een lichte ring om dedonkere aarde zichtbaar blijven en eenig licht op de donkere maanschijf werpen.Daar de dampkring aan de oppervlakte der aarde het dichtst is ennaar boven allengs in dichtheid afneemt, zoo is de hoogte er van nietmet volkomene juistheid op te geven. Uit de schemering , die een gevolg is van dat weerkaatsend vermogen , besluit men dat de hoogtevan waar die terugkaatsing nog eenigszins merkbaar is , ongeveer 10 à12 G. M. bedraagt. Daar nu de straal der aarde 858 G. M. bedraagt,zoo is die hoogte dus, in vergelijking der aarde, gering , en van de maangezien , moet die lichtende ring dus zeer smal en aan de oppervlakte der aarde het helderst zijn , maar allengs in licht afnemen enweldra onmerkbaar worden. De verlichting op de maan , door dezenlichtenden ring, kan niet anders dan zeer gering zijn , en het is moeie-234 TOTALE MAANSVERDUISTERINGEN.lijk te bepalen of daardoor alleen de maan , tijdens hare volkomeneverduistering , nog van de aarde zoude kunnen worden gezien.Wanneer wij de ervaring raadplegen , dan weten wij dat de maan ,ook dan wanneer zij geheel binnen den schaduwkegel der aarde is , inden regel nog steeds merkbaar blijft door een eigenaardig donker roodlicht , dat , met eenige verandering in sterkte en afwisselende lichttinten , hare oppervlakte doet kennen , zoo zelfs dat men enkele vlekkenkan blijven onderscheiden. Het licht, dat zij geeft , is echter zoo zwakdat het, niettegenstaande de grootte der maanschijf, moet onderdoen voordat eener heldere ster.Intusschen zijn er enkele voorbeelden , dat de maan gedurende eenetotale verduistering geheel uit het oog verdween en niet kon worden.gezien. Dit was het geval bij de totale maansverduistering den 9den December 1601 , volgens de waarneming van KEPLER. Hetzelfde werd opgemerkt bij de totale maaneclips van 25 April 1642 door HEVELIUS , die ertevens bij opgeeft , dat de hemel met vonkelende sterren was bezet,zoodat de ongunstige gesteldheid van den dampkring niet de oorzaak ervan konde zijn. Ook in deze eeuw is hetzelfde opgemerkt bij de totale verduistering van den 10den Juni 1816 , van welke PIAZZI zegt , dat hij tePalermo geen spoor van de maan kon zien; hetzelfde werd door eenwaarnemer te Londen vermeld.Uit een en ander blijkt voldoende , dat het ook voor de wetenschapniet onbelangrijk is , de bijzonderheden , die bij totale maaneclipsen opverschillende tijden en onderscheiden plaatsen worden waargenomennauwkeurig te leeren kennen , ten einde uit de wijzigingen , die daarbijplaats vinden en de onderlinge vergelijking er van , tot het eigenlijk wezenen de oorzaak dier verschijnselen te besluiten.Het is daarom vooral dat wij het niet ongepast rekenen om de bijzonderheden te vermelden , die door ons , te Groningen, zijn waargenomen bij de beide groote maansverduisteringen , die in den loop desjaars 1877 plaats vonden en voor onze gewesten zichtbaar waren.De eerste had plaats den 27sten Februari. De weersgesteldheid wasvoor Groningen niet zeer gunstig , want felle sneeuwbuien overtogenden hemel voor en na met een somber floers , maar , door den windvoortgestuwd , dreven zij veelal tamelijk spoedig voorbij en gaven zoogelegenheid de meest belangrijke tijdperken der eclips vrij voldoendewaar te nemen. Het begin der verduistering was onzichtbaar door denbetrokken hemel , maar de lage stand der maan , die te 5 u. 23 m. op-TOTALE MAANSVERDUISTERINGEN. 235ging , terwijl de verduistering te 5 u. 56 m. M. T. van Groningen aanving , zoude , in verband met de nog heldere schemering , de waarneming van het begin moeielijk en onzeker hebben gemaakt.Even voor het begin der totale eclips werd de maan , tusschen de wolken door, in zoo verre zichtbaar dat men de verduistering konde opmerken , en ongeveer een half uur later en dus nog voor het middender eclips , werd de hemel voor eene poos zeer helder , en de donkere maanschijf , gehuld in een eigenaardig somber rood licht , dat vergeleken kanworden met de kleur van donker roodkoper , maakte eene waarlijk indrukwekkende vertooning. Niet overal was dit licht even sterk en vangelijke tint. Soms vertoonde het zich eenigszins nevelachtig en was hetalsof eene roodgekleurde wolk of nevel van verschillende dichtheid overde maan trok. Doordien de lucht telkens weder betrok , waren de veranderingen niet regelmatig waar te nemen.Te 8 u. 30 m. , het einde der totale eclips , werd de maan weder zichtbaar, en het was gewis een der prachtigste momenten van het verschijnsel , toen de oostelijke maanrand weder uit de aardschaduw te voorschijnkwam en het heldere zonlicht op de aarde terugkaatste.Daar de maan nu eene geruime poos zichtbaar bleef , had men gelegenheid de toeneming van het licht regelmatig na te gaan. Het verduisterde deel bleef nog vrij lang duidelijk merkbaar en eenigszins roodgekleurd. Naarmate het verlichte deel in grootte toenam , werd het donkere deel allengs minder zichtbaar en verdween eindelijk geheel uit hetoog. De grens tusschen het verlichte en donkere deel der maan was duidelijk maar niet scherp begrensd en verdween eindelijk geheel .De totale maansverduistering van den 23sten Augustus trof in eengunstiger jaargetijde en gaf daardoor reeds hoop , dat men die meerregelmatig en bestendig zou kunnen waarnemen. Ook de tijd van denavond was bijzonder gunstig. Immers de aanvang der eclips , te 9 u. 40 m.M. T. van Groningen , ongeveer 2½ uur na het opkomen der maan enna het einde der avondschemering , gaf gelegenheid om reeds vóór hetbegin der eclips de afnemende lichtsterkte op de maan waar te nemen.Gelukkig was ook voor en bij den aanvang der verduistering de hemelvolkomen helder; en hoewel dit niet gedurende het geheele verloop dereclips het geval bleef, toch konden de hoofdtijdperken voldoende worden waargenomen. Alleen het eerste gedeelte der verduistering , tot evenvoor het begin der totaliteit , werd door eene dichte , voorbijdrijvendeonweerswolk aan de waarneming onttrokken.236 TOTALE MAANSVERDUISTERIN GEN.Omstreeks een kwartier uur vóór het begin der eclips , dat is , voorde intrede der maan in de kernschaduw, die voor Groningen te 8u 30 mplaats vond , was eene vermindering van licht aan de naar het oostengekeerde zijde der maan zeer duidelijk te bemerken. Niet alleen met hetgewapend oog , maar ook met het bloote oog zag men duidelijk dat hetlicht aldaar flauwer was geworden , en vrij juist was reeds nu de plaatste bepalen , waar de verduistering zoude aanvangen.Op den aangewezen tijd , 9 u. 40 m. M. T. voor Groningen , merktemen aan den oostelijken rand der maan hare intrede in de kernschaduw , en was zulks eerst eenigszins onzeker , na een paar minutenzag men duidelijk de lichtgrens tusschen het verlichte en verduisterdegedeelte der maan als een vrij scherp geteekende boog , omgeven doorhet verminderde licht veroorzaakt door de bijschaduw.Gedurende eenigen tijd bleef de hemel volkomen helder totdat , omstreeks9 u. 55 m. , enkele losse dunne wolkjes uit het westen kwamen aandrijven ,die door eene dichtere wolk werden gevolgd , waardoor de maan weldra geheel aan het starend oog werd onttrokken.Gelukkig dreef deze bui , door een koelen luchtstroom voortgestuwd ,die de lucht aanmerkelijk afkoelde en enkele regendruppels aanbracht ,spoediger voorbij dan men verwachtte , en hoewel men het in de vertevoor en na zag weerlichten , had men voldoende gelegenheid om denverderen gang der verduistering vrij geregeld te kunnen waarnemen.Tusschen snel voorbijdrijvende kleine wolken was het begin dertotale eclips waar te nemen , en , werd de nu verduisterde maan nogenkele malen door kleine voorbijdrijvende wolkjes bedekt , toch hadmen genoegzame gelegenheid om haar gedurig te bespieden en de bijzonderheden op te merken en na te gaan , die er opvolgend plaats vonden.Reeds met het toenemen der gedeeltelijke verduistering was en bleefhet verdonkerde en in de kernschaduw zich bevindende gedeelte dermaan zichtbaar en kenmerkte zich bij toeneming door die eigenaardige roode tint , die men , zooals reeds is opgemerkt , gewoonlijk bijde totale maaneclipsen waarneemt. Zeer duidelijk was het , dat het verstin den schaduwcirkel der aarde geplaatste deel der maan het donkerstwas en eene donker roode tint vertoonde , terwijl het nader bij denrand der schaduw geplaatste deel eene meer heldere lichtgele tint had.Deze lichtgele tint bevond zich eerst aan de westzijde der maan , diehet laatst in den schaduwcirkel was verdwenen , en ging langzamerhandover naar den oostelijken rand , naarmate deze nader aan de grens desTOTALE MAANSVERDUISTERINGEN. 237schaduwcirkels kwam en alzoo het tijdstip . naderde dat de oostelijkerand der maan van uit de schaduw der aarde weder te voorschijn zoudekomen, waarmede de totale eclips ten einde liep.Opmerkelijk was het dat dit donkerroode gedeelte , dat zich , bij hetbegin der totale eclips aan de oostzijde en bij het einde aan de westzijde ,als een toe- en afnemend segment vertoonde , reeds een geruimen tijdvóór het midden der eclips en daarna , het voorkomen had van een vrijscherp begrensd cirkelvlak , waarvan de middeMijn ongeveer gedeeltevan de middellijn der maan bedroeg . Bij het midden der eclips , omstreeksmiddernacht , was deze meer donkerroode cirkelronde lichtvlakte op hetmidden der maan en wel eenigszins naar de bovenzijde , die , daar demaan eenigszins bezuiden of beneden het middelpunt van den schaduwcirkel dezen doorsneed , het meest in de schaduw was. Deze meer donkerroode cirkelvlakte was door een meer helder rooden of gelen ringomgeven.Niet scherp te onderscheiden , maar toch genoegzaam merkbaar warende verschillende lichte en donkere plekken der maan bestendig zichtbaar ,alsof zij door eene afwisselende , meer of minder doorschijnende wolkof nevel bedekt waren.Treffend was het oogenblik , toen te 12 u. 31 m. M. T. van Groningenweder de eerste lichtstraal der zon tot de maan doordrong en eeneheldere lichtstreep , aan de oostzijde der maan , het einde der totaleeclips aankondigde.Van oogenblik tot oogenblik groeide nu het verlichte gedeelte aan ,en weldra was het licht zoo sterk , dat het duidelijk schaduwen gafen zoo het sombere duister verving , dat gedurende meer dan 1½ uurden helderen , door de maan verlichten nacht in donker had gehuld.Allengs werden nu al de deelen der maanoppervlakte weder zichtbaar,even als zij vroeger in de schaduw waren verdwenen , en te 1 u. 36 m.was de geheele maanschijf weder verlicht , hoewel ook nu nog de sporender bijschaduw eenigen tijd duidelijk zichtbaar bleven.Op eenigen afstand beoosten de maan waren de planeten Mars enSaturnus , van welke de eerste door haren helderen glans , een gevolgvan haren gunstigen stand ten opzichte der aarde, zich toen bijzonderonderscheidde , steeds zichtbaar , en gaven gelegenheid om vergelijkenderwijs eenigermate de sterkte van het licht der geheel verdonkerdemaan te bepalen.De lichtglans van Mars overtrof merkelijk de lichtsterkte der maan238 TOTALE MAANSVERDUISTERINGEN.bij hare geheele verduistering. Deze kwam meer overeen met het lichtvan Saturnus. Deze schatting geschiedde het best met het ongewapend oog.Dat de hemel bijzonder helder was , kan daaruit blijken , dat dooreen scherpziend oog de nevelvlek in Andromeda kon gezien worden.Eerst in 1880 zullen er weer twee totale maansverduisteringenzichtbaar zijn , nl. den 16den Juni en den 16den December. In 1878 zalden 12den Augustus de maan voor een gedeelte verduisterd worden ,welke verduistering ook voor onze gewesten zichtbaar zal zijn . Het12 gedeelte van de maanschijf zal dan door den schaduwkegel deraarde gaan.DE DIAMANTVELDEN IN ZUID-AFRIKA.DOORDr. F. W. KRECKE.In de laatste jaren is de aandacht meer en meer op Zuid- Afrikagevestigd. En geen wonder , want dit land biedt en door zijn klimaat ,dat aan Italie herinnert , èn door zijne vruchtbaarheid , èn door zijneminerale schatten voor den landverhuizer onmiskenbare voordeelen aan.Deze zijn nog toegenomen door de ontdekking van uitgestrekte diamantvelden , die eene zoo ruime opbrengst aan edelgesteenten opleveren , dat de prijs der diamanten daardoor aanmerkelijk is gedaald. Doorde welwillendheid van Dr. H. FOCKENS , te Amsterdam , vroeger artsin de diamantvelden , en zijn zoon , die zich thans weder in Zuid- Afrikabevindt , ben ik in staat enkele merkwaardige bijzonderheden daarvanmede te deelen , die , naar ik hoop , aan de lezers van dit tijdschriftniet ongevallig zullen zijn.De ontdekking der Zuid-Afrikaansche diamantvelden geschiedde dooreen toeval; een arme boer , nabij Hopetown , SCHALK NIEKERK genoemd ,bezat eenige blinkende steentjes , waarmede zijne kinderen speelden. Opzekeren dag, omstreeks 1866 , werd hij bezocht door een reiziger , diede binnenlanden inging , om met de aldaar wonende kolonisten enkaffers handel te drijven (een dusgenoemde kaffirtrader of marskramer) ,O'REILLEY genoemd. Deze meende eenige dezer steentjes als diamantente herkennen en deed aan NIEKERK het voorstel , deze naar Grahamstown mede te nemen en daar te doen onderzoeken. Bleken het werke-240 DE DIAMANTVELDEN IN ZUID-AFRIKA.-eene menigte steelijke diamanten te zijn , dan zouden zij de waarde samen deelen .Dit voorstel werd aangenomen; het bleek dat de steenen diamanten waren , en de zwaarste daarvan , die 17 à 11 karaat woog , ging ,voor eene som van 500 L. (ƒ6000) , in het bezit over van SIR GEORGE GRAY ,den toenmaligen gouverneur der Kaapkolonie. Eenigen tijd laterbezocht NIEKERK een kaffer , die het beroep van wonderdokter uitoefende , te Albany; deze was in het bezit vannen en andere voorwerpen , die hij bij zijne kwakzalverskunsten gebruikte. NIEKERK meende in den grootsten een diamant te zien enwilde dien van den kafferdokter koopen , die hem aanvankelijk nietwilde afstaan , doch ten slotte daartoe overging , toen hem daarvoorde ossenwagen , waarmede NIEKERK de reis had gedaan , benevens 300schapen werden geboden , welk een en ander zijne geheele bezittinguitmaakte. NIEKERK , gelukkig met het bezit van zijn schat , ging daarmede naar Hopetown , waar een Duitsch koopman , LILIENFELD , densteen onderzocht , als een diamant herkende en voor 11.000 L. (ƒ132,000)van NIEKERK kocht. Deze steen heeft een gewicht van meer dan 80 karaaten bevindt zich thans , onder den naam van Star of South- Africa , inhet bezit van den hertog van DUDLEY.Toen het voorkomen van diamanten in het binnenland in de koloniebekend werd , ging men overal aan het zoeken en ontdekte in 1869deze edelgesteenten langs de oevers der Vaalrivier , bij Klipdrift , waarze gevonden worden in eene laag van leigesteente. Deze wordt methouweelen losgebroken en gedurende eenigen tijd aan den invloed vanweer en wind blootgesteld , waarbij het gesteente spoedig verweert.Daarna wordt het aan den oever der rivier geslibd , waarbij de diamanten achterblijven . Ook in het bed der rivier komen diamanten voortusschen kiezelsteenen , dusgenoemde rolklippen , en fijn rivierzand . Nadat de rolsteenen verwijderd zijn , wordt het rivierzand gewasschen ,op dezelfde wijze , als tot het verkrijgen van stofgoud gebruikelijk is .Toen men langs de oevers der Vaalrivier dieper in het gesteentedoordrong , werd het voortdurend harder , waardoor het moeielijk tebewerken was; zoodat , toen men later elders betere diamantveldenvond , de graverijen aan de Vaalrivier werden verlaten.Tusschen Boshof en de Vaalrivier , op omstreeks 1200 kilometersvan de Kaapstad verwijderd , onder 29° Z.Br. en 25 ° O.L. van Greenwich, ligt eene uitgestrekte, droge en onbebouwde vlakte, die omstreeks2000 meters boven den zeespiegel verheven is. Deze streek is zoo vol-DE DIAMANTVELDEN IN ZUID- AFRIKA. 2419komen vlak, dat het gezicht van den reiziger door niets wordt belemmerd , even als op zee. Hier en daar ziet men alleen enkele spichtigeMimoseën. De bodem bestaat uit rood leem. Deze vlakte behoordeoorspronkelijk aan ADAM KOK , een opperhoofd der Gricka-kaffers ,die het later aan een ander Gricka-boofd , WATERBOER genaamd , afstond. Deze verkocht het aan den Oranje-Vrijstaat; doch in November 1871werd dit terrein door de Engelsche regeering geannexeerd , waarvoorin 1876 eene schadeloosstelling van 100.000 L. aan den Vrijstaat werdtoegekend. Op deze vlakte bevindt zich eene dusgenoemde pan , eenmeertje , dat in den regentijd met brak water is gevuld , doch inden zomer volkomen uitdroogt , waarbij eene witte zoutkorst achterblijft . Het stuk grond , waarop deze pan gelegen is , behoorde in eigendom aan een boer , DUTOIT genoemd , en werd daarom Dutoit's pangeheeten. Door een toeval werden aldaar , in 1871 , diamanten gevonden ,evenals in de nabijgelegen plaatsen Bultfontein (alzoo genaamd omdat de bodem aldaar eenigszins oneffen is en dusgenoemde bulten vormt)Old de Beer's- en de Beer's New- Rush , die binnen een cirkel van 5kilometers straal gelegen zijn. In tegenstelling tot de graverijen langsde Vaalrivier , worden deze dry diggings genoemd. Terstond nadathet voorkomen van diamanten aldaar bekend was , stroomden , voornamelijk van de graverijen langs de Vaalrivier , de diamantgraverstoe en werd de grond afgedeeld in kleine perceelen, van 30 Engelschevoeten in het vierkant , claims genoemd , die in den beginne tegen geringen prijs werden verkocht. Later rees de waarde dezer claims aanzienlijk , zoodat stukken grond , die aanvankelijk 5 L. kostten , voor500 L. werden verkocht. Sommige claims te New- Rush brachtten zelfs6000 L. op. In het begin was de wijze van ontginning der mijnenzeer eenvoudig: de diamantgravers begonnen den bodem , die uit eenrood of geelachtig leem bestaat , met koevoeten , houweelen en spadenom te werken. De leem werd met emmers naar boven gedragen engebracht op een grove zeef, waaronder zich een fijnere bevond , dieaan elkander bevestigd waren; zij werden aan touwen opgehangen enin eene heen- en weergaande beweging gebracht. Deze toestel wordtwieg (cradle) genoemd. De grovere stukken blijven op de bovenste zeefliggen , terwijl de fijnere door de onderste worden teruggehouden ende fijnste deelen daardoor heengaan. De grovere stukken werden doorzocht , de fijnere op een tafel geworpen , waaraan zich één of meerpersonen plaatsten. Ieder persoon had een driekant plaatje blik in de242 DE DIAMANTVELDEN IN ZUID- AFRIKA.hand , waarmede hij de leem , bij gedeelten , naar zich toekrabde , omte zien of zich daarin ook diamanten bevonden . Het doorzochte leemwerd op den grond geworpen. Daardoor ontstonden weldra geheeleheuvels. Niet zelden gebeurde het dat één persoon dagelijks 4 of 5grootere diamanten vond , doch soms moest hij ook maanden zoeken ,voor hij een enkel dezer edelgesteenten kon machtig worden.De bovengrond was spoedig verwerkt , zoodat men dieper moest graven , om het diamanthoudende leem te verkrijgen. Daarbij was de handenarbeid te moeielijk , zoodat men op betere hulpmiddelen bedacht was ,om zijn doel te bereiken. Op de zandheuvels , die door het uitgravender claims waren gevormd , werd , voor elke claim , ééne paal geplaatsten eene tweede op de plaats , vanwaar men het leem wilde verwijderen. De boveneinden van beiden werden verbonden door een stevig ijzerdraad , waarover een rolletje liep , waaraan een emmer was opgehangen , waarin het leem werd geworpen. Om den emmer langs dit ijzerdraad te doen bewegen, werden , aan beide zijden van het rolletje , touwenvastgemaakt , die loopen over raderen , die aan de beide palen zijn bevestigd en door een persoon worden rondgedraaid. Aanvankelijk gebruikte men blikken emmers doch daar deze niet zelden naar beneden vielen en op de hoofden van diamantgravers in andere claims terecht kwamen , heeft men ze door emmers van ossenhuiden vervangen.Het afdalen in de claims geschiedde , hetzij door touwladders , hetzijdoor een los touw, dat aan den bovenkant bevestigd was.-Later werd , door eene maatschappij , stoomkracht aangewend , omhet leem uit de claims naar boven te brengen. Daartoe gebruikt meneen koord zonder einde , dat gewonden is om twee raderen , waarvanhet eene zich op de plaats waar het uitgraven geschiedt , bevindt enhet andere nabij den rand der claims is geplaatst. Dit laatste wordtdoor eene locomobiel in beweging gebracht. De emmers zijn onmiddellijk aan het koord zonder einde bevestigd en keeren zich om bij hunnenovergang over de raderen. Daarbij storten zij hunnen inhoud uit in eenehellende houten goot , waardoor die wordt overgebracht op een paaraan elkander bevestigde zeven , zooals boven zijn beschreven , en dieinsgelijks door stoomkracht worden heen en weer geschud. Het leemwordt van de zeven op eene tafel gestort en op de boven beschrevenwijze , met de hand , uitgezocht. Om de personen, die in de claims met hetuitgraven bezig zijn , in gemeenschap te stellen met hen , die de bewegingder toestellen , aan den rand daarvan , regelen , zijn bellen aangebracht.DE DIAMANTVELDEN IN ZUID-AFRIKA. 243Achterstaande figuur geeft eene voorstelling van een in claims afgedeeld diamantveld , in den eersten staat van ontginning , wanneerde afscheidingen tusschen de claims nog eene aanmerkelijke dikte hebben Later, wanneer die afscheidingen door verdere afgraving al dunner en dunner worden , vertoont zich het geheel , van boven op gezien ,als ware het een reusachtig wafelijzer.Te New- Rush , later Kimberley genoemd, op 2½ kilometer van Dutoitspan , worden de diamanten gevonden in eene blauwe leemaarde. Menheeft daar , van de plaats der uitgraving tot aan den rand der claims , eenkleinen spoorweg aangelegd , waarop wagentjes loopen , die door een ketting worden bewogen , welke door eene locomobiel in beweging wordtgebracht. Elke diamantgraver vult een wagentje met aarde , plaatster een naambordje op en laat het vervolgens naar boven trekken. Hetwordt aldaar door den eigenaar opgewacht en naar de plaats van bestemming gebracht.De meeste diamanten , die in de Zuid- Afrikaansche diamantveldenworden verkregen , zijn min of meer gebroken. De grootste , die mengevonden heeft , wogen 288 , 166 en 144 karaat , en steenen van 100karaat behooren niet tot de zeldzaamheden. Men schat de waarde derjaarlijks opgedolven edelgesteenten op niet minder dan 3 milioen L.Geene enkele diamantgraverij ter wereld heeft ooit zulke groote diamanten in zulk getal opgeleverd. Hierdoor wordt echter de markt overvoerd , zoodat sinds de ontdekking der Zuid- Afrikaansche diamantvelden de prijs dezer edelgesteenten aanmerkelijk is gedaald , waardoor danook de opbrengst in den laatsten tijd eenigszins is afgenomen.Een merkwaardig verschijnsel , dat in geene andere diamantmijnen iswaargenomen , bestaat hierin , dat de fraaiste diamanten , van hetzuiverste water , verkrijgen niet zelden barsten nadat zij eenigen tijdaan de lucht zijn blootgesteld. Meestal geschiedt dit in de eerste weekna de uitgraving , soms echter eerst na verloop van 3 of 4 maanden.De diamantgravers beletten dit zooveel mogelijk , door de edelgesteenten , terstond nadat ze van het leem zijn bevrijd , te wikkelen in lapjes , die met vet of olie zijn bedeeld. De reden van dit verschijnsel istot nogtoe niet opgehelderd. Wellicht moet het worden toegeschrevenaan de aanzienlijke drukking , waaraan de diamanten in den bodem zijnblootgesteld , en ontstaan de scheulen omdat ze , na het uitgraven ,daarvan bevrijd zijn .SMEETON TillsEeni" claims" afgedeeld diamantveldin Zui- Afrika.GILBERTDE DIAMANTVELDEN IN ZUID- AFRIKA. 245―Het klimaat der diamantvelden levert enkele merkwaardige bijzonderheden op. Evenals op alle hoogvlakten , verschilt de temperatuur vanden dag veel van die van den avond en den nacht. De dagelijksche wisselingen der temperatuur bedragen niet minder dan 15 tot 20° C.Gedurende de zomermaanden van December tot Maart heerschenniet zelden zware onweersbuien , vergezeld van hevige stortregens; doorden bliksem worden dan somtijds personen gedood . Dikwijls zijn dezeonweersbuien vergezeld van hevige windvlagen , die veel schade aanrichten. Daardoor werden o. a. , vóór bijna 6 jaren , de Engelsche kerk ,die van hout was opgetrokken , alsmede een nieuw houten huis en eenemenigte tenten verwoest.-De eerste bewoners der diamantvelden bestonden uit een zonderlingmengsel van allerlei natiën; zij woonden in tenten , die dikwijls doorden wind werden omvergeworpen. Niet zelden gebeurde het , dat iemand ,die door schuldenaars werd bedreigd , bij nacht en ontijde zijne tent oppakte en naar een ander deel der nederzetting verhuisde , waar hij moeielijk te vinden was. Omstreeks één jaar na hunne ontdekking , werden in de diamantvelden de eerste houten huizen geplaatst , en spoedig daarna ook gebouwen , waarvan het geraamte uit houten balkenbestaat , die aan de buiten- en binnenzijde met zinken platen bedektzijn , terwijl de tusschenruimten met vilt worden aangevuld. Ook werden woningen van ongebakken en in de zon gedroogde steenen opgetrokken , die echter , bij zware regenbuien , dikwijls geheel of gedeeltelijk in elkander zakten.Daar de grond in de diamantvelden dor en droog is , had menin den aanvang met gebrek aan water te kampen. Toen de claimsechter tot eene genoegzame diepte waren uitgegraven , kwam water tevoorschijn , en wel , te Dutoits- pan , op eene diepte van 4 tot 5 meters ,en te Kimberley op 30 tot 50 meters. Daar werden toen putten gegraven , waarop pompen werden geplaatst , die het water opvoeren.Zooals op alle plaatsen , waar veel geld wordt verdiend , ontstondenin de diamantvelden ook spoedig gelegenheden , waar men zijn geld kanverteren. Winkels verrezen in grooten getale , concerten en tooneelvoorstellingen kwamen aan de orde van den dag , en het aantal cantines was weldra legio.De kleeding der diamantgravers bestaat in den regel uit een grijs linnenpak, een grooten vilten of gevlochten stroohoed en een breeden lederen gordel om de middel, waarin zich taschjes bevinden tot berging derd in manten.16246 DE DIAMANTVELDEN IN ZUID-AFRIKA.De meeste werklieden zijn kaffers , wier eenig kleedingstuk in denzomer een dusgenoemde staartriem is . Hiertusschen verbergen zij nietzelden de gevonden diamanten , om deze, na afloop der werkuren , in de cantines voor sterken drank te verkoopen , hoewel het aan de cantine- houdersverboden is , diamanten van kaffers te koopen. Om dit zooveel mogelijk tevoorkomen , worden de inlanders wekelijks op de marktpleinen onderzocht. Na verloop van een half jaar keeren de meesten naar hunnedorpen of kralen terug en worden door anderen vervangen. Velenkoopen voor het verdiende geld geweren , die zij op de jacht , ofin den oorlog gebruiken , en voorzeker is menig wapen , waardoor deKaffers in het afgeloopen jaar de inwoners der voormalige TransvaalscheRepubliek voor zich hebben doen teragdeinzen , langs dien weg in hunnehanden gekomen.Leiden , Maart 1878 .WEDER ZICHTBAAR MAKEN VAN ONLEESBAAR GEWORDEN INKT.Het komt niet zelden voor , inzonderheid in archieven en andereverzamelingen van geschreven stukken , dat de inkt zoo verbleekt is ,dat de letters ter nauwernood meer zichtbaar zijn . De Heer VON BIBRAvond reeds voor verscheidene jaren dat het schrift in zulk een gevalweder leesbaar wordt , wanneer men het door middel van een penseelbestrijkt met eene oplossing van zwavelwaterstof- ammonium , het overtollige afspoelt met een spuitflesch en vervolgens het papier of hetpergament tusschen vloeipapier droogt.Intusschen heeft deze methode ook hare nadeelen. Vooreerst is zwavelammonium een hoogst onaangemaan riekende stof , en ten tweedeverbleekt de aanvankelijk zwarte kleur van het schrift na eenigeweken weder.Beter voldeed hem daarom eene bestrijking met eene oplossing vantannine. Niet alleen is deze stof reukloos , maar de eenmaal hersteldezwarte kleuring der letters is ook veel standvastiger. Natuurlijk isechter alleen met galnoten-inkt geschreven schrift langs dien wegweder leesbaar te maken. (Journal f. prakt. Chemie 1878 , p. 38) .HG.EEN WOORD OVER DR. LUBACH'S OPSTELLENIN DE APRIL- EN MEI NOS. VAN DIT TIJDSCHRIFT.Een tijdschrift als het "Album der Natuur" kan door het opnemenvan kritieken slechts ontsierd worden en zoude gewis , wanneer ditdikwijls voorkwam , groot gevaar loopen zijn doel te missen. Wanneerde Redactie mij dus een paar bladzijden afstaat om enkele opmerkingen omtrent de bovengenoemde opstellen in het midden te brengen ,dan zie ik daarin een bewijs dat zij het bizondere belang van hetin die stukken ook behandelde hygienisch vraagstuk inziet en de wenschelijkheid erkent om dit van alle zijden te bezien.Alleen toch voor zoo verre betreft de hygienische strekking wenschik enkele bedenkingen te maken en allereerst aan den geëerden schrijverzelven , maar voorts ook aan de lezers van het Album , ter overwegingaan te bieden.Gelijk bekend is , heeft het Geneeskundig Staatstoezicht , van ' t welkde heer LUBACH terecht als een der invloedrijkste leden wordt beschouwd ,in 1869 en wederom in 1876 ( zie Jaarverslag aan den Koning enz. , bladz.446) een program van hygiënische hervormingen gegeven , op welksuitvoering het sedert bij elke gelegenheid met alle kracht heeft aangedrongen.De hoofdpunten van dit program , namelijk: dat algemeene maatregelen noodig zijn , om den bodem en de wateren vrij te houden vanorganischen afval , zijn echter niet in overeenstemming met de conclusiënwaartoe VON NÄGELI door zijne proeven over de levensvoorwaarden enz.der splijtzwammen is gekomen.248 EEN WOORD OVER DR. LUBACH'S OPSTELLen.Dr. LUBACH's laatste opstel nu bevat eene verdediging van het standpunt dat het Geneeskundig Staatstoezicht ten dezen ingenomen heeft.De schrijver wijst er namelijk op , dat sommige conclusiën die vonNäGELI uit zijne wetenschappelijke praemissen trekt , in tegenspraakzijn met de "medische ervaring" , waaruit het Geneeskundig Staatstoezicht zijne argumenten put.Ik meen met alle bescheidenheid te mogen betwijfelen of die tegenspraak wel voor iederen lezer zoo duidelijk is , en veroorloof mij ditvoor een paar gevallen aan te toonen. Ten aanzien van den invloedvan drinkwater b. v. schrijft Dr. LUBACH aan von NäGELI de beweringtoe , dat die onmogelijk een schadelijke kan zijn . Van hooge onwaarschijnlijkheid vindt men wel telkens aanduidingen, maar wie de bladz. 132-137van zijn werk met aandacht leest , bespeurt , dunkt mij , duidelijk datVON NÄGELI zelf infectie door drinkwater met zijne theorie niet integenspraak acht. Eenige bladzijden verder bespreekt hij dan ook demiddelen om drinkwater onschadelijk te maken , die hij wel in zeldzame gevallen noodzakelijk , maar volstrekt niet onder alle omstandigheden overbodig acht.Evenzoo komt mij de opvatting van Dr. LUBACH niet juist voor , alszoude VON NÄGELI's theorie verlegen zijn met het feit , dat zich na nattezomers en in vochtige woningen koortsen anders dan "in betrekkelijkzeldzame gevallen , afhankelijk van plaatselijk nauw omschreven toestanden" vertoonen. Het lijdt m. i . geen twijfel , dat die lokale oorzaken juist door VON NÄGELI goed worden verklaard , en dat uit zijnetheorie voortvloeit , dat zij elken dag in elke vochtige woning , en nanatte zomers op elken vierkanten meter gronds aanwezig kunnen zijn,zoodat het aangehaalde feit daarmede niet in tegenspraak is. Positiefvolgt uit VON NÄGELI's wijze van zien alleen dit, dat na natte zomersgeene uitgebreide epidemieën van koorts kunnen heerschen , en deovereenstemming der ervaring met de theorie ten dezen aanzien wordtdoor Dr. LUBACH gereedelijk toegegeven.Doch er is iets anders , waarop het van meer belang is de aandachtte vestigen. De heeren Inspecteurs houden de schadelijkheid van onzuiver water en van bodems met organische stoffen doordrongen voorbewezen en ontleenen daaraan het recht om algemeene maatregelen totvoorkoming of opheffing dier schadelijkheid te eischen.Nu kan niet worden tegengesproken dat er verscheidene gevallen zijn ,in welke oogenschijnlijk het gebruik van vervuild water of het lang-EEN WOORD OVER DR. LUBACH'S OPSTELlen. 249durig verblijf in de nabijheid van eene mestvaalt tot ziekten aanleidingheeft gegeven. Maar in natuurkundigen zin vormen deze gevallen volstrekt geen bewijs . Daarvoor zoude worden vereischt , dat dezelfdeomstandigheden in de overgroote meerderheid der gevallen tot dezelfdegevolgen aanleiding gaven. En dat dit niet zoo is , kan een ieder zien;immers de voorbeelden dat het verkeer met rottende stoffen en hetdrinken van vervuild water niet tot ziekten aanleiding geven , overtreffen in getal duizende malen de voorbeelden van het tegendeel. Naarde natuurkundige methode van onderzoek , die VON NÄGELI - waarschijnlijk met toestemming ook van Dr. LUBACH - op het gebiedder stoffelijke verschijnselen als de uitsluitend geldige wil beschouwd.hebben , kan derhalve hier alleen van mogelijkheid , niet van bewijssprake zijn.Een beperkte ervaring, over slechts enkele gevallen loopende , zoudedan alleen een bewijs kunnen opleveren , wanneer de diepste grondvan het verschijnsel , d. i . de oorzaak van het ziek worden en de wetvolgens welke zij werkt , bekend waren. Dan toch ware het denkbaar datmen verklaren kon , waarom die oorzaak in andere gevallen niet totdezelfde uitkomst leidt. Maar het gelukkige bezit dier kennis schrijven de heeren Inspecteurs zich zelven gewis niet toe , en zij zullen welmet de meesten erkennen dat VON NǎGELI Waarschijnlijk te dien aanzien op een beteren weg is dan iemand zijner voorgangers.Er blijft voor het Geneeskundig Staatstoezicht slechts één wegopen , om hun recht tot het eischen van de door hen noodzakelijk geachte hygiënische hervormingen te bewijzen , een weg die ook door VONNÄGELI (blz. XI der Inleiding) wordt aangewezen in eene plaats. Namelijkdie regelmatig door epidemieën wordt geteisterd , moeten de woningen ingroepen worden verdeeld en elke groep moet voorzien worden van eenbepaald systeem van verweermiddelen tegen de gevreesde bodem- endrinkwaterverontreiniging , terwijl eene of meer groepen in den bestaanden toestand blijven. Dan zal , wanneer die epidemieën zich wederomeenige malen hebben vertoond , kunnen blijken of eenig systeem vanafvoer voordeelig of nadeelig voor de gezondheid der bewoners is.Zoodanige proef is eene natuurkundige en voert , ook wanneer de oorzakelijke samenhang der verschijnselen nog niet bekend is , tot eenevoor praktische oogmerken voldoende zekerheid.Ik hoop te hebben aangetoond , dat de Inspecteurs van het Geneeskundig Staatstoezicht dwalen , wanneer zij meenen hunne stellingen te250 EEN WOORD OVER DR. LUBACH'S OPSTEllen.moeten handhaven "tot dat de juistheid van die hunner tegenstanderszal zijn bewezen. " Op hen , die den bestaanden toestand willen wijzigen , rust de verplichting om de noodzakelijkheid dier wijziging aan tetoonen tegenover hen , welke dien toestand op historische grondengoedkeuren en die goedkeuring door eene wetenschappelijke theorie ondersteunen.J. W. GUNNING.De redactie van het " Album der Natuur" heeft aan bovenstaande regelen geene plaats willen weigeren. Het zij mij nu ook vergund ereen paar woorden bij te voegen.Vooraf zij gezegd dat ik niet , zoo als Prof. GUNNING schijnt te meenen , opgetreden ben als verdediger van de inzichten van het Geneeskundig Staatstoezicht . Geheel onafhankelijk van dit , heb ik in mijnopstel den indruk , dien NäGELI's boek op mij maakte , getracht weerte geven. De beginselen , die dat Staatstoezicht aankleeft , zijn trouwensdie , welke totdusver door de uitstekendste hygieinisten van Engeland ,Frankrijk en Duitschland werden aangenomen , en waaraan in ons landook eene commissie uit de natuurkundige afdeeling van de KoninklijkeAkademie der Wetenschappen nog niet zoo lang geleden haar zegelhechtte.Ik heb bladz . 132 137 , en 141 en 142 van NäGELI nog eens aandachtig overgelezen , maar vind er niet in wat Prof. GUNNING er inbespeurt. Ik vind daar, ja , enkele minder bepaalde uitdrukkingen; maardeze worden te niet gedaan door andere meer stellige uitspraken ,als b. v. "In den schlechtesten Trinkwasser sind ... die Fäulnisspilzeund Fäulnissproducte in so geringer Menge vorhanden , dass wir die Furchtvor demselben geradezu als Einbildung bezeichnen können, ” en wanneerde meening , dat contagiën , die in het drinkwater geraakt zijn , schaden kunnen , "durch die Theorie zwar nicht absolut unzulässig , aber dochfast zur Unmöglichkeit unwarscheinlich gemacht" wordt verklaard. Deiets meer dan ééne bladzijde , die NäGELI aan waterzuivering wijdt ,beteekent al zeer weinig , wanneer de schrijver zelf begint met teverklaren , dat "die Behandlung der Frage , wie das Wasser unschädlichgemacht werden könne , eigentlich fast überflüssig" is. Maar wat hier allesafdoet is , dat NäGELI , wanneer hij zich zelven gelijk en aan zijne the---EEN WOORD OVER DR. LUBACH'S OPSTELLEN. 251orie getrouw wil blijven , verontreinigd drinkwater in geen geval schadelijkkan achten , bepaaldelijk met het oog op infectieziekten omdat volgens hem de infectiezwammen daaruit onmogelijk in het bloed kunnengeraken , tenzij (en dit is de eenige uitzondering die hij toelaat)wanneer het slijmvlies van het spijskanaal verwond is .Prof. GUNNING heeft ('t ligt misschien aan mij) het verband , waarinmijne woorden: "in betrekkelijk zeldzame gevallen , afhankelijk vanplaatselijk nauw omschreven toestanden" , voorkomen , niet juist opgevat. Ik bedoel , dat uit NäGELI's theorie zou moeten volgen dat , nanatte zomers en in te dier tijde vochtige woningen , koortsen slechtsin zulke enkele gevallen en afhankelijk van zulke toestanden zoudenkunnen ontstaan , terwijl de ervaring juist leert dat , na en gedurende zulk eene natte weersgesteldheid , koortsen (ofschoon niet epidemisch heerschende) soms alles behalve zeldzaam kunnen zijn , evenalsdat met typhus ook het geval is. En dáárvan blijf ik tot nadere informatie volhouden , dat het door NäGELI niet opgehelderd wordt.-

Het meest drukt Prof. GUNNING op de in natuurkundigen zin geringe bewijskracht van de gevallen , die voor het schadelijke van eenonreinen bodem en onrein water pleiten. De ruimte laat mij niettoe daarover uitteweiden , en ik bepaal mij tot het volgende. Die gevallen zijn niet maar "enkele", zeldzame en geïsoleerde gevallen; menkan een zeer groot aantal aanvoeren , die gelijkstaan met die , welkeik op bladz. 208 en vgg. heb vermeld. Deze bewijzen niet dat elkeonreine bodem en alle onrein water altijd en overal ziekte veroorzaken;- dit heeft mijns wetens niemand ooit beweerd; ook zelfs niet datzulk een bodem of zulk water dat in den regel doet; maar wél ,dat deze onder zekere omstandigheden dat kunnen doen en het zeer dikwijls doen. Kenden wij nu die omstandigheden , dan zouden wij onsuitsluitend tegen deze kunnen richten. Maar wij kennen ze niet , evenmin als NäGELI weet onder welke omstandigheden de splijtzwammenschadelijker of onschadelijker worden ( S. 218 ) . Dit weten wij dus alleen: dat een onreine bodem of onrein water in zeer vele gevallenzeer schadelijk wordt. En al staan nu tegen elke vijf zulke gevallenhonderd over , waarin men van schadelijkheid niets bespeurt , dan eischttoch het publiek belang dat men vooralsnog een onreinen bodem enonrein water in het algemeen voor zeer bedenkelijk houdt en daaromalle pogingen blijft aanwenden om die rein te bewaren.Dat roodvonk besmettelijk is , wordt door de geneeskundigen aan-252 EEN WOORD OVER DR. LUBACH'S OPSTELLEN.genomen. En toch is het getal van hen die , aan de beweerde besmetting blootgesteld , niet het roodvonk krijgen , oneindig veel grooter danhet aantal van hen , die bij zulk eene blootstelling wel aangetast worden. Daar komt nog bij , dat de gevallen lang niet zeldzaam zijn , waariniemand roodvonk krijgt , zonder dat men ontdekken kan van wien hijdie ziekte heeft gekregen. Blijkt daaruit dat het beweren: dat roodvonkbesmettelijk is , allen grond mist , en dat de raad , om zich buiten noodzakelijkheid niet met roodvonklijders in contact te stellen overtollig enonredelijk is?-Over de door NÄGELI aangeraden proefneming zal ik hier niets zeggen; zij zou , naar ' t mij voorkomt , niet gemakkelijk uitvoerbaar zijn.Tegenover de laatste zinsnede van Prof. GUNNING zij het mij vergundmijne meening te stellen , dat op hen , die tegenover eene stelling , welkevrij algemeen door de beoefenaren van eenig vak wordt aangenomen ,en wel , naar deze meenen , op grond van feiten , eene andere , nieuwestelling verkondigen , de verplichting rust om òf de juistheid van huneigen stelling te bewijzen , òf aan te toonen dat de feiten , waarop deaangenomene meening berust , ' t zij onwaar , dus geen feiten zijn , ' t zijverkeerd geduid worden . Prof. GUNNING zal wel niet beweren dat NäGELIhet eerste doet; maar nog veel minder ontzenuwt deze de ervaringen ,op grond van welke de toestand , dien Prof. GUNNING de "bestaande”noemt , vrij eenstemmig en sedert lang veroordeeld en afgekeurd is .Wanneer overigens mannen van erkende verdiensten , zooals bij onsProf. GUNNING , zich de zaak willen aantrekken en voor en tegen de theorieen gevolgtrekkingen van NäGELI strijden , dan mag men hopen dateene grootere zekerheid , dan wij tot dusver bezitten , van dien strijdeenmaal de vrucht wezen zal.D. LUBACH.HET VANGEN VAN EENDEN MET SLAGNETTEN.DOOR WIJLENDr. G. A. VENEMA.Het slagnet is voor de eenden niet minder dan voor de ganzeneen verschrikkelijk werktuig. De tamme eenden , die de vogelvanger ,langs sommige randen van het net eene plaats geeft , lokken harewilde natuurgenooten door haar vroolijk en opgewekt gekwaak naarde netten heen , en velen , die de hoop bezielt eenige aangename oogenblikken bij hare tamme verwanten door te brengen , worden doorhet net bedekt en daarna door den vogelvanger snel gedood , of zoohet net haar niet bereikt , redden zij zich , van schrik bevangen , dooreen overhaaste vlugt.De roep- eenden bij de netten zijn natuurlijk tamme eenden , maarhare vederen moeten met die der wilden ongeveer overeenkomen . Debeste roep- eenden zijn de onder het slagnet gevangene Oostersche wildeeenden , die door den vogelvanger tam worden gemaakt. De witte en.bonte eenden roepen niet gaarne en minder aanhoudend dan de grauweeenden. Ook worden ze door de wilde eenden gewantrouwd.De vangst van eenden met het slagnet begint ongeveer half Augustus; half Maart is zij geëindigd . Zij mag alleen plaats hebben gedurende den tijd , die door Gedeputeerde Staten voor de jacht op hetwaterwild wordt bepaald.In de maand Maart vangt men echter in de regel geen Westersche254 HET VANGEN VAN EENDEN MET SLAGNETTEN.eenden meer. In het begin van Maart of in Februari reeds voelen zijden invloed der liefde; de jongen van het voorgaand jaar paren. Zijdenken dan niet meer aan het geroep der tamme eenden bij het slagnet. Dat geroep heeft zijn aantrekkelijkheid voor haar verloren , de koppelsontbinden zich langzamerhand in paren. De Oostersche eendvogels echterbXVERKLARING.Bij s , s zijn twee woerden vastgestoken ,de overige 6 woerden zijn in een mand ofhok achter de rietschutting; als er koppelswilde eenden komen , laat men ze vliegen;bij XX is voeder waarop zij zich later latennedervallen. Men steekt hier bij S de woerden vast , omdat de eendeu op die plaatsenveelal, als de wilden komen, schrikken en zichpogeu los te trekken , als wanneer de wildenvluchten, zoodra zij zien dat de tammen vastzijn.Scherm van rietm nop den drogen grond.Netten voor het vangen van eenden in hetwater.TEEKENS.WoerdEend .Liefst tamgemaakte Oosterscheeenden.n Mand met woerden .X Hier is het voedsel voor de woerden.AFMETINGEN.be 14 mazen.di = 24 "De mazen hebben eene zijde van 6 c. M.Het net is lang , niet opgesimd ,Opgesimd ....Ieder springstok lang .= 24 M.= 13 M.1.5 M.worden gevangen zoolang zij hier vertoeven. In den regel vangt mendie eenden in slagnetten alleen bij dag. Is het water op de hooilandenechter met een ijskorst bedekt , al zijn de meren ook nog niet bevroren , dan kapt de vogelvanger wel eens bijten in het ijs , waarinzij gaarne vertoeven . Hij legt er zijne netten bij , die in den grau-HET VANGEN VAN EENDEN MET SLAGNETTEN. 255wen nacht niet door de wilde eenden , hoe wantrouwend zij ookzijn , worden opgemerkt. Zonder aan gevaar te denken , zwemmen zeargeloos onder het bereik van het slagnet , dat haar bedekt , en waaruitontvluchten niet mogelijk is . Bij dag zouden de eenden het net opmerken , en zich wel wachten zich in de bijt neer te laten.Voor de vangst van eenden van iedere soort is de morgenstond hetbest . De eenden vliegen dan het meest. Later op den dag verminderende koppels in de lucht en dus ook de komst van de eenden bij de netten.Op het Zuidlaarder Meer vangt men de meeste eenden bij W. en Z.W.wind , hetzij dan dat de eendvogels , bij dezen wind , in het vliegen omreisjes door de lucht te ondernemen veel genoegen vinden , hetzij datdeze wind, als hij het meer bereikt , geen geluid overvoert , omdat hetmeer in die richting verder van de publieke wegen is verwijderd danbij O. , N.O. of Z.O. winden.De laatste reden is niet zonder gewicht , althans ik verklaar er hetfeit door , dat bij O. , N.O. en Z.O. winden de eendenvangst op hetZuidlaarder Meer aan den oostkant , die een harden , ondiepen bodemheeft , van zeer weinig en wel van veel minder belang is dan bij W. enZ.W. wind. Niet ver van de oostzijde van het meer ligt een rijweg ,een oostelijke wind draagt ieder geluid , dat op dien weg wordtveroorzaakt , tot ver naar het meer over.enDe eenden zijn wel niet schuwer dan de ganzen , maar de eerstenzwemmen veelal in het meer en nemen dus gemakkelijker het geluidwaar dan de ganzen , omdat deze in den regel vliegen , en omdat doorhet gedruisch dat zij daardoor maken , het aankomend geluid voor haaronmerkbaar wordt.Men vangt de eenden alleen op het water. De droge grond wordtdoor haar bij dag niet betreden.In de netten vangt men zoowel oostersche als westersche wilde eenden , maar de laatsten , die minder wantrouwend zijn dan de eersten ,met meer gemak.Verder vangt men pijlstaarten en een klein getal slobben en teelings;des najaars enkel eene krik; kreetsen vangt men zelden in het na- envoorjaar. De witte eenden en pijlstaarten , die als het net haar bedekt , onophoudelijk naar boven te springen , ten einde zich zoo mogelijk door vliegen te redden , en die zoodoende angstige pogingenaanwenden om naar boven door het net te ontkomen , verspillennutteloos hare krachten. Het verschrikkelijke net blijft haar bedekken ,256 HET VANGEN VAN EENDEN MET SLAGNETTEN.totdat de vogelvanger de ongelukkigen, door ze te dooden , uit haar lijdenverlost. Maar de slobben , teelings en krikken , als zij tot haar schrikontdekken dat het net haar belet door de vlucht te ontkomen , houden den kop aan den grond en spoeden zoo , onder de mazen en hetsim door , tot buiten het net. Zij verwarren slechts zelden in de mazen ,de teelings echter meer dan de slobben en worden daarom slechtszelden gevangen.De kreetsen , en soms de teelings , kruipen en wringen zich ook doorde mazen; de eersten meer dan de laatsten , zelfs als de mazen kleinzijn . Om de vangst dezer vogels te vergrooten , hebben de vogelvangers afzonderlijke netten met zeer kleine mazen voor het vangen vanteelings en krikken. De mazen hebben bij deze netten eene zijde van4.2 CM. De figuur op bladzijde 254 geeft een overzicht van de plaatsing der netten. In den regel plaatst men 3 , somtijds 6 netten. Inhet laatste geval vordert de vangst 2 personen.De eenden zijn bevestigd zoo als men dit met de ganzen doet. Aanenkele woerden geeft men bij de eenden eene plaats , anderen zet menachter het rietscherm in een mand , om door guspen de eenden te doenroepen. Komen er koppels wilde eenden in de lucht aanvliegen envreest de vogelvanger dat zij de netten onopgemerkt zullen voorbijvliegen , dan geeft hij aan een of meer tamme woerden uit de mandde vrijheid , die zich met spoed bij de wilden voegen , om ze naarde netten te brengen.Voor die eendenvangst is het niet noodig ganzen bij de netten tebevestigen. De eenden houden niet veel van het geroep van ganzen ,dat voor de eenden niets aantrekkelijks heeft , omdat zij vermoedelijkde ganzen als overheerschers beschouwen . Enkele malen wordt er tocheen gans in het eendennet gevangen.Bij de vastgestokene eenden en op de plaats waar de woerden te huis behooren , is gekookte haver of rogge in het water gebracht. In den omtrek van Meppel en in Holland wordt van boekweit gebruik gemaakt.Het grootste getal eenden , dat in de laatste jaren door de vogelvangers te Foxhol in één slag is gevangen , beliep bij dag 51; bij nacht ,in een bijt , 99 stuks.Die gelukkige dagen zijn voor den vogelvanger maar al te zeldzaam .Behalve de vogelvanger door slagnetten en in eendekooien, bedreigt ookde jager de wilde Westersche eenden haar met den dood. Schuilendelangs de wateringen en slooten , langs de oevers der meren , poelenHET VANGEN VAN EENDEN MET SLAGNETTEN. 257en veenputten , weet hij haar tot op eenen afstand te naderen , die door dedraagkracht van zijn geweer wordt overtroffen. De vangst is op diewijze voor iederen jager wel niet groot , maar door de vele jagers , diezich er mede bezig houden , wordt toch jaarlijks een aanzienlijk getaleenden geschoten. Vóór dat de jonge eendjes , die men soms tot een14tal bij de moeder aantreft , kunnen vliegen , zijn ze goede duikers.Om ze dan te vangen , plaatst men in de afwatering of sloot , waarin zich de wilde eend met hare kiekens bevindt , overdwars een schakelnet en wel zoo , dat de bovensim 1 of 2 decimeters boven het watervlak uitsteekt. Dan zendt men den jachthond te water , die ze vooruitdrijft. De jongen schieten snel onder het water door , en als ze hetnet bereiken , verwarren zij in de mazen , waarin ze den dood vinden.Zelfs zoo zij bij het net aan de wateroppervlakte komen , merken ze ,door angst als verblind , het boven het water uitstekende net niet op;zij verwarren in de mazen en worden of door den hond of door denjager gedood.Voor de smeenken begint de vangst met den aanvang van April ofiets later. Zij bereikt haar einde ongeveer half Mei. Een N. , Z.W. ofO. wind en betrokken lucht begunstigen de vangst.De vangst geschiedt op den drogen grond en liefst aan inhammen.van het meer. Daarom vangt men de smeenken het meest aan denoostkant van het Zuidlaarder en aan de noordwestzijde van het Foxholster meer , waar zeer geschikte inhammen voor die vangst wordengevonden. Buitendien worden ze des voorjaars soms in de ganzennetten in het water gevangen.Zijn er veel smeenken op het Zuidlaarder meer , dat er soms vooreen deel mede bedekt schijnt , en is het slagnet langs een inham uitgespannen , dan drijft een der vogelvangers , in eene boot gezeten , desmeenken langzaam naar dien inham heen. Dan verlaten vele smeenken ,tegen het net , zeer voorzichtig het water , waartoe zij genoodzaakt worden , omdat langs den inham , terzijde van het net , takjes van wilgof els in den grond zijn gestoken , waartusschen zij zeer ongenegen zijn zich te begeven. Als het net uitgespreid over den grondwerd gelegd , zouden de smeenken , die verstandiger zijn dan velenmeenen , van schrik bevangen , haastig de vlucht nemen. Daarom neemtmen het net te zamen; men graaft eene goot , waarin het onder de simwordt geborgen. Daarna wordt de sim van boven met afgesneden gras bedekt , zoodat de smeenken van sim , van touwen en net niets bespeuren.258 HET VANGEN VAN EENDEN MET SLAGNETTEN.In de onderstaande figuur vindt men aangewezen hoe de slagnettenvoor het vangen van smeenken worden geplaatst. Zooals men daaruit zienzal , slaan twee netten naar elkander over: het derde net beweegtzich , in tegenoverstelling van dat voor eenden , naar de zijde van hetmeer , omdat van die zijde de smeenken het net naderen. 040 070 040 Meer2.5MXVERKLARING.De genten en woerden heeft men, ieder in eenhok, achter het rietscherm. Men laat ze opvolgend vliegen als er smeenken den wal naderen;zij vallen later neder', ieder bij zijn wijfje; deganzen bij X, de woerden bij #, waar zijgekookte haver of rogge vinden.De mazen van het smeenkennet hebben eenezijde van 5.8 centimeter. De springstokkenzijn lang 1.5 M.; het net heeft eene lengte van18 M. De springstokken zijn 16 M. van elkander verwijderd. Het net reikt nog 1.5 voorbijde springstokken , zoodat het 19 M. lang is .16M1.5MSMTEEKENS.Gent & A. albifrons weenkies .Kiel schermNetten voor het vangen van smeenkenop den drogen grond .Woerd Liefst tamgemaakte Oostersche eenEend • den .Paaltjes in den grond .Voor roep-eenden maakt men gebruik van de grauwe tanigemaakteOostersche eenden , die men ook voor de tamme eenden bezigt , en tevens van tamme weenkies. De smeenken toch zijn niet zoo op het gezelschap harer soort gesteld als de wilde eenden. Zij luisteren gaarne naar hetgeroep der tamme eenden en weenkies , en vinden haar gezelschap aangenaam.HET VANGEN VAN EENDEN MET SLAGNETTEN. 259Als de vangst van smeenken een aanvang neemt , zijn in den regelalle ganzen , behalve de schierlings , reeds naar hare zomerverblijventeruggekeerd , en daaraan mag het worden toegeschreven dat men inde slagnetten voor smeenken geene ganzen , nu en dan slechts een schierling opdoet.Omtrent de plaatsing der eenden en weenkies geeft de teekeningvoldoende aanwijzing. De eenden-woerden en ganzen-genten zijn meestbij de netten bevestigd , enkele woerden vliegen in den regel heen enweder. Ook bij deze netten vinden de vogels voedsel van gekookte haver en rogge.Zoo als ik vroeger reeds heb opgegeven , zijn de smeenken terechtzeer bevreesd voor valken. Van al de soorten van eenden is er geene, waaropdie roofvogels meer belust zijn dan op de smeenken. Duizenden dezergoedhartige vogels vluchten van schrik bevangen , wie weet waarheen , als een enkele valk tusschen haar op zijn prooi nederschiet. Devogelvanger handelt in zijn belang , als hij het getal valken vermindertZijn er van deze roofvogels in den omtrek van den vogelvanger , dandient hetzelfde werktuig , het slagnet waarmede hij de smeenkenvangt , ook om de valken te dooden.Hij maakt dan eene levende smeenk op of bij het slagnet vast.Waagt de valk het nu den vogel aan te vallen , dan slaat de vogelvanger het net om en de valk vindt er evenzeer den dood als desmeenk die hij vervolgt.De vangst van smeenken kan soms aanzienlijk zijn. Een vogelvangerte Foxhol heeft mij medegedeeld , dat hij eens in één slag 179 stuks engedurende één dag , in de maand April, 264 stuks smeenken onder hetslagnet had gevangen.De Foxholster vogelvangers, ten getale van 6 personen, houden zichin deze provincie met de eendenvangst door middel van slagnetten bezig.Naar ik meen vangen de vogelvangers te Scharmer alleen ganzen.De vangst te Foxhol is thans niet groot. Zij vermindert ten gevolgevan het afnemen van het getal cenden van elke soort , dat ons bezoekt.In 1870 werden er ongeveer gevangen: 1200 smeenken , 600 wildeeenden , 200 pijlstaarten , 50 slobben , 50 teelings en eenige krikkenen kreetsen .In 1870 werden verkocht: de wilde eenden voor 70 cent , de pijlstaarten voor 50 cent , de smeenken en slobben voor 35 cent , de teelings voor 17½ cent het stuk.260 HET VANGEN VAN EENDEN MET SLAGNETTEN.Bij deze prijzen wijkt de verhouding eenigszins af van die , welke bijde in eene kooi gevangen eenden is aangenomen.In den stijgenden prijs dezer vogels , die vóór October hier wordengeropt en verkocht , maar die na October met de vederen , door tusschenkomst van poeliers , naar de Londensche markt worden gezonden ,vindt de vogelvanger eenige vergoeding voor de afnemende vangst;maar de prijs der levensmiddelen is tot eene hoogte gestegen , die denvogelvanger voor zijn onderhoud en dat van zijn gezin tot grootereuitgaven dan vroeger noodzaakt , en hieraan is het toe te schrijven , dathij , trots alle inspanning , nauwelijks met zijne verdiensten zijn noodwendige uitgaven kan bestrijden .De voogd van het eiland Rottum houdt zich somtijds in de maanden November en December met het vangen van eenden in de slagnetten bezig. Hij vangt in den regel niets dan wilde eenden , zonderdat ik kan opgeven of zij tot de Oostersche of Westersche verscheidenheid behooren , alsmede teelings en smeenken. De vangst is er echter onbeduidend. In den winter van 1871-1872 bedroeg zij slechts 5 stuks.Overigens weet ik niet dat elders in de provincie eenden met slagnetten worden gevangen.De vangst van eenden met slagnetten vordert eene akte , die vansmeenken niet; hiervoor schijnt het voldoende een consent te bezitten ,dat kosteloos door den Commissaris des Konings wordt afgegeven.EDISON'S PHONOGRAAF.DOORW. M. LOGEMAN.Weinige dagen nadat dit werktuig het eerst te Londen was vertoond , gaf Prof. HARTING in dit tijdschrift een kort bericht aangaandezijne inrichting en werking. Later beschreef Dr. VAN HENNEKELER , inEigen Haard , dit uitvoeriger en met behulp van middelerwijl bekendgeworden afbeeldingen. Wat daarna aangaande hetzelfde onderwerp ismedegedeeld , wensch ik hier kortelijk te bespreken.Vooraf zal het misschien voor sommige lezers niet ondienstig zijn ,een terugblik te werpen op het werktuig en zijn gebruik , aangezienniet allen kunnen gerekend worden met de boven aangeduide artikelenbekend te zijn .Wie den telephoon kent, zal niet veel toelichting behoeven om, metbehulp der afbeelding op de volgende bladzijden , zich een denkbeeld vande phonograaf te vormen. Men ziet daar iemand , dien men zich moet voorstellen als bezig met luid te spreken tegen een dun , in een ringvormigenrand bevestigd metaalplaatje. Dit draagt aan de andere , in de figuuronzichtbare, zijde een vrij scherp toegespitst stalen staafje. Al sprekendedraait de proefnemer aan een krukje en doet dus den koperen cylindervóór hem om zijne as wentelen niet alleen , maar zich ook evenwijdigmet die as voortbewegen. Dit laatste geschiedt doordat de spil , die17262 EDISON'S' PHONOGRAAF.—-den cylinder ondersteunt , veel langer is dan anders noodig zou wezenen aan het eene eind van een schroefdraad is voorzien. Een van detwee stijltjes , die deze spil dragen dit eene slechts is in de figuurzichtbaar is van een moerschroef voorzien , waardoor heen zich deeerstgenoemde schroef bij het draaien beweegt. Geheel dezelfde schroefgang is ook gesneden op den omtrek van den cylinder zelven . Eengevolg hiervan is dat , als het bovengenoemde spitsje , voordat menbegint te draaien , zóó gesteld is , dat de punt daarvan aan het linker12708109Fig. 1.uiteinde van den cylinder , juist in het midden tusschen twee schroefdraden , zich bevindt , dit steeds het geval zal blijven gedurende al deomwentelingen des cylinders. Om den cylinder heen is een passende plaatbladtin gekleefd , die den schroefdraad bedekt. Spreekt men nu, aldraaiend , gelijk het hier is voorgesteld , terwijl het stiftje aan het bladtin raakt , dan worden de trillingen , die door het spreken in hetplaatje zijn opgewekt, op eene aanstons nog nader te bespreken wijzeEDISON'S PHONOGRAAF. 263in het bladtin geregistreerd. Een zware looden schijf , aan het linkeruiteinde der spil geplaatst , dient om , zonder al te veel moeite , aan despil eene genoegzaam gelijkmatige beweging te kunnen geven bij hetronddraaien. Zij dient , zou men kunnen zeggen , als vliegwiel.Hebben nu op deze wijze eenige tot het plaatje gesproken woordenhunnen indruk in het bladtin gemaakt , dan schroeft men , terwijlvoor een oogenblik de aanraking van dit laatste met het stiftjewordt opgeheven , den cylinder terug tot iets verder dan waar de inDEY ast-JowFig. 2.drukken beginnen , en doet het stiftje weder aan het bladtin raken. Men behoeft nu slechts het krukje te draaien in de eerst bijhet spreken daaraan gegeven richting en met zooveel mogelijk dezelfdesnelheid, om uit een geluidstrechter , die nu vóór het plaatje is geplaatst ,de eerst gesproken woorden op nieuw te hooren. Meestal behoeft menniet , zoo als in de afbeelding , het oor dicht bij den trechter te houden , en kan het gesprokene tot op meters afstand vernomen worden.264 EDISON'S PHONOGRAAF."Ik heb", zeide KÖNIG , de beroemde vervaardiger van instrumentenvoor de geluidsleer te Parijs , toen hij voor het eerst de phonograafhad hooren spreken , "ik heb twaalf jaren lang gepoogd een werktuig(namelijk de in 1864 door hem het eerst vervaardigde phonautograaf, waardoor ook tonen werden geregistreerd , maar zonder dezete kunnen teruggeven) al meer en meer te volmaken , dat de onmogelijkheid scheen te bewijzen van de verschijnselen , waarvan ik nu getuige ben geweest. "Dit woord verdiend bewaard te blijven. Het zal , als na eenige jaren de phonograaf een dagelijksche zaak zal zijn geworden , kunnendienen om te herinneren aan de verbazing , die het eerste optreden vandit werktuig , zoo niet bij alle dan toch bij de meeste physici , te weegbracht , en het wantrouwen rechtvaardigen , waarmede de eerste berichten dienaangaaude door velen werden ontvangen.Zij werden spoedig gerustgesteld. En zelfs zij , die gaarne meer inbijzonderheden de inrichting wenschten te leeren kennen , werden voldaan , toen het Engelsche tijdschrift Nature de hiernevens overgenomen afbeelding ( Fig. 3) in doorsnede gaf , met behulp waarvan een geschikt instrumentmaker eenige kans hebben zou om eene werkende kopievan het Edisonsche instrument te maken. Is zij daarom reeds opmerkelijk , nog meer is zij dit en verdient zij eene korte beschrijving , omdat zij , zoodra de phonograaf eens zoover zal gekomen zijn , dathij uit het kabinet van den physicus in het werkelijke leven kan overgaan , ons in staat zal stellen te beoordeelen door welke misschienzeer luttele verandering dit mogelijk is geworden.--·-A is hier het meergenoemde plaatje , dat door de stem van hem diespreekt , terwijl hij zijn mond bij F houdt , in trilling wordt gebracht ,en dat hier niet , gelijk in den telephoon , van ijzer moet zijn gemaakt ,maar toch in de tot nog toe bekende exemplaren van de phonograaf ,naar het schijnt , steeds een ijzeren is . Laat ons dit het trilplaatje noemen. De ring BB, die dit plaatje aan den rand ondersteunt , wordtzelf stevig vastgehouden door den standaard G, die evenwijdig met deas van den cylinder op de grondplaat van het instrument kan verplaatst worden over de stang H, maar in elken stand door de draadschroef S onwrikbaar wordt vastgesteld. Aan dien standaard G is ooknog het kleinere stukje E bevestigd. Dit draagt ten eerste een veerkrachtige kussentje , door afsnijding van eene dikwandige gevulcani-EDISON'S PHONOGRAAF. 265seerde caoutchoucbuis verkregen , dat uitmiddelpuntig tegen het trilplaatje drukt , om dit af te dempen. Men heeft namelijk gevonden datodssid ela toBastod of E6dation asmoodtodin The dodenlyDFig. 3.zulk een afdemping voordeelig is , wel niet voor de sterkte der opgenomen en weergegeven trillingen , maar wel voor de duidelijkheid derlaatste , omdat het trilplaatje daardoor verhinderd wordt door zijneeigene veerkracht die trillingen te wijzigen. Om dezelfde reden zekeris ook het beurtelings schrijvende en ontvangende spitsje P niet rechtstreeks aan het trilplaatje verbonden , maar bevestigd aan een veerkrachtig staalreepje , dat aan het einde van bovengemeld stijltje Evastzit en door een dergelijk veerkrachtig kussentje met het trilplaatjein verbinding staat.Wordt er nu bij F luid en duidelijk gesproken , dan geraakt het trilplaatje en daardoor het stiftje P in trillende beweging en , terwijl ditlaatste te voren slechts het bladtin niet of nauwelijks indrukte , zalhet nu bij elk gedeelte eener trilling , waarbij het zich naar de as des266 EDISON'S PHONOGRAAF.cylinders beweegt , dit sterker indrukken en bij elke tegenovergesteldebeweging minder of in het geheel niet. Bij het ronddraaien des cylinders ontstaat er dus in het bladtin een dan eens diepere , dan wederFig. 4.nauw merkbare groef, waarvan een gedeelte , als het metaal vlak isuitgestrekt , onder een sterk vergrootglas zich vertoont als hierbovenis voorgesteld.Om van den vorm dier groef iets naders te weten te komen , heeftMAYER een stiftje , zooveel mogelijk gelijk aan P , daartegen aan gedrukt , terwijl genoemd stiftje verbonden was aan den korten armeen lichten en zeer beweegbaren , ongelijkarmigen hefboom. Delange arm van dezen droeg ook een , nu zeer fijn , stiftje , dat raakteaan de met lampzwart bedekte oppervlakte van een glasplaat. Werdnu de cylinder gedraaid en de glasplaat evenwijdig met zich zelve enmet den hefboom voortgeschoven, dan ontstond er op die plaat eenFig. 5.Bvergroote afbeelding der beweging van het eerste stiftje , een vergrootprofiel als het ware van den bodem der groef, die de hierbovenstaandegedaante had .Beide afbeeldingen hebben betrekking op dezelfde groef , die verkregen was door den klank van de letter a in het Engelsche woordbat dus ongeveer die der letter e in het Hollandsche woord bekin het mondstuk F te zingen .-Men ziet , die gedaante is zeer onregelmatig. Dit kan niemand verwonderen , die bekend is met de wijze waarop de vocaalklanken doorverbinding van een toon met zijne boventonen ontstaan , gelijk door HELMHOLTZ het eerst door eene uitvoerige reeks van proefnemingen is verklaard en bewezen. Daardoor weet men dat alleen van den klank oeeen regelmatig golvende lijn als doorsnede van de bladtingroef kanverwacht worden en dat alle andere klanken groeven met doorsnedenvan hetzelfde karakter als de boven afgebeelde moeten te weeg brengen ,maar die telkens , al naar gelang van de voortgebrachte klanken , verschillen opleveren.Diezelfde onregelmatigheden in de beweging , welke die ongelijkma-EDISON'S PHONOGRAAF. 267tige indrukselen in het bladtin hebben te weeg gebracht , moeten nuook weder door het plaatje getrouw worden weergegeven , zoodra het ,in plaats van de trillingen van het gesprokene woord op te vangenen op het bladtin over te brengen , die integendeel van het bladtinoverneemt: als het instrument , om zoo te zeggen , van hoorder spreker is geworden. Dat het dit doet en krachtig genoeg doet om eenzoo "gehoorde" vocaal duidelijk "na te spreken" is reeds verwonderlijkgenoeg. En wezenlijk verbazend wordt dit , als men bedenkt dat dit"naspreken" niet slechts voor vocaalklanken verkregen is , maar datop die wijze geheele woorden en volzinnen worden weergegeven , dus ookconsonanten , die in de geluidsleer wel niet anders kunnen worden aangeduid dan als verschillende wijzen om een vocaalklank te doen beginnen en eindigen. Hoe onbegrijpelijk , men zou bijna zeggen onmeetbaarkort die wijziging in den klank ook duren moge , en hoe gering ook hetverschil dat daarin moet bestaan om voor ons oor den eenen of anderenmedeklinker hoorbaar te maken , toch moet ook dit , in den vorm vaneen deel der groef, duidelijk worden opgenomen en als ' t ware vastgelegd ,terwijl men het instrument toespreekt. Wanneer men zich eens degroeven , door het uitspreken van twee geheel verschillende volzinnenin het bladtin voortgebracht , op de zooeven beschreven wijze vergroot ,liet afbeelden en deze afbeeldingen nevens elkaar plaatste , dan zoumen verbaasd staan over de onmogelijkheid om , anders dan door hoogstnauwkeurige vergelijking , een verschil tusschen die beide aan te wijzen.En is dit verschil reeds zoo weinig in ' t oog vallend bij vergrootingder afbeeldingen , zooals waarvan hier sprake is , hoe gering moet hetdan wel niet in werkelijkheid zijn! Men bedenke , om zich hiervan eenigermate een voorstelling te kunnen vormen eenigermate slechts ,want van grootheden als die hier door getallen moeten worden uitgedrukt , is eene eigenlijke voorstelling niet wel mogelijk dat betplaatje van een gewonen telephoon , als het in zijn ring is geplaatst alsaltijd , doch zonder magneet in zijne nabijheid , die de bewegingen vanhet centrale deel slechts belemmeren kan , door een krachtigen toonuit een orgelpijp trillend , in het midden op en neder gaat door eenruimte niet grooter dan 5000 millimeter '!--¹ Deze uitkomst is door Dr. SIRKS te Deventer verkregen langs experimenteelen weg , opeene zoo gelukkig gevonden wijze , dat het ons leed doet hier dienaangaande niet in bijzonderheden te kunnen treden. Zie Maandblad voor natuurwetenschappen 1878 , bl . 88 e. v.268 EDISON'S PHONOGRAAF.Nu kan het trilplaatje van een phonograaf zeker merkelijk dunnerof grooter zijn dan het bovengenoemde en dus door hetzelfde geluid eenegrootere trillingswijdte verkrijgen. Maar daartegenover staat , dat zulkeen plaatje bij het gebruik , veel minder nog dan dat van een telephoon , vrij trillen kan , daar het voortdurend met het bladtin in aanraking is en dit indrukken moet. Het is dus zeer waarschijnlijk datde trillingswijdte daarvan , zoo al , dan toch zeker niet véél grooterkan zijn dan de boven opgegevene.Blijkt uit deze en soortgelijke beschouwingen eerst recht , hoe bewonderenswaardig een werktuig de phonograaf mag heeten , dan mogen zij tegelijk ons aanleiding geven om onze verwachtingen daarvanniet te hoog te spannen aangaande zijne werkingen en ons vrede doenhebben met eenige onvolkomenheden , waaraan , naar men hier endaar vermeld vindt , het werktuig nog mank gaat. De eerste en voornaamste daarvan laat zich althans uit het bovenstaande gereedelijkverklaren: het gebrek namelijk dat de phonograaf het eene woord veelgemakkelijker en duidelijker dan het andere opneemt en weergeeft endat dit , voor enkele klanken , in sommige exemplaren van het werktuig bijna onmogelijk schijnt . Dit zijn tekortkomingen , aan elk eersteoptreden van een nieuwe uitvinding onafscheidelijk verbonden , als zijniet vooraf door allerlei beproevingen is gewijzigd en verbeterd . Endat EDISON daartoe den tijd niet heeft genomen , maar haar , voor zijvolkomen rijp was , in het publiek heeft gebracht ... wie zal hem dit ,nu het een uitvinding gold , zoo verrassend en zoo nieuw, ernstig tenkwade duiden. Bovendien: wie weet in hoeverre , op 't oogenblik datwij dit schrijven , door een elders verkregen verbetering , dit bezwaarreeds is opgeheven! Niemand kan dit onmogelijk achten bij de snelheid , waarmede in den laatsten tijd de uitvindingen op dit gebied elk .ander hebben opgevolgd.Dit zelfde geldt , in nog hoogere mate misschien , van een ander bezwaar , dat evenals het eerste aan het licht gekomen is , zoodra dephonograaf niet vertoond werd van wege den uitvinder , maar dooreen onpartijdige onderzocht. Het bladtin toch , door zijn weekheid eenuitmuntend materiaal voor het opnemen van de trillingsindrukken ,is daardoor juist ook weinig geschikt om die te bewaren. Of met andere woorden: die indrukken , zoodra ze meer dan eenmaal dienenzullen om in luchttrillingen te worden omgezet en dus hoorbaar gemaakt , blijken daarbij spoedig , door de onvermijdelijke beweging vanEDISON'S PHONOGRAAF. 269de stift daarover heen , hunne scherpte te verliezen , zoodat de duidelijkheid van het gesprokene bij elke herhaling minder wordt. EDISONzelf is er reeds op bedacht geweest om aan dit bezwaar te gemoet tekomen door de indrukken te ontvangen op eene plaat van veel steviger materiaal dan bladtin: ijzer of koper. Dit moet hem reeds gelakt zijn; maar het schijnt toch dat daaraan nog bijzondere bezwaren zijn verbonden. Men heeft althans nog niet vernomen dat hetbladtin voor goed door een andere stof is vervangen. Ook in deallerlaatste berichten niet , van EDISON zelven. Deze zijn in Natureweergegeven uit de North American Review. Het belangrijkste daarinis eene korte beschrijving van de wijziging , die hij in den vormvan de phonograaf heeft aangebracht. In plaats van den schroefvormig gegroefden cylinder , gebruikt hij nu een platte schijf meteen spiraalvormige groef , die door een uurwerk wordt rondbewogen.De oppervlakte van die schijf is niet grooter dan omstreeks 63vierk. centimeters . Toch kunnen daarop gemakkelijk en met ruimte100 woorden worden "ingegroefd" , en zou het mogelijk zijn dit getaltot 40000 te brengen. Twee tinblaadjes op elkaar , op zulk een schijfgelegd , worden met evenveel gemak als een enkel " ingegroefd", zoodat als men een daarvan verzendt in plaats van een brief aan den bezitter van een gelijk en gelijkvormig werktuig , men toch altijd nogeen kopij daarvan in zijn bezit houdt. Voor dit gebruik biedt zekerde schijfvorm onmiskenbare voordeelen boven den eerst gebruiktencylinder aan.Verder behelst het stukje nog menigerlei aanwijzing en beschouwingvan het uitgebreid en veelsoortig gebruik , dat van de phonograaf zalworden gemaakt. Deze gaan zoo mogelijk nog verder dan die van sommige fransche feuilletonschrijvers over hetzelfde onderwerp en over den.telephoon. Dat is zéér ver. De boekdrukkerij b. v. zal over niet langen.tijd door spreken tegen het trilplaatje en dus het lezen van een boekvervangen worden door het hooren van wat de tinschijf verhaalt.Voor het oogenblik en voor ons zijn zulke beschouwingen van watEDISON van zijn toestel verwacht zeker voornamelijk daardoor van belang , dat hij zelf die verwachtingen uitspreekt. Want daardoor wordt.het althans waarschijnlijk dat hij de bovengenoemde gebreken van zijnwerktuig zoo niet geheel en ten volle , dan toch voor verreweg hetgrootste deel moet hebben overwonnen. De tijd zal leeren wat hiervan zij .270 DE MIKROPHOON.Ik had mij voorgenomen in dit opstelletje niet slechts over dephonograaf, maar ook en vooral over de telephoon zooveel te zeggen als noodig is om de lezers van het Album op de hoogte te brengen van het voornaamste , dat dienaangaande in den laatsten tijd bekend is geworden. Terwijl ik mij daartoe voorbereidde , werd het bekend dat Prof. RIJKE te Leiden , in de vergadering der KoninklijkeAkademie van Wetenschappen van 29 Mei j . 1. , zeer belangrijke uitkomsten van zijn onderzoek dienaangaande had vertoond. Op verzoekvan de redactie is Prof. RIJKE Zoo goed geweest , een bericht en beschrijving daarvan voor dit tijdschrift te ontwerpen. Dit bericht volgthier . Ik zal , om mijn bovengenoemd oogmerk ook voor den telephoonte bereiken , slechts weinig daarbij hebben te voegen.DE MIKROPHOON.De Redactie van het Album der Natuur heeft mij verzocht eene beschrijving te geven van den mikrophoon , waarmede ik in de laatstebijeenkomst van de Natuurkundige Afdeeling der Koninklijke Akademie van Wetenschappen eenige proefnemingen gedaan heb. Ik hoop datmet het mededeelen van hetgeen volgt aan het uitgedrukte verlangenwordt voldaan.-De toestel , dien ik ga beschrijven , is echter niet de eerste waarmedeik geëxperimenteerd heb. Uit het Feuilleton Scientifique van het Journaldes Débats vernam ik voor het eerst, dat HUGHES te Londen een toestel haduitgevonden , die voor het oor zou zijn hetgeen de mikroscoop voor hetoog is , die namelijk , bij een telephoon- koppel in de plaats tredend vanden telephoon A , den spreektelephoon , het geluid niet , zoo als totnu toe , met verminderde , maar integendeel met zeer verhoogde intenSiteit naar den tweeden telephoon , den telephoon B , zou overbrengen.Daar de beschrijving , die van het instrument gegeven werd , vrij nauwkeurig was , besloot ik er eene kopie van te laten maken , doch deuitkomsten , die ik met den vervaardigden toestel verkreeg , voldedenmij niet ten volle. Men kon onder anderen nooit vooraf zeggen of deproeven al dan niet zouden gelukken , en eenige tatonnementen moestenDE MIKROPHOON. 271altijd voorafgaan , voordat de toestel zelfs aan matig gestelde eischen voldeed. Dit was ook het geval met toestellen vervaardigd naar mededeelingen, die ik, twee of drie dagen later, in het Engelsche weekblad Nature aantrof. Dat ik op bezwaren stuitte, zal wel aan mij gelegen hebben; maar wathiervan ook zijn moge , ze deden mij besluiten een eigen weg te zoeken;en alzoo zijn wij , mijn adsistent Dr. FIGÉE en ik , van den eenen toestel tot den anderen overgaande , eindelijk gekomen tot dien , welken ikga beschrijven als hebbende ons de meest voldoende uitkomsten gegeven.Fig. 1.De toestel bestaateenvoudig uit eendier bordpapierendoozen , die door deapothekers hier telande voor het afleveren van poedervormige medicamentengebezigd worden. Dedoos, waarvan ik mijbediend heb, Fig. 1 ,had 10 c. m. middellijn en was ongeveer4 c. m. hoog. Het deksel was er van afgenomen , en door den naarboven gekeerden bodem waren gestoken ongeveer 3 c. m. van elkander twee zeer dunne rood koperen draden , waarvan de uitstekendeuiteinden ab en cd spiraalswijze waren gewonden , terwijl de andereuiteinden elk met een der aan den zijwand aangebrachte klemschroeven ef en gh verbonden waren. In de koperen spiralen waren gestokentwee cylindervormig gesneden stukken co*ke , lm en np , ongeveer 25 m. m.lang en 5 m. m. dik , waarop rustte een rechthoekig paralelopipedum qs ,mede van co*ke , 70 m. m. lang en 7 m. m. hoog en breed . Op de dooswas ten slotte geplaatst een looden gewicht i , wegende ongeveer 500-gram , hetwelk diende , eensdeels om aan den toestel meer stevigheid tegeven , anderdeels om de eigene tonen van het bordpapier te smoren .Verbindt men nu een der elektroden van een galvanischen toestel ,die bij mijne proefnemingen meestal uit drie Leclanché'sche cellen bestond , met de klemschroef ef, en is de tweede elektrode in gemeenschapmet het eene uiteinde van een telephoondraad , waarvan het andereuiteinde in de schroef gh is vastgeklemd , dan zal bij elke op en neer-272 DE MIKROPHOON.gaande beweging van het bovenstuk van onzen toestel eene heen- enweergaande beweging aan het ijzeren plaatje van den telephoon kunnen worden waargenomen. Immers , gaat het bewuste vlak b.v. naar dehoogte , dan krijgt men betere aanraking tusschen het paralelopipedumqs en de cilinders ef en gh. Hierdoor wordt de weerstand in de ketenverminderd , dus de stroomintensiteit verhoogd, en duidelijk is het datde wijziging , die het magnetisch veld van den telephoon daardoor ondergaat , eene verplaatsing van het ijzeren plaatje ten gevolge moethebben. Even duidelijk is het dat , daalt daarentegen het bovenvlak ,het plaatje zich in tegengestelde richting zal moeten bewegen , en datdus , wordt de toestel door geluidsgolven getroffen , de trillende bewegingen , die in den toestel zullen worden opgewekt , op de boven beschreven wijze naar den telephoon zullen worden overgebracht.Fig. 2.--- -De toestel is zoo gevoelig , dat woorden met den rug naar den toestel gekeerd uitgesproken maar dan met eenige verheffing van stem —duidelijk aan den ver verwijderden telephoon worden gehoord . Ook ishet merkwaardig dat , worden er in de keten vier telephonen in plaatsvan één gebracht , men aan elk dier telephonen het gesprokene even duidelijk blijft verstaan , zelfs wanneer het aantal cellen hetzelfde is gebleven.Hetgeen mij in den nieuwen toestel onder anderen zooveel belangheeft doen stellen , was de mogelijkheid , die ik voor mij er in zag, vanhet gesproken woord veel verder te brengen dan zulks met den gewonen telephoon het geval was. In die verwachting ben ik niet teleurgesteld, en, om mijn doelte bereiken , heb ik slechts het volgende behoeven te doen. In plaats van drie , heb ikacht Leclanché'sche cellen gebezigd , waaraanik nog vier Bunsensche cellen heb toegevoegd,en voorts heb ik het paralelopipedum qs vervangen door negen kleinere , die met de cylinders lm en np , door ze op elkander te leggen, zoo als Fig. 2 aanwijst , waren verbonden.Werd er nu tegen den toestel gesproken, dan kwamen de woorden nogduidelijk over , zelfs wanneer men in de keten een weerstand van 10.000Ohms gebracht had. Men weet dat die weerstand die is van een telegraafdraad ongeveer 200 uren gaans lang.亞Al de door mij gebezigde co*ke was afkomstig van een stuk , ' t welkvoor eene Bunsensche cel had moeten dienen.DE MIKROPHOON. 273Ik heb in plaats van co*ke , en wel met goed gevolg , ook houtskoolgebruikt. Ik heb mij bepaald tot de zoogenaamde buskool , waarvan men zich bij het teekenen bedient. De kool moet echter vooraf totwit gloeiens verhit worden en , wordt ze dan snel in kwik afgekoeld ,dan vindt men ze sterk met kwik doortrokken en dus in een beterengeleider veranderd. Ik kan echter niet zeggen , dat de alzoo behandeldehoutskool betere uitkomsten dan de co*ke opleverde; ik zou ze eerderminder voldoende achten. Ook heb ik niet gevonden dat co*ke , die , nasterk verhit te zijn , in kwik werd afgekoeld , er beter op werd .De toestel , overeenkomstig Fig. 1 ingericht , kan reeds op den naamvan mikrophoon , door HUGHES aan zijne inrichting gegeven , aanspraak maken , dewijl het geluid , onder vermeerdering van intensiteit , er door wordt overgebracht. Plaatst men er b.v. een kleinestemvork op , die men aan het trillen heeft gebracht , dan zal menaan den telephoon nog geluid vernemen lang nadat het voor de omstanders in de nabijheid der stemvork niet meer hoorbaar is. Wil menondertusschen den toestel zoo gevoelig mogelijk maken , zoo stampe menco*ke tot stukken niet grooter dan nagenoeg 64 kub. m. m. , en , nahet paralelopipedum qs verwijderd te hebben , strooie men al hetgeen zich in het mortier bevindt tusschen en op de cilinders lm en np.Heeft men nu daarenboven het aantal Leclanché'sche cellen van drieop vijf gebracht , dan zal men bespeuren dat zwakke trillingen veel beter worden overgebracht. Ik zeg: zwakke trillingen , want de gewone ,zoo als die , welke men verkrijgt wanneer in de nabijheid van den toestel gesproken wordt , geven ook wel is waar een sterker geluid aanden telephoon , maar het is niet meer zoo zuiver , er loopt iets ratelends of suizends onder , hetgeen , naar mijn inzien , moet worden toegeschreven aan het opwippen van de kleinere stukjes co*ke. Immersonder dit opwippen verminderen de punten van aanraking in getal.Daardoor kunnen er gemakkelijker vonken , of , liever gezegd , kleineDavysche bogen ontstaan. Het geluid , dat deze veroorzaken , gaat naarden telephoon over en veroorzaakt daar het bewuste ratelen of suizen.Nadere bijzonderheden zal men vinden in een opstel , dat binnen kortin de Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Akademie van Wetenschappen zal verschijnen .Leiden , 31 Mei 1878. P. L. RIJKE,274 NASCHRIFT.NASCHRIFT.Bij de uitnemende belangrijkheid der verbeteringen in den telephoon ,waarvan de bovenstaande mededeeling een denkbeeld geeft , verdwijntde beteekenis van alle vroegere , die zijn voorgeslagen en gedeeltelijk uitgevoerd , al is het dat sommigen daarvan getuigden van grootescherpzinnigheid en van gelukkige vindingsgave. Was een bloemlezingdaaruit vroeger reeds moeielijk door het groote aantal daarvan , zijmag thans in een tijdschrift als dit overbodig geacht worden.Met één uitzondering. Deze betreft de uitkomsten , door Dr. HOORWEGte Utrecht verkregen. Blijkens zijne mededeelingen in het Maandblad voorNatuurwetenschappen van April en Mei zijn deze vroeger dan die vanHUGHES en RIJKE , althans vóór het bekend worden daarvan , verkregen.HOORWEG zegt te hebben voortgewerkt naar een denkbeeld , reeds aangegeven door den uitvinder des telephoons , BELL , en door SALET op eenzeer onvolkomen wijze uitgevoerd . Dit denkbeeld is volmaakt hetzelfdedat nu in den mikrophoon is verwezentlijkt. In plaats van het plaatjevan den telephoon op het ontvangend station te doen spreken door deinductiestroomen in een volkomen dergelijken op het seingevend station opgewekt , spreekt de eerste door batterijstroomen , die door degeluidstrillingen van het eerste station "golvend", dat is in sterkte afwisselend , worden gemaakt. En om die golving te verkrijgen , gebruiktde Utrechtsche physicus een stift van kool , die met een metalen trilplaatje steeds in aanraking blijft , maar toch , als dit laatste door hetspreken trilt , dan eens beter dan eens minder daaraan raakt , en dusvoor een stroom , die er door heen geleid wordt , den wederstand daneens kleiner en dan eens grooter maakt.---EDISON had met een potloodstiftje reeds vroeger volmaakt hetzelfde gedaan , maar , wat het overbrengen van gearticuleerde klanken aangaat , met weinig bevredigende uitkomst. Althans hij heeftzeer spoedig aan de gewone BELL'sche inrichting het veld onbetwistovergelaten. HOORWEG's uitkomsten daarentegen waren zóó voldoendeen ten deele verrassend vooral toen hij den golvenden stroom nietrechtstreeks naar het andere station , maar door den primairen draadvan een inductiewerktuig leidde , waarvan de secundaire met den telephoon op het andere station verbonden wasworden van die des mikrophoons slechts eenverwijderd.dat zij gezegd kunnenenkele schrede te zijnNASCHRIFT. 275HUGHES en RIJKE hebben , gelijk uit het voorgaande den lezer zal gebleken zijn , elk van zijnen kant en op zijne wijze, die schrede gedaan.Twee der werktuigen , die HUGHES gebruikte , verschillen juist genoegvan die van RIJKE , om hier een korte beschrijving daarvan te wettigen.De eerste bestaat uit een glazen buisje met dunnen wand , ruim 5 centimeters lang en ongeveer 6 millimeters wijd. Daarin zijn vier cylindertjes van met kwik gedrenkte wilgenkool geplaatst , die met de vlakkeeinden elkander raken , terwijl de beide uitersten aangeraakt wordendoor twee dergelijke , langere cylindertjes , die op de een of anderewijze daar meer of minder tegen aangedrukt kunnen worden.Een tweede inrichting verschilt nog minder van die van RIJKE. Tweestukjes gaskool , elk van een holte voorzien , zijn met die holten naarelkaar toegekeerd , het een boven het ander geplaatst en verbondendoor een los daartusschen geplaatst staafje van dezelfde stof met toegespitste einden. Afmetingen worden hiervan niet opgegeven; maar ditgemis wordt vergoed door eene mededeeling van DU MONCEL aan de Académie des Sciences , in hare zitting van 13 Mei 11. , aangaande een dergelijk toestelletje , dat hij van CROOKES had ontvangen. Daaruit blijktdat de eerstgenoemde koolstukjes prisma's waren van 1 centimeter diken bijna 2 centimeters lang , die op een dun , bij het gebruik vertikaalstaand houten plankje waren bevestigd , en dat het staafje daartusschen3,5 centimeter lang was.-Met beide inrichtingen , behoorlijk gesteld , want daarop komt allesaan , verkreeg HUGHES en DU MONCEL bevestigde die wat de laatsteaangaat de verwonderlijkste uitkomsten wat de gevoeligheid betreft.Het tikken van een horloge op den voet van het laatste werktuig wordtin den telephoon op het verwijderde station duidelijk gehoord , zoodramen door het plaatsen van den mikrophoon op eenige lagen laken ofandere wollen stof het storende gesuis en geratel , dat anders steedsdaar hoorbaar is , verhinderd heeft. Evenzoo worden woorden daarduidelijk vernomen , die zonder stemverheffing op meer dan 3 decimeters afstands van den mikrophoon worden gesproken. En zelfs het loopen van een vlieg , die onder een glasklokje op den voet van dit werktuigje was geplaatst , werd hoorbaar in den telephoon op het anderestation. "C'était ", heet het met hoeveel overdrijving , hebben wij hiergelukkig niet te beslissen in bovengenoemde mededeeling aan deAcadémie, "c'était comme le piétinement d'un cheval!" En dit alles terwijl de stroom slechts door drie of vier Leclanché- elementen geleverd--276 NASCHRIFT.werd. De telephoon op het ontvangend station was hierbij zeker ookeen zeer gevoelig werktuig. Het aandeel toch , dat deze laatste neemtaan de werking van den mikrophoon , is nog altijd belangrijk. Zeermogelijk zijn in de inrichting daarvan nog aanmerkelijke verbeteringente wachten , nu die niet meer als ' t ware op twee gedachten zal behoeven te hinken , maar alles gericht kan zijn naar één doel: de bruikbaarheid van het werktuig alleen als ontvanger en niet ook als verwekker der stroomen. WEINHOLD heeft , naar luid van eene mededeeling in CARL'S Repertorium , den gewonen telephoon reeds verbeterd op eene wijze , die hierbij misschien zeer in aanmerking zal kunnen komen. Hij heeft het trilplaatje , in het midden , door een daaraanbevestigd klein ijzeren schijfje verdikt. En ook de magneetstaaf...Maar zal deze nu niet met voordeel kunnen wegvallen en door eenijzeren staafje vervangen worden , waarin de magnetische veranderingen zooveel sneller kunnen geschieden?Ziedaar een der vele vragen , die zeker spoedig door de ondervindingzullen beantwoord worden.Onder het afdrukken van dit opstel komt nog een bericht aangaande een nieuwen telephoon mij ter hand in het nommer van Naturevan 13 dezer. Ik behoud mij voor , deze in de volgende aflevering vandit tijdschrift te bespreken , maar wil hier toch voorloopig ietsdienaangaande mededeelen. BLYTH te Edinburg heeft niet slechts metvrucht gebruik gemaakt van een fleschje of potje met kleine stukjeslichte poreuze kool (ordinary gascinders) gevuld en met twee reepjesijzerblik daarin , in plaats van een der mikrophoon-inrichtingen , dieboven zijn beschreven , dit is niet nieuw , na hetgeen Prof. RIJKEvan een gelijksoortige inrichting zegt , op bl. 273 hierboven maartoen hij twee zulke potjes of fleschjes met twee Grove- elementen indezelfde stroombaan plaatste zonder meer , kon elk woord , dat bovenhet eene luid werd gesproken , boven het andere zoo duidelijk wordengehoord dat men zelfs de stemmen van verschillende sprekers vanelkaar kon onderscheiden!Haarlem , Juni 1878.-DE GROND VAN NEDERLAND.DOORDr. T. C. WINKLER.Er is een tijd geweest waarin Nederland niet bestond. Lang , zeerlang had de aarde al bestaan , langen tijd reeds bestond het grootstegedeelte van Europa. Oud mochten reeds heeten de primaire gesteenten van Zweden , Noorwegen , Schotland en andere landen. Lang bestonden reeds de secundaire vormingen van Rusland , Duitschland ,Frankrijk. Ja , oud waren reeds de tertiaire gesteenten , die groote oppervlakten besloegen van Frankrijk , België en Engeland. Grootendeelshad Europa reeds de gedaante verkregen , die dit werelddeel thansnog vertoont , maar nog steeds was er zee , waar nu ons land ligt .Zoo was het in het laatst van het tertiaire tijdperk der aardgeschiedenis. Nu echter gebeurde er een groote verandering in de natuur: detemperatuur der lucht , die in het tertiaire tijdperk zeer gematigd , ja zelfswarm was geweest , zoo dat de kaneelboom tierde in Zwitserland , ende wijnstok zelfs in Groenland vruchten droeg, de temperatuur derlucht , het klimaat , werd nu zeer koud. Sneeuw en ijs speelden nueen hoofdrol in de natuur; het bergijs breidde zich ontzaglijk uit;het bedekte nu bergen en vlakten die vroeger ver onder de sneeuwlijnlagen. Die tijd , het begin van het diluvium , wordt door de geologen.de ijstijd of de ijsperiode geheeten. Eerst in dezen tijd ontstonden deeerste gesteenten die , alleen met uitzondering der krijtbeddingen inzuidelijk Limburg , welke reeds vroeger aanwezig waren , ons landzouden vormen. Laat ons zien waardoor en hoe de grond ontstaan is ,waarop wij nu leven.---18278 DE GROND VAN NEDERLAND.Het tertiaire tijdperk was afgeloopen: de gesteenten , waaraan men dennaam van tertiaire vormingen geeft , waren ontstaan. De planten diein dat tijdperk hadden geleefd , lagen in de gedaante van bruinkool inde aardkorst , of waren , als versteeningen , verscholen in de gesteenten , die de oppervlakte van den bodem hadden gevormd. De dieren ,die in dien tijd hadden geleefd , waren voor een gedeelte uitgestorven ,en hunne overblijfselen , die niet der verrotting ter prooi waren geworden , zaten verborgen in de leem- en zand- en kalklagen , die denbodem hadden gevormd waarop zij eens leefden en tierden. Uitgestorven was de Squalodon , het waterzoogdier , dat eens geleefdheeft waar nu Antwerpen en Winterswijk liggen. Verdwenen waren de walvisschen , die eens gezwommen hadden ter plaatse waarnu ons land ligt. Dood en begraven in het slijk van deň zeebodemwaren de reusachtige haaien , welker tanden een der merkwaardigsteoverblijfselen uit het tertiaire tijdperk zijn. De golven der zee klotstentegen stranden , die nu den naam dragen van Brabant , Limburg , Munsterland. Van geheel ons vaderland was bijna nog geen spoor te zien;de wateren bedekten nog den grond , die later den naam van Nederland zou dragen. Slechts een klein gedeelte van Gelderland de omtrekvan Winterswijk en , van Overijsel , de plaats waar nu Losser ligt -slechts dat kleine hoekje lands stak als een kaap uit in de zee , dievan Engeland's krijtkusten golfde tot aan de crag- lagen van Antwerpen ende zandsteenlagen van Bentheim. Het diluvium , een nieuw tijdvakin de geschiedenis der aarde , was ingetreden. Dit woord diluviumeischt hier misschien een korte verklaring. Het is bekend dat de geologen aan de verschillende lagen der aardkorst zeer onderscheidene namengeven. De op één na bovenste hoofdlaag der aardkorst is , in navolgingvan den engelschen geleerde BUCKLAND , diluvium geheeten. De niette miskennen oorsprong van de tot dit tijdperk behoorende grondenuit waterstroomen , heeft dien geleerde op het denkbeeld gebracht ,dat hun ontstaan in verband stond met den zondvloed der H. S. endaarom gaf hij hun den naam van diluvium , dat is zondvloed.Ten gevolge van latere en nauwkeuriger onderzoekingen heeft menechter ingezien , dat de diluviale vormingen onmogelijk het gewrochtkunnen zijn van één enkelen vloed , maar dat zij duidelijk bewijzenontstaan te zijn in een zeer langdurig tijdvak , waarin een reeks vanlevende wezens ontstond , grootendeels verschillend van de dieren enplanten die in het voorgaande of tertiaire tijdperk leefden , en die laterDE GROND VAN NEDERLAND. 279gedeeltelijk weder verdwenen van de aarde of overgingen in de planten diervormen , die in het tegenwoordige tijdvak der aardgeschiedenisbestaan. Desniettemin heeft men toch den naam van diluvium voordie aardlagen behouden , omdat de eene naam even goed is als de andere , mits men slechts wete wat er onder dien naam wordt bedoeld ,en omdat de andere namen , die men voorgeslagen heeft , zooals erratieke gronden , zwerfblokken periode , ijsperiode enz.niet beter zijn en , evenmin als het woord diluvium , zonder verklaring te verstaan zijn.Het diluvium bestaat , zooals wij straks uitvoeriger zullen zien , inNederland en aangrenzende streken uit zand- en leemgronden , gedeeltelijk vermengd met keien en grint , dat is , met meestal sterk afgeronde en afgeslepene , min of meer groote brokken en gruis van naburige en ook van verafgelegene gebergten. Een zeer groot gedeeltevan ons land , ruim de helft of meer dan 1,700,000 hectaren , bestaatuit diluvium , dat is dus uit gronden , die gevormd zijn in het aardkundige tijdperk dat aan het tegenwoordige onmiddellijk is voorafgegaan.Ruim de halve oppervlakte van ons land , of 34 van de 60 vierkantegeografische mijlen die ons land vormen , wordt dus door diluvialegronden ingenomen. Een lijn , die op omstreeks acht uur gaans van dekusten der Noordzee getrokken wordt , zal ten noorden en westenongeveer de grens van het diluvium aanwijzen , als wij namelijk niethet oog vestigen op de duinenrij aan de kust en op enkele ver vooruitspringende diluviale hoogten , zooals die van Tessel en Wieringen.Zuidelijk en oostelijk reikt het nederlandsche diluvium overal overonze grenzen heen , of, beter gezegd , het vormt de westelijke en noordelijke uiteinden der diluviaalgronden van Hannover , Pruisen en België. Derhalve kan ons diluvium niet behoorlijk onderzocht worden ,dan in verband met dat van onze buren , en blijkt het hieruit dat desleutel tot de kennis van ons diluvium ver over de grenzen gezochtmoet worden.Het onderzoeken en het bestudeeren van de diluviale vormingen vanons land heeft ons de zekerheid verschaft , dat zij geenszins allen eenen denzelfden oorsprong hebben , dat is , dat die gronden geenszinsallen uit dezelfde streken afkomstig zijn. Men heeft dien ten gevolgedan ook verschillende namen gegeven aan bepaalde gedeelten van onsdiluvium , namen die betrekking hebben op de streken waaruit de280 DE GROND VAN NEDERLAND.stoffen afkomstig zijn , die nu ons land voor een gedeelte vormen.Skandinaafsch diluvium , Rijndiluvium , Maasdiluvium , gemengd diluvium en zanddiluvium zijn de namen , door nu wijlen Dr. STARINGaan die diluviale vormingen gegeven. Ik geloof dat men beter doetmet aan de verschillende gedeelten van ons diluvium de volgende namen te geven:Voor Skandinaafsch diluvium noorder-diluvium."/77Rijndiluvium ooster-diluvium.Maasdiluvium zuider-diluvium .gemengd diluvium = gemengd diluvium.zanddiluvium verplaatst diluvium.Straks zal het genoeg blijken waarom ik de bovenstaande naamsverandering voorstel .Skandinaafsch of noorder- diluvium zijn de hooge grondenvan Heiligerlee , Scheemda , Winschoten , Pekela en Onstwedde , terwijlde stad Groningen zelve op het noordelijke uiteinde van een diluviaalheuvel ligt , dien men den Hondsrug noemt. Geheel Drenthe bestaatuit skandinaafsch of noorder-diluvium , en hetzelfde is het geval methet noordoosten , oosten en zuiden van Friesland. De zoogenoemde Woudenvan die provincie , de Bergummerheide , Gaasterland , het roode klifbij Stavoren , ' t is alles noorder-diluvium , duidelijk te onderscheiden ,zooals wij straks zullen zien , van het ooster- en zuider-diluvium. Noorderdiluvium is ook de bodem van de eilanden Schiermonnikoog , Ameland ,Terschelling , Tessel , Wieringen en Urk.De oppervlakte van al deze gronden is geenszins volkomen horizontaal of vlak; integendeel , zeer duidelijk zijn er vele , in een bepaalderichting loopende ruggen of heuvelreeksen te onderscheiden. In ' t algemeen kan men zeggen , dat die ruggen van het noorder-diluvium zichvertoonen als lang uitgerekte , onderling evenwijdige , allen van hetnoordwesten naar het zuidoosten loopende reeksen , die elk op zichzelve weder bestaan uit langwerpige , noordoost en zuidwest gerichteheuvels. Uit die gelijkheid van richting mag men te recht besluiten ,dat zij aan eene en dezelfde oorzaak te danken is , en als wij nuweten dat ook de hoofdrichting van de diluviaal- heuvels van NoordDuitschland eveneens van het noordwesten naar het zuidoosten is , danzeker mogen wij aannemen dat ons nederlandsch noorder-diluvium eenevoortzetting is van het noord-duitsche , en dat beiden door de zelfdeoorzaken zijn gevormd.DE GROND VAN NEDERLAND. 281Doch niet slechts door de richting der heuvelreeksen is het noorderdiluvium onderscheiden van dat hetwelk andere streken van ons landbedekt , vooral ook door zijn samenstelling verschilt het daarvan grootelijks. Immers de stoffen waaruit het bestaat , en vooral de overblijfselen van dieren die er in gevonden worden , onderscheiden het duidelijk van het ooster-diluvium. Zoo uitgestrekt de oppervlakte is , die inons land door noorder-diluvium is bedekt , zoo klein is die , waar o oster - diluvium boven ligt. Het is vooral de Mookerheide , die noordwaarts begint met de heuvelen waarop Nijmegen is gebouwd. Van ditpunt loopt deze vorming zuidoostelijk , vormt in Duitschland het Kleefsche Reichswald , en vereenigt zich daar met Kleefsland en Gelder ,Stralen en Venlo. Tusschen Gelder en de rivier de Maas ligt dit diluvium tot een hoogte van 33 meters boven den zeespiegel .De diluviale gronden , die in Limburg en Noordbrabant voorkomen ,werden door STARING met den naam van Maas-diluvium bestempeld.Maas- diluvium heeft die geleerde het genoemd , omdat deze grondenzonder twijfel uit de Ardennen afkomstig zijn , en door de Maas zijnaangevoerd , even als het Rijn-diluvium zoo door hem genoemd is , omdat het door den Rijn gebracht is uit de gebergten die de oevers dierrivier vormen. In Noordbrabant neemt dit Maas- of zuider - diluvium nergens den vorm aan van heuvels , en is het slechts te herkennen aan het grint en de keien die het bevat. Zulk een met grint enkeien bedekte oppervlakte is de Schaiksche heide tusschen ' s Hertogenbosch en Grave , het zuidelijke einde van de Peel , een paar lange strooken ten westen van Tilburg , en eindelijk de Luiksche Kempen tusschenBeverloo , Houthalen , Genek en Lanaken bij Maastricht. Verder vindtmen dit zuider- diluvium in Limburg. De keien van deze vorming liggen dáár in en om het dal van de Maas , bedekken den St. Pietersberg en andere hoogten. Van hier strekt het zich uit naar België , overHasselt en Diest , tot Fransch Vlaanderen , ja tot in de nabijheid derNoordzee.Zien wij nu op eene kaart van ons land de streken na , die wij zooeven besproken hebben, en waar noorder- , ooster-, en zuider- diluviumaan de oppervlakte ligt , dan blijkt het dat een zeer groot gedeelte vanons land niet met een der drie genoemde aardsoorten is bedekt , endat het evenwel toch diluvium moet zijn.282 DE GROND VAN NEDERLAND.Gemengd diluvium is de naam , dien men aan de gronden geeft ,waaruit dat zooeven bedoelde gedeelte van ons land bestaat. Gemengd diluvium ligt er bezuiden de Vecht en benoorden den Rijn ,inOverijsel , Gelderland , Utrecht en het Gooi. Gemengd diluvium heeftmen het genoemd , omdat het bestaat uit een mengsel van aardsoortengrint , zand , keien en steenbrokken , die zoowel tot het noorder- alstot het ooster- en zuider-diluvium behooren. Door waterstroomen aangevoerd uit drie verschillende streken zijn die stoffen op die plaatsen aangebracht; door eb en vloed , door zeestroomen en winden zijnzij dooreengemengd en over elkander heen geworpen , en zijn zij zóódooreengeworpen dat het slechts zelden mogelijk is hier , op deze oppervlakte van ons land , aan te toonen dat de stoffen , waaruit de bodem bestaat , uit het noorden , of uit het oosten , of uit het zuiden zijnaangebracht .Wij hebben nu in grove trekken de ligging van ons diluvium , behalve van het verplaatste diluvium , geschetst; laat ons nu eerstzien waaruit die aardsoorten bestaan , en wat er voor ons uit hunnesamenstellende deelen te leeren valt; wij komen dan later op het verplaatste diluvium terug. Zand vormt overal de hoofdmassa. Het zandbestaat uit kwartskorrels , die , door het mikroskoop bezien , veelal duidelijk afgerond zijn , en daardoor aantoonen dat zij door water zijn vervoerd. De grootte dier korrels is zeer verschillend , en wisselt af tusschen bijna onzichtbare stofjes tot steentjes waaraan men den naamvan grint mag geven. Meestal is het zand geel of geelbruin van kleur ,mits met allerlei schakeeringen; zoo is het zilverwit in de nabijheidvan leembeddingen in het ooster- diluvium; koffiebruin , nabij de oppervlakte , als het door den plantengroei ijzeroxyde heeft ontvangen; grijsbruin , als er hier of daar overblijfselen van planten mede vermengdzijn. Slechts zelden vindt men kleine blaadjes glimmer of mica in hetzand , en als dit het geval is , is het steeds noordsch diluviaal- zand.Overigens is er noch in de samenstelling van het zand , noch in dekleur , noch in de grootte der korrels een merkbaar verschil op temerken tusschen de verschillende afdeelingen van het diluvium ,dit is zeker wel vreemd , als wij nagaan welke de hoofdbronnen zijnvan het zand van ons diluvium. Immers , zooals wij straks uitvoeriger zullen zien , is ons skandinaafsch- of noorder- diluvium afkomstigenDE GROND VAN NEDERLAND. 283uit de kwartsen van granieten en silurische gesteenten uit Zwedenen Gothland , het ooster- en zuider-diluvium uit de devonische zandsteenen , de kolen- zandsteenen en andere oude gesteenten van denRijn en de Maas. Wel komt er in het noordsche meer vergruisd vuursteen voor dan in de andere soorten , maar dit is niet eens overalhet geval.Leem , in den vorm van leembanken , komt ook veelvuldig in hetdiluvium voor. Meestal bevatten zij , in den vorm van afgeronde keien ,dezelfde steensoorten als het zand dat die banken omringt. Het leemis een aardsoort , ontstaan door het in het water fijn slijpen van hetveldspaatgehalte der gesteenten , zooals het zand het overblijfsel is vanhet kwartsgehalte van diezelfde gesteenten , veelal granieten. Het noorder-diluvium vooral bevat groote leembanken. Te Winschoten vindtmen uitgebreide tichelwerken , die door dit leem gedreven kunnen worden. De stad Groningen ligt voor een groot gedeelte op een leembank ,waarin men tot op een diepte van 25 meter geboord heeft , zonder deonderzijde der leemlaag te bereiken. Te Zuidbroek begint de leemlaagop 5 meters beneden de oppervlakte , en eindigt op 25 meters diepernog niet. Dit leem is in de provincie Groningen bekend onder den.naam van potklei.De leembeddingen van het gemengde diluvium en van het oosterdiluvium hebben een geheel anderen vorm als die van het noorderdiluvium. Nooit zijn het hier regelmatige banken , maar steeds ophoopingen van op allerhande wijze kronkelende en door elkander gebogenelagen , of klompen , die met zand , veelal zilverwit van kleur , afwisselen en daarmede omgeven zijn , en die soms een klomp vormen vanslechts weinige kubieke meters inhoud , soms echter geweldige massa'szijn , vele honderde kubieke meters groot. Ook dit leem wordt in steenbakkerijen gebruikt , zooals te Rijssen , te Lochem , bij Hattem , te HoogSoeren en op vele andere plaatsen.Een derde hoofdbestanddeel van het diluvium , na zand en leem , noemtmen za vel. Men onderscheidt met dien naam gronden , die uit leem vermengd met zand bestaan. Zavelgronden zijn voor den landbouw zeer belangrijk , en steken door hunne voortbrengselen gunstig af bij gronden dieuit zuiver zand of uit zuiver leem bestaan. Zavelgronden zijn vooral in hetnoorder-diluvium zeer algemeen. Rondom Winschoten , op den Hondsrug ,in Drenthe , omstreeks Steenwijk , op Urk en Wieringen , bestaat de oppervlakte van het noorder-diluvium uit zand, dat in den ondergrond vermengd284 DE GROND VAN NEDERLAND.is met leem dat voor den plantengroei bereikbaar is. Die vermengingvan het zand met leem brengt te weeg , dat overal op de genoemdeplaatsen landbouwgewassen geteeld kunnen worden , die bij voorbeeldop de Veluwe niet willen tieren. De bodem van Steenwijkerwold isdientengevolge geschikt voor klaver en gerst , gewassen die op deheuvels van Holten , Lochem , het Gooiland enz. niet gekweekt kunnenworden. Doch ook het gemengde diluvium bevat zavelgronden. De hoogten van Ootmarsum , Oldenzaal en Enschedé vormen daardoor een uitstekenden bouwgrond. De geheele bebouwde Veluwezoom , van Dierentot Wageningen , bestaat uit zavelgrond , die hier onder den naamvan boekegrond , dat is beukegrond , bekend is. De welige groei derbeuken en de weinige moeite die de houtteeler behoeft aan te wendenom dien groei te verkrijgen , bewijzen hier duidelijk dat de grond vruchtbaarder bestanddeelen bevat dan zuiver zand alleen. De Veluwezoomvormt dus in zijn samenstelling den overgang van de Veluwe of hetgrootste gedeelte van het gemengde diluvium , tot dat van den Rijn ,want bij Nijmegen en Kleef vindt men ook dien leemachtigen zandgrond , die , hoe zuidelijker men komt , des te leemrijker en des te vruchtbaarder wordt.Leem met kalk vermengd , noemt men mergel. Mergel is een onschatbare bron van welvaart voor den landbouw. In het noorden vanDuitschland , vooral in Brandenburg , zijn er diluviaallagen , die aan deonzen gelijk zijn , maar die hier en daar uitmuntende mergellagen bevatten. In ons land heeft men slechts op enkele plaatsen mergel aangetroffen , zooals te Helpman bij Groningen , te Steenwijkerwold en opUrk. In den Hondsrug komt een laag voor , die gemiddeld 8 procentkalk bevat , maar die zoo diep ligt , dat het opgraven te duur zou zijn .Voor onzen landbouw is het jammer dat er zoo weinig mergel in onsdiluvium , en betrekkelijk zooveel in het duitsche diluvium voorkomt ,niettegenstaande het onze de onmiddellijke voortzetting van het noordduitsche is .Zand , leem , zavel zijn dus drie hoofdbestanddeelen van ons diluvium;keien en grint noemt men het vierde. Overal vindt men in hetdiluvium steenen , rondgeslepene steenbrokken , van de grootte vanerwten tot steenblokken die zeker 20,000 kilogram zwaar zijn. Hoewelzulke keien overal voorkomen , vindt men toch op sommige plaatsenzeer groote ophoopingen , als lagen in het zand , terwijl zij elders zeerverspreid liggen. Het sedert eeuwen reeds voortgezet aanhoudend op-DE GROND VAN NEDERLAND. 285zoeken van keien en steenbrokken uit het diluvium , eerst het zoekennaar keien tot bestrating van steden en dorpen; vervolgens naargroote brokken tot bedekking van zeedijken; daarna naar grint , teneinde in de steeds toenemende navraag voor het aanleggen van wegen te voorzien; en eindelijk ook naar keien van allerhande grootte ,om die voor de zoogenoemde Mac- Adamwegen stuk te slaan , dit alles heeft de hoeveelheid keien , althans aan de oppervlakte, aanmerkelijk doen verminderen , zoodat men uit de tegenwoordig aanwezigehoeveelheden geenszins tot die welke oorspronkelijk voorhanden waren ,mag besluiten. Slechts op zeer afgelegene plekken in Drenthe , zooalste Exlo en bij Emmen , liggen de keien nog in onverminderd aantal ,zooals zij daar voor vele eeuwen zijn nedergelegd. Op beide genoemdeplekken liggen de keien , vooral op plaatsen waar het zand door denregen weggespoeld is , zooals op de hellingen der heuvels , zoo dichtbijeen , dat men op een slecht geplaveiden keiweg meent te gaan.Doch niet slechts aan de oppervlakte liggen een menigte keien , degeheele diluviale zandlaag is daarmede vervuld. Bij de diepste doorsneden die er tot dusverre in het diluvium hier te lande gemaaktzijn , die van de Hilversumsche vaart en voor den spoorweg in deheuvels van Utrecht en de Veluwe , is er geen onderscheid hoegenaamdgevonden in de hoeveelheid grint en keien op en in den grond.Hoewel nu zeer vele groote keien en steenbrokken , die aan de oppervlakte lagen , door den mensch zijn weggevoerd , kan men toch uithetgeen er nog overig is besluiten , dat het noorder-diluvium over hetalgemeen meer en grooter blokken bevat dan het gemengde. In hetooster-diluvium zijn groote keien zeer zeldzaan , en in het zuider- diluvium nog zeldzamer. In het noorder-diluvium vonden de oudste bewoners dezer landen de zware granietblokken , waarvan zij hunne grafsteden bouwden , de door ons zoogenoemde hunne bedden. Een vande zes dekstukken van het hunnebed te Rolde , bij Assen , zal omstreeks18 duizend kilogram wegen. In de streken waar de hunnebeddenvoorkomen, vindt men thans nog vele groote granietklompen opde heide; overal ziet men nog de grijze , met mos begroeide ruggendier gedenksteenen der ijsperiode boven de oppervlakte uitsteken . Ditis het geval b. v. tusschen Borger en Exlo , bij Noordsleen enz. Ookhet gemengde diluvium bevat groote blokken , zooals onder anderenbij Oldenzaal en zelfs in die stad; groote afgeronde granietblokken ,die waarschijnlijk uit het Lonnekerveld afkomstig zijn.286 DE GROND VAN NEDERLAND.De steensoort waaruit het grint van het noorder- diluvium bestaat , is inde hoofdzaak vuursteen of kwarts , wat de keien betreft , die de groottevan boonen tot walnoten hebben , terwijl de grootere brokken bijnazonder uitzondering uit graniet en zijne verscheidenheden bestaan.In het gemengde diluvium is ongeveer de helft van het grint vuursteen , terwijl de andere helft hoofdzakelijk uit brokjes zandsteenbestaat. Het ooster-diluvium bevat een groote hoeveelheid wit kwarts ,soms door ijzer-oxyde bruin gekleurd , en verder een verbazend grooteverscheidenheid van allerlei steensoorten , stalen van alle gebergtendie langs den Rijn voorkomen , tot zelfs van boven het Bingerloch ,doch geen granieten. Het zuider-diluvium komt overeen met dat vande Veluwe , wat de steensoorten betreft , die er in gevonden worden.Wij hebben nu gezien waar ons nederlandsch diluvium ligt , waaruithet is samengesteld , en welk verschil er is tusschen zijn verschillendeafdeelingen of verscheidenheden. Wij moeten nu zien hoe het is ontstaan , of liever hoe de stoffen waaruit het bestaat , gekomen zijn opde plaatsen waar zij nu gevonden worden. Te dien einde zal het noodig zijn even te wijzen op hetgeen in het tegenwoordige tijdperkder aardgeschiedenis gebeurt , waardoor wij gemakkelijk zullen begrijpen , hoe het in een vorig tijdperk is gegaan. Dat de dampkringdie den aardbol omringt , kouder wordt naarmate hij verder van deaardkorst verwijderd is , is algemeen bekend; ook weet men dat diekoude op zekere hoogte zoo groot is , dat daardoor het smelten dersneeuw belet wordt en alzoo veroorzaakt dat de toppen van de gebergten , die zich boven die hoogte verheffen , voortdurend met sneeuwbedekt blijven . Men heeft in gedachte een lijn over de aarde getrokken , aanwijzende de punten waar de sneeuw niet smelt , en dielijn heeft men de sneeuwlijn of de grens der eeuwige sneeuwgenoemd. Nabij den evenaar bevindt zich die lijn op een hoogtevan omstreeks 5500 meters; in de Alpen op ruim 2500 meters; aande Noordkaap van Europa daalt zij tot op 750 meters , en nabij deNoordpool raakt zij bijna de oppervlakte der aarde. Boven die sneeuwgrens nu smelt in den zomer , bij dag , de sneeuw gedeeltelijk , hetsmeltwater sijpelt tusschen de overige sneeuw in , bevriest des nachtsweder , en vormt zoodoende het eigenaardige sneeuwijs der bergtoppen ,het sneeuwijs , dat men Firn noemt waar men duitsch , en névé waarDE GROND VAN NEDERLAND. 287men fransch spreekt. Dat de bodem , waarop de sneeuw en het sneeuwijsliggen , in ' t algemeen niet horizontaal ligt , maar integendeel zeer afhelt ,spreekt wel van zelf , daar hij een berghelling is. Het zoo gevormdesneeuwijs zakt dus steeds naar beneden; ondertusschen smelt het herhaaldelijk ten deele , en bevriest het weer op nieuw , en daardoor verandert het in een soort van ijs , dat men bergijs noemt. Dit bergijsvormt uitgestrekte stroomen of meren op de berghellingen , en dannoemt men ze gletschers ofglaciers. Die glaciers of bergijsstroomen vullen de hoogliggende dalen en kommen op , en dalen daarin ,langzaam zakkende , neder , totdat hunne benedeneinden , in een warmereluchtstreek aankomende , smelten en zij in den vorm van beken naaromlaag vloeien. Soms zijn die glaciers van weinig belang , maar meestalzijn de dalen uren ver , soms wel tot over een afstand van vijf urengaans , met bergijs opgevuld , dat somtijds een korst ijs is van 250meters dikte , een ijsstroom , die zijdelings door de rotswanden vanhet dal wordt begrensd. Doch het naar beneden zakkende bergijsneemt iets mede van boven uit de bergen , en dit is het juist , wat nuvoor ons van het grootste belang is. Door het verweeren der gesteenten waaruit de bergen bestaan , en door de werking van de vorst , diehet in alle spleten en barsten dringende smeltwater uitzet , en daardoor de meest vaste en harde gesteenten uiteen doet springen , raakter onophoudelijk een groote hoeveelheid steengruis los , en niet slechtssteengruis , maar ook min of meer groote brokken steen. Al dat gruisen die steenen vallen op het ijs en in de spleten van het ijs , en worden tegelijk met dit naar beneden gevoerd. Zoolang het bergijs in denzelfden toestand blijft , draagt het zonder ophouden de afgebrokkeldestukken der omringende gebergten naar beneden , maar als het al zakkende in warmere luchtlagen komt , smelt het , en laat het die steenbrokken vallen , op den bodem van het dal , waar zij zich tot grootesteenhoopen of steendammen ophoopen , die men gewoon is moraines te noemen; steen- en gruisdammen die soms grooter zijn danmenig duin of heuvel in Gelderland. Het berggruis wordt alzoo , zonder iets te lijden , in den toestand waarin het van de bergen afgevallen is , en dus met scherpe punten en kanten , naar beneden gevoerd.Wij zeiden zoo even, dat de sneeuwlijn in het noorden de aarde raakt ,en daaruit volgt dat de aarde dáár voortdurend met sneeuw en ijs isbedekt. De rotsachtige , hooge kusten van Spitsbergen en Groenlandliggen voor een groot gedeelte van het jaar onder sneeuw en ijs be-288 DE GROND VAN NEDERLAND.dolven. Valt echter de kortstondige , maar betrekkelijk heete zomer indan smelt die sneeuw in weinige dagen; het bergijs , dat in alle naar dekust afloopende dalen voorkomt , raakt in beweging en zakt , evenals elders met groote hoeveelheden steengruis beladen , zeewaarts af.Deze massa's ijs evenwel zijn te groot , en de warmte is niet sterkgenoeg , om ze , in de zee nederzakkende , te doen smelten . Met geweldige groote stukken worden zij door het water opgelicht , breken van de kusten af, en verandereren alzoo in drijfijs , dat , metalles wat zich op de oppervlakte van het bergijs bevond , wegvlot. Uitde reizen naar de poollanden kent men die drijvende ijsgevaarten volkomen , en men weet ook , dat het medevoeren van berggruis daarbij eenzeer algemeen voorkomend verschijnsel is , zelfs zoodanig dat er meerijsbergen mèt dan zonder dien last beladen worden aangetroffen . Doorwind en stroomen medegevoerd , verbreidt zich het drijfijs ongemeenver. Groote hoeveelheden drijven zelfs een goed eind weegs naar dekeerkringen af , alvorens zij geheel versmelten , en zeer dikwijls reedshebben zij aan de scheepvaart in den Atlantischen Oceaan ten verdervegestrekt. Van een menigte schepen weet men nauwkeurig hoe zij , bijnacht en mistig weder, onverhoeds op zulk drijfijs gestooten hebbenen vergaan zijn; een niet minder groot aantal is verdwenen tusschenEuropa en Amerika , zonder dat men eenige andere oorzaak weet opte sporen , als het waarschijnlijk ontmoeten van deze gevaarten . Uitde Baffinsbaai komt , op die wijze , jaarlijks eene verbazende hoeveelheid drijfijs zuidwaarts afzakken , en , smeltende in de omstreken vanNewfoundland , legt het daar op den bodem der zee het rotsgruis neder , dat het met zich medevoerde. Dat aanvoeren en bezinken vanrotsgruis in deze streken heeft nu reeds gedurende duizende jaren plaatsgevonden, en het kan dus niet anders of op den bodem der zee moeten zich hier banken , onderzeesche heuvels , gevormd hebben , die uithet afslijtsel bestaan der gebergten van Groenland en der kusten vande Baffinsbaai. Ook de oevers van den wijden mond der St. Laurensrivier vindt men als bezaaid met rotsblokken , die van zeer verre doorhet ijs derwaarts vervoerd zijn geworden.Zooals het nu tegenwoordig in het noorden der aarde is , was hetook in het tijdperk der aardgeschiedenis dat het tegenwoordige onmiddellijk is voorafgegaan , in het diluviale tijdperk , met dit verschilevenwel , dat toen het bergijs zich veel verder zuidwaarts uitstrektedan tegenwoordig. Het was toen op onze aardbreedte veel kouder danDE GROND VAN NEDERLAND. 289tegenwoordig; het was toen de ijstijd , de ijsperiode der geologen.In dien ijstijd was zelfs geheel Zweden en Noorwegen onder bergijsbedolven. Toen , zooals nu , zakte het bergijs steeds naar beneden; toen ,zooals nu , was elke bergijsstroom bestrooid met steenen en grint.Toen zakte in Zweden en Noorwegen het bergijs tot in de zee af,zooals nu in Groenland en Spitsbergen; toen , zooals nu , braken dein zee gezakte uiteinden der glaciers af, en vormden drijvende ijsbergen , beladen met steengruis en steenblokken. Toen , zooals nu , werden die ijsbergen door zeestroomen zuidwaarts gedreven naar warmerestreken , waar het ijs niet meer kon blijven bestaan , en dáár smolthet , en dáár lieten de ijsbergen hun vracht van gruis en steenen vallen op den zeebodem. Dat geschiedde ter plaatse waar nu de Luneburgerheide in Noordduitschland en de uitgestrekte oppervlakte diluvium in ons land ligt , die als noorder- of skandinaafsch diluvium bekendis. Gelijk de ijsbergen van Groenland thans de banken van Newfoundland vormen en nog steeds vergrooten , hebben in een vorig tijdperkijsbergen uit Zweden en Noorwegen zand- en grint- en leembankengevormd in de zee , die eenmaal golfde waar nu ons land ligt . Diegroote hoeveelheid zand en grint en keien vormen nu den Hondsrugin Groningen , de Bergummerheide , geheel Drenthe , de friesche eilanden , Tessel , Wieringen , Urk en alle andere gedeelten van ons land ,die wij boven genoemd hebben als tot het noorder- diluvium behoorende.Het skandinaafsch of noorder- diluvium is door drijfijs uit Zweden ,Gothland vooral , aangevoerd.Het zou geen wonder zijn als er iemand was die zeide: " de zoo evengegeven verklaring van de wijze waarop ons noorder-diluvium is ontstaan , is zeker zeer schrander bedacht , doch waar is het bewijs datzij de ware is , wat waarborgt mij dat die verklaring iets meer isdan een fraaie theorie of een hypothese? " Ik wil trachten dat bewijste geven. Wij vinden het namelijk in de steenbrokken en in de versteeningen die thans in onzen bodem gevonden worden. Immers alswij hier steenbrokken vinden, welker moedergesteente duidelijk in Zweden en het eiland Gothland aan te toonen is , als wij in ons noorderdiluvium versteende schelpen en koralen vinden , die volkomen gelijkzijn aan de schelpen en koralen die men in de gebergten van de genoemde landen aantreft , steenbrokken en versteeningen die nergenselders hunne gelijken hebben dan juist dáár , dan zeker blijft er welgeen twijfel over of ons noorder-diluvium is wel waarlijk afkomstig290 DE GROND VAN NEDERLAND.uit Zweden en Gothland. Door het onderzoek van de versteeningenuit den Hondsrug enz. , ' t welk door Prof. ROEMER te Breslau is geschied , door het onderzoek van de steensoorten , dat door de zweedsche geleerden ANGELIN en KEILHAU is gedaan , is het stellig bewezendat het silurische en devonische versteeningen zijn , dat het granieten , leienen kalken zijn , die in Zweden als gebergten bestaan , gebergten die invorige tijden met bergijs zijn bedekt geweest , en welker gruis en steenen door drijfijs gevoerd zijn naar ons land. En dat het noorder-diluvium niet door waterstroomen is aangebracht , maar op ijsbergen bierheen is gekomen , bewijzen diezelfde versteeningen. Immers er zijn erbij , die zoo teer van weefsel zijn , dat zij noodzakelijk tot poeder gewreven zouden zijn , indien zij met steenbrokken en zand die grootereis mede gemaakt hadden , rollende en schuivende over den bodemder zee. Wij zien immers aan het grint der rivieren hoe zelfs ijzerhardesteenbrokken in stroomend water hunne kanten en hoeken verliezen ,en zouden dan zulke broze kalklichamen ongedeerd gebleven zijn?(Wordt vervolgd. )NASCHRIFT OP HET OPSTEL: "LAGERE ZWAMMENEN INFECTIEZIEKTEN".In het Maandblad voor Natuurwetenschappen , jaargang VIII , No. 7 , deeltde hoogleeraar C. A. J. A. OUDEMANS een paar opmerkingen van botanischen aard mede , betreffende mijn opstel: Lagere zwammen en infectieziekten , die ik niet met stilzwijgen in het Album mag voorbijgaan. Deheer OUDEMANS zond mij daarvan een overdruk , waarvoor ik hem hierdank zeg.Bladz. 187. Men leze hier in regel 13 en 12 v. o. , in plaats van: "dieder stuifzwammen (Coniomycetes) , door NäGELI ook enz. " het volgende: "die der gist zwammen (Saccharomycetes) , door NäGELI OOkenz. " Voor "stuifzwammen", ' t geen "stofzwammen" had moeten zijn ,leze men overal "gistzwammen" of " spruitzwammen" .Bladz. 188. De reden , waarom deze door den heer OUDEMANS afgekeurde figuur geplaatst is , is deze , dat zij beschikbaar was , daarde uitgever van het Album ook die is van Eigen Haard. Ware zijniet beschikbaar geweest , dan zoude ik waarschijnlijk geheel geenefiguur hebben opgenomen , omdat ik volstrekt niet van plan was , overde diagnose der splijtzwammen te spreken. Die figuur vindende in eenniet lang geleden verschenen referaat van eene alleszins bevoegde handover NäGELI's arbeid , had ik geen reden de getrouwheid er van tebetwijfelen en haar daarom opzettelijk met de beschrijving van NÄGELIte vergelijken. Overigens meen ik nu aan de lezers van het Albumde figuren van NäGELI zelven niet te mogen onthouden. Zij vinden dezeop de volgende bladzijde.-292 NASCHRIFT OP HET OPSTEL: " LAGERE ZWAMMEN EN INFECTIEZIEKTEN" .Bladz. 190 , onderaan . Ik had , zegt de heer OUDEMANS , niet van Puccinia , maar van Uredo of van den uredotoestand eener Puccinia moetenspreken. Maar toen ik , op bladz. 188 , den lezer kortheidshalve naareen opstel over Schimmels op graangewassen in datzelfde tijdschriftover 1877 verwezen had , lag het vrij wel voor de hand dat ikFig. 1 . Fig . 2.0aFig. 1. a Schimmeldraden . b Gist- of spruitzwammen . c Splijtzwammen.Fig . 2. Veel meer vergroote splijtzwammen.-evenals dáár , op bladz. 221 en 222 , ook geschiedt , hoewel later uredovoorkomt de roest op graangewassen Puccinia noemde.Roestelia komt , zegt de heer OUDEMANS , niet alleen in noordelijk Zwitserland voor , maar overal in Europa , waar de Peer slechtsgroeien wil. Ik heb het tegenovergestelde ook niet beweerd. NäGELIzegt overigens: In der nördlichen Schweiz wurde in letzter Zeit die Aufmerksamkeit auf eine Krankheit der Birnbäume gelenkt , welche zuerst unfruchtbar werden und zuletst ganz zu Grunde gehen. Diese kranken Obstbäume sind von einem Pilz ( Gitterrost , Roestelia) befallen u. s. w. Uitdeze zinsnede kan , dunkt mij , niet anders worden opgemaakt , dan datop de ziekte der pereboomen door Roestelia ' t eerst of vooral opmerkzaam is gemaakt in noordelijk Zwitserland , en gevolgelijk , dat zijdaar tot dusver alleen of bij uitstek als zoodanig , nl. als door Roestelia verwekt , met kennis van zaken is waargenomen. Is dat niet zoo ,dan ligt de schuld bij NäGELI , niet bij mij.D. LUBACH.DE GROND VAN NEDERLAND.DOORDr. T. C. WINKLER.(Vervolg van blz. 290.)Ons noorder-diluvium is dus zonder eenigen twijfel op drijvendeijsbergen uit het noorden en noordoosten gekomen , en ter plaatsenedergelegd waar wij het nu vinden . Wij moeten nu onderzoeken hoehet ooster- en het zuider- diluvium hier zijn gekomen , en als wij datgedaan hebben , zal de afkomst van het gemengde diluvium ons meteenduidelijk zijn geworden. Volg mij daartoe weer naar het bergijs , weernaar de in zakkende beweging zijnde glaciers van de bergtoppen.Straks hebben wij gezien , dat er onophoudelijk steenbrokken en gruisvan de omringende hoogten op het bergijs vallen en medegevoerdworden naar beneden in het dal. Doch het bergijs is niet een enkelesamenhangende massa , zooals het waterijs: ten gevolge van de oneffenheden van de baan waarover het voortglijdt , wordt het hier endaar naar boven gedrongen of valt op andere plaatsen in kuilenen laagten. Zoodoende wordt het vol barsten en spleten , spletensoms zoo wijd , dat reeds menig onvoorzichtig wandelaar op het bergijszijn dood daarin heeft gevonden. In die barsten en spleten vallen ookde steenen , groot en klein , die op het ijs liggen , en zoo geraken zijonder het ijs . Daar gekomen , worden zij verbrijzeld en tot stof gewreven door de zware en harde ijsmassa die voortschuift. Die ijsmassais te vergelijken bij een reusachtige vijl , een vijl die de oeverrotsenkrast en groeft, een vijl die den bodem waarop zij ligt , afschraapten glad maakt. Hoeken en kanten zijn hier nergens meer te vinden ,de19294 DE GROND VAN NEDERLAND.hardste steenbrokken worden rond en glad geslepen, en al het afslijtselvan de duizende vergruisde en verbrijzelde steenbrokken vormt , methet smeltwater van het ijs , een verbazend groote hoeveelheid slijk ,dat door de bergijsbeken naar beneden wordt gespoeld. Men zal zicheen denkbeeld kunnen vormen van de ontzaglijke hoeveelheid slijk ,zand en grint , die op deze wijze naar den voet van het gebergte zakt,als men weet dat er door het riviertje de Aar , in Zwitserland , dagelijks ongeveer 300 000 kilogram , of 155 kubiek meter of 300 wagenvrachten slijk wordt afgevoerd uit de gebergten , waaruit het zijnenoorsprong neemt.Zooals het heden ten dage in Zwitserland gaat , ging het dáár ookin de ijsperiode , mits zeker in veel grootere mate , daar het bergijstoen in die streken veel uitgestrekter was dan tegenwoordig , zooalsvele oude steendammen of morainen bewijzen , liggende op plaatsendie thans uren ver van het tegenwoordige bergijs zijn verwijderd. Enzoo was het toen ook in de Vogezen , de Ardennen , het Juragebergteen vele andere gebergten meer: overal was het bergijs een grootekracht in de natuur , overal schraapte en sleepte het ijs groote massa'sslijk en zand van de bergen af, en legde die neder aan den voet vanhet ijs. Doch dáár bleven die massa's niet liggen. Zooeven heb ik reedsgewezen op de rivier de Aar als een middel tot verder naar benedenvoeren van de door het ijs losgemaakte stoffen . Bekend is het , welkeen geweldig krachtig middel het water is , dat in den vorm van bekenen rivieren van de bergen stroomt , hetzij het langzamerhand en bijkleine gedeelten slib , zand en grint afvoert , hetzij het in de gedaantevan bruisende bergstroomen , door plasregens of smeltende ijsmassa'sgevoed , met allesvernielende kracht heele rotsblokken voortstuwt , enin zeer korten tijd de overstroomde dalen met dikke lagen slijk enzand overdekt. Het is genoegzaam bekend , welke verwoestingen opdergelijke wijze zijn aangericht door het doorbreken van dammen ,die de hoog opgestuwde wateren tegenhielden. In berglanden nietalleen vindt men daarvan de meest treffende voorbeelden , maarook wij , Nederlanders , weten volkomen op hoedanige wijze groote hoeveelheden aarde , door stroomend water , in korten tijd verplaatst kunnen worden. Bij het doorbreken van den Wormerringdijk , in 1825 , spoeldedáár , in den tijd van één uur , een wiel uit van een hectare oppervlakte en zes meters diepte , en met de duizenden kubiek-meters zand ,hier losgewoeld , werden tot op vijf en meer minuten afstand de wei-DE GROND VAN NEDERLAND. 295landen overdekt. Dit zelfde verschijnsel vindt men overal , langs onzegroote rivieren en langs de zeedijken , herhaald . Elke dijkbreuk heeft zulkeen wiel of waterkolk te voorschijn gebracht , en het daaruit losgewoelde zand in den omtrek neêrgeworpen. Op die wijze nu , door Rijn.en Maas , en waarschijnlijk ook door andere , nu niet meer bestaanderivieren aangevoerd , zijn de stoffen hier gekomen , die wij thans oosteren zuider - diluvium noemen. In het ooster-diluvium vinden wij —ik zeide het boven reeds met een enkel woord - stalen van de gesteentendie de Rijnoevers vormen , in het zuider-diluvium steensoorten uit deArdennen en de bergen daaromheen.En nu het gemengde diluvium? Zie , wij behoeven slechts weerhet oog te vestigen op de versteeningen , die er in voorkomen , ende keien die er in gevonden worden , om in eens te zien dat het vanalle drie bovengenoemde plaatsen van oorsprong afkomstig is. Hiervormt noorder- , dáár ooster- , dáár zuider- diluvium de hoofdzaak, gindszijn zij alle drie zoo dooreengemengd , dat zij niet meer te onderscheiden zijn. In de zee die tegen de kusten van België en Munsterlandklotste , smolten de ijsbergen uit Gothland en Zweden , en hun vrachtvan slijk en zand en grint vormde banken in die zee. Maar de Rijnen de Maas , en misschien ook nog andere rivieren , brachten tevensaardmassa's aan uit Duitschland en België , en die stoffen werden doorgetijen en stroomen en golven, hier en daar over elkander heen geworpen en met elkander vermengd; en toen die aanvoer van al die kantenlang had aangehouden , en de massa's zoo groot werden dat de diepezee daardoor langs de kusten werd opgevuld, toen moesten de waterenwel wijken voor het land , en ongeveer de helft van ons vaderland , het diluvium van Nederland , was ontstaan. Zie , zoodanig is de oorsprong van onze heidevlakten met hunne zwerfblokken; van de leemlagen en leemklonters in het zand; van de zavelgronden van Gelderland enUtrecht; van de eilanden langs onze kust en in de Zuiderzee. Een hieren daar heuvelachtige zandvlakte , afgewisseld met kuilen en beddenvan waterstroomen , ziedaar de aanblik van ons land in het tijdvak door degeologen het diluvium genoemd , het tijdvak dat aan het tegenwoordige ofhet alluvium onmiddellijk vooraf is gegaan. Ik hoop duidelijk te hebbengemaakt wat het diluvium is , waar het ligt en hoe het is ontstaan.Hebben wij dus ons diluvium leeren kennen, wij kunnen dan nuovergaan tot het beschouwen van die gedeelten van ons land , die ge-296 DE GROND VAN NEDERLAND.vormd zijn na het diluviale tijdvak , dat is in het tijdvak ' t welkhet tegenwoordige of dat van het alluvium wordt genoemd. Voorafechter een enkel woord over het einde van het diluvium en hetbegin van het alluvium. Is er een oogenblik in den tijd geweest ,waarvan men kan zeggen: toen eindigde het diluviale tijdvak , en toenbegon het alluviale? Neen , beide tijdvakken zijn onmerkbaar in elkander overgegaan , de grenspunten kunnen door niemand worden aangewezen: een groot geleerde heeft terecht gezegd: Natura non facit saltum , "de natuur maakt geen sprongen. " De geologen hebben slechtszulk een afscheiding gemaakt , om de studie gemakkelijker te maken;zij hebben alluvium genoemd de stoffen , die afgezet of bezonken zijnnadat de aardlagen gevormd waren die van veel ouderen datum zijn.En zeer terecht: de jongere vormingen verschillen niet alleen in samenstelling , in ligging en in aard , maar vooral ook in de voorwerpen diezij uit het dieren- en plantenrijk bevatten , zoo aanmerkelijk van deouderen , dat zij ten duidelijkste blijken ontstaan te zijn ondergeheel andere omstandigheden , in geheel andere toestanden van hetklimaat en andere natuur werkingen. Maar die andere omstandighedenzijn niet plotseling geboren; die andere toestanden zijn niet op eensontstaan. Laat ons zien hoe het diluviale tijdvak is overgegaan in hettegenwoordige , het alluviale.Uitgestrekte vlakten , uit zand en grint bestaande , met groote keienbezaaid , hier en daar als heuvelruggen oprijzende , heuvelruggen afgewisseld door kuilen en waterplassen , hier en daar een slijkerige leembodem , gedeeltelijk steeds droog liggende en gedeeltelijk , bij hoogenvloed , door het zeewater overstroomd , zóó was het voorkomen van onsland in het laatst van den ijstijd . Door oorzaken die nog niet voldoendebekend zijn , werd nu het klimaat zachter; het ijs der bergen ging inontwikkeling terug; de koesterende zonnestralen vielen bij dag opde dorre gronden. Maar overal waar warmte en vochtigheid is , laatde plantengroei niet op zich wachten; mossen en waterplanten ontwikkelden zich in de kuilen en plassen; moerassen , met water- enoeverplanten bedekt , vertoonden zich , en in de door het afstervendier planten gevormde teelaarde konden heesters en boomen wortelen ,terwijl de zandvlakten met heideplanten , en de leemgronden met slijkplanten werden bedekt. Nu konden ook dieren leven in deze streken ,dieren die thans uitgestorven zijn , en welker beenderen wij thans nog inons diluvium bewaard vinden. Toen leefde in ons land de mammoet, deDE GROND VAN NEDERLAND. 297ruigharige olifant , Elephas primigenius. Het zou te lang ophouden als ikde menigte plaatsen zou opsommen , waar men in ons land overblijfselen van den mammoet heeft gevonden. Toen leefde , nevens den mammoet , in ons land een neushoorndier , Rhinoceros tichorhinus , waarvanmen bekkenbeenderen bij Doesburg , en kiezen en andere overblijfselenbij Maastricht heeft gevonden; paarden en herten bewoonden toenons land , en de grasvlakten werden verlevendigd door een groot rund,door den oeros of europeeschen bison , den Bos priscus , onderscheidendoor zijn gewelfd voorhoofd van het andere rund der voorwereld , denauerochs, Bos primigenius.Hoe lang die dieren in ons land geleefd hebben , weten wij niet;waarom zij hier uitgestorven zijn , of waarom zij vertrokken zijn naarandere landstreken, weten wij evenmin. Wel kunnen wij ter beantwoordingvan die vragen een menigte min of meer gegronde hypothesen vormen ,doch daartoe is het hier de plaats niet. Genoeg , die toestand heeftzekerlijk duizenden en tienduizenden van jaren geduurd. Doch in datlange tijdsverloop stonden de veranderingen en omkeeringen in denatuur niet stil: winden en waterstroomen deden hun werk op deoppervlakte van het land; rivieren brachten nieuwe stoffen aan , enspoelden oude weg , en zoo ontstonden er geheel nieuwe toestanden.Toen vooral ontstonden er hier en daar in de zee , in de kuilen vanhet diluvium , groote ophoopingen van zand dat uit de reeds aanwezige gronden losgespoeld was. Nu liggen die zandhoopen en zandvlakten boven water: door STARING zijn zij zand - diluvium genoemd. Zanddiluvium is dus niets anders als verplaatste massa's zand uit andere diluviale gronden , een mengsel van zand uit noorder- ooster- enzuiderdiluvium , losgespoeld , dooreengemengd en weer bezonken uithet water. Gelijk ik boven reeds zeide , stel ik voor om deze zoo verplaatstediluviale gronden den naam te geven van verplaatst diluvium ,in plaats van dien van zand diluvium: men zal mij toestemmen datde eerstgenoemde naam volkomen den aard en den oorsprong diergronden uitdrukt , wat van den anderen volstrekt niet gezegd kanworden. Zulk losgespoeld zand bezonk nu niet slechts in de kuilenvan de oudere diluviale gronden , maar werd ook ver westwaarts doorde eb in zee gevoerd. Zeer waarschijnlijk werd het vervolgens, op zijntocht westwaarts , gekeerd door een zeestroom , die evenwijdig met dekust liep , en daardoor moest het op die plaatsen tot rust komen enbezinken. In de zee , een groot eind van de diluviale kust verwijderd ,298 DE GROND VAN NEDERLAND.ontstonden nu zandbanken , banken van verplaatst diluvium die alhooger en hooger werden en eindelijk een dam vormden in zee , eenduinenreeks , ongeveer parallel loopende met de kust , een duinenreeks ,die een inham , een haf, een lagune , afscheidde van de zee , volkomenop de zelfde wijze als wij nu nog aan de Oostzee het Kurische en hetFriesche Haf kennen . Zoodra op die wijze de zee met haar eb en vloeden hare stroomen belet werd , dagelijks haren invloed te doen gevoelen op het tusschen het land en de duinenreeks liggende gedeelte , ende stoffen , vroeger door de rivieren in zee gebracht , achter dien duindam bezonken , ontstond er weldra een uitgestrekt moerassig landwaar vroeger zee was , en de op die wijze door rivieren en zee aangespoelde gronden noemen wij alluviale , d. i . aangespoeldegronden , en den tijd waarin dat gebeurde , het begin van den nogheden ten dage voortdurenden tijd , noemen wij het alluvium. Doorhet ontstaan van die duinenreeks werd dus de gelegenheid geborentot het ontstaan van de alluviale gronden , dat is van bijna de helftvan ons land. Zonder die duinenrij zou de zee nu nog de diluvialegronden van de oostelijke deelen van Nederland bespoelen; zonder dieduinenrij zouden , zooals in den tijd van het diluvium , bruinvisschenen walvisschen zwemmen ter plaatse waar wij thans wonen; de helftvan Groningen en Friesland , geheel Noord- en Zuid-Holland en Zeeland , zouden thans niet bestaan. Wij willen dus een vluchtigen blikslaan op die zoo hoogst belangrijke duinreeks , en die beschouwingzal ons , als een natuurlijke overgang , van onze diluviale grondenvoeren tot een overzicht van ons alluvium.Duinen zijn zandhoopen op het strand. Zand is het dat de duinenvormt. Vanwaar is dat zand afkomstig? Het zand der duinen is volkomen gelijk aan dat van onze diluviale heuvels en vlakten, mits metdit verschil dat er geen koien en zwerfblokken, en geen versteeningenin gevonden worden. Zeer zeker is het duinzand niet in het tegenwoordige tijdvak der aardgeschiedenis , in het alluviale , hierheen gebracht; zeer zeker is dit in het voorgaande tijdvak , in het diluviale ,geschied . Wij weten dat ijsbergen en rivieren toen het zand aanvoerden , waaruit de bodem van onze landprovinciën is gevormd. Dat zand ,met keien en grint , viel op den bodem der zee , vormde daarin bankenen ondiepten , en toen die banken boven water uitstaken , eilanden ,DE GROND VAN NEDERLAND. 299-die eindelijk zich tot vast land vereenigden. Ik heb het zooeven reedsgezegd , toen ik de vorming van ons verplaatst diluvium verklaardedoch men vergunne mij thans , nu wij meer opzettelijk over het ontstaander duinen moeten spreken , nog even te herhalen wat ik straks kortelijk heb gezegd - onze duinen en ons zand- of verplaatst diluvium staan , naar mijne meening , zoo nauw met elkander in verband,beider oorsprong is , dunkt mij , zoo gelijk , dat het niet mogelijk isbeiden in dit opzicht van elkander te scheiden. Het zeewater stondin dien tijd niet stil; eb en vloed , stroomen en winden hielden hetin voortdurende beweging: door die beweging van het water werdenzandmassa's van den zeebodem heen en weer geworpen en verplaatst ,het water spoelde het lichtere zand weg , en liet de zwaardere keien ensteenbrokken liggen; de in het water zwevende stoffen , de losgemaaktezandmassa's werden westwaarts , dat is zeewaarts , gevoerd , totdat zijgekeerd werden door een stroom in de Noordzee , een stroom die waarschijnlijk door het Kanaal liep en zoo , evenwijdig met onze diluvialekusten , naar het noorden vloeide. Door dien zeestroom werd het watergekeerd , dat zand losgewoeld had van de banken en kusten . Het kwamdaardoor tot stilstand , en op die wijze bezonken dáár de zandmassa's ,die niet verder zeewaarts konden gaan , en ontstonden er op dieplaats zandbanken. Maar die zandbanken werden , door eeuwenlangen aanvoer van zand , al hooger en hooger , en eindelijk ontstond erop die plaats een steeds boven water liggende zandrug , een damin zee , loopende ongeveer van zuid naar noord .Zóó werd er dus een zanddam gevormd; laat ons nu zien hoe diezanddam tot onze duinreeks is geworden. De golven der zee ,hetzij ze door den wind of door het getij of door zeestroomen wordenvoortgebracht , loopen bij een vlak , zandig strand , zooals het onze ,op. Die oploopende golf bedekt, tot aan den uitersten zoom van harenloop , het zand van het strand , en verschuift daarbij een weinig dezandkorrels en de schelpen , steentjes en andere dingen , die op en inhet zand liggen. Zij duwt het zand dus strandwaarts. Nu zou menkunnen meenen dat het terugvloeiende water ook de zandkorrels wedermede naar zee terugnam. Dit is echter zoo niet: de terugvloeiendegolf neemt slechts weinig zand mede naar zee , daar geenszins dezelfdewatermassa waarmede zij kwam aanrollen, langs denzelfden weg terugkeert , maar voor een gedeelte in het zand verzinkt , en eerst in dediepte naar zee terugsijpelt. Belangrijk en aardig is het , dat spel der300 DE GROND VAN NEDERLAND.golven met het zand van het strand waar te nemen. De golf die totaan uwe voeten bij het vlakke strand is opgeschoven , keert nauwelijks half als golf weder terug: het grootste gedeelte verzinkt schuimend in het zand , dat door vorige golven reeds natgemaakt is. Waarschijnlijk wordt door de opkomende golf de lucht uit de natte zandlaaggedreven , en het indringen der weggaande golf in het zand veroorzaaktdat sissen en schuimen ' t welk nooit ontbreekt; want altijd wordt op datoogenblik het zand met luchtbellen bedekt. Doch niet slechts schuivende golven het zand van den zeebodem strandwaarts , ook de vloedgolfbrengt zand aan uit de diepten , losgewoeld door stormen en zeestroomen. De vloedgolf loopt sneller , en dus is zijne stoffenvervoerendekracht grooter dan die van de eb. De beweging , die de zanddeeltjesverkrijgen door den drang van het water, voert ze zelfs verder dande golf vloeit , en bij het kenteren van het getij is het water langgenoeg in rust , om toe te staan dat de meeste daarin zwevende vastestoffen bezinken. Daarom vindt men op alle vlakke , aan het getij onderworpen stranden van zeeën met een zandbodem duinen en zandheuvels boven hoogwaterpeil. Als de landwinden menigvuldiger , langdurigeren sterker zijn dan de zeewinden , dan wordt het zand dat door deterugvloeiende golf achtergelaten is , steeds op nieuw in het water teruggewaaid; doch als het geval andersom is , dat is , als zeewinden denboventoon voeren , dan is het zand weldra buiten het bereik van de hoogste golven , en wordt het onophoudelijk al verder en verder binnenwaartsgevoerd. Weldra overdekt het al het achtergelegene land , tenzij hetdaarin verhinderd wordt door den plantengroei , hoogere gronden ofandere beletselen.Ofschoon de eigenlijke duinen slechts gevonden worden op hetdroge , boven gewoon hoog-waterpeil , en zij hunne opstapeling enstructuur aan den wind verschuldigd zijn , vindt men toch op velestranden ophoopingen van zand onder water , zoogenoemde zandbanken , eigenlijk dus duinen die op eenigen afstand van de kust door deschommelingen van het water gevormd zijn. Zulke zandbanken liggenveelal als lange strooken langs de kust: zij verschillen slechts daarin van deduinen, in zoover zij lager en niet zoo afgebroken zijn . In gewone omstandigheden verplaatsen zulke zandbanken zich steeds landwaarts in: zijzijn de voorraadschuren waaruit de grondstof voor de duinen afkomstig is . Werkelijk zijn de duinen niets anders dan zandbanken die ophet droge geraakt zijn.DE GROND VAN NEDERLAND. 301Water en wind zijn het dus die ons zand en duinen leveren. Maardie aanvoer van zand door het water en dat opstapelen van zand doorden wind geschiedt niet zonder orde en regel. De vorming der duinenwordt , gelijk alles in de natuur , door wetten beheerscht. Wij hebbengezien dat onder zekere omstandigheden zand opgehoopt wordt bovenhoogwaterpeil op het strand. Zoo lang het zand nat gehouden wordtdoor het er over heen vloeiende water en door de capillairwerkingder massa , wordt het niet door den wind aangetast , maar zoodrade golven zich ver genoeg terugtrekken om het zand gelegenheid tegeven tot drogen , wordt het ten speelbal van den wind en bijhet zacht hellende strand opgejaagd , totdat het tegengehoudenwordt door steenen , planten of andere hindernissen. Zoodoende ontstaat er eene ophooping , die de grondslag van een duin zal worden. Hoe klein het zoo gevormde zandhoopje ook zijn mag , hetdient toch om den voortgang te keeren of te vertragen van de zandkorrels, die tegen zijn naar de zee gerichte zijde aangedreven worden ,en om tegen den verderen invloed van den wind de korreltjes te beschermen , die zijne naar het land gerichte zijde vormen , of die erover heen rollen en achter nedervallen. Als het strand boven dekustlijn volkomen recht en vlak was; als het gras of de heesters dieer op groeien overal even hoog waren; als de korreltjes van het zanddat door de golven opgeworpen wordt , allen even groot en zwaar waren; en als de kracht van den wind altijd even gestadig en regelmatig was, dan zou er een onafgebroken zandrichel gevormd worden ,enoveral even hoog en breed . Maar nergens op de geheele aarde bestaateen dergelijke standvastige toestand . De duinen zijn gebogen , gebroken,ongelijk van hoogte; soms zijn zij dor en kaal , soms met verschillendeplanten bedekt; het opgeworpen zand is verschillend van hoedanigheidvan aard , en de winden zijn nu eens hevig en met rukken , danweder flauw en aanhoudend. Door al die oorzaken ontstaan er , in plaatsvan eenvormige heuvels , ongeregelde rijen zandhoopen , en deze zijnvan een kegelvormige of min of meer ronde gedaante en onderling door zandhoogten en dalen met elkander verbonden. Op een kustdie voor de zee wijkt , zullen de duinen niet zoo hoog worden als opeen meer standvastige kust , omdat zij ondermijnd en weggevoerd worden voordat zij tijd hebben om groot te worden. Vandaar vindt menop beschutte plaatsen in het zuidwesten van Frankrijk duinen van honderd meter en hooger , terwijl die van de friesche eilanden en van de302 DE GROND VAN NEDERLAND.sleeswijk- holsteinsche kusten slechts eene hoogte van zeven tot hoogstens dertig meters boven den waterspiegel der zee bereiken.Zijn de duinheuvels eenmaal gevormd , dan blijven zij eenigen tijdbestaan , zoowel door de zwaarte der deeltjes als door de geringe aaneenlijming , die door den kalk , het leem en de bewerktuigde stoffen diemet het zand vermengd zijn , daaraan gegeven wordt. Men heeft waargenomen dat zij , door capillaire aantrekking , uitdamping van lagerliggende aardlagen en door het regenwater dat er op valt , altijd eenweinig beneden de oppervlakte vochtig zijn . Zelfs op de toppen behoeftmen slechts een voet diep te graven om het zand vochtig te vindenen in vele duinpannen vindt men zoetwater zelfs aan de oppervlakte.Door steeds voortgaanden aanvoer van zand rijzen de duinen tot dehoogte van tien , twintig of dertig meter en soms zelfs hooger. Sterkewindvlagen , in plaats van de duinen hooger te maken , doen lossedeeltjes van de oppervlakte afstuiven , en deze , met andere zandkorrelsdie over de duintoppen heen of tusschen de duinen door waaien , bouwen een tweede duinenrij op , en zoo vervolgens een derde , al naarden aard van den wind , den aanvoer van zand en het voorkomen vande landstreek. Op die wijze ontstaat er eene verzameling van zandduieen duinketen , uit heuvels bestaande , die ongeregeld verspreidzijn en onderling zeer veel in hoogte en afmetingen verschillen , eenduinketen die somtijds uren gaans breed is . Op het eiland Sylt in deNoordzee is de duinketen , uit verscheidene rijen bestaande , van eenuur tot bijna twee uren gaans breed. Ook de duinen van onze hollandsche kusten zijn op sommige plaatsen meer dan een uur gaans breed ,en aan den mond van den Nijl vormen de duinen een strook van nietminder dan vijf uren gaans breedte.nen ,Zóó zijn dus onze duinen ontstaan. Onze tegenwoordige duinen zijn evenwel niet oorspronkelijk nedergelegd ter plaatse waar wijze nu vinden. Onze duinen verplaatsen zich onophoudelijk oostwaarts ,als er geen maatregelen door den mensch genomen worden , om datlandwaarts trekken der duinen te beletten . Verstuiven noemt mende oorzaak , waardoor de duinen in den loop der eeuwen een paar urengaans landwaarts ingedrongen zijn , en waarom zij nu niet meer op deplaatsen liggen waar zij eens waren. Verstuiven is het rechte woord ,DE GROND VAN NEDERLAND. 303om het zich verplaatsen der duinen uit te drukken; immers zandwolken stuiven er over de duinen en over het land daarachter gelegen ,zoodra slechts een frissche bries uit zee opsteekt; de duinen stuivenover velden en akkers heen en bedekken alles met eene laag van zand ,van onvruchtbaar zand. Overal op de westkust van Europa zijn de duinen aan verstuiving onderworpen , overal trekken zij zoodoende oostwaarts.Landwaarts in verplaatsen de kale duinen zich , en hoe meer zij zichverplaatsen , des te grooter zijn de veroveringen die de zee op het landmaakt. Daar is geen kust van de Noordzee , die geen bewijzen levertvoor het gezegde. In den aanvang der vorige eeuw begonnen de duinen.op de westelijke kust van het eiland Sylt naar het oosten te rollen ,en de zee volgde hen als op den voet. In 1757 moest de kerk vanRantum , een dorp op dat eiland , verplaatst worden , zou zij nietonder het duinzand bedolven worden. In 1791 waren de duinen reedsvoorbij hare oude standplaats getrokken , de golven hadden hare fondamenten verzwolgen , en de zee maakte zulke snelle vorderingen , datvijftig jaar later de plaats , waar voorheen de kerk stond , ruim tweehonderd meters ver van de kust in zee lag. Wie weet niet dat hetzelfde ' t geval is geweest met de kerk van Scheveningen en vele andere plaatsen op onze kust? De overblijfselen van het Huis te Britten ,Arx Brittannica , werden voor het laatst in 1562 bij een zeer lage ebeen kwartier uur ver in zee gezien. Dit gebouw is door de Romeinenten tijde van Caligula aan den mond van den Rijn opgericht. Nu ishet waarschijnlijk dat de Romeinen die sterkte gebouwd hebben aanden binnenvoet der duinen , althans zeker niet aan den buitenvoet ,en als de fondamenten daarvan thans ver in zee liggen, dan mag mengelooven dat de geheele duinenreeks sedert den tijd der Romeinen zichten minste twee uur verder binnenwaarts heeft verplaatst. Ook weetmen dat in het laatst der zeventiende eeuw de zee die fondamentenreeds zestien honderd schreden ver overtrokken had.Onze oude kronijken spreken dikwijls over inbraken van de zee. Maarhoewel het feit , dat de zee herhaaldelijk overwinningen op het landbehaald heeft , zonder twijfel zeker is , weet men toch niet juist hoegroot het verlies van land aan de zeezijde is. Dr. STARING rekende dater een strook van een uur gaans breedte en vijftig uur gaans lengte ,van Cadzand in Zeeuwsch Vlaanderen tot Ameland en Schiermonnikoog ,of ruim 150.000 hectaren duingrond door de zee van ons land afge-304 DE GROND VAN NEDERLAND.geknaagd is. Maar hoe dit ook zij , dit is zeker, dat, als onze vaderengeen weerstand geboden hadden aan de kracht der golven , door het aanleggen van dijken en het bevestigen der duinen , er thans van geheelNederland weinig meer over zou zijn dan de naam.En dat het vrij schielijk gaat , dat verstuiven der duinen , leert onsonder anderen een groote duinheuvel bij Schoorl in Noordholland. Bekend is het dat tijdens de landing der Engelschen en Russen, in 1799,dáár, tusschen die troepen en de Franschen , die toen ons land in bezit hadden , een veldslag geleverd is. De gesneuvelde strijders werden.begraven in een duinpan aan den binnenvoet van een hooge duin.Eenige jaren geleden werd toevallig juist die plaats uitgekozen tot hetnemen van eene proef om de duinen met dennen te beplanten , onderhet opzicht van Dr. STARING. En wat vond men nu? De geheele duinwas in den tijd van ruim zestig jaren over het groote graf heen gewandeld: aan den buitenvoet liggen nu de overblijfselen die aan den binnenvoet begraven zijn: schedels met zwart haar van fransche soldaten ,met rosse baarden van Russen en Engelschen , stukken van monteeringen , wapenen en andere oorlogstuigen.Zóó zijn dus door water en wind onze duinen gekomen ter plaatsewaar wij hen nu zien. Zij hebben eenmaal een bijna onafgebroken reeksgevormd van Frankrijk tot Sylt , en eerst later zijn er openingen ingekomen, de zoogenoemde zeegaten , want als er , ten minste van denHoek van Holland tot Schiermonnikoog , niet een onafgebroken dam bestaan had , kon er zich geen veen achter gevormd hebben , zoo als wijstraks zullen zien dat het geval is geweest. Eerst later , zeide ik zooeven , zijn de zeegaten tusschen Tessel , Terschelling en Amelandontstaan , en zeker zouden er thans nog zulke openingen door de zeegemaakt worden , als de mensch er niet voor zorgde. Ware de menschniet tusschenbeiden gekomen , dan zou het eiland Ameland reedsvóór dertig jaren in tweeën gedeeld zijn , dan zouden in vorige eeuwen Eierland van Tessel , Huisduinen van Callantsoog , Callantsoogvan Petten , en Petten van Camperduin afgesneden zijn geworden; wantklaarblijkelijk was de zee toenmaals voornemens om in de duinreekstusschen Eierland en Camperduin vier nieuwe zeegaten te boren , zooals zij reeds een paar honderd jaar geleden het Tesselsche gat tot eendiepe gleuf heeft uitgeknaagd. Maar onze voorvaderen hebben daarvoorgezorgd door het maken van den Hondsbosschen zeedijk , den Zijperringdijk en andere doeltreffende inrichtingen , gelijk er in onze dagenDE GROND VAN NEDERLAND. 305voor gezorgd is om het eiland Ameland voor in tweeën scheuren tebehoeden , door het leggen van een zwaren stroomleidenden dam inde geul de Balg.En hier is het de plaats om te spreken over eene opmerkelijke omstandigheid , namelijk dat wij het in onze macht hebben om onzeduinenrij te versterken , te verbreeden en te verhoogen. In het beginder vijftiende eeuw was er tusschen Petten en Callantsoog een vlakzeestrand , waarover de zee heenstroomde als het vloed was , en bijnade geheele Zijpe tweemaal daags onder water zette. Tot in 1610 overstroomde de zee dagelijks tweemaal het geheele Koegras tusschen Callantsoog en Huisduinen , want ook dáár was een vlak strand zonderduinen . Maar toen men den Zijperringdijk en den Zanddijk langs hetKoegras had opgeworpen , kwam er niet slechts een einde aan datonder water loopen , maar is er ook tegen deze dijken op het strandeen hooge duinreeks ontstaan: meer dan duizend hectaren hooge duinen , die ons de zee met hulp van den wind en de golven geschonkenheeft. En zooals het op de hollandsche kust gegaan is , zoo ook op deeilanden. Door den in 1823 tusschen Eierland en Tessel aangelegdenzanddijk is er een hooge duinenrij ontstaan; door den dijk , in 1851op het eiland Ameland opgeworpen , was er weinige jaren later reedseen niet onaanzienlijke duin ontstaan , zoo hoog dat de hoogste vloeden er thans niet meer overheen slaan.Hiermede zou ik onze beschouwing van de duinen gevoegelijk kunnen eindigen. Doch de lezer veroorlove mij hem nog even te brengen oponze tegenwoordige duinen. Wij hebben ze niet zien worden ,wij hebben niet gezien hoe zij opgekomen zijn uit de wateren. Wijwaren er niet bij tegenwoordig toen zij opgeworpen en al grooter enhooger en breeder werden , en geworden zijn tot de indrukwekkendezandheuvelrijen die wij nu kennen. Maar allen die nabij de duinenwonen , kennen de duinen , zooals zij nu zijn . Wie de duinen bezochthebben , weten hoeveel schoons zij bevatten voor hem , die gevoel heeftvoor de schoonheden der natuur. Beklim een der hoogste toppen , enzie westwaarts den onafzienbaren waterplas die de Noordzee heet . Metstatige kalmte stuwt hij zijne breede golven met een krans van schuimgetooid voorwaarts. Oostwaarts valt het oog des wandelaars op lachende306 DE GROND VAN NEDERLAND.dreven , fraaie buitenverblijven , op schoone steden , op den Haag , Leiden ,Haarlem . Beklim een duintop gedurende een storm , en gij staat versteldover de vreeselijke beweging der wateren in het verschiet; angstig vestigtgij uw oog op het zeekasteel dat te midden van het oorverdoovendgeraas der golven als een kurk her- en derwaarts wordt geslingerd.Beklim een duintop gedurende een onweder op een zomernamiddag ,als de zwarte wolkenzee, die aan den hemel golft, hare vurige stralenuitzendt naar de aarde , die dreunt door het rollen der donderslagen.Beklim een duintop als de volle maan aan het heldere uitspansel drijften haren zilverglans trillen doet op de kabbelende wateren der zee ,terwijl het glinsterende witte zand zonderling afsteekt bij de slagschaduwen in de duinpannen en laagten . Beklim een duintop na een brandend heeten zomerdag bij het vallen van den avond , en zie den gloeiendenbol der zon verkoeling zoeken in het uitgebreide golvenbad - telkens ,waar ook en wanneer , zult gij voedsel vinden voor uwe fantasie , vooruw hart , voor uw schoonheidsgevoel. Krachtig is de werking dier natuurtafereelen in de duinen op het gemoed des menschen; en hij diede duinen eens gezien heeft , maar vooral hij wien het voorrecht tebeurt viel , hetzij als kind op de duinen te klauteren , hetzij als jongeling op de duinen de natuur te bestudeeren , of als man op de duinen verademing te zoeken van de zorgen des levens hij kan dooreen onweerstaanbaar verlangen , door een soort van heimwee om inde duinen te zijn , worden aangegrepen; hij kan zijn lichamelijke oogensluiten en met het oog zijner ziel ziet hij zich verplaatst op het geliefkoosde tooneel. De viooltjes lachen hem tegen , en de helm en dezandhaver ruischen om hem heen; de wilde thym en de duinroos wuivenhem hare zoete geuren toe; hij ziet het konijn springen en zich koesteren in den zonneschijn; hij hoort het gekweel van gorssen en vinken ,het gegons van duizende insekten; hij ziet kleurige vlinders fladderenrondom de bloemen van berberis en ligustea; de frissche adem vanhet zomerkoeltje waait hem te gemoet. Wie zou niet dwepen met deduinen? Wie zou niet met Vader Cats instemmen , als hij zegt:Stuivend duin , onvruchtbaar zand ,Waar geen els is in geplant ,Waar geen kerseboom in groeit ,Waar nooit perzik heeft gebloeid ,Schoon dat gij geen vruchten draagt ,Toch hebt ge iets dat mij behaagt .'k Houd u voor een wonderwerk ,---DE GROND VAN NEDERLAND. 307Gij zijt zwak en echter sterk ,Schoon uw stof niet zamen kleeft ,Maar met alle winden zweeft ,Dwingt gij toch den oceaanVoor uw zwakheid stil te staan;Daarom , tot een kort besluit ,Rijst er deze leering uit:Dat ge niet en zijt geplantDoor des menschen hoog verstand ,Niet door kracht , vernuft of kunst ,Maar door Godes eigen gunst;Hem zij dan en lof en dank,Ons geheele zeestrand lank .(Slot volgt. )NOGMAALS CHRISTIAAN HUYGENS.DOORP. HARTING.1Reeds herhaaldelijk zijn in ons Album de groote verdiensten vanCHRISTIAAN HUYGENS ter sprake gebracht. Wederom biedt zich daartoeeene gelegenheid aan. Twee vreemdelingen , de een een Amerikaan , deander een Duitscher , hebben onlangs nogmaals de aandacht op hemgevestigd: de eerste , Prof. NEWCOMB 2 , te Washington , om in herinnering te brengen dat HUYGENS de eerste is geweest , die met eene voorzijn tijd buitengewone nauwkeurigheid den afstand der zon van onzeaarde heeft berekend , de tweede , Dr. E. GERLAND 3 , hoogleeraar teCassel , om het bewijs te leveren , dat niet PAPIN , zooals gewoonlijk-1 "Een beroemde lens van CHRISTIAAN HUYGENS teruggevonden ." Jaargang 1867 , bl 274."De tienvoetskijker van CHRISTIAAN HUYGENS hersteld. " Ibid , bl. 313."CHRISTIAAN HUYGENS , in zijn leven en werken geschetst. " Jaargang 1868 , bl. 33.(Ook afzonderlijk verschenen , met aanteekeningen. )2"CHRISTIAAN HUYGENS in de Parijsche Akademie van Wetenschappen. " Jaargang1869 ,་ bl . 16 .8.Popular Astronomy , London 1878. Aangekondigd in Nature , 2 May 1878 , p.Wij stippen hierbij aan dat juist dezer dagen door de directie der Hollandsche Maatschappijvan Wetenschappen aan denzelfden Professor NEWCOMB de gouden HUYGENS-medaille istoegekend voor zijne belangrijke astronomische ontdekkingen in den loop der laatste twintig jaren.3 Annal . d . Physik u . Chemie 1878 Neue Folge . Bd . II , p . 665 .NOGMAALS CHRISTIAAN HUYGENS. 309wordt opgegeven , maar HUYGENS de uitvinder is geweest van de plaatder luchtpomp.Bij elk dezer punten willen wij kortelijk stilstaan .De door NEWCOMв bedoelde plaats , waarin HUYGENS de eerste pogingheeft gedaan om op eenigszins redelijke gronden de zon-parallaxis tebepalen en daaruit den afstand der zon , in aardmiddellijnen uitgedrukt ,te berekenen , is te vinden aan het slot van zijn in 1659 verschenenSystema Saturnium ' . Hij ging uit van het denkbeeld dat de aarde , alstusschen Venus en Mars geplaatst, vermoedelijk een middellijn heeftdie de gemiddelde is van de middellijnen dezer beide planeten . Nu bezat hij in den pas door hem uitgevonden oculair-mikrometer een middel om de schijnbare middellijnen dezer planeten , zoowel als die van dezon , door zijn teleskoop te meten. Hij leidde uit zijne metingen afdat de middellijn van Venus , die van Mars 166 van de middellijnder zon bedroeg. Gesteld nu dat de middellijn der aarde het gemiddeldehiervan , d. i . 11 van de zonsmiddellijn is , dan berekende HUYGENSuit deze gegevens , dat de afstand der zon tot onze aarde 12543malen de middellijn der aarde zoude bedragen. Nu is die middellijn12680 kilometers , en derhalve zoude op de door HUYGENS aangenomengronden de zon ongeveer 159 millioen kilometers van onze aarde verwijderd zijn.2NEWCOMB komt , na eene discussie der verschillende thans bekende gegevens , tot het besluit dat de zon-parallax ligt tusschen 8'82 en 8'86 ,hetgeen beantwoordt aan eenen zonsafstand van 92.200.000 en 92.700.000E. mijlen of omstreeks 148 of 149 millioen kilometers. Inderdaad ishet verschil van het reeds voor 219 jaren door HUYGENS aangegevencijfer gering , zoodat NEWCOMв dan ook doet opmerken, dat HUYGENS bijde bepaling van den afstand der zon nader bij de waarheid is gekomendan iemand anders vóór den overgang van Venus over de zon in 1769.Intusschen is het niet te ontkennen dat dit voor een deel aan eengelukkig toeval moet worden toegeschreven. De door HUYGENS met zijnteleskoop en gebrekkige mikrometrische methode gevonden middellijnenvan Venus en van Mars zijn grooter dan de ware , zooals zij met onze¹ Opera varia, II , p. 591 , 592.2 Zie de beschrijving zijner mikrometrische methode, in den jaargang 1868 , bl . 44 .20310 NOGMAALS CHRISTIAAN HUYGENS.oneindig betere werktuigen thans bepaald zijn . Buitendien was het uitgangspunt der berekeningen van HUYGENS , de veronderstelling namelijkdat de middellijn der aarde het gemiddelde van die der beide planetenzoude zijn , tamelijk willekeurig en inderdaad , gelijk men thans weet ,ook onwaar . Men kan het derhalve niet anders dan een gelukkig toeval noemen dat onze HUYGENS zoo nabij het wit heeft getroffen. Dochde natuur heeft hare gunstelingen; zij verraadt niet aan ieder hare geheimen. Dergelijke gelukkige toevallen vallen , als het ware door eensoort van intuitie , alleen aan hare meest geniale ondervragers ten deel,Elk die zich thans , bij proeven in het luchtledige , van de luchtpomp bedient , maakt daarbij gebruik van de plaat of zoogenaamdenschotel , waarop , door tusschenkomst van een mengsel van reuzel , wasen olie , of op andere wijze , de glazen klok luchtdicht bevestigd wordt ,waaronder de verschillende toestellen worden geplaatst die bij proevenin het luchtledige gebruikt worden. Een luchtpomp zonder zulk eenschotel laat zich tegenwoordig bijna niet meer denken , even weinigtrouwens als een mikroskoop zonder spiegel . Beiden schijnen ons zoonatuurlijke toevoegsels aan het hoofd-instrument , dat het ons schierniet in de gedachten komt dat dit vele jaren lang bestaan heeft , eeriemand op den inval kwam het daaraan toe te voegen. En tochduurde het meer dan eene eeuw , eer het samengestelde mikroskoop vaneen spiegel tot terugkaatsing van het licht werd voorzien , en noch dedoor den Maagdenburgschen burgemeester , OTTO VON GUERICKE , uitgevonden luchtpomp , noch het latere , door ROBERT BOYLE bij zijne proeven in het luchtledige gebruikte , werktuig was van zulk een plaat voorzien. Alle metalen of glazen vaten , die men luchtledig wilde maken ,werden op de met de luchtpomp gemeenschap hebbende buis vastge1 HUYGENS ( 1. c . p . 592) erkent dit trouwens zelf. Hij zegt: "Fateor equidem lubrica eatenus ratione haec niti , quatenus nimirum Terrae magnitudinem inter MartemVeneremque mediam adsumsimus , nullo nisi verisimilitudinis argumento; adeoque velmillenis aliquot Terrae diametris facile a veritate aberrari potuisse . Verum ut jam duplomajora minorave quam reipsa sunt intervalla ista definiverimus aut triplo etiam; nontamen parum videri debet hactenus saltem mensuram eorum comprehendisse , quum alianulla ratio suppetat qua non vel decuplo major error timendus sit , Ita enim omninoexistimo."NOGMAALS CHRISTIAAN HUYGENS. 311schroefd. Dat daardoor het gebruik van dit werktuig tamelijk beperktwas , is duidelijk.Gemeenlijk wordt PAPIN , die , gedurende het verblijf van HUYGENSte Parijs , zijn amanuensis was , als de uitvinder van de luchtpompplaat genoemd. Zoo door FISCHER in zijn Physikalisches Wörterbuch(III p. 378) , MUNCKE in GEHLER'S Wörterbuch (VI p. 570) , POGGENDORFF in zijn Biographisches Lexicon ( II p. 355) . Deze meening grondtzich op een geschrift van PAPIN , dat verschenen is in de Acta Eruditorum van 1687 en waarin een luchtpomp met plaat beschreven enafgebeeld is. Maar reeds in 1674 had PAPIN te Parijs eene verhandelinguitgegeven onder den titel vanRHMNouvelles Expériences du vuide avec ladescription des Machines qui servent àles faire. Van dit geschrift bestaanechter , volgens de laatste levensbeschrijvers van PAPIN, de heeren L. DE LASAUSSAYE en A. PÉAN, thans nog slechtstwee exemplaren , het eene in de bibliotheek der Royal Society , het anderein die van het British Museum. Zij hebben daarom deze verhandeling in hunwerk, La vie et les ouvrages de DENISPAPIN, Paris et Blois 1869 (II partiep. 3) , nogmaals laten drukken. In dedaarvoor geplaatste toewijding aan"Monsieur HUGENS DE ZULICHEM" leestmen:"Ces expériences sont à vous , puisque je les ay presque toutes faites parvostre ordre , et suivant les directionsque vous m'y avez données: maiscomme je scay que ce ne sont icy quevos divertissem*ns et que vous auriezpeine à vous resoudre jamais de les mettre sur le papier , et encoremoins de les publier , je ne crains pas que vous trouviez mauvaisque je le fasse pour vous."Het eerste hoofdstuk , met het opschrift: Description de la Machine,begint aldus:"Je donne icy la description de la Machine dont on s'est servy jus-312 NOGMAALS CHRISTIAAN HUYGENS.qu'à présent à l'Académie royale des sciences pour faire les expériences du vuide , et qui m'a aussi servy pour toutes celles qui sont contenues dans ce recueil. Monsieur HUGENS fit faire cette machine ensuitecelle de M. BOYLE , et il y apporta divers changemens , qu'on remarquera en comparant leurs figures. "Dan volgt de beschrijving der luchtpomp met eene afbeelding , waarvan de bovenstaande figuur eene kopie is , en waarin men duidelijkde plaat bij T T herkent. Hierop werd de klok met een " ciment mol"bevestigd.Er is derhalve geen twijfel aan , of niet PAPIN , maar zijn leermeesterCHRISTIAAN HUYGENS is de uitvinder van de luchtpompplaat. Men kanzelfs nog een stap verder gaan en het jaar aanwijzen waarin die uitvinding heeft plaats gehad. In het Journal des Savants van 1672 komt eenbrief voor van HUYGENS , handelende over de " verschijnselen welke vanlucht bevrijd water in het luchtledige aanbiedt. " Een uittreksel daarvanwordt gevonden in zijne Opera varia , II p. 769. Daarbij is , op Tab. LVIfig. 7 , eene afbeelding gevoegd , waarin men dadelijk de luchtpompplaatmet de daarop geplaatste glazen klok herkent , “cujus os apertum applicaturmolli cuidam cemento. " De eerste proef met den nieuwen toestel werdgenomen op het laatst van December van het jaar 1661. HUYGENS bevond zich derhalve tijdens de uitvinding nog hier te lande , want eerstvijf jaren later , bij de oprichting , in 1666 , der Académie Royale dessciences , waarvan hij een der eerste leden was , vertrok hij metterwoon naar Parijs en leerde daar Papin kennen . Met waarschijnlijkheidkan men aannemen dat die eerste luchtpomp met een plaat , volgensde aanwijzingen van HUYGENS , vervaardigd is door den toenmaligenLeidschen instrumentmaker SAMUEL MUSSCHENBROEK , want de door PAPIN gegeven afbeelding gelijkt genoeg op de thans nog in het physischkabinet te Leiden bewaarde groote luchtpomp , die in 1675 op lastvan DE VOLDER door SAMUEL MUSSCHENBROEK vervaardigd is , zijhet ook dat er eenige verbeteringen aan zijn aangebracht , zoo alseen dubbel doorboorde kraan , om aan te nemen dat de vroeger voor HUYGENS vervaardigde luchtpomp daaraan tot model heeftgediend.De vereerders van onzen grooten landgenoot zijn den heer GERLANDdank schuldig , dat hij de aandacht heeft gevestigd op eene weinig bekende bron , waaruit met zekerheid het bewijs geput wordt van hetrecht van CHRISTIAAN HUYGENS op eene uitvinding , die , al moge zijNOGMAALS CHRISTIAAN HUYGENS. 313dan ook niet van zulk een overgroot gewicht zijn als vele zijner an -dere uitvindingen en ontdekkingen , toch als een der bladeren in zijnlauwerkrans moet worden beschouwd.Of echter de heer GERLAND recht heeft , aan HUYGENS ook het eerstegebruik maken van de barometerproef als zoogenaamden verklikker toete schrijven , geloof ik te mogen betwijfelen. De heer GERLAND grondt dezemeening op de afbeelding , waarin men bij V een van boven verwijdebais ziet , dompelende in een vat.Niet alleen zoude dit een zeer ongepaste vorm voor een verklikkerzijn , maar wanneer men den boven vermelden brief van HUYGENS leest ,dan komt men al spoedig tot de overtuiging , dat HUYGENS met dieinrichting ook geenszins de bedoeling heeft gehad , den graad van verdunning der lucht in de klok te meten , maar dat hij dien toestel alleen gebruikte om aan te toonen dat , onder zekere omstandigheden ,waaronder geheele bevrijding van opgeloste lucht de voornaamste is ,water of kwikzilver daarin bevat niet onmiddellijk daalt , wanneer deklok luchtledig wordt gepompt. Dat zulke proeven later tot den verklikker als blijvend bestanddeel van elke luchtpomp hebben geleid ,laat zich echter gemakkelijk inzien.1Nog maken wij van deze gelegenheid gebruik om eene kleine bizonderheid mede te deelen , door Professor J. G. C. BOOT onlangs opgedolvenuit een brief van CONSTANTIJN HUYGENS aan CONRARD , d. d. 12 Mei 1661.?Zijn zoon , de toen twee-en-dertigjarige CHRISTIAAN , bevond zich in ditjaar , tijdens de kroning van KAREL II , te Londen. Hij stelde echter meerbelang in den overgang van Mercurius over de zon , die juist op dientijd plaats greep , dan in de praal van den optocht. Hij schreef namelijk aan zijn vader: " Le jour mesme du couronnement je fus chez lefaiseur de Telescopes observer Mercure dans le soleil , et le vis trèsbien à une heure et demie , et à deux 3 qu. , c'est une observationtrès remarquable et rare. "' Zie Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Akademie , Afd. Letterkunde.2de Reeks , Deel VIII , bl. 34.In het Handschrift XLIX der Kou. Akad. v. Wetenschappen. Lettres Françaises ,T. II. bl. 397 .NOG IETS OVER HET MIKROPHOON.DOORP. VAN DER BURG.De onderstaande proefnemingen hadden meerendeels plaats den 16denJuni. Ik deelde ze aan de redactie van dit Maandschrift op den 1sten dezermede; het laatst verschenen nummer van het Album had ik nog niet ontvangen. Zij was vriendelijk genoeg mijn opstel aan mij terug te zenden , enmij opmerkzaam te maken op hetgeen genoemd nummer ten aanzien van hetmikrophoon bevatte. Het bleek mij toen , dat de beschrijving mijner inrichting kon wegvallen , daar zij geheel oveenkwam met hetgeen de heer LOGEMAN, in zijn naschrift, op bladz . 275 van de tweede tot de derde alinea, meêdeelt . In plaats echter van het toestelletje vertikaal te gebruiken , plaatsteik de beide stukjes retortenkool op een horizontaal liggend plankje enoverbrugde ze met een staafje van diezelfde kool , of met een van zink, lood,ijzer of houtskool De uiteinden van allen waren stomp en grof bijgevijld ,en deze einden werden , bij de verbinding met de stukjes kool , los inde komvormige putjes der koolstukjes gelegd , of het staafje werd daarlos boven op , of er naast , of zelfs er onder geplaatst. Men weet verderuit de beschrijving , die de hoogleeraar RIJKE van het toestelletje heeftgegeven , dat de op een afstand liggende koolstukken met de polen vaneen batterijtje worden verbonden. Ik had daartoe de kolen vrij diepuitgeboord en daarin de geleiddraden gestoken; het eene gat ontvingeen draadeinde onmiddellijk van de batterij , terwijl in de andere verdieping de draad eerst werd gekneld , nadat er vooraf , op een vrij grootenNOG IETS OVER HET MIKROPHOON. 315afstand , een telephoon in de geleiding was gevoegd. De beide draden ,die in de koolblokjes staken , waren slechts kort en hingen vrij af inkwikbakjes , die de verbindingen der verdere stroomgeleidingen totstand brachten. Wilde men meer personen in de verte doen waarnemenof een telephoon aan elk oor houden , dan kon men 2 , 3 , 4 telephonen in de draadgeleiding plaatsen . Bij mijne proefnemingen gebruikteik steeds een dubbele geleiding van 50 meters draad , zoodat de waarnemers 50 M. van de boven omschreven inrichting , die onmiddellijkbij de galvanische batterij stond , verwijderd waren. Ik gebruikte 1 ,2 of 3 kleine Grovesche cellen , maar met zuren gevuld , die reeds eenaantal malen dienst hadden gedaan , zoodat het batterijtje niet sterkwerkte. Bij 2 of 3 cellen waren de te vermelden verschijnselen onvergelijkelijk veel krachtiger dan bij het gebruik van één cel .De gang der proefnemingen en de verschijnselen waren de volgende.Het plankje met de koolkuben werd op een laag katoenen wattengelegd van decimeter dikte , en de stroom door een der genoemdeoverbraggende staafjes en de invoeging der telephonen gesloten. Zoodra men nu het staafje even aanraakte , hoorde men op den genoemden afstand een onaangenaam geknetter in de telephonen , die opde tafel lagen , en wel zoo luide , dat het overal in het groote vertrekdoordrong. Als men het telephoon aan het oor bracht , was het geluidonuitstaanbaar. Het openen en sluiten van den stroom verried zichnog veel krachtiger. Bewoog men het staafje niet onmiddellijk , maarstreek men met de punt van een mes of met een reepje mailpapierzeer zacht over de koolkuben , dan meende de waarnemer een sterkvijlen te hooren. Het mesje vooral veroorzaakte een doordringend geluid. Toen het plankje was verwijderd , de kuben onmiddellijk op dewatten waren gelegd , en het staafje zoo los mogelijk er tusschen , erop , er onder , of op zijde er naast , deed zich bij het zacht schuivender punt van het mes over de kool een zeer verrassende werking voor.Terwijl namelijk dat strijken slechts een klein deel eener seconde aanhield , hoorde men het geknetter in de telephonen , op grooten afstandvan deze , 2 tot 3 seconden voortduren. 't Was , of er een langdurigeecho optrad. Dit verschijnsel vond natuurlijk zijn grond daarin , dathet staafje zeer gunstig lag om , nadat het mes was verwijderd , nog eenigen tijd te blijven doortrillen; of zou het ook kunnen zijn dat hiereen warmteverschijnsel zich voordeed , daar het ijzeren staafje zoo heetwerd , dat het moeielijk was aan te vatten? Ik denk hierbij aan den316 NOG IETS OVER HET MIKROPHOON.geluidsspatel. De proef gelukte op verre na niet altijd . ' t Was eender meest verrassende uitwerkselen , die ik waarnam. Werd er onderdeze gelukkige omstandigheid zacht gesproken , zoo werd het duidelijkdoor de telephonen verstaan. Elke tred op den grond , de toon vaneen of meer stemvorken , het tikken van een horloge , dat op de watten , vrij van de kool , was gelegd , dat alles werd zeer duidelijk gehoord. Toen het horloge op een der koolkuben werd geplaatst , ginghet regelmatig tikken onder het hevig geruisch der raderen verloren.Er werden een spin en een vlieg in een kartonnen doosje gesloten endit op het stukje kool gezet. Het worstelen der dieren drong krachtigtot het oor door. Zoo werd ook het vallen door een hoogte van 1 tot 2centim. van zandkorrels op de kool of het staafje door alle waarnemers gehoord.Bij deze proefnemingen werden de staafjes nu en dan verwisseld;het ijzeren gaf steeds de beste uitkomst; bij kool en loodwaren de geluiden het zwakst. Het zal intusschen moeielijk uit te maken zijn , welke stof het geschiktste is voor de overbrugging , daar hetvoornamelijk er van afhangt of er veel of weinig draagpunten tusschenkool en staaf aanwezig zijn. Daarom sprak ik van grove vijlstrekenaan de stompe punten der staven te leggen. Toen ik het staafje aaneen spiraal van dun koperdraad tusschen de kuben ophing , traden ergunstige omstandigheden op , om de zwakste geluiden waarneembaarte doen worden.Ten einde de uitwerking iets meer onafhankelijk te maken van detoevallige ligging der staven , nam ik een houten, met papier overspannenring , door KÖNIG voor geluidsproeven vervaardigd , legde dien op de tafel ,op het gespannen papier de laag katoen van een halve decimeter dikte ,en daarop het mikrophoon. Alle geluiden werden nu sterker; vooralhet spreken werd duidelijker verstaan. Er werd nu evenwel een zeergroote stilte bij het mikrophoon gevorderd , want het wrijven over detafel was reeds voor den waarnemer hinderlijk; zelfs elke lichaamsbeweging , die slechts geringe trillingen in den houten vloer kon opwekken , hinderde. Als het horloge op de papiervlakte gelegd werd , brachthet werktuigje de trillingen goed over.Bij een andere reeks van proefnemingen slaagde ik in de versterkingvan het geluid nog veel beter . Er werd een houten , bodemloozen kokergemaakt van 5 tot 5 centim. middellijn en 8 centim. hoogte. Vervolgenswerd er een T- vormig stuk van zeer dun , hard gehamerd , geel koperNOG IETS OVER HET MIKROPHOON. 317geknipt. Het einde van het verticale deel der T , dat slechts weinigbreedte had , werd vast gemaakt aan den buitenrand van het eeneeinde des kokers en vervolgens dat deel , een paar centimeters boven denrand, rechthoekig omgebogen , zoodat het dwarsdeel der T in horizontale richting boven de opening van den koker reikte , ongeveer op 2centim. afstand boven de randvlakte en iets over het midden. Op dat dwarsdeel lag het plankje van het mikrophoon. Ten slotte werd de koker midden op het papieren vlies geplaatst. Alle drie de cellen waren hierbijin gebruik. Het gewone spreken verkreeg nu eene helderheid , die hetgewone gebruik van het telephoon niet kan verschaffen; ' t was inderdaad of de spreker naast den waarnemer stond , vooral wanneer eraan ieder oor een telephoon werd gehouden . Mijn helper liet ik hetvlak afgezaagde einde van een dennenhouten stokje tegen den polsaderdrukken , en het andere einde op het gespannen papier zetten , dooreen zachte drukking werd het stokje alzoo , zonder hulp van de anderehand , staande gehouden , en nu vernam ik , altijd op 50 M. afstand ,het slaan van den pols. Wanneer een stemvork in trilling werd gebracht en , vrij tusschen de vingers gekneld , opgehouden had in harenabijheid een waarneembaren toon te geven , hoorde men dien nogduidelijk op den genoemden afstand door het telephoon.Misschien zal men nog gevoeliger samenstelling bedenken.Nijmegen , 17 Juni 1878.7 Juli. Na het lezen van de uitkomsten door den hoogleeraar RIJKEverkregen , vatte ik de zaak heden morgen op nieuw op Ik voorzagde Grovesche cellen van nieuwe zuren , en kreeg nu met twee cellen betereuitkomsten , vooral bij het spreken , dan vroeger met drie. In navolgingvan den heer RIJKE nam ik een dunne kartonnen vierkante doos van14 centim. zijde en 5 centim. hoogte; het deksel was verwijderd , ende doos omgekeerd gezet op een plankje , dat onmiddellijk aan denmuur was bevestigd en bij het gebrnik van galvanometers dienst deed.Ik kan niet genoeg aanraden , van zulk een geheel vrij van den grondliggend draagstuk gebruik te maken; men verkrijgt daardoor een rustin het telephoon , die niets te wenschen overlaat. Het rijden van rijtuigen is anders reeds hinderlijk. Op het vlak van de doos werden dekoolstukjes gelegd; de ingeknelde draadeinden hingen los in de naastde doos staande kwikbakjes, zonder dat zij bodem of zijwanden van318 NOG IETS OVER HET MIKROPHOON.deze raakten. De overbrugging geschiedde weer door het bekendecylindervormige stukje ijzer. Het spreken werd nu even duidelijk alsbij het bovenvermelde gebruik van geluidsring en watten. Maar toenik het boven omschreven kokertje op de doos zette en op het dwarsdeel van het metalen T-stuk de beide stukjes kool onmiddellijk plaats gaf, met het ijzeren verbindingsstukje er op , zoodat dekolen nu door ijzer en de katoenen onderlaag geleidend verbondenwaren, toen klonk het gesprokene ondragelijk hard bij het gebruikvan twee telephonen. Elk zwak geluid , dat de mondholte of de keeltusschen het spreken , dat op eenige decimeters afstand van het instrument geschiedde , voortbracht , werd met de meeste juistheid gehoord.Wat ik vroeger sterk had genoemd , b. v. ook het tikken van hethorloge , werd , bij de laatste proef vergeleken , zwak. Er werd geenspoor van geratel of geruisch onder het spreken waargenomen. De tijdontbrak mij , om het onderzoek verder voort te zetten; ik hoop datlater te doen.EEN BOTANISCHE RARITEIT.Bijgaande teekening is een afbeelding 1 van een stuk boomstam 'vermoedelijk van een haagbeuk, waarin blijkbaar een vreemd voorawerp (a) is ingedrongen. Ingedrongen en niet ingezet , hetgeen blijktuit den onoverkomelijken weerstand , dien men ontmoet , wanneer menHet voorwerp zelf heb ik te danken aan den heer R. DE JONGH, kapitein der Geriete Vuren; de zeer duidelijke af beelding aan den heer A. C. CRAMER N. te Amsterdam.EEN BOTANISCHE RARITEIT. 319het geheele voorwerp met de hand tracht te splijten. Alles wijst er integendeel op , dat het voorwerp (a) in jongen toestand den stengel isbinnengedrongen , en door zich later uit te zetten aanleiding heeft gegeven tot het ontstaan eener spleet. Let men op de grijze kleur , dieduidelijk afsteekt tegen het bruine van den stam , en bovenal op deweeke , gemakkelijk indrukbare stof waaruit het voorwerp (a) bestaat ,dan komt men weldra tot het besluit , dat men hier te doen heeft meteen aardappel , die door toevallige omstandigheden in den stam geraaktis. Men overtuigt zich hiervan licht bij mikroskopisch onderzoek , waaruitblijkt , dat de zetmeelkorrels de voor den aardappelknol kenmerkendegedaante bezitten. De knol , die zijn vollen wasdom bereikt heeft , begint al weer uit te groeien , zooals men aan de beide jonge loten (cc)kan zien , die hetzelfde voorkomen hebben als die , welke men tegenhet voorjaar in de bewaarplaatsen van aardappels ziet ontstaan. Deeenige vraag is , hoe de aardappel er in gekomen is.Wanneer de aardappelplant een zekere grootte bereikt heeft , komener uit het stuk stengel , dat zich onder den grond bevindt , verscheidenetakken te voorschijn , die zich min of meer horizontaal uitstrekken. Degroene bladeren der plant gaan intusschen steeds voort , voedsel uit denbodem en den dampkring op te nemen , dat zij , na het in zetmeel enz.te hebben omgezet , naar de onderaardsche stengels afzenden. Deze verdikken zich ten gevolge daarvan en zwellen al meer en meer aan totde voedzame aardappelknollen . Neemt men nu aan , dat éen dier takkenin een kleine spleet van den bruinen stam is doorgedrongen , dan ishet duidelijk , dat hij door gestadigen voedseltoevoer gaandeweg is uitgezet , en zoo oorzaak geworden is der splijting. En dat dit het eenige iswat men kan aannemen , volgt uit het feit , dat bij b het stengeltje ,de overbrenger van het zetmeel , nog in verdroogden toestand was achtergebleven .J C. COSTERUS,DE MINHOCAO.DOORP. HARTING.Onlangs heeft FRITZ MÜLLER , die , gelijk bekend is , sedert vele jarenin Brazilie woont en zich daar met dierkundige onderzoekingen bezighoudt , in het tijdschrift Der Zoologische Garten , eene reeks van trouwenshalf legendarische berichten medegedeeld omtrent het bestaan, in zuidelijk Brazilie , van een monsterachtig dier , een reusachtigen aardwormvolgens sommigen , die meestal onder den grond leeft en slechts van tijdtot tijd te voorschijn komt. Het volk noemt het den Minhocao , enwanneer ook sommige daaromtrent in omloop zijnde verhalen , zooalsdat het vijftig ellen lang en vijf breed zoude zijn , dat het bedektis met beenige platen als een pantser , dat het , op zijne onderaardschetochten , stroomen in nieuwe kanalen afleidt , droog land in moerassenverandert , groote boomen ontwortelt en doet omstorten alsof hetgrashalmen waren , waarschijnlijk zeer overdreven zijn , zoo schijnt tochuit de volgende door FR. MÜLLER verzamelde berichten te blijken , dathet bestaan van den Minhocao niet geheel een fabel is.Ongeveer acht jaren geleden verscheen een Minhocao in de buurtvan Lages. Zekere FRANCISCO DE AMARAL VARELLA zag , toen hij zichop ongeveer tien kilometers van die stad bevond , op den oever vande Rio das Caveiras een vreemd dier van reusachtige grootte , ongeveer een meter dik , niet zeer lang en met een snoet als van eenvarken , maar of het pooten had , kon hij niet zeggen. Hij durfde hetdier niet alleen aan , maar riep zijne buren , doch toen hij terugkeerdeDE MINHOĆAO 321was het verdwenen , niet echter zonder een spoor achter te laten inden vorm van een loopgraaf, die onder den grond verdween.Een week later werd aan de tegenovergestelde zijde van Lages , opongeveer zes kilometers afstand van de eerste plek , een dergelijke loopgraaf, misschien door hetzelfde dier gegraven , gezien. Deze loopgraafleidde tot onder de wortels van een grooten pijnboom en verloor zichverder in een moeras.De heer F. KELLING , van wien bovenstaande berichten verkregen werden , woonde toen als koopman te Lages en zag zelf de loopgravendoor den Minhocao gemaakt.De heer E. ODEBRECHT , die , verscheidene jaren geleden , belast wasmet het opzicht over een weg , die gemaakt werd van Itajaky naar deprovincie Santa Caterina , stak een breede moerassige vlakte over ,waardoor een arm van de rivier Marombas stroomde , doch hij konniet dan met veel moeite voorwaarts komen , omdat hij telkens stuitteop zich windende loopgraven , die ongeveer den loop der rivier volgden en hier en daar daarin mondden. Toen ten tijde kon de heer ODEBRECHTzich niet verklaren hoe die loopgraven ontstaan waren. Thans houdthij deze voor het werk van den Minhocao.Voor omstreeks veertien jaren , in de maand Januari , vond zekereANTONIO JOSÉ BRANCO , nadat hij met zijn geheele huisgezin acht dagenlang afwezig geweest was van zijne woning , gelegen aan een der riviertjes die in de Rio dos Cachorros uitloopen , op tien kilometersafstand van Curitibanos , bij zijne tehuiskomst , den weg ondermijnd ,met hoopen opgeworpen aarde en breede loopgraven. Deze loopgravenbegonnen aan de bron van een beek en volgden de windingen daarvan , om 700 tot 1000 meters verder in een moeras te eindigen. Debreedte der loopgraaf bedroeg volgens hem ongeveer drie meters , ensedert dien tijd had de beek , haar oorspronkelijk bed verlatende , deloopgraaf gevolgd. Het pad van het dier lag gedeeltelijk beneden debedding der beek; het had op zijn tocht verscheidene pijnboomen ontworteld. Een van de boomen, waarvan de Minhocao de schors en eengedeelte van het hout had afgescheurd , stond nog in het vorige jaar.Honderden bewoners van Curitibanos en andere plaatsen waren gekomen om de verwoesting door den Minhocao aangericht te zien , en mennam aan dat het dier nog leefde in de moerassige poel , welker waterenvan tijd tot tijd plotseling en op onverklaarbare wijze troebel werden.Ook was in stille nachten , in de naburige woningen , een ratelend ge-322 DE MINHOCAO.luid als van verren donder gehoord en werden zachte bewegingen vanden grond gevoeld. Deze vreemde geschiedenis werd aan FR. MÜLLERverteld door twee ooggetuigen , door José , den zoon van den oudenBRANCO , en een stiefzoon van dezen , die vroeger in hetzelfde huis woonde.MÜLLER voegt er bij dat de verschijning van den Minhocao bij hetvolk beschouwd wordt als een voorteeken van regenachtig weer.In de nabuurschap van den Rio dos Papagaios , in de provincie vanParamè , op een avond van 1849 , nadat het langen tijd geregend had,werd in het huis van zekeren JOAO DE DEOS een geluid gehoord alsofer in een nabijzijnd bosch weder regen viel; maar toen men naar buiten keek , bleek de lucht helder en vol sterren te zijn. Den volgendenmorgen zag men, dat een groot stuk land aan de overzijde van eenkleinen heuvel geheel ondermijnd was en dat er diepe loopgraven doorheen liepen , welke geleidden naar een opene naakte vlakte , die metsteenen bedekt was , of wat men in die streek een " legeado " noemt. Opdie plek waren groote hoopen klei opgeworpen , den weg aanwijzendedien het dier genomen had om van de legeado te komen in het bedvan een stroom die in de Papagaios uitloopt. Drie jaren later werdde plaats bezocht door Senhor LEBINO JOSÉ DOS SANTOS, een rijk grondeigenaar , die nu bij Curitibanos woont. Hij zag nog volkomen duidelijk den omgeworpen grond , de hoopen klei op de steenvlakte , en deoverblijfsels van de bewogen aarde in het rotsige bed van den stroom,en kwam tot het besluit dat hier twee dieren aan het werk warengeweest , elk van twee tot drie meters breedte!geIn dezelfde streek was , volgens Senhor LEBINO , een Minhocao herhaaldelijk gezien. Een negerin die , volgens hare dagelijksche gewoonte,op een morgen water ging halen uit een naburigen poel , vond dezenheel verwoest en zag op korten afstand een dier , dat zij beschreef alszijnde zoo groot als een huis dat over den grond voortkroop. De menschen die zij riep om het wonder te zien , kwamen te laat , maar zagennog de sporen van het dier dat , naar het scheen , zich van een naburige rots in het diepe water had gestort.In hetzelfde distrikt zag een jong man een pijnboom plotseling omvervallen , terwijl er geen wind en ook geen houthakker te zien was. Ernaar toe loopende , om te zien wat de oorzaak er van was , vond bijde aarde nog steeds in beweging en zag een reusachtig , wormvormigzwart dier te midden daarvan , dat ongeveer vijfentwintig meters langwas en twee hoornen op den kop had.DE MINHOCAO. 323In de provincie Sao Paulo , zoo deelde Senhor LEBINO mede , nietver van Ypanema , is een plek , die nog Charquinho , d . i. “ klein moeras" ,wordt genoemd , omdat het dit werkelijk vroeger was , maar eenige jarengeleden maakte een Minhocao daardoorheen een loopgraaf naar derivier Ypanema, en veranderde het in de bedding van een zich daarinuitstortenden stroom.Dezelfde Senhor LEBINO bevond zich in 1849 op een reis in de nabijheid van Aropehy , in den Staat Uruguay. Hier vertelde men hemdat een doode Minhocao eenige mijlen verder te zien was. Deze wasvastgeklemd geraakt in een nauwe rotsspleet en zoo omgekomen. Menzeide hem dat de huid zoo dik was als de schors van een pijnboom enbestond uit harde platen als die van een armadillo (gordeldier, Dasypus).Hoe wonderlijk nu sommige dezer verhalen mogen klinken , zoo schijnttoch althans dit daaruit te mogen besloten worden: dat er in de hoogestreken van Z. Amerika , waar de Uruguay en de Parana hunnen oorsprong nemen , een tot dusver onbekend groot dier leeft , dat holen enloopgraven maakt , en dat gewoonlijk bij langdurig regenachtig wederverschijnt , uit moerassen of rivierbedden te voorschijn komt en daarheen weder terugkeert.Doch welk soort van dier kan het zijn? De uiterst spaarzame enoppervlakkige beschrijvingen , welke lieden , die voorgeven het dier gezien te hebben , daarvan hebben gegeven , loopen zoozeer uiteen , datmen er niets zekers uit kan afleiden. Blijkbaar heeft hier de verbeelding vrij spel gehad .FRITZ MÜLLER Vermoedt dat de Minhocao een reusachtige visch is ,verwant aan Lepidosiren en Ceratodus , dieren die zich ook een wegdoor een modderigen bodem banen. De "varkenssnoet" waarvan eender berichtgevers spreekt , herinnert Ceratodus , terwijl wellicht de puntige voorste ledematen van Lepidosiren voor hoornen zouden kunnenworden gehouden.Dit vermoeden schijnt ons intusschen aan groote bedenking onderhevig. Een visch , hoe groot en krachtig ook , is wel in staat zijn wegdoor een dikke modder te vinden , maar loopgraven maken , d. i . breedegangen met opgeworpen grond langs de kanten , die nog lang zichtbaar blijven , daartoe is wel geen visch in staat. De tot zulk eenwerk noodige graafwerktuigen ontbreken hem. Het uit beenige platenbestaande , op dat van een gordeldier gelijkende pantser doet veeleer-324 DE MINHOCAO.denken aan de voor uitgestorven gehouden soorten van Glyptodon ,waarvan men weet dat zij ook een beenig pantser droegen , of Megatherium , Mylodon e. a. , die vermoedelijk ook gepantserd waren en welkeroverblijfselen nu nog in den bodem van Z. Amerika worden gevonden;allen zeer groote dieren in vergelijking met de tegenwoordig aldaarlevende gordeldieren (soorten van de geslachten Dasypus en Chlamydophorus) , welke laatsten allen goede gravers zijn en een gedeelte vanhun leven onder den grond , in door heu zelven gegraven holen engangen doorbrengen , zoo als de mollen hier te lande.Ook herinneren de door FR. MÜLLER verzamelde berichten een geval , door v. HUMBOLDT in zijn reisverhaal medegedeeld. Een Indiaanhad zijn hut gebouwd op een bodem , die eenige maanden vroeger doorde naburige rivier overstroomd was. Op zekeren dag in zijn hut op eenbank zittende , voelde de Indiaan dat de grond daaronder in bewegingkwam en dat de bank opgelicht werd . Weldra spleet de bodem open ,de kop van een grooten krokodil of alligator kwam te voorschijn , hetlichaam volgde , en toen het dier zich , tot niet geringen schrik deshutbewoners , een weg naar buiten gebaand had , haastte het zich, doorde openstaande deur weg te loopen naar de rivier waarin het verdween.Blijkbaar had het zich , tijdens de rivier buiten hare oevers was getreden , in de modder verscholen en was daarin in een toestand vansluimerend leven achtergebleven ook nadat de modder zich door uitdroging verhard had. Zoude nu , wanneer zulk een geval in den nachtplaats greep , en niemand het dier zelf , maar alleen de daardoor omgeworpen aarde had gezien , niet aan den geheimzinnigen Minhocaogedacht kunnen worden?In Siberie bestaat sedert lang het sprookje , dat een reusachtig dier,even als een mol , onder den grond leeft. Thans weten wij dat dit sprookjezijn ontstaan te danken heeft aan het vinden van overblijfselen , enkelemalen zelfs van geheele lichamen van den reusachtigen Mammoet ofElephas primigenius in den bevrozen bodem aldaar.Hopen wij dat het geloof aan het bestaan van den Minhocao nietzal blijken op een dergelijk volkssprookje te berusten , maar dat heteenmaal gelukken moge het monster meester te worden en naar eenonzer zoologische tuinen over te brengen. Waarschijnlijk zal het danblijken niet zoo monsterachtig te zijn als de verbeelding door haarvergrootglas het te aanschouwen heeft gegeven.HET ZODIAKAAL- OF DIERENRIEMSLICHT,NAAR DE NIEUWSTE ONDERZOEKINGEN,DOORH. J. H. GRONEMAN.Omstreeks het jaar 1660 kwam in Engeland een natuurlijke geschiedenis uit , getiteld " Britannia Baconica" en geschreven doorCHILDREY, waarin voor het eerst op ondubbelzinnige wijze meldingwerd gemaakt van een verschijnsel , dat in vele opzichten den vriendder natuur belangstelling kan inboezemen en dat wij in het volgendopstel tot ons onderwerp gekozen hebben. Het bedoelde verschijnselbehoort, van den eenen kant , tot de minst bekende en verklaarde vanden sterrenhemel van den anderen kant , tot diegene , welke hetmeest onder het bereik vallen van hen , die , hoewel niet tot de sterrenkundigen van beroep behoorende , echter tot de " vrienden " dier wetenschap kunnen geteld worden. Het verschijnsel is daarom voor delezers van dit Album niet van belang ontbloot. CHILDREY beschrijfthet met de volgende bewoordingen , die wij aan HUMBOLDT's Kosmos (I.pag. 409) ontleenen.en,____— en ikongeveer ten 6 ure"Iets anders , dat ik aan de aandacht der mathematici aanbeveelis , dat in Februari , en een weinig voor en na deze maandheb het vele jaren na elkander waargenomendes avonds , als het daglicht den horizon heeft verlaten , een zeer goedzichtbare streep van schemerlicht zich naar het zevengesternte uitstrekten dit zelfs schijnt te bereiken... Men ziet zulk een streep niet ineen ander deel des jaars (voor zoover ik kon bemerken) , noch een21326 HET ZODIAKAAL OF DIERENRIEMSLICHT.andere op den genoemden tijd . Ook geloof ik dat deze in dien tijd steedszichtbaar geweest is en zal blijven. Maar welke de oorzaak er van in denatuur zij , kan ik nog niet vatten , doch laat dit aan later onderzoek over. "Het schijnt dat op de waarneming van CHILDREY door de " mathematici" weinig acht is geslagen , want, voor zoover bekend , werd hetverschijnsel eerst ongeveer twintig jaren later door EIMMART te Neuremberg en ruim 30 jaren later door GIOVANNI DOMÉNICO CASSINI te Parijsop nieuw ontdekt. De laatste , dikwijls de eigenlijke ontdekker genoemd,heeft zich zeer verdienstelijk gemaakt door gezette waarneming vanhet door hem met den naam van Zodiakaallicht bestempelde verschijnsel , welken naam wij beneden zullen verklaren . Nog in onzen tijdworden zijne observaties aangehaald.Na CASSINI is het zodiakaallicht door verscheidene onderzoekers totpunt van studie gemaakt , en in onze dagen wordt er meer dan vroeger aan die studie gearbeid. Een in 1875 verschenen uitgebreid werkvan den door zoo velen hooggeschatten , in ' t vorig jaar te middenvan zijne , tot in zijn hoogen ouderdom met jeugdig vuur volgehouden werkzaamheden , plotseling weggerukten hoogleeraar EDUARD HEISte Munster en een geschrift van den italiaanschen geleerde , prof. SERPIERI,kan ik hier , als bewijzen van de verhoogde opmerkzaamheid , doorde geleerden aan dit belangrijke natuurverschijnsel betoond, aanvoeren.Beide werken zijn mij door prof. HEIS , op wiens verzoek ik eenigewaarnemingen op zodiakaallicht en aanverwante verschijnselen volbracht , toegezonden , kort voor dat de dood hem wegnam. Zij zijnmij een dierbaar aandenken aan een eerbiedwaardigen raadsman , diedoor woord en voorbeeld zijne vurige liefde voor de wetenschap dernatuur aan anderen wist mede te deelen en daardoor jongere krachten wist op te wekken om zijne voetstappen te drukken. De titel vanhet werk van prof. HEIS is: Zodiakallicht- Beobachtungen in den letzten29 Jahren , 1874-75 , en die van het geschrift van prof. SERPIERI luidtin onze taal: Het zodiakaallicht , zijne wetten en zijne cosmisch- atmospherische theorie , afgeleid uit de waarnemingen van G. JONES , door P.A. SERPIERI , directeur van het meteorologisch observatorium te Urbino.Inderdaad bevatten beide werken het hoofdzakelijkste , waarmede inde laatste jaren onze kennis van het natuurverschijnsel werd verrijkt.Bestaat de inhoud van het eerste grootendeels uit cijfers , het tweedeis meer betoogend van aard. Uit beide is voornamelijk ontleend , watik hieronder zal trachten duidelijk te maken.HET ZODIAKAAL- OF DIERENRIEMSLICHT. 327Ik zal daartoe beginnen met mijne lezers eene beschrijving te gevenvan het zodiakaallicht , zooals het door hen zelven zou kunnen worden waargenomen , wanneer de omstandigheden daartoe medewerkten.Te dien einde zou men zich het gevoegelijkst in een der maandenFebruari , Maart of April , des avonds als het donker genoeg geworden is om de sterren der derde en vierde grootte te onderscheiden ,moeten begeven buiten de door gas verlichte atmospheer der stad , zoomogelijk op een boven de lagere nevels verheven plaats , met het gezicht naar het westen. Men zal dan , vooral nadat het oog door dedonkerheid eenigermate gevoelig geworden is , weldra eene schoone lichtpiramide ontwaren , die ongeveer daar , waar de zon is ondergegaanmet een breeden voet op den horizon rust en zich noordelijk , of aande rechterzijde , in het nog altijd aanwezige schemerlicht verliest , terwijl ze zich naar het zuiden of aan de linkerhand onder zekere hellingop den horizon opwaarts uitstrekt en , in een meer of minder duidelijke spits , hooger aan den hemel uitloopt. 'Volgt men het verschijnsel langer , dan ziet men het verdwijnen of,zooals bijv. prof. KAISER het uitdrukte , men bemerkt ( of meent althans te bemerken) dat het de dagelijksche wenteling van den hemelbol volgt. We zullen echter later zien of hierop niet wat valt af tedingen. De helderheid van het licht is niet groot , de kleur meestalwit , soms naar het geele of roode trekkende. De verlichte deelenkunnen helderder zijn dan de helderste plekken van den melkweg. Desterren zijn door het zodiakaallicht heen bemerkbaar , echter flauwerdan gewoonlijk. Men kan dit bespeuren door sterren in en buiten depiramide met elkander te vergelijken , indien zij op dezelfde hoogteboven den horizon staan en haar licht dus evenzeer door de aardatmospheer wordt verzwakt. Het gebeurt dan meermalen dat eene ster inhet zodiaklicht geplaatst flauwer is dan een andere er buiten , terwijl zij ingewone gevallen juist de helderste van beide blijkt te zijn. De sterren , diezich in en om de lichtpiramide vertoonen , geven het gemakkelijkstemiddel aan de hand om den loop der grenzen en de ligging der spitsop een sterrenkaart over te brengen. Bij eene poging daartoe bemerktEen schoone , hoewel niet alle bijzonderheden van het dierenriemslicht vertoonendeafbeelding bevat MÜLLERS Cosmische Physik. Een teekening van mij zelf , naar mijnewaarneming van 22 Febr. 1875 ( Wochenschrift f. Astr. 1875 , No. 11 ) , die bijnaalle onderdeelen der piramide in een landschappelijke voorstelling weergeeft , kon totmijn spijt , wegens de groote kosten , niet bij deze verhandeling in plaat worden gebracht.328 HET ZODIAKAAL- OF DIERENRIEMSLICHT.men gewoonlijk dat de zuidelijke , dus linker-grens , veel scherper isdan de noordelijke of rechter en met grooter zekerheid kan wordenbepaald. Is dit laatste bij een deel der grens niet wel mogelijk , danbepaalt men op die hoogte de sterren , die zich zonder twijfel in enbuiten het zodiakaallicht bevinden. Bij een geringe kennis van desterrenbeelden zijn dergelijke waarnemingen door iederen belangstellendein de wetenschap te volbrengen , en zijn ze dan ook vroeger doorwijlen prof. ARGELANDER en KAISER zeer aanbevolen , door den laatsteo . a. in zijn: Handleiding voor de vrienden der Sterrekunde. Vooral zijdie buiten wonen hebben tot dergelijke , de daaraan besteede moeiteruim beloonende waarnemingen , uitmuntende gelegenheid.Indien men zich de moeite getroost , in den herfst voor het morgenkrieken op te staan , zal men een dergelijke lichtpiramide in het oostenkunnen zien , die zich ongeveer even ver boven den horizon verheft;ja , er zijn in onze breedten dagen , waarop men ' s morgens het oostelijke en ' s avonds het westelijke zodiakaallicht kan waarnemen. Zoo5040302020Sterrek. Breedte.NoortelykeGrensAls10 SAV 23 enEcliptica.ZohMg 21 Dec. 1851Fig. 1 .Waargenomendoor prof. HEIS.SC GT le #01020Zuid350 340 330 320 310 300 290 280 270 260 250 240 2301220 210 200 Sterrek.Lengte.zag prof. HEIS , ' s avonds van den 23sten Dec. 1851 , ten 7 ure, het zodiakaallicht aan den westerhorizon en den volgenden morgen om 5uur dat aan den oosterhorizon. JONES zag eveneens , in den nachtvan 4 op 5 Juli en van 5 op 6 Juli 1854, ' s avonds en ' s morgens debeide lichtpiramiden.1Van de tijden van CASSINI af tot ongeveer den aanvang onzer eeuwwas de kennis omtrent het onderhavige verschijnsel niet grooter danmet het nu meegedeelde overeenkomt. Natuurlijk begon men al spoedig hypothesen op te bouwen omtrent zijn wezen. De op sterrenkaartenFig. 1. geeft een schets van de op dezelfde kaart overgebrachte grenzen , uit dezewaarnemingen afgeleid ,HET ZODIAKAAL- OF DIERENRIEMSLICHT. 329of hemelgloben overgebrachte grenzen hadden aangetoond dat de lijn ,die men zich midden tusschen die grenzen kan denken, de as der piramide , vrij wel langs de ecliptica of den schijnbaren zonsweg valt , ofschoon zij soms daarvan eenigermate afwijkt (zie fig. 1 ) . Aangezien dezeecliptica midden door den zodiak of dierenriem loopt , begrijpt men nugemakkelijk waar CASSINI den naam van afleidde , dien hij aan het verschijnsel gaf. Het aanwezig zijn eener avondpiramide in ' t voorjaar en eenermorgenpiramide in ' t najaar werd gemakkelijk uit den stand der eclipticaten opzichte van den horizon verklaard. Deze ecliptica, d. i . de groote cirkeldien de zon, in haren schijnbaren jaarlijkschen loop, tusschen de sterren aanhet hemelgewelf beschrijft, loopt, op een herfstavond, van den westerhorizononder zulk een flauwe helling met dien horizon opwaarts, dat de langs haaruitgestrekte lichtpiramide door de dampen , die zich bijna altijd aan dengezichteinder ophoopen , aan het oog wordt onttrokken . Daarentegenmaakt die zelfde ecliptica op een herfstmorgen , vóór het opkomender zon aan den oosterhorizon , den grootst mogelijken hoek daarmede enheeft de lichtpiramide alsdan den gunstigsten stand voor de waarneming.Het omgekeerde heeft in het voorjaar plaats. Wie zich een denkbeeldwil vormen van de uitdoovende kracht dezer dampen aan den horizondenke slechts aan de verzwakking van het licht der zonneschijf bij hetondergaan van dit hemellicht , die voldoende is om het oog te veroorloven den alsdan afgeplatten vorm der schijf te bespeuren.Dat men dus in het voorjaar alleen ' s avonds een piramide waarnam , die schijnbaar na de zon onderging en die dus, naar ' t scheen ,de zon in haar dagelijksche beweging volgde , bewees niet dat er ookgeene voor de zon opgaande , haar in de dagelijksche beweging voorafgaande piramide aanwezig was , maar alleen dat de laatste alsdan inte ongunstigen stand was om gezien te worden. Met eenig recht nammen dus het bestaan van een met flauw licht bedeelde lensvormige figuur aan , welke zich ter weerszijden van de zonneschijf, ongeveerlangs de ecliptica uitstrekte en die overdag , door de sterke verlichtingder luchtdeeltjes , onzichtbaar was , even als de sterren dit alsdan zijn .De pogingen om bij totale zoneclipsen iets van deze lensvormige figuurte zien waren onvruchtbaar , doch dit negatieve resultaat strekte zichook uit tot de sterren der 3de en 4de grootte , die , gelijk wij gezienhebben , zich te gelijk met het zodiakaallicht beginnen te vertoonen ,en het zal toch wel niemand in de gedachte komen, uit die onzichtbaarheid af te leiden, dat genoemde sterren alsdan werkelijk niet aanwezig330 HET ZODIAKAAL- OF DIERENRIEMSLICHT.zijn. Bovendien is de oorzaak der onzichtbaarheid dezer sterren bij eentotale eklips , de te sterke verlichting onzer atmospheer door den nietverduisterden buitensten dampkring der zon , meer dan voldoende omeene niet- verschijning van het zodiakaallicht aan weerszijden der verduisterde zonneschijf te verklaren. Men meende aldus, tot vóór de verschijning van het werk van SERPIERI , de aanwezigheid dezer lensvormigelichtende figuur om de zonneschijf, langs den zodiak uitgestrekt , temogen aannemen , en men beproefde alras een hypothese op te stellenomtrent haren eigenlijken aard. CASSINI zelf zag in het zodiakaallicht eendoor de omwenteling met het zonnelichaam sterk afgeplatten dampkringder zon , waarvan de deeltjes het zonnelicht terugkaatsen. Hij meende hiertoe te moeten besluiten uit eene overeenstemming in ligging, die hij aanhet zodiakaallicht met den aequator der zon toeschreef. Viel deze aequatormet de ecliptica, dus met het vlak samen, waarin wij ons met de aarde om dezon bewegen en dus de zon schijnbaar in een jaar tijds om ons wentelt , danzouden wij dien door de beweging der zonnevlekken aangeduiden aequatorsteeds als een rechte lijn in de richting der ecliptica op de zonneschijfzien geprojecteerd. Daar echter de zonsaequator met het eclipticavlakeen hoek maakt , ziet men de eerste slechts tweemalen in ' t jaar als eenrechte lijn , namelijk dan als de aarde zich in de lijn bevindt, volgens welkede vlakte des zonsaequators die der ecliptica snijdt ( 10 Juni en 10 Dec.) ,en anders altijd als een ellips , ovaal of langrond , waarvan de lengteof groote as verschillende afwijkingen van de ecliptica hebben kan.CASSINI nu meende uit zijne waarnemingen te mogen besluiten tot hetbestaan van gelijktijdige , even groote afwijkingen van de ecliptica bijhet zodiakaallicht en bij den zonsaequator. Naar hij meende , viel dusde platte uitbreiding van het lensvormige lichaam met den aequatorder zon te zamen , gelijk zou moeten geschieden als deze uitbreidinghet gevolg was van een rotatie of aswenteling om dezelfde as , waaromde zon zelve draait. Geen wonder dat de hypothese van CASSINI goedwerd ontvangen en later, in de eerste helft der vorige eeuw, door DEMAIRAN werd gebruikt bij zijne verklaring van het noorderlicht. DEMAIRAN nam hierbij aan, dat de atmospheer der zon zich soms tot voorbijde aarde uitstrekte en dat hare deeltjes zich met de atmospheer onzerplaneet konden vermengen. Er was eenige grond voor de eerste onderstelling , wanneer men de hypothese van CASSINI als waar beschouwt.Het is toch duidelijk dat de uiterste rand der afgeplatte zonsatmospheer zich alsdan des te verder van de zon moet verwijderen , naar-HET ZODIAKAAL- OF DIERENRIEMSLICHT. 331mate het zodiakaallicht zich met zijn spits verder van de zonneschijfaan den hemel vertoont , en uit den laatsten afstand , in booggraden uitgedrukt , kon men gemakkelijk nagaan , hoe groot de eerste is in deelen.van den afstand der aarde tot de zon. Is de spits van het zodiakaallichtbijv. 27° van de zonschijf verwijderd, dan moet , naar de hypothese vanCASSINI , de uiterste rand der afgeplatte zonsatmospheer tot de loopbaanvan Mercurius , bij 45 ° tot die van Venus , bij 90 ° tot die der aardereiken , en daar die spits nu zelfs tot 100 ° afstand van de zon gezienwas , gaf dit aan DE MAIRAN het recht om te beweren , dat de zonsatmospheer zich soms met die der aarde kan vermengen , waaruit hij danweer het noorderlicht meende te kunnen afleiden .Zoodra echter een hypothese in strijd blijkt te zijn met een bekendenatuurwet of met een goed geconstateerd feit , moet zij vallen; en zooviel ook de hypothese van CASSINI en tevens die van DE MAIRAN voorde opmerking , door LAPLACE gemaakt , dat , ten gevolge van de wettender mechanica , de atmospheer der zon zich nimmer zoover kan uitstrekken , zelfs als de loopbaan van Mercurius.Het is toch uit de waarneming der zonnevlekken gebleken dat ditlichaam in ongeveer 25 , dag om zijne as wentelt. In dezen tijd zouden ook alle deeltjes zijner atmospheer om die as moeten draaien. Hoeverder zij zich daarbij van die as bevinden , des te grooter cirkelomtrekken zouden zij moeten beschrijven , waarvan het noodzakelijk gevolg is , dat de ' t verst van de omwentelingsas gelegen deeltjes degrootste lineaire snelheden zouden bezitten. Nu heeft ieder deeltje, datin een cirkel om een as draait, de neiging om zich in de richting der raaklijn aan den cirkel te verwijderen , en deze neiging wordt grooter , als zijnesnelheid bij die draaiing grooter wordt. Inderdaad zou zulk een deeltjeonmiddellijk aan deze neiging voldoen , als er niet eene naar ' t middelpunt trekkende kracht aanwezig was (de aantrekkingskracht van hetzonnelichaam) , waardoor het deeltje naar de as wordt getrokken. Dezelaatste echter wordt zwakker naarmate het deeltje verder van het middelpunt, dus van de omwentelingsas komt te liggen , en deze verzwakking geschiedt in veel sterker verhouding dan die , waarin de afstand.tot de omwentelingsas toeneemt. Daar nu de neiging van het deeltjeom zich van de omwentelingsas te verwijderen toeneemt , en de , dezeneiging bestrijdende , aantrekkingskracht afneemt met de vergrootingvan den afstand tot de genoemde as , zoo moet er eindelijk zulk eenafstand gevonden worden , waar beide oorzaken juist in evenwicht zijn ,332 HET ZODIAKAAL- OF DIERENRIEMSLICHT.en dáár voorbij komende , zullen de deeltjes der zonsatmospheer metwiskundige zekerheid zich in de wereldruimte verspreiden en niet meertot de zon blijven behooren. Hoe sneller de zon om hare as gedachtwordt te draaien , des te dichter komt deze evenwichtsgrens bij haar teliggen. Bij iederen omwentelingstijd , dien men aannam , zou een andere grootst mogelijke uitbreiding der zonsatmospheer behooren. Watvoor één deeltje geldt , zou ook voor een verzameling van deeltjes gelden. De afstanden , waarop de verschillende planeten van de zon omdeze wentelen , hangen door dezelfde wet samen met den tijd , waarinze die wentelingen volbrengen , want bij haar bestaat ook dat evenwichttusschen de twee genoemde werkingen. Nu is de dichtst bij de zon geplaatste planeet: Mercurius. Zij volbrengt haren omloop in 88 dagen.Liep zij sneller , zoo zoude zij zich verder van de zon verwijderen . Eendeeltje van de atmospheer der zon zoude op den afstand van Mercuriusin dat geval verkeeren , het zoude in 25 dag , dus te snel omloopen.Daarom kan de uiterste rand der afgeplatte zonsatmospheer zich onmogelijk tot de Mercurius- baan uitstrekken. Het zodiakaallicht strekt zichverder uit en kan dus niet als uiterste zonsatmospheer worden opgevat.Was hiermede de hypothese van CASSINI gevallen , weldra kwam eenandere haar vervangen , en deze heeft zich tot in onze dagen gehandhaafd.Ik zal trachten haar uiteen te zetten. Vooraf echter dienen wij eenblik te slaan op de na den val der hypothese van CASSINI , dat is nahet einde der voorgaande eeuw, gedane nieuwe waarnemingen vanhet zodiakaallicht. Vooral die in de heete luchtstreek volbracht , vermeerderden de kennis aangaande zijne eigenschappen. ALEXANDER VONHUMBOLDT merkte bij zijne reizen op , dat het in die gewesten eenregelmatig , iederen avond en morgen terugkeerend verschijnsel was.Hij beschrijft in zijn beroemden Kosmos het voorkomen , dat ditaan den waarnemer biedt , die in den heeten aardgordel zijne opmerkzaamheid schenkt aan de lichten van den nachtelijken hemel. "Deveel sterkere lichtkracht, " zegt deze groote geleerde , "die het zodiakaal- licht in Spanje , aan de kusten van Valencia en in de vlaktenvan Nieuw-Castilie vertoont , had mij er reeds toe doen overgaan ,het geregeld waar te nemen. De helderheid van dit licht , ik zou kunnen zeggen: van deze verlichting , nam nog op verrassende wijze toe ,naarmate ik den aequator naderde , hetzij over het vaste land vanAmerika , hetzij in de Zuidzee. Door de altijd droge en doorschijnende lucht van Cumana, in de prairieën of Llanos van Caracas , opHET ZODIAKAAL- OF DIERENRIEMSLICHT. 333de hoogvlakten van Quito en op de meren van Mexico , in ' t bijzonder op hoogten van 2500 tot 4000 meters , waar ik langen tijd konverblijven , zag ik het zodiakaallicht somtijds de schoonste gedeeltenvan den melkweg , namelijk die tusschen het schip Argo en den Schutter , of, om ons tot deelen van den hemel te bepalen die in het N.halfrond zichtbaar zijn , die tusschen den Arend en de Zwaan , in helderheid overtreffen. "0Het is niet te verwonderen dat de zichtbaarheid van het zodiakaallichtin de tropische luchtstreek het geheele jaar door , behalve aan de grootere doorschijnendheid der lucht , hoofdzakelijk werd toegeschreven aanden grooteren hoek, dien de ecliptica in die streken voortdurend met denhorizon maakt. Terwijl voor de gemiddelde geographische breedte vanons land deze hoek tot 14 ° kan afnemen en hoogstens 61 ° kan zijn ,wisselt hij onder de linie van 66 , tot 90 ° af. IJverige waarnemers ,die geen moeite schuwen om onze kennis van een raadselachtig natuurverschijnsel te vermeerderen , gelijk wijlen prof. HEIS en de heerWEBER te Peckeloh , hebben bewezen dat ook in onze breedten hetzodiakaal-licht veel menigvuldiger zichtbaar is dan in de handboekente lezen staat. In het straks genoemde werk van den eerste lees ik:"Pag. 59 en 60 bevatten een verzamelstaat zoowel van de door mijte Aken en Munster als van de door WEBER te Peckeloh waargenomenverschijnselen , gerangschikt naar groepen van 5 dagen , van maandenen van jaren ... Hieruit blijkt dat te Munster het zodiakaallicht , metuitzondering van drie vijfdaagsche groepen , zelfs omstreeks den tijdder kortste dagen , het gansche jaar door waargenomen werd."Dat niet alleen in de tropische luchtstreek het zodiakaallicht wel eenshelderder dan de melkweg gezien wordt, bewijst o. a. de waarneming vanWEBER op 3 Mrt. 1869 en 26 Febr. 1867 ' s avonds , die van SCHMIDT teAthene in April 1862, waarbij staat opgeteekend dat het sterker schitterde dan de even hoog staande deelen des Melkwegs in het schip Argoen in Cepheus. Hetzelfde werd door mijn broeder en mij op 26 en 31Mrt. 1867 hier te Groningen waargenomen. Bij de eerste dezer waarnemingenteekende ik nog op: "nadat een gaslantaarn op een tiental metersafstands zich op het licht projecteerde , was het zodiakaallicht nog zonder twijfel te zien." Ook den 22 Febr. 1875 zag ik het helderder dande schoone deelen van den Melkweg tusschen de Zwaan en Cassiopeia ,ofschoon deze hooger aan den hemel stonden. ( Wochenschrift f. Astr.onder red. van Prof. HEIS enz. 1875 , blz. 87.)334 HET ZODIAKAAL- OF DIERENRIEMSLICHT.In het begin onzer eeuw , nadat LAPLACE de onmogelijkheid der verklaring van CASSINI had aangetoond , kwam men tot een ander denkbeeld , dat reeds in het begin , vóór CASSINI, door FATIO DE DUILLIER teGenève was uitgesproken , volgens ' t welk het zodiakaallicht zou veroorzaakt worden door een groote menigte kleine , om de zon in allerleibanen wentelende lichaampjes , te klein om ieder op zich zelf zichtbaar te zijn , maar op dezelfde wijze als de niet afzonderlijk zichtbaresterretjes , waaruit de Melkweg is samengesteld , voor het oog vanden waarnemer een wolkachtig aanzien verkrijgende. Ieder dier uiterstkleine planeetjes zou dus den omloopstijd bezitten , die met zijn gemiddelden afstand tot de zon overeenkwam. De gezamenlijke lichaampjeskonden aldus een geheel van lensvormige , maar veranderlijke gedaantevormen , dat uit de naar den tijd des jaars verschillende standplaatsender aarde onder verschillende vormen gezien moest worden. Tot ondersteuning van dit eenvoudige denkbeeld kwamen de waarnemingenvan LIAIS , in 1872 aan de Acad. des Sciences te Parijs medegedeeld . Dezeastronoom, die met zijne talentvolle vrouw eenigen tijd in Brazilië verblijf hield en zijne observaties in een "l'Espace Celeste" getiteld werkpubliceerde , dat door hare hand met vele fraaie figuren werd versierd ,heeft de spectraalanalyse op het zodiakaallicht toegepast. Volgens hem ishet spectrum der lichtpiramide onafgebroken ( Comptes Rendus , 1872 , p .262) van rood tot violet , en om het geheel op het zonnespectrum tedoen gelijken , welk laatste het geval moest zijn , als het licht slechtsteruggekaatst zonlicht was , ontbrak er slechts aan , dat men er de bekende donkere Fraunhofersche lijnen in zien kon , die voor het zonnelicht karakteristiek zijn . Het ontbreken dezer lijnen schrijft LIAIS echter aan de zwakke lichtkracht der piramide toe. Ook ARTHUR W. WRIGHT ,in Amerika, nam het zodiakaallicht spectroskopisch waar en beschrijft hetspectrum als in zoover op dat der zon gelijkende , dat zelfs eenigeFraunhofersche strepen daarin door hem gezien zijn (Naturf. VIIN° 40. Zie ook Naturf. V 107 , 288 , 307.) Ook proeven over polarisatie van het zodiakaallicht , door WRIGHT genomen , gaven uitkomsten die met de planetarische hypothese in overeenstemming waren.(Naturf. 1874, N° 29) . Hoe belangrijk deze proeven ook zijn , verbiedtons het bestek dezer verhandeling er dieper in door te dringen. Alleenvermelden we , dat volgens WRIGHT het zodiakaallicht lichtstralen uitzendt, die gepolariseerd waren in een vlak gaande door de zon , eenfeit dat een terugkaatsing van zonlicht door de deeltjes van hetHET ZODIAKAAL- OF DIERENRIEMSLICHT. 335zodiakaallicht bewijzen zou , als het boven alle bedenking verhevenware. Geen wonder dat dus de tweede onderstelling omtrent het wezen van dit verschijnsel meer en meer aan vastheid scheen te winnen . Zijwerd alleen in zooverre door sommigen gewijzigd , dat het zodiakaallichtveroorzaakt zou worden niet door een lensvormig de zon omgevendemassa van ontelbare kleine planeetjes , maar door een min of meer plattenring , die, binnen de baan der planeet Mars , door dergelijke planeetjesom de zon zou worden gevormd. Het is deze ring waarop HUMBOLDTin het eerste deel van zijn Kosmos ( I. p . 88) doelt op de volgendeplaats , die ik niet kan nalaten te vertalen."De prachtvolle gordels van den zuidelijken sterrenhemel tusschende parallelen van 50 ° en 80° zijn bijzonder rijk aan nevelsterren ensaamgehoopte , niet oplosbare nevelvlekken. Van de twee Magellaansche wolken , die om de aan sterren arme , verlaten zuidpool wentelen , vertoont zich vooral de grootste , naar de nieuwste onderzoekingen ,als een verwonderlijke ophooping van sterrengroepen , van deels bolvormige hoopen van nevelsterren in allerlei grootte , en van onoplosbare nevelvlekken , die , terwijl zij eene algemeene verlichting van hetgezichtsveld teweeg brengen , den achtergrond van het tafereel vormen.De aanblik dezer wolken , van het stralende sterrenbeeld ' t schip Argo,van den melkweg en van de sterrenbeelden Centaurus en het ZuiderKruis , ja de landschappelijke bevalligheid van den geheelen zuidelijkenhemel , hebben bij mij een onvergetelijken indruk achtergelaten . Hetzodiakaallicht , dat piramidaal opstijgt (eveneens in zijuen zachten glanshet eeuwige sieraad der tropische nachten) is òf een groote , tusschenVenus en Mars wentelende nevelring òf, doch met minder waarschijnlijkheid , de uiterste laag der zonsatmospheer."Het laatste denkbeeld is spoedig ook door HUMBOLDT geheel verlaten.Inmiddels kwamen nieuwe feiten den gezichtskring, ook met betrekking tot dit natuurverschijnsel, op nieuw uitbreiden. HUMBOLDT maakte in1845, in zijn Kosmos ( I pag. 144) melding van een verschijnsel dat zich ,tegelijk met het avond- zodiakaallicht des westelijken hemels, aan den oostelijken horizon vertoonde, toen hij in ' t begin dezer eeuw van Lima, overzee , naar de westkust van Mexico voer, en dat hij als een weerspiegelingvan het westelijke zodiakaallicht beschrijft met de volgende woorden, dieEr staat hier eigenlijk Aarde , maar dit is blijkbaar een schrijffout. Op pag . 95spreekt H. zelf van Venus en Mars .336 HET ZODIAKAAL- OF DIERENRIEMSLICHT.ik in SCHIAPARELLI's werk over de vallende sterren vermeld vind, en dieontleend zijn aan een opstel van HUMBOLDT in de Astron. Nachr. Nº 989."Terwijl het licht in het W. zeer helder was, namen wij steeds eenwitachtigen , eveneens piramidalen schijn in ' t O. waar. Deze was zoosterk, dat hij tot zekeren graad de helderheid des hemels op de duidelijkste wijze verhoogde. Zelfs de matrozen waren verwonderd over dezendubbelen lichtschijn in het W. en het O., en ik hel er toe over om tegelooven , dat deze witachtige glans in ' t O. de weerschijn was van hetwerkelijke zodiakaallicht in ' t W. Ook verdwenen beiden te gelijker tijd . "HUMBOLDT noemde dezen weerschijn den Gegenschein; maar dezen naamgaf men later aan een ander verschijnsel , waarom wij ons aan het woord"weerschijn" zullen houden, zonder daarom de verklaring van HUMBOLDTaan te nemen , die toch eigenlijk slechts een naam is , even als de doorhem uitgevonden naam van magnetisch onweder voor het noorderlicht.In 1854 ontdekte BRORSEN , op de sterrewacht te Senftenberg in Bobemen , den eigenlijken Gegenschein of tegenschijn , zijnde een flauwe lichtschemering met vervloeiende grenzen , die in of bij de ecliptica , bijnajuist tegenover de zon schijnt te staan , en dus even als deze , maaraltijd tegenover haar , de beelden van den zodiak of dierenriem doorloopt. Hij nam dit licht in de maanden Februari , Maart , April ofSeptember , October , November waar. Deze tegenschijn is veel moeilijkerte zien dan de gewone zodiakaallicht- piramide. Prof. HEIS zocht er teMunster lang te vergeefs naar , tot hij eindelijk de moeite nam, tegenmiddernacht zich buiten de sfeer der gasverlichting te begeven. Zijneeerste waarneming is van Februari 1869 , de laatste van Februari 1875 ,in welk jaar zijne rheumatische aandoeningen hem ook de gewone, van 1847af volgehouden waarnemingen van het zodiakaallicht deden staken. Hierom deed hij een beroep op zijn jongere vrienden en ontving ook ik vanhem een uitnoodiging , om mij aan zodiakaallicht en tegenschijn gelegen telaten liggen. Het gevolg waren eenige waarnemingen , door mij in hettoenmaals nog door HEIS geredigeerde Wochenschrift gepubliceerd , opbeide verschijnselen, in de jaren 1874, '75 en '76 . Mijne op p. 295 , in de noot,besproken teekening der zodiakaallicht- piramide heeft op een dier waarnemingen betrekking. Wil men den tegenschijn zien , zoo begeve men zich, tegenmiddernacht , als het tegenover de zon gelegen punt des sterrenhemels hetboogst boven den horizon staat , buiten de gasverlichting der stad , waarhetoog eerst gedurende ongeveer een kwartieruurs door de afwezigheidvan alle kunstlicht gevoelig genoeg moet gemaakt worden , om flauweHET ZODIAKAAL- OF DIERENRIEMSLICHT. 337lichtindrukken te kunnen ontvangen. Men wordt dan in de eersteplaats , als men een helderen nacht heeft uitgekozen , beloond doorden ongekenden glans , waarmede de hemellichten rondom den waarnemer schitteren en waarvan zij , die den sterrenhemel zelden anderszagen dan als bewoners eener stad , geen denkbeeld hebben. Richt mennu zijne blikken naar de plaats , waar de ecliptica door de bekende sterrenbeelden wordt aangewezen en tevens naar het zuiden , zoo zal mensoms een flauwen lichtschijn ontwaren tusschen sterren die men kanopgeven , zonder , zooals ik het ten minste ondervond , in staat te zijneen bepaalde gedaante aan het verschijnsel te bemerken. Prof. HEIS enanderen zagen het echter in elliptischen vorm , met de groote as langsde ecliptica , en het is mogelijk dat de minder heldere lucht mijnerdicht bij de zee gelegen woonplaats oorzaak is , dat het daar minderduidelijk te zien is. De beste tijd des jaars is , voor onze breedte , dieder maanden November en December , daar het tegenpunt der zon danhet hoogst in het zuiden komt te staan. Men bespeurt den tegenschijnniet meer , als deze zich met de vertakkingen van den melkweg vereenigt , en soms was de glans der planeet Jupiter waarschijnlijk oorzaak dat hij niet zichtbaar was. BRORSEN zag het verschijnsel ook inFebruari , Maart en April met toenemenden glans , en noemt den voorjaars-tegenschijn veel sterker dan den herfst-tegenschijn. Ik heb vergeefsgetracht dit licht in Februari 1875 te zien , ofschoon de lucht er tusschenbeiden zeer gunstig voor scheen , en ik het in November en December 1874 zonder twijfel had bespeurd en zijne plaats tusschen de sterren had bepaald. Den 10den Maart 1875 nam ik het weder waar , maarin April was het mij onmogelijk er iets van te zien . De planeet Jupiter en de lagere stand van het tegenpunt der zon meende ik hierbijals oorzaken te moeten in rekening brengen. Ook was prof. HEIs ditmet mij eens. Hij zelf had in 1869 , 1870 en 1874 den tegenschijn, bijMunster , in de maanden Januari , Februari , Maart , April en December ,op elf avonden gezien. In Italië , dat door zijn zuidelijker ligging endoorschijnenden dampkring voor dergelijke waarnemingen , mits buitende steden , zeer gunstig is, werd het verschijnsel door den , wegens zijneontdekkingen nopens de vallende sterren , zoo beroemden prof. SCHIAPARELLI en door zijnen vriend prof. SERPIERI gezien. De eerste zegt inzijn Astronomische Theorie der Vallende Sterren (Duitsche vertaling ,pag. 192): " De waarneming is dan vooral gemakkelijk , wanneer hetcentrum er van in den Leeuw en de Maagd staat; men ziet het zeld-338 HET ZODIAKAAL- OP DIERENRIEMSLICHT.zamer wanneer het in den Waterman en de Visschen is . " Het eerstenu heeft plaats in Februari , Maart en April , het laatste in het najaar ,en dit strookt dus met BRORSEN's bevinding.Nog een derde lichtverschijnsel kwam zich bij de zodiakaallicht-piramideen den tegenschijn voegen , en ofschoon door sommigen , b. v.door SCHIAPARELLI, tot dezen laatsten gerekend , schijnt het mij om eene waarneming van EYLERT voorzichtiger , dit voorshands niet te doen. Ik bedoeleen bandvormige verlichting der geheele of gedeeltelijke ecliptica , doorde Duitschers eene "Ueberbrückung der Ekliptik" genoemd , en door sommigen voor een uitvloeisel des tegenschijns aangezien. Dit verschijnselis zeldzamer. Ik mocht het eenmaal, in den helderen nacht van 2 December 1874, ten 10 , uur ' s avonds, zeer duidelijk aanschouwen , vanden toren onzer R. H. B. school , als een flauw lichtenden band , uiteen , op dat uur vreemd genoeg , op den westelijken horizon rustende ,vrij regelmatige , doch flauw lichtende piramide oprijzende en zichdoor de sterren van den Waterman , ter breedte van ongeveer 5º , tot aanden in het sterrenbeeld den Ram zichtbaren tegenschijn voortzettende.Deze zodiakaallichtboog, zooals men haar zou kunnen noemen , had toengeen verlengsel aan de andere zijde van den melkweg en duurde slechtseenige minuten. Ook den 10den November 1874 had ik een minder duidelijken lichtboog langs de ecliptica waargenomen , van het Zevengesternte , door den Ram, tot aan de ster a van de Visschen , des avondstusschen 11 en 12 ure. Later las ik dat de heer PERROTIN te Toulouse ,des morgens van denzelfden dag , de ecliptica verlicht had gezien vanden top van het morgen- zodiakaallicht tot aan de Plejaden of het Zevengesternte. Hieruit blijkt dat dien dag 180 ° der ecliptica aan ééne zijdeder zon verlicht geweest zijn; of als men aan de andere zijde er 90 °bij telt van de gewone zodiakaallicht-piramide , zoo bedroeg het geheeleverlichte of lichtgevende deel der ecliptica alstoen 270 ° of deel vanden geheelen cirkel- omtrek. ( Wochenschr. 1875 , S. 88.)Dergelijke zodiakaal-lichtbogen werden ook nog waargenomen doorSCHIAPARELLI, den 3den Mei 1862, ter breedte van 15 , door de sterrebeeldenTweelingen , Kreeft, Leeuw, Maagd , Weegschaal en Schorpioen, door SERPIERI 12 December 1873 (HEIS , Z. L. Beob , S. 51 ) , door HEIS reeds in1831 , zonder dat hij er echter verder bijzonder over nagedacht had.Hij had het verschijnsel toen als een smalle streep , op een band vancirruswolken gelijkende, beschreven , die den ganschen avond haren standtusschen de sterren langs de ecliptica behield . Ook HUMBOLDT zag inHET ZODIAKAAL- OF DIERENRIEMSLICHT. 339zijnen "weerschijn" waarschijnlijk slechts een deel van den zodiakaallichtboog. G. JONES Schreef uit Quito , een voor dergelijke waarnemingen zoo bijzonder gunstig gelegen stad (zie GOULD , American Journal , N° 100):"Ik zie hier iederen nacht en den geheelen nacht door , een lichtendenboog van ' t O. naar ' t W. , dwars door den geheelen hemel. Deze boog ,20° breed , is alle uren zichtbaar als de lucht helder is , maar is hethelderst en treffendst als de ecliptica loodrecht op den horizont is , alswanneer hij bijna op een tweeden melkweg gelijkt. Het is zonder twijfel ' t zodiakaallicht. " Merkwaardig is de waarneming van EYLERT , eenleerling van prof. HEIS , op zijne zeereis van Hamburg naar BuenosAyres , Kaapstad en Leith , den 8sten en 9den December 1873 , op 20°N. Br. en 30 W. L. gedaan en in de volgende bewoordingen medegedeeld (Zod. Licht-Beob. door HEIS , blz. 49) .8 Dec. " Heden werd zeer duidelijk door mij, als ook door den kapitein van ons schip , het zodiakaallicht als halve cirkel van den W. horizont tot aan het sterrenbeeld Orion gezien. "9 Dec. " Ook heden werd door mij en den kapitein het zodiakaal- licht alshalve cirkel gezien. Tot 340 ' sterrek. lengte is het zodiakaallicht zeer helderen ook in zijn verdere uitgestrektheid zonder twijfel zichtbaar. Om 9 u.35 m. zag ik een helderen lichtschijn in het sterrenbeeld den Stier ,dien ik geneigd ben in verband te brengen met den vroeger meermalen door mij te Munster gezienen tegenschijn van het zodiakaallicht. Tot nutoe is het mij niet gelukt dezen tegenschijn op lage breedten waar te nemen ,niettegenstaande den sterkeren glans , dien het zodikaallicht daar ontwikkelt. Heden ligt de lichtschijn , dien ik in den Stier waarnam , nietin den zoowel door den kapitein als door mij duidelijk gezienen halvencirkel van het zodiakaallicht , maar noordelijker. De tegenschijn heeftbij benadering den vorm eener ellips ..."Ik bedoelde zooeven deze waarneming , toen ik zeide dat het voorloopig voorzichtiger was om het verschijnsel van den tegenschijn nietmet dat van den zodiakaallichtboog te vereenzelvigen. Ook BRORSENzag (Wochenschr. 1875 , Nº 1. ) den tegenschijn , in December 1874 , verscheiden graden noordelijk van de ecliptica.Uit alle waarnemingen blijkt dat de tegenschijn meestal niet juisttegenover de zon staat , maar tot eenige graden van het juiste tegenpunt der zon kan afwijken. Bij de onzekerheid zijner grenzen is hierechter nog niet veel peil op te trekken.(Slot volgt. )DE GROND VAN NEDERLAND.DOORDr. T. C. WINKLER.(Vervolg en slot van blz . 307. )De alluviale gronden van ons land onderscheiden zich , behalvedoor hun samenstelling , ook vooral van de diluviale streken door hunvolkomen effene oppervlakte. De kustlanden van den Dollart en deWadden , de kleigronden van Groningen en Friesland , geheel Noorden Zuid- Holland en de Zeeuwsche eilanden , behooren tot het alluvium. Daartoe behooren ook de vlakke kleioevers der groote rivieren ,en de zoogenoemde groengronden langs de beken in zandige streken.En bovendien alles wat veen geheeten wordt , hetzij laag veen ofhoog veen , behoort tot het alluvium: het zijn allen hedendaagschevormingen , en allen liggen vlak. De dikte van ons alluvium is zeerverschillend. Op sommige plaatsen bedraagt zij slechts weinige decimeters , op anderen , zooals in Noord- Holland , is het alluvium wel 50 meterdik. Te Gorinchem heeft men een put gegraven van meer dan 100 meter diep , zonder het diluvium te bereiken: het alluvium is daar duszeker meer dan 100 meter dik.Een zeer groot gedeelte van ons alluvium bestaat uit veengrond.Het is bekend dat men het veen onderscheidt in laag en hoogveen. Laag veen noemt men dat hetwelk onder de lijn van hoogwater ligt , en dat dus dagelijks tweemaal door het zeewater overstroomdDE GROND VAN NEDERLAND. 341zou worden , indien er geen duinen en zeedijken waren , en hoog veennoemt men al het veen dat boven die lijn gelegen is. Het veen is eenzoo belangrijk gedeelte van den bodem van ons land , dat wij eenigszins uitvoerig over onze venen moeten spreken . In stilstaand watergroeien welig allerlei waterplanten: scheren , plompen , waterdrieblad ,fonteinkruid enz. De oevers en ondiepe plekken worden weldra bedektmet oeverplanten , zooals zwanebloemen , riet en sekgrassen , biezen ,enz. Jaarlijks sterven die planten af, en hare verrottende bladeren enstengels hoogen den grond op , en vervullen de kuilen . Weldra zietmen dat er mossen opslaan; vooral de zoogenoemde veenmossen ,Hypnum- en Sphagnumsoorten , wollegras en andere planten groeien ertusschen , en door het onophoudelijke sterven en op nieuw ontspruitenvan al die planten , ontstaat er eindelijk een laag plantaardige modder ,die men gewoon is veen te noemen. Nu vormen wel water- en oeverplanten de hoofdmassa van laag veen, en mossoorten die van hoog veen,maar in ' t algemeen is de voorwaarde voor het ontstaan van het veen voorbeiden dezelfde beiden vereischen een vochtigen bodem en plantengroei . Als het veen oud wordt , perst het gewicht van de nieuwe planten de oude overblijfselen vast ineen , en er ontstaat een zwarte , minof meer vaste massa in de diepte , terwijl de oppervlakte met heestersen boomen wordt bedekt. Zoo ontstaan er boschmoerassen, venenmet boomen. Door den opeenvolgenden groei van holpijp , riet , sekgrassen , drieblad enz. kan in een halve eeuw een water van een tottwee meter diepte met veen worden opgevuld . In de omstreken vanGiethoorn zijn vele voorbeelden dat er thans hooi gewonnen wordt opplekken waar de hooiers in hun jeugd met den hengel hadden staanvisschen. Uitgeveende plassen worden binnen een 70tal jaren wedermet een veenlaag bezet van 1 tot 2 meter dikte , zooals in de Langstraat in Noord-Braband is waargenomen.Het veen is een van die vormingen der aardkorst , waarvan de tijdvan ontstaan in ' t minst niet twijfelachtig is: alle venen zijn in hettegenwoordige tijdvak der aardgeschiedenis ontstaan. Daarom is hetook niet mogelijk dat er op een veen andere gronden liggen als dezulken die tot het alluvium behooren. Lage venen, door bouwgrond ensteigeraarde overdekt , komen zeer veel voor , onder anderen te Haarlem aan de oostzijde van het Spaarne , onder Amsterdam en op veleandere plaatsen. Laag veen , overdekt door klei uit zee- of brak waterbezonken , komt ook zeer veel in ons land voor. In Groningen en Fries22342 DE GROND VAN NEDERLAND.land is dit zelfs algemeen het geval. Langs de geheele kust van Overijsel ligt een breede strook veen, die overal met klei is bedekt. OmstreeksElburg ligt zeeklei op een veenlaag, die grootendeels uit een voormaligelzenbosch bestaat . Bij Monnikendam , in het uiteinde van het voormalige IJ , het Wijkermeer , bij Heemskerk en Krommenie , op deZuid-Hollandsche en Zeeuwsche eilanden en zelfs in Vlaanderen zijnoveral de veengronden door zeekleibezinkingen bedekt. Zeer dikwijlsook ligt het veen onder zand bedolven. Vooral is dit het geval langsde geheele duinreeks in Holland , overal waar veen en zand aan elkander grenzen. Daardoor komt het , dat men in de zoogenoemde zandgraverijen in de duinen , zooals in die bij Overveen , zeer dikwijlsveenlagen aantreft , die dan evenwel zeer moeilijk te herkennen zijnof als gewoon laag veen dat onder de duinen doorloopt , òf als voormalige duinpannen waarin eerst veengroei ontstaan is , en die latermet zand gevuld zijn geraakt. Door langdurige samenpersing is ditveen zoo vast geworden , dat het wel bruinkool gelijkt. Bij het stationVogelenzang wordt zelfs turf gewonnen uit zulk door duinzand overdekt veen , en op vele plaatsen komt bij het wegslaan der duinen opde kust dit veen voor den dag , zoodat het strand hier en daar nietzelden met brokken veen is bezaaid.Laag veen , door rivierklei bedekt , is algemeen langs alle rivieren ,zoowel de tegenwoordigen als de voormaligen. De Vecht , de KrommeRijn en de Hollandsche IJsel zijn langs haar oevers als omzoomdmet kleigronden waaronder veen bedolven ligt. De Krimpener- en deAlblasser-waarden zijn eigenlijk niets anders dan groote , door eenkleirand omringde venen.Voor de kennis van onze venen is ook de grond waarop zij liggenvan belang. Aan den binnenzoom der duinen liggen de venen op diluviaalzand , terwijl de hollandsche venen ten noorden van den Goudschen IJsel op kleigrond liggen , die op zijn beurt weer op den voormaligen zeebodem , namelijk zand met zeeschelpen , rust. Men heeftbeweerd dat de ondergrond een grooten invloed zou hebben op hetontstaan van veen , en dat er bijvoorbeeld op een kalkhoudenden ondergrond geen veen zou ontstaan , omdat alsdan de verrottende plantenmassa wel in teelaarde , maar niet in veen kon veranderen. Dochals dit waar was , zou ook het kalkhoudende duinzand de veenwordingbeletten, en wij zien dat zulks ten stelligste door de venen in deduinpannen wordt weersproken.DE GROND VAN NEDERLAND. 343van eeuwen ,De geschiedenis van onze lage venen schijnt vrij zeker de volgendete zijn. De duinreeks was gevormd , veel westelijker gelegen dan detegenwoordige , en scheidde een haf af van de zee , zooals wij vroegerreeds uitvoerig besproken hebben. In die golf of zeeboezem vormdezich langs de boorden veen , moerasveen met houtgewas , vooral op deondiepe , bij eb droogliggende plekken . Dit veen ontwikkelde zich hoelanger hoe meer , en sloot weldra min of meer groote waterplassen af,zoodat ook daarin op nieuw veengroei kon ontstaan , en zoodoende breiddehet veen zich al meer en meer uit , en vervulde eindelijk , na verloophet grootste gedeelte van den zeeboezem. Veen was toende tegenwoordige Dollart , het geheele noordelijke gedeelte van Frieslanden Groningen , met de Wadden , de Zuiderzee benoorden Stavoren en Enkhuizen, geheel Holland (met uitzondering van enkele meren, die naderhandde kern zouden vormen van de Beemster , het IJ , de Haarlemmermeeren andere plassen) , Zeeland eindelijk met het noorden en westen vanVlaanderen. Zoo bleef het een langen tijd bestaan , en dat geheele grooteveen werd met boomgewas bedekt. Doch die toestand zou niet eeuwigduren; verandering en omkeering zijn grondtrekken der natuur. Deduinenreeks , die vroeger , zooals wij reeds hebben aangetoond , overalgesloten was , behalve bij een of meer zeegaten ergens in het noordenvan ons land , gaf toen geen doorgang aan de rivieren die door onsland stroomden; de Schelde , de Maas , de Waal en de IJsel storttenzich uit in het haf, en niet onmiddellijk in de Noordzee. Die rivierenwaren toen niet tusschen dijken bekneld , en dus had haar stroom nietde kracht der tegenwoordigen. Gelijk alle rivieren onophoudelijk harenloop veranderen , geschiedde zulks ook in ons land. De Rijn en de Maasmaakten telkens nieuwe beddingen, kronkelden langzaam voort door dehollandsche boschmoerassen , en bedekten overal hare oevers met rivierslib. De duinenrij wentelde al meer en meer landwaarts , verkreeg inZeeland onderscheidene openingen of gaten , en hetzelfde gebeurde aande friesche en groninger kusten. Zoodoende kreeg de zee later toegangtot het veen. Nu verdwenen de bosschen al meer en meer: de venenveranderden daardoor in moerassige weilanden: zij breidden zichtevens niet meer uit , maar werden integendeel door de wateren aangevallen en weggeslagen. De uitgestrekte venen die het noordelijke gedeelte der Zuiderzee besloegen , verdwenen geheel , het zuidelijke gedeeltedier zee breidde zich verbazend uit , en in Holland vergrootten zich dewaterplassen , die wij voor een gedeelte nog als groote meren hebben344 DE GROND VAN NEDERLAND.gekend , en die nu zijn drooggemaakt en bebouwd , de Beemster , dePurmer , de Haarlemmermeer en anderen.Hoog veen , zeiden wij straks , onderscheidt zich van laag veendoor zijn ligging boven de lijn van hoog water. Wij hebben zoo evenonze lage venen beschouwd , gaan wij nu ook even naar onze hoogevenen. Door het zoo even genoemde verschil van hoogte van het omringende water , ontstaat er een geheel anderen plantengroei op de hoogevenen als op de lage venen. Doch niet slechts de plantengroei is anders ,ook de oorzaken waardoor en de toestanden waarin hooge venen ontstaan , verschillen zeer veel van die de lage venen ten gevolge hebben.Hoe ontstaat een hoog veen?Op een steeds vochtigen bodem , steedsvochtig omdat de onder gelegene lagen niet of moeielijk water doorlaten , en wel vooral als die bodem min of meer hol of komvormiggelegen is , groeien onderscheidene boomsoorten die weldra een dichtbosch vormen , waarin het steeds vochtig is . In die omstandighedenwordt de bodem van het bosch weldra met mossen , vooral veenmossenbedekt , en daartusschen met vossebessen , varens en dopheide. Dieplanten of ten minste hare bladeren sterven jaarlijks af , en vormenweer een vruchtbaren bodem voor de steeds voortgroeiende veenmossen.Zoodoende wordt de veenlaag al dikker en dikker. Eindelijk wordt deveenmassa te dik om houtgewas te kunnen dragen , het hout heeft telangen tijd noodig om met zijn wortels door de veenmassa heen tedringen en den ondergrond te bereiken , om daaruit groeikracht teputten: het verkwijnt en wordt door struikheide en veenmos overweldigd en verstikt. En zoo wordt het bosch al dunner en dunner , maarde veenmassa al dikker en dikker , en eindelijk vertoont het veen dekale oppervlakte , die ons zoo treft , als wij bij voorbeeld in den spoorwagen over de Peel in Noord- Brabant reizen. Verre de meeste hoogevenen zijn eenmaal bosschen geweest. De boomen , die er eenmaal opgegroeid hebben , liggen grootendeels in de diepe lagen van het veenbedolven en komen voor den dag als het weggestoken wordt om erturf van te maken. Zeer terecht ziet men dan ook tegenwoordig in dehooge venen de overblijfselen der bosschen , die de Romeinen hier vonden ,toen zij in ons land vertoefden. In Engeland liepen de heerwegen derRomeinen , volgens de beschrijving van JULIUS CAESAR , door groote bosschen. De plaatsen waar die wegen lagen , zijn thans nog nauwkeurigbekend , maar in plaats van bosschen vindt men dáár slechts venen ,die de overblijfsels dier bosschen in den vorm van kienhout op denDE GROND VAN NEDERLAND . 345bodem bewaren. Bosschen op heidegrond zijn dus de oorzaak van onzehooge venen geweest , en daarna hebben heideplanten , sekgrassen envooral veenmos de bestanddeelen opgeleverd , waaruit verre het grootstegedeelte der veenmassa bestaat. De overblijfselen dier bosschen liggenals stammen en stronken in de diepte van het veen verborgen. De bosschen zijn de algemeene oorzaak geweest , waardoor die vochtigheidontstaan is , welke het welig groeien van veenmos en struikheide , enhet veranderen van deze planten in veen ten gevolge heeft gehad. Dochzulk een vochtigheid kan ook op andere wijze ontstaan , namelijk doorgebrekkige afwatering , en op die plaatsen ontstaat dan veen , zonderdat er eerst een bosch is geweest. Uitgeveende gaten en greppels dieniet al te diep met water zijn gevuld , worden zeer spoedig met eendicht opeengepakt gewas van veenmos opgevuld , en in zulke gatenontstaat dan veen , dat uit veenmos alleen is samengesteld.Hooge venen , die nog niet door den mensch zijn aangeroerd en dietoch houtgewas dragen , zijn er in ons land nergens. Doch als het veenniet zeer dik is en gedeeltelijk is uitgedroogd door afvoerkanalenvoor het water , dan wordt het integendeel zeer geschikt voor houtgewas , zooals duidelijk blijkt uit het welig tieren van allerlei boutsoorten op de afgeveende gronden in onze veenkoloniën . Daardoorliggen de veenkoloniën van Surhuisterveen , Drachten , Hoogeveen ,Staphorst , Rouveen en anderen , in een dicht bosch van eiken , wilgenen elzen verscholen , hoewel daar overal het hooge veen nog in meerdereof mindere mate onder de oppervlakte verborgen is. De onderste laagvan het veen is dáár overal onaangeroerd gelaten tijdens het verturvenvan het veen; een dikke laag van de bovenkorst , de zoogenoemdebonk , heeft men op dien ondergrond gestort , en deze laag , een paarmeter dik , is vervolgens met zand uit greppels en slooten bedekt geworden , en vormt nu een uitmuntenden bodem voor dennen en andere boomsoorten.Nu een enkel woord over de overblijfselen van dieren , diemen in de venen heeft gevonden. Beenderen en geweien van hertenzijn niet zeldzaam in de lage venen aangetroffen; in het museum vande groninger hoogeschool wordt een vrij volledig geraamte van eenhert bewaard , dat op den westelijken oever van het Schildmeer inGroningen in het veen is gevonden . In het leidsche museum is eenschedel van het reuzenhert , uit het veen afkomstig , en een schedeleen wild zwijn , die onder Amsterdam is gevonden , en dus uitvan346 DE GROND VAN NEDERLAND.laag veen afkomstig is . In het hooge veen van Haulerwijk , in deDedemsvaart en op andere plaatsen heeft men runderhoorns en runderhoeven gevonden , die van een ander runderras afkomstig schijnente zijn , dan hetwelk thans in ons land leeft. Op het stadhuis teDeventer wordt een reusachtig gewei van een hert bewaard , dat inde nabijheid dier stad in het veen is aangetroffen , en in 1855 is inde duinzanderij bij Overveen het ondereinde van een hertehoorn gevonden op of in het veen , dat hier onder het hooge duin ligt. Ookde mensch heeft de bewijzen van zijn bestaan in het veen achtergelaten. STARING zegt daarvan het volgende: "De overblijfselen van denmensch en van menschelijke kunstvlijt zijn meerendeels uit de middeneeuwen of een nog vroeger tijdperk afkomstig. Het verdient welin het oog te worden gehouden bij het beoordeelen van den ouderdomder venen , dat eenigszins zware voorwerpen altijd een eindwegs diepin het veen wegzakken , en dat uit hunne ligging met betrekking totde oppervlakte alzoo weinig of niets op te maken is aangaande dentijd waarin zij bedolven zijn geraakt; maar men schijnt evenwel inhet algemeen te mogen aannemen , dat de gevondene oudheden hetbewijs opleveren voor een oorsprong in latere tijden van het diepe ,voor menschen en dieren geheel ontoegankelijke veen. Men mag hieruitbesluiten , dat er wel veen , en vooral in veen veranderde bosschen ,aanwezig waren voor vijftien of twintig eeuwen , maar dat die toenmaals nog geenszins de dikte hadden onzer tegenwoordige venen; zoodat hierin alweder eene bevestiging der meening ligt , volgens welkede meeste venen eerst tijdens of niet lang voor de middeneeuwen uitbosschen zijn ontstaan."Dat er nu en dan oude Germanen voor den dag zijn gekomen ,weet men o. a. uit van SLICHTENHORST (Geldersche Geschiedenissen)welke verhaalt: "In het Rhenensche veen is bij ons gedenken (dus inhet midden der 17de eeuw) onder d'aerd gevonden een dood lichaem ,doch heel en ongeschonden , van een overgroot en meer dan gemeynman , hebbende op de wijze van een tweeden Hercules , een ossen-huydin stede van een mantel onder syne armen geslaeghen. ""Die van Friedenburg ten oosten van Aurich in Oost - Friesland ,door WESTENDORP beschreven , had reeds eene meer samengestelde kleeding. Het gewaad bestond hier uit een grof haren , gewolkt en nietgeweven doek , zonder naden en knoopen , enkel met een halsgat enwijde armgaten; de broek was van het zelfde doek , en slechts van eeneDE GROND VAN NEDERLAND. 347strop en van riemen voorzien om die om het lijf samen te trekken.De schoenen waren uit één stuk leder , zonder zolen , ongelooid enruw , en nog hier en daar eenig rood koehaar vertoonende."Hetgene onze venen verder van dergelijke voorwerpen hebben opgeleverd , heeft Dr WESTERHOFF vrij volledig uit verschillende schrijversbijeenverzameld; als: steenen wiggen of strijdbijlen uit het steenen- ofhunnen-tijdperk; urnen , aardewerk , metalen , koperen en ijzeren gereedschappen en wapenen , lederen schoenen en kleedingstukken uitlatere tijden; gouden en zilveren munten uit de achtste of negende enuit de twaalfde of dertiende eeuw. Daarbij moeten vooral niet deromeinsche oudheden vergeten worden , die in de drentsche en groninger venen gevonden zijn , omdat die in een nauw verband schijnen testaan met de zoo merkwaardige Valtherbrug. Want de geleerde oudheidkenner Dr JANSSEN heeft daaruit , terecht , de gewichtige gevolgtrekking ontleend , dat deze zoogenoemde brug van romeinschen oorsprong is. Deze oudheden bestaan in: munten van de romeinschekeizers die tusschen de jaren 70 en 350 geregeerd hebben , te Ruitenbroek , te Ballo onder Rolde , te Gieten , bij de Boertange , en elderswaar zij niet bepaald in de venen zelve gevonden zijn; romeinscheVoorwerpen van gebakken aarde en brons , gedeeltelijk ook uit de venen; en vooral wagenwielen , die , genoegzaam zeker , van romeinschenoorsprong , zeer nabij de Valtherbrug in het veen zijn aangetroffen."De brug zelve ligt in de Valther venen tusschen ter Haar en Valtheen zuidelijk langs den Schaapsberg loopende. Te dezer plaatse zijnhet elzen , bij Valthe dennestammetjes ter dikte van eenen arm en3 tot 3,5 meter lang , welke overdwars op de richting der brug , nevens elkander gevleid zijn , op drie , overlangs liggende en hier en daardoor paaltjes bevestigde , onderliggers. Nu en dan schijnt de brugverdubbeld , denkelijk wel later hersteld te zijn. De dwarsliggers worden , bij ter Haar , vervangen door omstreeks 3 decimeter breede ,behouwen, niet gezaagde , denneplanken. Eiken planken schijnen ermede voor te komen. Dergelijke houten wegen komen ook op verschillende plaatsen in de hannoversche en oost-friesche venen voor."Eene dergelijke uit eikenstammetjes en behouwen planken samengestelde , 33 decimeter breede brug is door Dr JANSSEN bij Sittardopgespoord , waar zij de moerassige gemeene weide van Broek- Sittarddoorsnijdt , en de beide , tegen dit broek stuitende uiteinden van debekende romeinsche heerbaan , op den rechter Maasoever , aan elkander348 DE GROND VAN NEDERLAND.verbindt. Het vinden van dezen laatsten houten weg is voorzeker eenafdoend bewijs voor den romeinschen oorsprong der Valtherbrug. Daarbijkomt ook een ontkennend bewijs , het niet vinden namelijk van dergelijke bruggen in de menigvuldige venen van Noord-Duitschland , terplaatse waar geen romeinsche legerbenden heen en weer getrokkenzijn . Voor het hier behandelde onderwerp is de bepaling van den tijd ,uit welke deze houten wegen afkomstig zijn , vooral van gewicht ,omdat zij het nog voorhanden zijn , in dien tijd , van groote wouden,en ook bepaaldelijk van dennewouden , op deze zelfde plaatsen aantoonen. "Zeer dikwijls liggen er andere gronden op veen , wat ook zeer goedte verklaren is , als wij bedenken dat de oudste alluviale vormingenvan ons land venen waren , die later , met alles wat er op groeide , doorde wateren en daardoor met het bezinksel uit die wateren werdenbedekt. Zulk oud veen onder klei of zand bedolven en door de zwaartevan die stoffen ineen geperst, noemt men derrie. Onder de kleilanden van den Dollart , in geheel het zoogenoemde lage land van Hunzingo en Fivelingo , ligt een derrielaag. Ook onder de friesche kleiligt derrie. Op de Wadden bij Holwerd wordt derrie in groote brokken losgespoeld gevonden , als die gronden bij eb droog vallen. Langsde Zuiderzee liggen de kleilanden ook bijna allen zonder onderscheidop derrie , van de Lemmer tot voorbij Elburg. Onder de dikke kleilaagvan het Westland en omstreeks den Haag ligt een dikke derrielaag.Op de Zeeuwsche eilanden is de derrielaag zeer algemeen , en geeftdaar dikwijls aanleiding tot verzakking van de dijken. En niet slechtsonder zeeklei ligt derrie , ook onder onze duinen komt zij voor. Ingroote hoeveelheid heeft men derrie gevonden in de duinpan die thanshet Oranje- water bij den Vogelenzang vormt. In de Haarlemmermeerligt onder het klei derrie , oud veen , hard en dicht , bijna als bruinkool. Bij het graven van het dok aan het Nieuwe Diep heeft men verin het derrie , in het oude veen of boschmoeras gegraven , ' t welkeenmaal dáár was , voordat de duinen en zeebezinksels dat veen metboomen overdekten. Ja , men kan met grond beweren , dat bijna overalonder het alluvium van ons land derrie ligt , oude venen en bosschen ,in latere tijden met klei en zand bedekt. En dat het moerassigebosschen waren , die eerste venen van ons land , bewijzen de veleboomstammen en stronken die er in gevonden worden, en die onder dennaam van kienhout bekend zijn. Merkwaardig is dat kienhout inDE GROND VAN NEDERLAND. 349vele opzichten. In het Meerland , een voormalig , thans drooggemaaktmeertje , benoorden Winschoten , vindt men eene menigte boomstammen bedolven , of liever , men vond die aldaar voordat de bodem ,sedert den laatsten tijd , aan den landbouw overgegeven is geworden.Deze overblijfsels van een bosch schijnen samen te hangen met diegroote hoeveelheid boomstammen en stronken , welke onder de landerijen ten westen van Beerta in onnoemelijk aantal voorkomen en hierklaarblijkelijk in den ondergrond van een voormalig hoog veen zijngeworteld geweest. Aan den weg van Winschoten naar Beerta , dichtbij Oostereinde , zag men nog in 1854 menigvuldige dennestammetjesin het derrie staan , geworteld in den onderliggenden zandgrond , enbedekt door een laag Dollartklei. De grond waarin deze stronkenstaan , zal waarschijnlijk niet onder den gemiddelden ebbestand liggen ,zoodat men de mogelijkheid onderstellen kan , dat hier ter plaatseboomen zijn gegroeid.In de lage venen vau Harkstede is kienhout zeer algemeen , evenals in die van Paterwolde en de omstreken van het Leekstermeer.Bij het uitdiepen of slatten van de Dokkumer Ee , in 1853 , is omstreeks Janum een zeer merkwaardig oud bosch voor den dag gekomen.Onder den bodem der vaart , en dus een paar meter onder den grond ,heeft men over eene aanzienlijke lengte zware stronken van dennenen eiken gevonden , welke in den ondergrond geworteld stonden , enwaartusschen ook berkentakken en stammen doorheen gemengd lagen.Zij waren met derrie bedekt , hetwelk hier onder den kleigrond ligt ,waaruit deze geheele vruchtbare landstreek bestaat. In de Lauwerzeeloopt de ebbe bijna een meter af onder den gemiddelden stand derzee of het Amsterdamsche peil . Wanneer nu de oppervlakte dezer kleigronden , zooals waarschijnlijk is , zich minstens een meter boven deebbe verheft , dan kan men onderstellen dat hier de boomen op hunnetegenwoordig standplaats zijn gegroeid.De lage venen van Friesland , zoowel als de moeras venenwelke zich tot aan de hooge venen uitstrekken , zijn overal , op deeene plaats meer , op de andere minder , vervuld met kienhout. Hetzijn zoowel groote stammen en stronken van eiken en dennen , alsberk- en elzenhout; terwijl er ook , onder anderen in het moerasveenvan de Linde bij Oldeberkoop , wilg voorkomt. Terwijl men nog slechtsenkele der friesche veenplassen heeft drooggemaakt , is het aanwezenvan het kienhout bijna alleen bekend uit de gezegden der lieden , die350 DE GROND VAN NEDERLAND.veen ter verturving opbaggeren en dikwijls met hunne beugels in hethoutgewas verward raken; maar bij het droogmaken der plas vanGersloot , bij Heerenveen , is dit hout in aanzienlijke hoeveelheid voorden dag gekomen.De friesche lage venen hangen samen met de overijselsche , enalleen de monden van den IJsel scheiden die van Giethoorn , Wanneperveen , het Mastbroek en Kamperveen van elkander. Even als defriesche venen , leveren deze laatsten ook kienhout in menigte op. Omstreeks het dorp Giethoorn ligt een geheel bosch van eiken en dennen begraven , waarvan de stammen en stronken zeer dikwijls bij drogezomers op te merken zijn . De stronken staan hier in den zandgrondgeworteld , welke , even als in Friesland , ongeveer een meter onder degemiddelde oppervlakte der Zuiderzee ligt. In het Kamperveen enhet Hattemerbroek vindt men eene herhaling van datzelfde verschijnsel;want ook hier liggen dennen in menigte.De venen van Kortenhoef en Loosdrecht , welke , wat hunne liggingaan den voet der helling van de hoogere zandgronden aangaat , zeernauwkeurig overeenkomen met die van Friesland en Overijsel , bevatteneveneens kienhout in menigte. Onder Loosdrecht liggen de stammenzoo veelvuldig , dat de baggerlieden dikwijls bijlen bij zich hebben, omde takken weg te kappen , welke door de zich daarin verwikkelendebaggerbeugels opgehaald worden.Een ander niet minder gewichtig bestanddeel van onzen bodem zijnde kleibezinkingen , hetzij dat zij uit zee of wel uit rivierwaterafkomstig zijn. Het onderscheid tusschen deze beide soorten is nietgemakkelijk aan te toonen. Aan de monden van den IJsel , in ZuidHolland , Noord- Brabant en Zeeland gaat de zeeklei onmerkbaar overin rivierklei. In ' t algemeen kan men aannemen dat er zeeklei ligt totzoover zich , landwaarts in , de invloed der getijen duidelijk doet bespeuren , of wel zich in vorige tijden heeft doen gevoelen. Doch gemakkelijk te onderscheiden is de zeeklei van de rivierklei , zoodra erbaksteenen van worden gebakken. De friesche baksteenen uit zeekleigevormd , zijn geel van kleur , en geel zijn ook die van den goudschenIJsel , waar elke vloed tweemaal daags zeeklei aanbrengt. De baksteenen uit de rivierklei van Woerden en Alphen daarentegen zijnmin of meer violet- rood van kleur , zooals overal in de tichelwerkenlangs onze rivieren. De steenen die uit het diluviaal leem gebakkenworden , hebben een hoogroode kleur , zooals de straatsteenen der voet-DE GROND VAN NEDERLAND. 351paden in de stad Groningen getuigen. Deze kleur hangt natuurlijkaf van de hoeveelheid ijzeroxyde die de kleisoorten bevatten. En bovendien bevatten de steenen uit diluviaal leem veelvuldig kleine keitjes ,en de friesche baksteenen niet zelden brokjes van zeeschelpen.Tot onze zeebezinksels behooren de kleilanden die den Dollartomringen; de Wadden van Groningen en Friesland , het Bildt en destreken van Friesland die geen zand- of zavelgronden of geen veenzijn. Verder alle kleistreken van Noord- en Zuid - Holland en Zeeland ,en van Noord- Brabant tot aan de omstreken van Geertruidenberg.De kleigronden die uit zee- of brak water bezonken zijn , hebbenveelal een geringe dikte , een dikte die meestal overeenkomt met hetverschil tusschen eb en vloed op de plaatsen waar die gronden liggen.Terwijl het grootste verschil tusschen ebbe en vloed in de zeeuwschestroomen ruim drie meter bedraagt , en elders , bijv. in de Zuiderzee ,tusschen 1 meter en eenige weinige decimeters dobbert , is ook dekleilaag overal waar zij regelmatig op zeezand ligt , daarmede in overeenstemming. In den Dollart, met getijen die bijna even hoog gaanals in Zeeland , heeft de kleilaag op de plaatsen waar zij niet meertoeneemt , een gemiddelde dikte van 3 meter. Er kan niet aan getwijfeld worden of de Rijn , de Maas en de Schelde voeren verreweghet grootste gedeelte , zoo niet de geheele massa klei en slib aan, dieuit zee- en brak water op onze kusten bezinkt. Men heeft opgemerktdat zich overal op de kusten , waar zich daartoe slechts eene gunstigegelegenheid aanbiedt , klei afzet , van Oost-Friesland af, langs allekusten der Zuiderzee , tot Vlaanderen , en dat het meerder of minderafzetten eer aan de meerdere of mindere gelegenheid voor bezinking en bewaring van het bezonkene , dan aan de meerdere of minderehoeveelheid slib , welke het water bevat , moet worden toegeschreven.En wanneer men nu bedenkt , dat de Rijn jaarlijks meer dan twaalfmillioen kubiek meter slib over onze grenzen afvoert , en de Maasmet de Schelde samen wellicht de helft zooveel , zoodat er jaarlijks omstreeks achttien millioen kubiek meter worden aangebracht , of eenehoeveelheid voldoende om de geheele oppervlakte van Nederland elkeeeuw een decimeter op te hoogen , dan behoeft men waarlijk niet naareene andere bron voor de klei onzer zeebezinksels om te zien. Alsmen onophoudelijk eene hoeveelheid slib , die voldoende is om aanalle aanwassen de noodige klei te verschaffen , voor onze oogen doorde rivieren ziet aanvoeren , en als men dan binnen het bereik van352 DE GROND VAN NEDERLAND.dat rivierwater deze kleibezinkingen ziet ontstaan , is het dan geeneongerijmdheid om hier niet oorzaak en uitwerking te vereenigen?Geheel overbodig zal het dus wel zijn om , ter verklaring van hetverschijnsel , te onderstellen , dat de bodem der Noordzee kleilagenbevat , die aan het zeewater het slib afstaan , dat zij op onze kusten doet bezinken; en veel waarschijnlijker is het , dat , omgekeerd ,ook deze kleilagen afkomstig zijn uit het rivierwater , hetwelk in dediepte , buiten het bereik der golven , de noodige rust vindt om zijuklei af te zetten. Iets dergelijks vindt men eveneens aan de mondenvan den Nijl . Die kust is , even als de onze , geheel uit fijn zand samengesteld , dat zeewaarts tot op de diepte van tien meter den bodembedekt. Daar eerst vindt men slib , dat zich daar , buiten het bereikder golven , uit het Nijlwater nedergezet schijnt te hebben.Rivierbezinkingen , slib door rivierwater afgezet , vormenook een Voornaam gedeelte van ons alluvium. De rivierbezinkselszijn ontstaan uit overstroomd rivierwater , de zeebezinksels uit waterdoor het getij af- en aangevoerd , en dus uit zout of ten minstebrak water. Rivierbezinksels zijn min of meer vlakke kleilanden diezoo laag liggen dat hun oppervlakte altijd beneden de hoogte blijftdie het rivierwater kan bereiken. Zij liggen dus aan weerszijden derrivieren de IJsel , de Lek , de Waal , de Maas , namelijk de waterendie door den Rijn en de Maas worden gevoed . Doch niet slechts aanweerszijden van de tegenwoordige rivieren vindt men in ons land rivierbezinksels , ook op vele andere plaatsen komen zij voor.Het is algemeen bekend, dat de rivieren aanhoudend haren loop veranderd hebben , zoolang zij niet door dijken bedwongen zijn geworden.Een rivier die stroomen kan waarheen zij wil , vloeit nooit rechtuit ,maar vormt steeds kronkels , en tracht , zoodra er een kronkel gevormd is , de punten van aanvang en einde te vereenigen , en weervooruit te gaan. Maar overal waar zij vloeit , zet zij stoffen af, destoffen namelijk die zij , in den vorm van zand en grint, door de krachtvan den stroom naar beneden voert , of die zij in den vorm van slibin haar water medebrengt. Overal waar eene rivier eenigen tijd gevloeid heeft , vindt men dan ook rivierbezinksels liggen , en dat is dereden dat men rivierklei vindt op zooveel plaatsen van ons land , diethans bouwland zijn en niet meer rivierbedden. ' t Zijn voormaligerivierbedden.Het onderzoek van een gedeelte van onzen alluvialen bodem, in denDE GROND VAN NEDERLAND. 353omtrek van Amersfoort , heeft Prof. HARTING te Utrecht aanleidinggegeven , de dáár gevonden aardlagen te vereenigen tot een bijzonderstelsel , waaraan hij den naam van het Eem - stelsel heeft gegeven.Het is dien geleerde gebleken, dat er in deze alluviale lagen een paarschelpen van zeeweekdieren gevonden worden , die thans niet meer totonze zeefauna behooren. Dit geldt bepaaldelijk van Cerithium lima enVenus rotundata. Prof. HARTING zegt , dat de gronden die thans hetEemdal vormen , op een plek liggen die in het diluviale tijdperk doorde zee overdekt is geweest , en dat er in die zee een arm van denRijn, de latere Eem , mondde , welke aldaar een delta heeft gevormd.Zeer lang nog zouden wij kunnen spreken over onze alluviale vormingen. Wij zouden nog veel kunnen zeggen van den bouwgrond in' t algemeen , van de steigeraarde en de teelaarde , de bankenop dekust , de stroomen in zee , enz. Doch ik vrees dan te langdradig tezullen worden: ik wil liever trachten een blik te slaan op ons land ,zooals het was in het eerst van het hedendaagsche aardkundige tijdvak , in de dagen toen het diluvium reeds lang was geëindigd. Vroegerheb ik getracht te schetsen hoe het voorkomen van ons land was naden ijstijd: zandvlakten , zandheuvels met grint , groote steenbrokkenhier en daar over den bodem verspreid , en de zee dagelijks tweemaaleen groot gedeelte van dat dorre land overstroomende. Vervolgenszagen wij dat de plantengroei dien bodem bedekte , zoodat er olifanten.en neushoorndieren , elanden en herten , paarden en runderen kondenleven en tieren. Of er toen reeds menschen woonden in ons land , enof zij die olifanten en elanden en herten gejaagd hebben , wij wetenhet niet. In de oudste grafsteden van ons land , in de hunnebedden , vinden wij geen overblijfselen of werktuigen , gemaakt van de tanden ofbeenderen van die dieren , wat zeker wel het geval zou geweest zijn ,indien er menschen waren geweest tegelijk met die dieren. Dat demensch in Duitschland nog den europeeschen bison , den Bos priscus ,in ' t wild heeft gekend , is wel niet twijfelachtig. Genoeg: het alluvialetijdvak begon. Niet dat er een scherpe afscheiding aangenomen kanworden tusschen het diluvium en het alluvium; niet dat wij moetengelooven dat de overgang van het eene tijdvak tot het andere plotseling is geweest , het gevolg van het eene of andere groote natuurver-354 DE GROND VAN NEDERLAND.--schijnsel , van een Kimbrischen vloed bijvoorbeeld , de Deus ex machinadie , vóór dezen , alles verklaarde waarvoor geen verklaring te vindenwas, neen , langzamerhand zijn de toestanden des lands veranderd ,zonder plotselinge omwentelingen , zonder andere katastrophen danoverstroomingen en stormen , tijdelijk en plaatselijk. Nu dan , er ontstond , zooals ik boven uitvoerig verklaard heb , een zandbank in zee ,een reusachtige zandbank, hoog oprijzende boven den waterspiegel ,een duinreeks langs de kust of liever op de plaats die later de kustzou genoemd worden. Van waar dat zand der duinen gekomen is , hebik toen tevens duidelijk gemaakt. Die duinreeks vormde den dam , diede watervlakte tusschen de kusten der oude diluviale gronden en denbinnenvoet der duinen afscheidde van de Noordzee. Zekerlijk lag diezanddam verder in zee dan onze hedendaagsche duinen, en de binnenzeeof het haf was zoo groot , dat het water toen golfde waar nu eengedeelte van Vlaanderen , Zeeland , Zuid- en Noord- Holland , de Zuiderzee , het westen van Friesland , het noorden van Groningen en allelage landen tot voorbij Hamburg liggen , een zeeboezem dus waarin derivieren uitmondden die wij nu de Schelde , de Maas , de Rijn , deEems , de Wezer en de Elbe noemen. En dat die zeeboezem er geweestis lijdt zoo weinig twijfel , dat wij thans nog in staat zijn, niet slechtszijne grenzen , maar zelfs zijne diepte aan te toonen. Immers overalwaar men in Zeeland en in de friesche en groninger kleistreken totomstreeks vijf meter diep graaft , vindt men den voormaligen bodemvan die binnenzee , kenbaar aan zand met zeeschelpen . En dat hetwerkelijk de bodem van die oude binnenzee is , bewijzen juist die zeeschelpen. Het zijn namelijk niet schelpen van zeeweekdieren die thansde Noordzee aan onze kusten bewonen en dagelijks in groote hoeveelheidop het strand worden geworpen , maar het zijn schelpen van weekdierendie in de Zuiderzee en in de Zeeuwsche stroomen leven. Een duidelijkbewijs is dit dat de zee , waarover wij spreken , een binnenzee was ,grootendeels afgesloten van de Noordzee door de duinreeks , en min ofmeer brak gemaakt door het zoete water dat de zoo even genoemderivieren er in uitstortten, zoodat er andere weekdieren in leefden , danin de zoute wateren der Noordzee. En nog iets: als het geen binnenzee was geweest , zou er geen klei in bezonken zijn , want klei , alsonzichtbare stofjes in het water zwevende , bezinkt niet als het waterniet in rust is: in de woelige wateren der Noordzee bezinken geenkleilagen , en hier is klei bezonken , zooals ik reeds dikwijls heb aan-DE GROND VAN NEDERLAND. 355getoond. Op dien kleibodem nu ontstonden , na verloop van tijd , delage venen en de moerassige bosschen , waarover ik straks heb gesproken. Door dien veengroei en die bosschen van elzen , berken , wilgen ,esschen , hazelaars en eiken zijn de uitgestrekte derriebanken ontstaan ,waarover ik sprak , toen ik boven over de zeeklei handelde.Zie , zóó is dat gedeelte van ons land ontstaan , dat wij gewoonzijn het alluvium te noemen.Dat er duizenden en tienduizenden jaren verloopen zijn tusschen heteerste verschijnen van de duinenrij en het geheel opvullen van de binnenzee met klei en zand en veen , is wel zeker. Zeker is het ook , datlater de duinenrij zich langzamerhand landwaarts in verplaatste , evenals vroeger , van het oogenblik harer wording tot op den huidigendag. Zeker is het ook , dat de bosschen en moerassen van ons landin die tijden bewoond werden door verschillende dieren , waaronder erzijn , die thans niet meer in ons land gevonden worden. Zeker is hetook , dat ons land toen bewoond werd door menschen , wilde volksstammen , waarschijnlijk uit Germanie verhuisd.Volg mij in uwe gedachten nog eenige oogenblikken: wij willen eenblik op ons land werpen , zooals het er uitgezien moet hebben vóórden tijd waarvan de geschiedenis spreekt. Wij gaan daartoe eerst naarde hoogliggende zandgronden en hooge venen , om vervolgens , westwaarts gaande , af te dalen naar de oevers van onze groote rivierenen naar den lagen bodem van de zeeprovinciën.Zeer waarschijnlijk waren toen de hooge zandgronden van Gelderland,Overijsel , Noord-Brabant en Utrecht en de hooge venen van Overijsel ,Drenthe , Groningen en Friesland met boomgewas , met bosschenbedekt. Hier en daar een opene plek , hier en daar een vlakte metheideplanten begroeid , en, aan de oevers der rivieren en beken, moerassen en laagten met water- en oeverplanten begroeid. Misschienleefde er nog een enkele auerochs , Bos primigenius , een overblijfsel vande groote kudden runderen die vroeger hier leefden; misschien draafdeer nog een enkele eland door de boschmoerassen: maar zeker leefdetoen het statige hert hier in kudden op de Veluwe , en vluchtte hetvoor den wolf die hongerig rondzwierf. Ook het wilde zwijn bewoondetoen ons geheele land; zelfs tot in de duinen kwam het voor. De beverbewoonde de riviertjes en beken , en bouwde daarin zijn dammen enkunstmatige woningen. De vos zal toen , even als nu , geloerd hebbenop hazen en patrijzen; de otter zal toen , even als nu , zijn spoor ge-356 DE GROND VAN NEDERLAND.drukt hebben in het slijk der oevers; bonzings en marters zullen toen ,even als nu, hunne nachtelijke rooftochten hebben gehouden.Van de hooge zandgronden afdalende , komen wij in de lager liggenderivierdalen. De oevers met hoog riet begroeid , biezen in de voormaligeverlatene rivierbedden , wilgen op hoogere plekken , doch die telkensoverstroomd werden. En de rivier stroomde voort , ongehinderd enonbedwongen; door geen dijken belemmerd , vormde zij kronkels zooveel zij wilde, en overal waar zij vloeide, zette zij vruchtbaar slib af.Verder westwaarts was het land vlak, bezaaid met meren en waterplassen , en begroeid met elzen , berken , esschen en wilgen. Open plekken met hoog opschietende moerasplanten bedekt , waterplassen metriet , plompen , scheren en dergelijke planten gevuld . Nog verder westwaarts verminderen de boomen en struiken in hoogte en in aantal;de planten vermengen zich met kustplanten , zeekraal en zeeasters , dezwarte veengrond wordt al meer en meer met klei vermengd en bedekt , totdat verder aan den voet der duinen een kleibodem zichtbaarwordt , een vlakte met riet en dullen begroeid en zonder houtgewas.En die duinen zelven , zij waren toen zeker meer met planten begroeiddan tegenwoordig , zooals de veelvuldige overblijfselen van houtgewasbewijzen die men in de derrie aantreft, welke de voormalige , later weeroverstovene duinpannen eens als veen heeft gevuld. Dat houtgewasder binnenduinen vooral vormde toen een uitgestrekt bosch , waarvan het Haagsche bosch , de Aardenhout , de Haarlemmerhout en debosschen bij Alkmaar en Bergen nog overblijfselen zijn.Zóó is, in korte trekken, de geschiedenis van den grond waarop wijNederlanders leven. ' t Spreekt van zelf dat mijn vluchtige schets volstrekt geen aanspraak op volledigheid kan maken. Ik zal zeer tevredenzijn , als mijn overzicht van de geologie van ons land den lezeraanleiding geeft tot een verdere bestudeering van deze , voor elkenNederlander zoo belangrijke wetenschap.Haarlem , Jan. 1878.HET ZODIAKAAL- OF DIERENRIEMSLICHT,NAAR DE NIEUWSTE ONDERZOEKINGEN,DOORH. J. H. GRONEMAN.(Vervolg en slot van blz. 339. )Het zal wel geen betoog behoeven , dat de denkbeelden omtrent het wezenvan het zodiakaallicht door de ontdekking dezer twee toevoegsels eenzekeren schok kregen. Prof. HEIS opperde in 1856 , op de NaturforscherVersammlung te Weenen , op nieuw het , reeds vroeger door JONES genite ,vermoeden , dat het zodiakaallicht een nevelring om de aarde zou wezen."Of deze ring inderdaad bestaat , " zegt de genoemde geleerde in zijnZ. L. Beobachtungen ( S. VI) , " of hij binnen of buiten de maanbaanligt , zou mogelijk wel uit nauwkeurige op verschillende punten van hetN. en Z. halfrond te ondernemen gelijktijdige waarnemingen met zekerheid af te leiden zijn . " Naar deze hypothese zou de aarde dus , even alsde planeet Saturnus , een ring bezitten , die dan echter met veel flauwerlicht zou bedeeld zijn . Men bedenke echter dat prof. HEIS deze hypothese met veel voorbehoud heeft geopperd. Zeker is het voorbarig , uitzijne woorden de gevolgtrekking af te leiden , dat de aarde door samentrekking der deeltjes van dezen ring , eenmaal een tweede maan zal verkrijgen , op de wijze zooals de groote LAPLACE het ontstaan der planetenen harer wachters uit vroeger van het hoofdlichaam afgescheiden nevelringen verklaarde. Toch werd deze gevolgtrekking , in een in 1869 te Berlijn uitgekomen , door zekeren SIMON BACKHAUS geschreven boekje ge23358 HET ZODIAKAAL- OF DIERENRIEMSLICHT.maakt , dat den veelbelovenden titel draagt: Die Erde wird einenzweiten Mond bekommen , der ihr näher liegt , als der erste. Naar bewijzen zoekt men in dit prulschrift natuurlijk te vergeefs.Den tegenschijn heeft men tot dus verre niet verklaard , en het zalook mogelijk het best zijn den tijd af te wachten , waarop men in ' tbezit zal zijn van meerdere gelijktijdige waarnemingen van zijne juisteplaats tusschen de sterren , ten einde zoodoende iets omtrent zijnenafstand tot de aarde te kunnen te weten komen. Indien hij niet alseen weerspiegeling of breking van het zonlicht in onze bolvormigeatmospheer is op te vatten , schiet er voorloopig niet veel anders overdan hem te beschouwen als een soort van aanhangsel onzer atmospheer,dat wellicht door dezelfde oorzaak steeds in de richting van de zonwordt afgestooten , waardoor bij de kometen de deeltjes van den staartzich in een van de zon afgewende richting van het lichaam der komeetverwijderen. Daar de komeetstaarten in den regel naar die zijde gekromd zijn , van waar de beweging om de zon gericht is , zou dezeverlenging der aard-atmospheer zich ook zooveel kunnen terugbuigen ,dat een deel er van buiten den langgerekten aardschaduwkegel kwamte vallen , die de aarde altijd in een juist van de zon afgekeerde richting vergezelt en tot de maaneklipsen aanleiding geeft. Dat verlengselzoude daardoor eenige graden van het tegenpunt der zon of doorterugkaatsing van het zonlicht zichtbaar worden. Door de ijlheid zijnerstof zoude dit slechts met het beschrevene uiterst zwakke licht plaatshebben. Doch , wij herhalen het met aandrang , meerdere waarnemingen zijn hier in de eerste plaats noodig! Ik wilde alleen er op wijzenmet welke belangwekkende gezichtspunten de kennis van dit flauween nederige lichtverschijnsel wellicht in verband staat.De reeds sinds meer dan 200 jaar wetenschappelijk waargenomenlichtpiramide van het zodiakaallicht, hetzij dan die van den avond ofdie vanden morgen , kreeg ook haar aandeel in de belangstelling , waarmededeze verschijnselen in den laatsten tijd werden nagespeurd , en niet zonder daardoor iets meer van hare eigenschappen te laten merkbaarworden. Het was de bovengenoemde G. JONES , een Amerikaansch geestelijke , die , op het schip Mississippi , in de jaren 1853 , '54 en '55 , eendriejarige reis meemakende naar China , Japan , de Sandwichs- eilanden , San Francisco en verder langs de kust van Z. en N. Amerika ,dien tijd zooveel mogelijk iederen morgen en avond het zodiakaal- lichtwaarnam en afbeeldde. Zijne waarnemingen en teekeningen werden metHET ZODIAKAAL- OF DIERENRIEMSLICHT. 359groote vrijgevigheid door de regeering der Vereenigde Staten in ' t lichtgegeven en zijn het voornaamste fondament van het reeds vermeldegeschrift van prof. SERPIERI. JONES nu ontdekte dat beide piramiden ,zoowel die van den avond als die van den morgen , uit twee hoofddeelen bestonden , n. 1. het "sterkere licht" (stronger light) en het "flauwere"of " uitvloeiende licht " (diffuse light) , die bijna altijd van elkander warente onderscheiden. Ook de heer EYLERT , dien wij boven reeds noemden,bevestigde in 1873 deze waarnemingen en zag een " inwendigen kegel"en een "mantel" , op zijne reis naar de tropische en zuidelijker gewesten. De eerste waarneming van dezen aard deed hij op 12 Juni1873 , op 2° 49′ Z. B. en 28 ' 48′ W. L. v. Greenwich. Het inwendigelicht was toen tweemaal zoo helder als de Melkweg in zijn maximumlicht (HEIS. Z. L. Beob. S. 47.) en had den vorm eener lichtstreep , die den 16den tot een "inwendigen kegel" overging. In hetnajaar werd deze kegel nog op 13 September gezien , maar den 13denNovember was er slechts een enkelvoudige kegel te bespeuren. EYLERTwas met de waarnemingen van JONES onbekend , en met recht mag mendus zijne observaties bevestigingen noemen van die van JONES. Ookde heer WEBER te Peckeloh zag in April 1874 ( zie hetzelfde werk , pg. 53)den inwendigen kegel , en gaat nog steeds voort , de grenzen van dezenen van den mantel afzonderlijk op te geven. Voorts werden beide deelendoor BRORSEN in Boheme (hetzelfde werk , pg. 15) en door DR. NEUMAYER (aldaar , pg. V) , toen te Melbourne , in 1859 gezien.Op mijne eigene teekening meen ik het centrale licht goed te kunnen onderscheiden.Door al deze waarnemingen begon het materiaal , dat ter bearbeiding gereed lag , op ontzettende wijze toe te nemen , en het is de grooteverdienste van prof. SERPIERI , dat hij vooral met de keurige waarnemingen van JONES een begin heeft gemaakt. Deze waren hem doorprof. SCHIAPARELLI toegezonden , en terecht verwondert hij er zich over ,dat een dergelijke schat zoo lang ongebruikt kon blijven liggen.zon , des"In dit boek," zegt SERPIERI (pg. 2) "met groote pracht door de zorg vanden Senaat der Vereenigde Staten uitgegeven , komen , op even zoovelebemelkaarten , 328 teekeningen voor van het zodiakaallicht dermorgens en des avonds waargenomen, gedurende vele maanden van het verblijf in China en in Japan , op de terugreis over de Sandwich- eilanden naarSan Francisco en in de vaart langs de kust van Z. Amerika en langs dievan N. Amerika tot aan de breedte van Washington. Op iedere kaart zijn360 HET ZODIAKAAL- OF DIERENRIEMSLICHT.nog aangegeven de aequator , de ecliptica en de horizon in hunne verschillende posities naar het uur van den dag , en is ook geteekend deplaats van het zenith en zijn loop tusschen de sterren , terwijl terzijde van iedere figuur aanwijzigingen zijn geplaatst , die de teekeningen ophelderen of andere opmerkingen over de observaties meedeelen.Aan het einde van hetzelfde boek zijn 13 kaarten van het zodiakaallichtder maan , dat JONES gelooft waargenomen te hebben.... Ik verwonderde mij een zoo groot getal juiste observaties aan te treffen , die nogniet waren bestudeerd , en waarover toch een allergunstigst oordeelwas uitgesproken door de amerikaansche astronomen GOULD, OLMSTEDT,CHAUVENET en andere beroemde geleerden , en ik zeide tot mij zelven:of het zodiakaallicht heeft geene wetten , òf , zoo het er heeft , moetendeze hier ontdekt kunnen worden."SERPIERI verklaart verder welken weg hij volgde , om uit de teekeningen van JONES die wetten af te leiden . "Een lange reeks van teekeningen ," zegt hij , " leent zich niet goed tot een analytische studie.De eenige weg om eene zaak meester te worden is deze , dat men deopgeteckende vormen en posities van iedere waarneming tot getallenherleidt , omdat de verborgen wetten , die men zoekt , ten slotte nietanders zijn dan de wetten der betrekking tusschen verschillende bepaalde elementen der aarde en des hemels."Na een lijst van de plaatsen te hebben opgegeven , waar JONES zijnewaarnemingen deed , en waaruit blijkt dat die op beide halfronden zichvrij ver van den evenaar uitstrekten , behandelt hij in zijn eerste hoofdstuk de reeds door ons beschreven verschillende samenstelling van dezodiakaallicht- kegel uit een "luce centrale" en "diffusa" , dus uit een"centraal" en een "uitvloeiend licht" , en merkt hij op , dat deze beideneen zekere onafhankelijkheid van elkander bezitten , dat de eene kegelsoms naar de eene zijde afwijkt , als de andere het naar den anderenkant doet; dat de eene zich verheft , terwijl de andere blijft staan, ofwel dat het eene licht verzwakt , terwijl het andere sterker wordt , enz.Er is dus , behalve een zekere overeenkomst van vorm bij beide deelen ,daarentegen ook een zekere onafhankelijkheid daarin op te merken ,zoodat men wel degelijk te doen heeft met twee verschillende verschijnselen . Maar bovendien ontdekte JONES nog een andere lichtuitbreiding , bepaaldelijk te herkennen aan het minder donkere firmament ,van zachter en bleeker kleur dan de mantel bezit. JONES noemt dithet "bleeke licht", "la luce pallida" van SERPIERI , dat soms het diffuseHET ZODIAKAAL- OF DIERENRIEMSLICHT. 361licht of den mantel geheel omgeeft en zich verder van de zon uitstrekt.Ook van dit licht kon JONES de grenzen somtijds vrij nauwkeurig opgeven. Zoo bijv. den 4den Juni 1853 , des avonds tusschen 9 en 10 u. , hadhet centrale licht tot de zon een afstand van 47° à 59°diffuse» 73° à 101 °» bleeke > stond onbewegelijk op»» 139°en daalde van daar in den vorm eener uitgebreide parabool naar beneden , die op 40 ° van den top een breedte van 81 ° bezat. Ik meen op mijneteekening dit licht mede terug te vinden , en zou het dus onbewust afgeteekend hebben. Het gaat als een zachte uitvloeiing van de spits derpiramide , bij het zevengesternte , naar den rechter of noordelijken horizon.Evenals het bleeke licht het diffuse omgeeft , zag JONES nog een meerinwendig verschijnsel binnen in het centrale licht en aan den voetdaarvan , met genoegzaam duidelijke omtrekken en van grooter helderheid , dat hij het " effulgent light" noemde , welken naam wij door hetwoord " schitterend licht" willen vertalen. Hij teekende het in de kaartenmet zig-zag omtrekken. Het schijnt alweder onafhankelijk van hetcentrale licht te zijn , waarvan het wel somtijds de as schijnt te volgen, maar waarvan het op een anderen tijd zoo geheel afgescheidenis , dat het een afzonderlijke lichtuitstrooming naar de as der ecliptica vormt , of wel een lichtmassa , op den horizon rustende en vrijver van de ecliptica verwijderd.Het komt mij voor , dat dit "schitterend licht" ook door WEBER tePeckeloh gezien is (HEIS Wochenschr. 1876 , Nº 52) , maar ik mag opdit oogenblik hierover niet verder uitwijden.Wij zien uit het meegedeelde dat het zodiakaallicht een veel grooter varieteit van voorkomen heeft , dan men in de eerste honderd vijftig jarenna zijn ontdekking vermoedde; immers hebben wij het nu reeds inzes verschillende vormen leeren kennen , als wij den door HUMBOLDTbeschreven "weerschijn" als identisch met den " zodiakaallichtboog"beschouwen en dus niet meêtellen.De twee hoofdvormen , die door JONES in de zodiakaal-lichtpiramide ontdekt zijn , hebben SERPIERI doen zien dat de vroeger beweerde deelnemingvan dit verschijnsel aan de wenteling des hemels niet boven allentwijfel verheven is. Wij hebben hierop reeds vroeger gezinspeeld. Ditgevolg is in de eerste plaats door SERPIERI getrokken uit wat hij noemtde "phasen" van het zodiakaallicht , waardoor hij verstaat de veranderingen van de " elongatie" , d. i . van den afstand dien de top heeft tot362 HET ZODIAKAAL- OF DIERENRIEMSLICHT.het middelpunt der zonschijf, en ook die in de breedte der piramideop verschillende afstanden van den top , wanneer men die veranderingen op denzelfden avond of morgen beschouwt. De waarnemingen vanJONES leeren het volgende:1º. In ' t algemeen verheffen des avonds het centrale en het diffuselicht zich beiden met het vallen van den nacht.2º. In den morgen dalen beiden met het naderen van de morgenschemering.3º. Beide phasen van verheffing en daling bedragen dikwijls 10 ° enmeer , en komen soms overeen met de oorspronkelijke elongatie vanden top der piramide; zij zijn het levendigst , snelst en grootst bij het centrale licht en hebben soms daarin plaats als de top van het diffuse licht opzijne standplaats blijft , terwijl zij in het bleeke licht geheel ontbreken.4º. De phase der verheffing gaat dikwijls gepaard met een versmallingder piramide en omgekeerd die der daling met een verbreeding.Oppervlakkig is men geneigd deze verheffingen en dalingen aan detoenemende duisternis ' s avonds en de afnemende duisternis ' s morgenstoe te schrijven. SERPIERI voert echter de volgende redenen aan , waaromdeze schijnbaar zoo eenvoudige verklaring niet doorgaat:1º. Het diffuse licht vertoont zich ' s avond bijna altijd het eerst ,niet het centrale , dat toch veel helderder is. Het omgekeerde zou moeten plaats hebben , als de bedoelde verklaring kon worden toegelaten.2 ". Indien die verklaring juist was , zou het centrale licht wel eenszonder mantel gezien moeten worden , daar deze nog door de schemering onzichtbaar zou kunnen gemaakt zijn , terwijl het centrale lichtdoor zijn grootere helderheid alleen zichtbaar was. Dit heeft echternooit plaats.3'. Het centrale licht vertoont de grootste veranderingen in elongatie. Het zwakkere diffuse licht veel kleinere , het nog zwakkere bleekelicht in ' t geheel geene. Dit strijdt alweder lijnrecht met de bedoeldeverklaring dezer phasen , uit de toeneming of afneming van de donkerheid in de aard- atmospheer.4º. Die verklaring schiet geheel en al te kort bij het verschijnselder verbreeding van de piramide bij hare inkrimping en der versmalling bij hare verlenging. Het spreekt wel van zelf dat het toenemender duisterheid alle dimensies van de piramide in denzelfden zin moestveranderen , dat deze breeder moest worden , terwijl zij langer werden omgekeerd , wanneer de bedoelde verklaring juist was.HET ZODIAKAAL- OF DIERENRIEMSLICHT. 36315. De phasen houden ook nog dan aan, wanneer de schemering heeftopgehouden , die met name in de tropische gewesten zeer kort duurt.In Chili , zegt de beroemde natuuronderzoeker KAEMTZ, duurt de schemering slechts een kwartier na het ondergaan der zon; de phasen vanhet zodiakaallicht hebben tot haar verloop meer dan twee uren noodig.Al deze punten worden met tal van voorbeelden uit de waarnemingenvan JONES toegelicht en zijn , dunkt mij , afdoende bewezen. Er moet dus inhet zodiakaallicht een innerlijke verandering plaats hebben , een zekerebewegelijkheid , waardoor het des avonds en des morgens verlengingenen versmallingen of verkortingen en verbreedingen ondergaat. Hiervoorspreken ook nog de plotseling optredende veranderingen in vorm , welkeniet met plotselinge veranderingen in de doorschijnendheid der atmospheer gepaard gaan. Overigens behoeft volstrekt niet ontkend te worden dat de toe- en afneming der duisterheid invloed op de phasen vanhet zodiakaallicht moeten hebben. Wat bewezen is , is slechts dit: datdeze oorzaken niet de eenige hier werkende invloeden zijn , maar dat nogandere , die in het verschijnsel zelf hunnen zetel hebben , zich daarbijopenbaren. Maar dit is op zich zelf reeds veel en opent een geheelnieuw inzicht in het karakter van het natuurverschijnsel. Na 2½ à 3uren na zonsondergang houden gewoonlijk de verheffingen der toppenvan de centrale en diffuse piramiden tegen den zin van de dagelijkschewenteling des hemelbols op , en schijnen van nu af die toppen aandie wenteling deel te nemen. (Zie SERPIERI , pag. 34 , laatste alinea. )Vroeger , toen men meer op het voorkomen van het geheel ontwikkelde verschijnsel acht gaf en minder lette op de periode zijner wording in de eerste uren na het ondergaan der zon , en toen men mindergeregelde waarnemingen in die streken der aarde gedaan had , waarde phasen het sterkst optreden , d. i. in de tropen , heeft men hieruit afgeleid dat het verschijnsel deelnam aan de aswenteling van den hemelbol , dat het dus was " kosmisch" of buiten de aarde , volgende deschijnbare beweging der zon en waarschijnlijk meer of minder rechtstreeks aan dit hemellicht verbonden. Deze zienswijze is door sERPIERIen JONES op losse schroeven gezet en wordt dit nog meer , als SERPIERIde beweging van de toppen der centrale en diffuse piramiden , dus vanden inwendigen kegel en van den mantel , tegen die der sterren in , verPag. 21 van SERPIERI'S geschrift geeft sprekende voorbeelden van phasen tot over30°, 21, à 3 uur na het ondergaan of voor het opkomen der zon voorgekomen.364 HET ZODIAKAAL- OF DIERENRIEMSLICHT.gelijkt met de beweging , die de kim of de daarmede samenhangendehorizon , met andere woorden de zichtbare rand des aardbols met betrekking tot de sterren , in denzelfden tegengestelden zin van de dagelijksche wenteling dier sterren , volbrengt gedurende de periode derphasen. (Tafeltje van pag. 23 , SERPIERI.)Het is zooals SERPIERI (pag. 25) zegt: " Deze westelijke kegel schijntaan de aarde vastgehecht te zijn; de aarde , draaiende naar het oosten ,doet hem mede oprijzen en tegen de beweging der hemelsfeer in bewegen , zooals de vaste punten op aarde en de toppen der bergen ditdoen. " Berekent men het gemiddelde bedrag dezer beweging der toppenvan het avond- zodiakaallicht per uur , dan vindt men werkelijk daarvoor 15 ° , overeenkomende met hetgeen voor de dagelijksche uur- beweging van eene ster wordt gevonden .Verder zij hier aangemerkt dat de aardgordel tusschen 20° en 27°N. Br. bijzonder gunstig gelegen schijnt voor het verschijnsel der phasen ,en dat de maanden December , Juni en Juli er het meest mede bedeeld schijnen.Alle eigenschappen van het avond- zodiakaallicht , met betrekking totzijne phasen, werden door SERPIERI teruggevonden in het morgen-verschijnsel. Merkwaardig vooral is zijne vergelijking tusschen de gemiddelde waarden der avond- en morgenphasen , uit alle waarnemingen afgeleid , dieop gelijke tijden na den ondergang en vóór de opkomst der zon plaatshadden. Uit deze vergelijking blijkt een vrij groote en zeer merkwaardige overeenkomst , zoowel voor het centrale als voor het diffuse licht.Bij beide , zoowel avond- als morgen- verschijnsels , is een niet teontkennen en sterke neiging aanwezig om de dagelijksche beweging deraarde met betrekking tot de hemellichten te volgen en zich dus te gedragen als een tot de aarde behoorend verschijnsel.Ook over het eerste optreden en het verdwijnen van de avond- enmorgenverschijnsels bevat het geschrift van SERPIERI een belangwekkendhoofdstuk , waarin de volledigheid van de observaties van den Amerikaanschen geestelijke op nieuw op het glansrijkst uitkomt. JONES wijstin zijn werk op waarnemingen van CHILDREY , waarbij hij het avondzodiakaallicht zich reeds in de schemering zag afteekenen. Ook DERHAM zaghet aldus in 1707. (DE MAIRAN , Traité de l'Aurore boréale , p . 221.) Daarentegen deelt HUMBOLDT mede , dat hij van 14 tot 19 Maart op een N.Br. van 10 à 14º , drie kwartier na het ondergaan der zon , ofschoon deduisternis volledig was , niets van het zodiakaallicht gewaar werd , tot hijHET ZODIAKAAL- OF DIERENRIEMSLICHT. 365het eensklaps , een uur na zonsondergang , tusschen de ster Aldebaranen het Zevengesternte zag verschijnen (Kosmos , I. 143.) . JONES voegthier in zijne observaties talrijke voorbeelden aan toe , waaruit blijkt datde centrale en diffuse lichtpiramiden , die zich op zekeren avond bij de verheffingsphase gevormd hebben , nog dien zelfden avond vernietigd worden , niet door een inkrimping naar de zon toe , maar door een verzwakking van licht , door een letterlijke uitdooving. (Wet O, pg. 35 ,in SERPIERI'S geschrift . ) Het gebeurde meermalen dat het centrale licht heteerst uitdoofde , ofschoon de plaats waar het zich te voren vertoondhad nog niet onder was , en dat het als het ware zich had opgelost in hetdiffuse licht , hetwelk op zijne beurt verdween , ofschoon de plaats vanzijn top nog hoog boven den horizon stond. En dit geschiedde onderden zuidelijken hemel , waar de ecliptica loodrecht op den horizon stond!Deze uitdooving van het diffuse licht , waardoor de zwakker verlichtetop het eerst verdwijnt en zich als ' t ware inkort , heeft het den schijngegeven van aan de wenteling des hemels deel te nemen.Wat het morgen- zodiakaallicht aangaat , JONES zag dit niet opkomenzooals een kosmisch en tot de zon behoorend verschijnsel doen zou;neen , het begon zich over een lengte van 50 en 100º aan den hemelsteeds duidelijker , maar in zijn geheel , af te teekenen op het nachtelijk hemelgewelf , om eindelijk over te gaan tot de vroeger beschrevenphasen van daling. Het centrale licht komt evenmin uit den horizon op ,maar ontstaat , schoon en hoog , op den mantel van het diffuse lichtSoms is de overgang van de prachtige piramide tot het gewone morgenschemerlicht merkwaardig plotseling. Onder de vele waarnemingen vanJONES willen wij ter opheldering deze enkelen vertalen:"1853. Oct. 8. Br. 22 ° 11 ' N. Opgang der zon 5 u. 57 , m. Hetzodiakaallicht schittert helderder dan eenig deel van den melkweg .Ik wendde mijne oogen van het zodiakaallicht af, om eenige opmerkingen op te schrijven , en toen ik , na slechts twaalf woorden geschrevente hebben , er weder naar zag , was het licht uitgedoofd en de dageraadverschenen. Dit was te 4 u. 34 m. "-" 1853. Nov. 1. Br. 22 ° 23′ N. - Opgang der zon 6 u. 8 m. Daar deatmospheer merkwaardig gunstig was , besloot ik op te staan om deeerste sporen van het zodiakaallicht in het oosten te kunnen bespieden. Dienovereenkomstig was ik 8 m. voor 1 uur aan dek , maar hetzodiakaallicht was mij voor ... Ik bleef op dek tot 2 u. en zag dezenflauwen lichtglans trapsgewijze in kracht toenemen en zijne zijden ver-366 HET ZODIAKAAL- OF DIERENRIEMSLICHT.breeden ... Ik stond op nieuw op om 3 u . en zag dat het centrale lichtzich vertoonde. Van 4 u. tot 4 u. 30 m. was het werkelijk prachtig.Het scheen alsof de zon daar ter plaatse binnen 1 of 2 minuten zouopkomen ...'―-Men ziet het: JONES heeft den rechten weg aangewezen tot waarneming van het zodiakaallicht. De waarnemers op onze breedten hebbente veel waarde gehecht- onze eigen landgenoot , de anders zoo voorzichtige KAISER , bewijst het , aan het , op onvolledige observatiesteunende denkbeeld , dat de zodiakaallicht- piramide aan de wentelingdes hemels deelneemt. Zij hebben daarom steeds de geheele ontwikkelingvan het verschijnsel afgewacht alvorens zijne grenzen in de sterrekaarten op te teekenen . JONES wilde daarentegen evenzeer het beeld vande vorming van het zodiakaallicht in zijne opteekeningen bewaren , ennam dus op een zelfden avond de grenzen der in- en uitwendige piramide op verschillende tijden , bijv. om het half uur , waar. Zondertwijfel behoort ook deze weg door de onderzoekers op onze breedtenen in de tropen gevolgd te worden , en dit zal ook wel geschieden ,wanneer SERPIERI's arbeid meer algemeen bekend wordt dan zij het nu is.Het belangrijke feit , dat de morgen- en avond-phasen van de zodiakaallicht- piramides , op gelijke uren voor zonsop- en na den zonsondergang , groote overeenkomst bezitten , deed SERPIERI onderzoekenof deze gelijkheid ook bestond ten opzichte van de in graden uitgedrukte lengten der piramiden , gerekend van den top tot aan deplaats der zonneschijf , m. a. w. ten opzichte van de elongaties der toppen des morgens en des avonds. Eene tabel , op pag. 40 van zijn geschrift , doet zien dat de algemeene gemiddelde waarden dier elongaticsop gelijke tijdsafstanden van het opkomen of ondergaan der zon voorde morgenverschijnsels steeds grooter uitvielen dan voor die van denavond. SERPIERI bewijst verder , in een uitvoerig onderzoek , dat de hoekder ecliptica met den horizon geen belangrijken invloed op de lengte derpiramide schijnt te hebben. Hierbij moet echter in aanmerking genomenworden, dat zulks wel het geval zou kunnen zijn op hoogere breedten , waarde piramide uiterst moeilijk zichtbaar is in dien tijd , waarop zij zichdichter bij den horizon bevindt. Het besluit van SERPIERI is (Wet s ,pag. 42 , en verder pag. 43) , dat deze grootere waarden voor de morgen-elongaties niet anders dan uit innerlijke oorzaken van het verschijnsel kunnen voortvloeien. Het schijnt mij evenwel toe , dat er eenandere reden voor kan gevonden worden , nl. de grootere gevoeligheidHET ZODIAKAAL- OF DIERENRIEMSLICHT. 367van ons gezichtsorgaan , nadat het zich in den slaap van de vermoeienissen van den dagelijkschen arbeid heeft hersteld , en de algemeen bekendegrootere rust der lucht in de morgenuren , waarom vele sterrenkundigewaarnemingen , zoo mogelijk , bij voorkeur , ' s morgens gedaan worden.Daarentegen voert SERPIERI in zijn IXe hoofdstuk gewichtige argumenten aan voor de stelling , dat het zodiakaallicht zich sterker vertoont ,niet naarmate het zich meer loodrecht op den horizon verheft (eensecundaire werking in dezen zin daargelaten) , niet naarmate de waarnemer , gelijk men tot nu toe geloofde , dichter bij den aequator komt ,maar tengevolge van sterker innerlijke ontwikkeling , ten gevolge vande nog onbekende oorzaak van het verschijnsel zelf , die somtijds metgrooter levendigheid hare werking zoowel in het centrale als in hetdiffuse licht doet uitkomen.Merkwaardig is ook de invloed , dien de tijd des jaars op de elongatiën der avond- en morgen-piramiden heeft , en die SERPIERI uit deteekeningen van JONES afleidt , door daaruit de maandelijksche gemiddelde waarden dier elongaties te berekenen ( Tabel pag. 52 en 53 bij SERPIERI) . Wij geven die waarden in een graphische voorstelling terug.(Zie fig. 2) . 1Ook de negenentwintigjarige onderzoekingen van Prof. HEIS gevendezen invloed te kenner , wanneer men de daarbij gevonden elongatiesbestudeert. Vooral is dit opmerkelijk , omdat HEIS bijna altijd op onzebreedte , namelijk te Aken en Munster heeft waargenomen. Uit dedoor ons opgemaakte graphische voorstelling van fig. 2 blijkt ten duidelijkste , dat het zodiakaallicht grooter elongaties vertoont omstreeksde maanden Juni en December; dus als de zon in haar jaarlijkschebaan bij de zoogenaamde zonnestandspunten staat. De minima vallenbij de nachteveningen in Maart en September voor. Dit is de “jaarlijksche " of juister " halfjaarlijksche periode" van het zodiakaallicht.Doch het wordt tijd dat wij tot een ander punt overgaan. Tot nu toehebben wij slechts zijdelings over die veranderingen der zodiakaallicht- piramide gesproken , welke in hare breedte-afmetingen , in de hellingenharer as op de ecliptica , in de richting dier as ten opzichte van het1 Bij vergissing is in de houtsnede de figuur bij 60° sterrek. breedte afgesneden , zoodat de namen der maanden nu niet bij de overeenkomstige plaatsen der zon staan , ende elongaties , door de loodlijnen op die plaatsen tot aan de kromme lijnen aangeduid ,dus alle met 6 deelen van 10° moeten verlengd gedacht worden.368 HET ZODIAKAAL- OF DIERENRIEMSLICHT.middelpunt der zonneschijf, enz. voorkomen. Ook deze variaties schijnen samen te hangen met veranderingen in de innerlijke oorzaak , diehet verschijnsel beheerscht , en de studie dezer variaties is even noodwendig voor de kennis van het verschijnsel als die van de veranderingen in de lengte der piramide. Achter in het geschrift van SERPIERIkomen twee platen voor , waarop al de genoemde grootheden graphischzijn voorgesteld , gedurende het geheele verloop van de door JONESmedegemaakte reis , dus gedurende drie achtereenvolgende jaren.Met een oogopslag kan men in die graphische voorstellingen zien ,hoe groot op eenigen datum , waarop JONES waarnemingen kon verrichten , de volgende elementen waren.350Fig. 2.1/70°7607501/3020noAgo°180°160°JANFEBMRTAPR. MEIJUNJUL AUG. SET. OCT NOV DECJaarlijksche variatie der elongaties v. h. Zod. Licht , naar G. JONES en E1. Morgen-diffuus licht , 1854. - 2. Avond-diffuus licht , 1854 .licht , 1854. 4. Avond-centraal licht , 1854 , naar JONES .HEIS ( 1847-1875) .-HEIS.3. Morgen-centraal5. Avond-piramide naar1º. De stand der ecliptica met betrekking tot den horizon.2º. De boogafstand in graden van den gemiddelden top der piramidetot de ecliptica , ' t zij noordelijk of zuidelijk.3. De afstanden der zijden van de piramide tot de ecliptica , gemeten op 2 plaatsen, op 20 " en 40 ° van den gemiddelden top.4º. De afstand tot de ecliptica van dat punt des aequators dat hetnaaste bij den gemiddelden top ligt .5º. De geogr. breedte van de plaats van waarneming.HET ZODIAKAAL- OF DIERENRIEMSLICHT. 369Een dezer figuren heeft betrekking op het avond-centrale licht , deandere op het morgen-verschijnsel. SERPIERI zegt dat het diffuse lichtdezelfde resultaten gaf, waarom hij de figuren, die daarop betrekkinghadden , eenvoudigheidshalve wegliet.1Uit deze figuren komt men met een oogopslag tot de volgende belangrijke uitkomst: dat namelijk de hoofdmassa van de zodiakaallicht-piramidezich met zeer groote standvastigheid ten noorden der ecliptica bevond ,wanneer de waarnemer in het noordelijk halfrond der aarde was , endaarentegen zuidwaarts van de ecliptica , als de waarnemer zijn standplaats naar het zuidelijk halfrond verplaatste. Daar hier wel niet aantoeval gedacht kan worden , zoo volgt hieruit dat twee waarnemers ,de eenin het noordelijk de ander in het zuidelijk halfrond geplaatst , in denregel de hoofdmassa van de zodiakaallicht-piramide aan verschillendezijden der ecliptica zullen zien en wel ieder aan zijne eigene zijde . 'De lichtpiramide volgt dus in zekeren zin den waarnemer. "Zij gaat, "om een letterlijke vertaling van SERPIERI'S woorden te geven , "achterden waarnemer aan." Zou dit mogelijk zijn , als beide waarnemers , de eenin het noordelijk , de ander in het zuidelijk halfrond der aarde , dezelfdelichtpiramide zagen? Het antwoord van SERPIERI hierop is ontkennend en hij put hieruit een nieuw argument om het zodiakaallichtals een tot de aarde behoorend verschijnsel aan te zien , daar het ,buiten de aarde geplaatst , uit een noordelijk punt zuidelijk moest gezien worden. Ook ons antwoord zou stellig ontkennend zijn , wanneerhet hier een gewoon hemellicht gold , bijv. eene ster of planeet. Zagende twee waarnemers , die wij ons zoo even voorstelden , ieder eene zekere ster, de noordelijk geplaatste noordelijk , de zuidelijk geplaatstezuidelijk van de ecliptica , dan moest ieder van beide waarnemersnoodzakelijk een andere ster zien , gelijk gemakkelijk te bewijzen is.Het komt mij voor , dat dit echter bij het zodiakaallicht nog niet altijd behoeft door te gaan. Ik wil hierbij een voorbeeld gebruiken , teropheldering van hetgeen ik bedoel. Men denke zich achter in eene zaalgeplaatst , waar gerookt wordt , en vestige zijn oog op een vast puntbijv . den ballon eener gaslamp . Ik onderstel dat men dezen ballonvan zijne plaats in hoogte ziet overeenkomen met een of ander voorwerp aan het andere einde der zaal , bijv. de kroonlijst eener deurDe waarheid hiervan wordt ook bevestigd door fig . 1. De waarnemer is hier , evenals de grootste massa der piramide , noordelijk geplaatst370 HET ZODIAKAAL- OF DIERENRIEMSLICHT.aan den ingang. Hierna begeve men zich naar een hooger punt , bijv.naar het orchest , dat wij in de zaal onderstellen. Met het rijzen vanons oog zal nu de ballon schijnbaar dalen en met een lager punt derdeur overeenstemmen.Maar in de zaal werd gerookt. Wij zagen den tabaksdamp als eenhorizontale streep boven de hoofden der personen hangen toen wij nog,als zij , beneden in de zaal ons bevonden. Wat gebeurde mij nu , indergelijke omstandigheden , toen ik mij op het hoogere orchest hadbegeven? De rooklaag scheen mij gevolgd te zijn , even als het zodiakaallicht den heer JONES. Van een werkelijk oprijzen was hierbij geensprake. Ook zag ik de horizontale dampstreep onmiddellijk weer lagerhangen , toen ik zelf mij weder lager bevond. Welke verklaring hiervan te geven? Klaarblijkelijk hing de rook in de zaal in lagen , evenwijdig aan den vloer , waarvan eene zich het duidelijkst vertoonde ,als de waarnemer met zijn oog in de laag geplaatst was , daar zichde deeltjes van den rook dan schijnbaar meer ophoopten en zij in hetlicht der gaslampen dan sterker indruk op het oog maakten. De boven en beneden het oog hangende lagen waren minder goed te onderscheiden , daar de gezichtstraal , er doorgaande , veel minder deeltjes ontmoette dan zulks bij die laag het geval was , die in haar geheel doorhem werd doorloopen.Inderdaad zag men dus andere lagen , terwijl men zich hooger oflager verplaatste , maar die lagere maakten toch deel uit van het uitfijne deeltjes bestaande geheel: den in de zaal aanwezigen tabaksdamp.Die damp verkreeg dus andere omtrekken , die den waarnemer schenen te volgen. Ik zie niet in , dat zoo iets bij het zodiakaallicht ookniet het geval zou kunnen zijn ( ook wanneer hierbij niet aan eene verdeeling in evenwijdige lagen te denken is ) indien men van de hypothese van FATIO uitgaat , waarbij een dergelijke samenstelling van hetverschijnsel uit zeer fijne deeltjes wordt verondersteld , gelijk wij bovenhebben vermeld. In ieder geval , hoezeer deze hypothese ook geschoktzij door JONES en SERPIERI , moeten te snelle gevolgtrekkingen worden vermeden.Het is eene bekende zaak dat in de sterrenkunde , gelijk ook in sommige gevallen van landmeetkunde , de afstanden van ongenaakbarepunten bepaald worden door het verschil in richting waarin zulk punten gezien worden uit de uiteinden eener bekende lijn . Heeft men meteen hemellicht te doen , bijv. met de maan, dan kan bij de bepalingHET ZODIAKAAL- OF DIERENRIEMSLICHT. 371der richting gebruik gemaakt worden van de vaste sterren , die uitalle punten onzer aarde , wegens hare ontzettend groote afstanden inevenwijdige richtingen gezien worden. Men bepaalt , uit de uiteinden.der genoemde lijn , de plaats van het hemellicht tusschen de sterren ,brengt die twee bepalingen op een sterrenkaart of hemelglobe over enmeet den afstand in graden van de beide aldus verkregen punter .Hierdoor kent men van een driehoek , waarin de beide waarnemingspunten en het hemellicht hoekpunten zijn , den hoek tegenover de reedsbekende zijde; terwijl een der hoeken aan deze zijde uit den bekendenstand der aarde op het oogenblik der waarneming kan worden afgeleid ,Men kent dus drie onderling onafhankelijke grootheden in den driehoek , en daaruit kunnen de overige , dus ook de afstanden van hethemellicht tot de beide waarnemingspunten , worden berekend.Daar de plaats van de zodiakaallicht- piramide ook tusschen de sterrenbepaald wordt , is het geen wonder dat SERPIERI in de waarnemingenvan JONES en HEIS diegene uitzocht , die op denzelfden dag uit ver vanelkaar gelegen punten genomen werden. De uitkomst was dat hij 13dergelijke waarnemingen vond , die op zich zelve bevestigen wat boven gezegd werd. HEIS zag namelijk het zodiakaallicht aan den top noordelijkerdan JONES , terwijl de eerste juist het noordelijkst was geplaatst. Daargelaten de mogelijkheid dat men hier met een dergelijk geval te doen heeft , alsik boven beschreef, geloof ik dat men hier wel in aanmerking magnemen de omstandigheid , dat de waarnemingen wel op denzelfden datum,maar toch met een tijdsverschil van ettelijke uren werden gedaan. Indienwe wat hier wel veroorloofd is , aannemen dat beide waarnemers ophetzelfde uur van den nacht waarnamen , gerekend naar den localeutijd , zoo bedraagt de tijd , die inderdaad tusschen hunne observatiesverliep , juist het tijdsverschil van de plaatsen , waar zij zich bevonden.Ik heb deze tijdsverschillen nagegaan. Zij beloopen van 5 tot 13 uren.Wij hebben hier dus geenszins met gelijktijdige waarnemingen te doen , enhet zodiakaallicht is immers op een zelfden avond een zeer veranderlijk verschijnsel. Bovendien kan de verschillende toestand der luchtmaken dat zelfs bij gelijktijdige waarnemingen uit verschillende plaatsen , de top van de eene piramide niet dezelfde is als die der andere ,gelijk dan ook de door JONES en HEIS opgegeven elongaties op dezelfdedagen lang niet dezelfde zijn.Ik geloof dus dat deze vergelijking , hoe belangwekkend ook , niet zooveel geeft als SERPIERI meent , die van het geluk spreekt (pg . 94, 1e al. )372 HET ZODIAKAAL- OF DIERENRIEMSLICHT..dat hem te beurt mocht vallen , om zulke veelafdoende observaties ,20 jaren geleden gedaan , ter vergelijking bijeen te brengen .Het kan echter niet ontkend worden dat zij den gevonden regelbevestigen: dat het zodiakaallicht den waarnemer volgt , als hij zich vande zuidelijke naar de noordelijke zijde der ecliptica begeeft.Dit moeten wij zonder twijfel den heer SERPIERI toegeven , dat vande vroegere denkbeelden over het zodiakaallicht , na eene ernstige analyse van de observaties van JONES , niet veel overblijft , dat eenigewaarde heeft.In die piramide , die zich iederen avond aan den westelijken horizon vertoont , loopende schijnbaar tegen den zin van de dagelijkschebeweging des hemelbols , met een snelheid gelijk aan die van den horizon zelven; die eveneens des morgens den ooster-hemelrand volgt inzijne beweging naar de zijde waar de zonneschijf aan de kim zal opkomen; die des avonds op hare plaats tusschen de sterren uitdooft enreeds lang vóór het morgenkrieken , hoog aan den hemel ontstaat enin helderheid toeneemt; die in hare phasen van verheffing of daling aanhet locale uur der waarnemingsplaats gebonden is , zoodat zij voorAmerika eerst verschijnt als zij voor Europa in haar grootste helderheid praalt , op hetzelfde oogenblik dat zij , zonder door de kim bedekt te zijn en zonder dat men deze verscheidenheid van voorkomenaan den invloed der schemering kan toeschrijven , voor China reedsbijna geheel is uitgedoofd in dat verschijnsel kan men niet meerzien het lensvormige lichaam dat de zon zou omgeven , samengestelduit fijne om haar als planeetjes wentelende deeltjes , gelijk men totin den laatsten tijd gedaan heeft.-Deze piramide is hoogstwaarschijnlijk een tot de aard-atmospheer behoorend verschijnsel , ofschoon het mogelijk is dat het , wegens zijnejaarlijksche periode , onder kosmische invloeden staat.Dat dit verschijnsel voorts niet rechtstreeks met de zon kan samenhangen, wordt bewezen niet alleen uit het negatieve feit dat het de zonniet in haar dagelijksche beweging volgt; voorts niet alleen daaruit , dathet zijne lengte- as dikwijls in ' t geheel niet naar de zon gericht heeft , jadat zelfs de geheele piramide , verlengd gedacht , de zon bezijden zichlaat (Zie pl. II SERPIERI , ' s morgens 28 Maart 1854) , maar ook dooreen eigenschap , waarvan wij in ' t geheel nog niet spraken , namelijkdie der lichtschokken of pulsaties , gelijk SERPIERI ze noemt , die omvele redenen niet aan de werkingen des dampkrings kunnen wordenHET ZODIAKAAL- OF DIERENRIEMSLICHT. 373toegeschreven. Ten eerste toch , hebben zij alleen plaats in het centralelicht , ja soms zelfs in bepaalde deelen daarvan. Ten tweede soms slechtsin één der zijden. Ten derde komen zij in alle deelen des jaars nieteven menigvuldig voor. Ten vierde ziet men deze niet in den Melkweg ,ofschoon zij weer wel bij komeetstaarten zijn opgemerkt . Somtijds vertoont de zodiakaallicht- piramide lichtgolvingen over hare geheele uitgestrektheid , die SERPIERI met den naam van undulaties (pg. 72) onderscheidt. Hij toont verder uit de hier alweder zoo rijke observaties vanJONES aan , dat de pulsaties zich tusschen 1 à 2 uur na het ondergaanof vóór het opkomen der zon vertoonen , dat zij dus , ofschoon noodzakelijk samenhangend met den innerlijken aard des verschijnsels , vanden anderen kant alweder van den plaatselijken tijd afhangen , niet opalle plaatsen van waarneming te gelijk gezien worden , en dat ook zijons alweder dwingen om den zetel van het verschijnsel niet ver buitende aarde te zoeken.Tot een dergelijk resultaat kwam ook de fransche astronoom HOUZEAU uit 58 door hem gedane waarnemingen (Astr. Nachr. , 1843) , daarhij een zekeren samenhang vond tusschen het zodiakaallicht en de ligging van den aequator der aarde.En zoo komen wij als van zelf tot dat gedeelte van SERPIERI's werk, waarhij , onder sterk voorbehoud , een denkbeeld uitspreekt , dat ook reedsdoor anderen is aangeroerd en dat ook wij reeds in den aanvang dezerverhandeling , bij het bespreken van den tegenschijn , vermeld hebben.Indien het zodiakaallicht een tot de aard-atmospheer behoorend verschijnsel is , dat tijdelijke en periodieke uitstroomingen vertoont , endat tevens in intensiteit aangroeit en afucemt naar de plaats die deaarde in haar jaarlijkschen loop om de zon inneemt , zoo zou het welkunnen zijn een aanhangsel der atmospheer , op de wijze der komeetstaarten steeds van de zon afgewend; wellicht door elektrische stroomingen lichtgevend gemaakt en tevens licht van de zon terugkaatsende. 1' Het laatste mag , naar ' t mij voorkomt , niet geheel verworpen worden . Voor heteerste zijn ook vele argumenten aan te voeren . Wij spraken vroeger reeds over de spectraalonderzoekingen van ARTHUR W. WRIGHT en zijne resultaten over de polarisatie vanhet zodiakaallicht , doch het is hier de plaats tevens te vermelden , dat andere waarnemers tot negatieve en zelfs tot tegenstrijdige uitkomsten geraakt zijn. De eerste diehet zodiakaallicht spectroskopisch waarnam , was ANGSTRÖM , maar hij schijnt toenmaalshet spectrum van een noorderlicht gezien te hebben , niet dat van het zodiakaallicht.Althans zag hij het verkregen spectrum , dat uit éen lichtende geelgroene liju bestond ,24374 HET ZODIAKAAL OF DIERENRIEMSLICHT.ZEAU enHoe vaag deze denkbeelden nu ook zijn , zooals zij door SERPIERI , HOUMAXWELL HALL zijn uitgesproken , geloof ik dat zij met nogmeer waarschijnlijkheid zich aan het voorkomen van het zodiakaallichtkunnen aansluiten , wanneer men aanneemt dat de aard-atmospheerhoofdzakelijk dáár tot de vorming eener op de komeetstaarten gelijkende verlenging kan worden gebracht , waar de aswenteling hare deeltjes het meest aan de aantrekking naar het middelpunt onttrekt , datis: omstreeks den heeten aardgordel. De van de zon afgerichte uitbreiding der atmospheer zou dan een platte gedaante hebben , met harevlakte overeenstemmende met den aequator der aarde. Hieruit zou mende grootere intensiteit in de tropen kunnen verklaren. Ook het afwisselend voorkomen van het spectrum , dat nu eens aan een zelflichtend ,dan eens aan een het zonnelicht terugkaatsend , dan weder aan een gemengd verschijnsel doet denken , laat in dit geval beter verklaringoveral aan den hemel , waarheen hij zijn instrument ook richtte. De heer LIAIS zag inBrazilië het spectrum van het zodiakaallicht , evenals PIAZZI SMYTH op Sicilië , onafgebroken,dus van rood tot violet , in zachten overgang uitgestrekt , hetgeen aan een overeenstemming met het zonnespectrum zou doen denken ( SERPIERI pag. 96) . Prof. TACHINI , diede laatste waarneming bijwoonde , bemerkte echter een wel te onderscheiden levendigerband in het spectrum , die niet in het zonnespectrum voorkomt. RESPICHI , van de waarneming der zoneclips uit Indie naar Italië , in 1871 , terugkeerend , nam den 11denJanuari in de Roode Zee , met een uitstekenden spectroscoop van HOFFMANN , het bedoeldespectrum waar , bestaande uit de heldere , geelgroene lijn van ANGSTRÖM , door een donkere streep van het overige , schijnbaar samenhangend deel des spectrums gescheiden . Laterontbrak , bij observaties te Rome gedaan , den 5 Feb. 1872 ' s morgens , het samenhangend deeldes spectrums , terwijl RESPIGHI de geelgroene lijn van 4 Feb. tot 1 Mrt. van dat jaarvoortdurend opmerkte. Ook LOCKEYER en DENZA zagen de genoemde heldere lijn in hetzodiakaallicht- spectrum. Ik merk hier echter op , dat in den nacht van den 4den op den 5denFebr. 1872 het beroemde groote poollicht gezien werd, en de vraag is , hoeveel aandeeldit in de waargenomen spectra gehad heeft. Pater SECCHI , de beroemde astronoom vanhet observatorium te Rome , kon volgens SERPIERI aan het zodiakaallicht nimmer eenduidelijk spectrum waarnemen ( SERPIERI , pag. 91 ) . Den 31sten Maart 1872 zegt hij echtereen zwak groenachtig spectrum te hebben verkregen , afgebroken naar het roode uiteinde. In zijn werk over de zon ontzegt hij aan het spectrum van het zodiakaallichtalle overeenkomst met dat van het noorderlicht en vergelijkt het met dat van phosphoresceerende zelfstandigheden. Ten slotte vermelden wij nog de onderzoekingen vanARCIMIS te Cadix , die twee lichtende lijnen in het bedoelde spectrum waarnam , de geelgroene (bij 1480 KIRCHHOF) en een blauwe ( bij 2270 K. )Er bestaat dus eenige reden om het licht van het zodiakaalverschijnsel tweeslachtig tenoemen , namelijk gedeeltelijk eigen en gedeeltelijk teruggekaatst .HET ZODIAKAAL OF DIERENRIEMSLICHT. 375toe , waar inderdaad het licht van de piramide den invloed van beideoorzaken kan ondergaan. Doch naar onze overtuiging moet het uitspreken van een dergelijk denkbeeld slechts strekken om de belangrijkheid van het verschijnsel beter te doen uitkomen. Alvorens met meerder zekerheid hypothesen te kunnen stellen , moet het zodiakaallicht aaneen streng onderzoek op verschillende breedten worden onderworpen , endat wel in al de vormen , waarin wij het zagen optreden. Ook ons landmoet daartoe medewerken en kan dit , zonder groote opofferingen , doorhet oprichten van cen klein observatorium , op een of ander goed gelegen punt in Gelderland , Braband of Limburg , waar de lucht eengroote zuiverheid bezit en waar geen gaslicht eener nabijzijnde plaatsde waarneming ook van de flauwere deelen der lichtverschijnselen belemmert. Prof. HEIS , die reeds 29 jaren met groote zorg en vlijt hetzodiakaallicht heeft nagegaan , kwam na lezing van SERPIERI's werk tothetzelfde resultaat. Ik wil hier eenige regels uit drie zijner brievenvan 27 Februari , 8 Maart en 25 Mei 1877 aanhalen , waaruit tevensde groote liefde spreekt , die den schrijver tot in zijn laatste levensdagen voor de schoone wetenschap bezielde. In den eersten brief schrijfthij o. a.:"Mein Gesundheitszustand lässt zu wünschen übrig , indem ich anheftigen rheumatischen Schmerzen leide. Gott dank halten mich dieselben aber nicht ab , mich thätig zu beschäftigen. Ich bin eben daran ,meine Sternschuppen- Beobachtungen herauszugeben ... Ich habe vorKurzem eigene Charten zum Einzeichnen des Zod. L. angefertigt; inItalien sollen dieselben herauskommen. Sie werden dieselben von mirerhalten ... Ich habe in Anregung gebracht das gleichzeitige Beobachtungen auf der ganzen Erde angestellt werden; dazu dienen meinebequem eingerichteten Charten."In den tweeden brief:"Mit Rücksicht auf die von SERPIERI gemachte Untersuchung ueberdas Zodiakal- Licht , das gleichzeitig in Münster u. Valparaiso am 9Febr. 1855 , sowie in Münster und Rio de Janeiro am 16 März 1855beobachtet wurde , bin ich von meiner Hypothese dass das Z. L. einNebelring um die Erde sei , abgegangen , indem dann eine parallaktischeVerschiebung statt finden müsste , die der beobachteten nicht entspricht.Zur Festsetzung einer etwaigen Parallaxe müssen aber viele , viele Beobachtungen angestellt werden , und dazu sollen meine zum Einzeichnenconstruirten Charten dienen ...”376 HET ZODIAKAAL- OF DIERENRIEMSLICHT.Eindelijk in den derden brief:"Mit meinen Zodiakallicht- Charten geht es langsam von Statten; esmögen bis zur Erscheinung noch etwa 5 Wochen hergehen ..."”De schrijver dezer woorden mocht die kaarten niet meer zien in ' tlicht verschijnen. Onverwacht rukte de dood hem, den 30sten Juni, uitzijne veelvuldige werkzaamheden , toen zijne kaarten zouden uitkomen.De uitgave van zijne waarnemingen op vallende sterren bracht de zorgvan een zijner leerlingen na zijn dood tot stand , onder den titel van:Resultate der in den 43 Jahren 1833–75 angestellten Sternschuppen- Beobachtungen. De kaarten ontving ik in Februari 11. van een der dochtersvan den ontwerper. Hare uitgave bezorgde Prof. SERPIERI , blijkens devoorrede.Vele vrienden van HEIS zullen zeker zijn voetspoor en dat van denreeds in 1863 overleden JONES willen navolgen , en de kaarten van HEISzullen daartoe zeker gretig ter hand genomen worden. Veel , veel moeter worden waargenomen van allerlei punten der gansche aarde! Mochthet mij later gegeven zijn , aan de lezers van dit Album de dan ontdekte eigenschappen van het belangrijke en schoone natuurverschijnselmede te deelen , gelijk ik hun , naar ik hoop , in dit opstel den tegenwoordigen stand onzer kennis in dat opzicht eenigermate heb duidelijkgemaakt , zoo zullen wij wellicht dan met meer zekerheid spreken kunnen over die punten , waar we thans ons slechts tot vermoedens en haltteruggehouden , door hunne verrassende nieuwheid wellicht bevreemdende denkbeelden moesten bepalen. Misschien is ook hier het bekendewoord van SHAKESPEARE toepasselijk: “ Daar zijn meer dingen in denhemel en op aarde , dan waar uwe philosophie van droomt. "OVER VERSCHILLEN IN DEN OMVANG VANDEN SCHEDEL.DOORDr. D. LUBACH.De heer LE BON , te Parijs , heeft uit een onderzoek van een overgroot aantal metingen op levende personen of van schedels uit hetanthropologisch museum , alsmede op grond van onuitgegeven aanteekeningen , de vrucht van een jaren lang voortgezet onderzoek door denhoogleeraar BROCA , eenige gevolgtrekkingen opgemaakt , die hij in Juliaan de Académie des Sciences heeft medegedeeld .Wij wenschen die gevolgtrekkingen hier eenigszins verkort mede tedeelen.1º. Wanneer men een groot aantal schedels onderzoekt , zal men altijd bevinden dat de schedels , welke het grootste volume bezitten , diezijn van de meest intellectueele rassen , en bij elk ras van de verstandelijk meest begaafde personen.2º. Wanneer men , gelijk gewoonlijk geschiedt , het gemiddelde neemtvan de schedels van elk ras , en dan de verkregen gemiddelden metelkander vergelijkt , dan verkrijgt men vaak cijfers die van ' t eene rastot het andere weinig afwisselen . Maar wanneer men met schedels , gegroepeerd met toenemende volumens , curven beschrijft , die te kennengeven hoeveel individuen van een gegeven ras hersenen van een bepaaldvolume bezitten , dan ziet men onmiddellijk dat een hooger ras veelmeer omvangrijke schedels bezit dan een lager. Op 100 hedendaagscheparijsche schedels zijn ongeveer 11 , wier volume bevat is tusschen 1700378 OVER VERSCHILLEN IN DEN OMVANG VAN DEN SCHEDEL.en 1900 kub. centimeters , terwijl op 100 negerschedels geen enkelevan dit volume voorkomt.3º. De weging van 100 parijsche hersenen van dezen tijd heeft getoond dat het volume daarvan afwisselde tusschen 1000 en 1700 grammen. De meting van een gelijk aantal schedels heeft doen zien , dat hetvolume van die schedels van 1300 tot 1900 kub. centimeters verschilt.Deze uiterste cijfers zijn progressief met elkander verbonden .4. De verschillen in gewicht der hersenen en in volume der schedels tusschen de individuen van een en hetzelfde ras , wisselen aanmerkelijk af van het eene ras tot het andere. Die verschillen zijn des tegrooter , naarmate het ras hooger geciviliseerd is. Men heeft bevondendat het verschil tusschen het volume van de grootste en de kleinstevolwassen mannelijke schedels is:bij den Gorilla . .»» Neger.»» ouden Egyptenaar»• 148 kub. cent.204» D353» >Parijzenaar der 17de eeuw . · 472hedendaagschen Parijzenaar. . . 593De verschillen tusschen de grootste en kleinste schedels zijn dus bij denhedendaagschen Parijzenaar driemaal grooter dan bij den Neger; zij zijnook bij den eersten grooter dan bij zijne voorvaderen uit de 17de eeuw.5º. De lichaams-hoogte heeft eenigen invloed op het volume der hersenen , maar die invloed is zeer gering. Wanneer men alle individuenvan dezelfde lengten in groepen vereenigt en het gemiddelde gewichtvan de hersenen bij elke groep neemt , dan ziet men dat het verschiltusschen het gemiddelde gewicht van de hersenen der grootste individuen en dat van de hersenen der kleinste nauwelijks 100 grammen bereikt , terwijl dat verschil bij individuen van dezelfde grootte soms300 is.6º. Bij gelijke grootte heeft de vrouw lichtere hersenen dan de man.Het gewicht van 17 hersenen van mannen , van 155 tot 160 centim.lengte , vergelijkende met dat van 17 hersenen van even groote vrouwen ,vindt men tusschen deze beide gemiddelden een verschil van 172grammen ten voordeele der mannelijke hersenen.7. Het verschil tusschen het gewicht der hersenen , en daarom tusschen het volume der schedels , bij den man en de vrouw , neemt steedstoe naarmate men op de ladder der beschaving hooger klimt ,zoodat uit het oogpunt van de hersenmassa en gevolgelijk van het ver-OVER VERSCHILLEN IN DEN OMVANG VAN DEN SCHEDEL. 379stand , de vrouw , ten gevolge der vooruitgaande beschaving , zich meeren meer van den man gaat onderscheiden. Het verschil b. v. tusschenhet gemiddelde van de schedels der hedendaagsche mannelijke en vrouwelijke Parijzenaren is bijna het dubbele van dat hetgeen bestond tusschen de mannelijke en vrouwelijke bewoners van het oude Egypte.8. Personen , die denzelfden schedelomtrek bezitten , kunnen echterin schedelvolume meer dan 200 kub. centim. verschillen , hetgeen gemakkelijk te begrijpen is , wanneer men zich herinnert dat verschillendefactoren , vooral de hoogte des schedels , op het volume invloed hebben .Maar wanneer men met reeksen van schedels werkt , erkent men weldra dat 1 centimeter toeneming van den omtrek des schedels overeenstemt met eene vermeerdering van volume , die zich beweegt om 100kub. centimeters.9. De omtrek van den schedel , waarvan het volume der hersenenafhangt , staat in nauw verband met den graad van intelligentie.10. De vergelijkende studie van de curven van den schedelomtrek ,van den omtrek des hoofds , het volume en het gewicht der hersenenheeft de verhoudingen tusschen deze verschillende waarden duidelijkgemaakt. Een hoofd , welks omtrek 57 centim. bedraagt , beantwoordtaan een schedel van 52 centim. omtrek en een volume van 1550 kub.centim. Het waarschijnlijke gewicht van de hersenen in dien schedelzal 1250 grammen zijn.11. Er bestaat eene standvastige ongelijkheid van ontwikkeling tusschen de twee helften van den schedel , die nu eens aan de rechterdan eens aan de linkerzijde meer ontwikkeld is , zonder dat het rasof de graad van verstandelijke ontwikkeling een waarneembaren invloeddaarop schijnen uit te oefenen .-In de stellingen van den heer LE BON ligt deze stelling opgesloten ,dat bij een ras of volk vooruitgang in hersen- en schedelontwikkelingplaats vinden kan , ten gevolge van meer algemeen wordende voortgaande oefening van de intellectueele vermogens , derhalve dat bijindividuen de gymnastiek der hersenen , als wij ' t zoo mogen noemen ,dezelfde gevolgen heeft als de gymnastiek der spieren , namelijk toeneming in volume en werkvermogen , en daarbij , dat de door deindividuen verkregen meerdere hersenontwikkeling erfelijk wordt.Ten aanzien van de stelling dat , hoe meer een volk verstandelijkvooruitgaat , het verschil in hersenvolume tusschen mannen en vrouwen, dus ook in verstandelijken aanleg , hoe langer zoo grooter wordt ,―380 OVER VERSCHILLEN IN DEN OMVANG VAN DEN SCHEDEL.en wel ten gunste van den man , zoodat bij volken met vooruitgaandebeschaving de mannen in intellectueel opzicht de vrouwen steeds meeren meer beneden zich zouden laten , moeten wij de vraag doen ofhier wel rekening is gehouden met het ontwijfelbare feit , dat overalvoor de ontwikkeling der mannen oneindig veel meer gedaan wordtdan voor die der vrouwen. Wij zouden wel eens willen weten of deuitkomsten , doo" LE BON verkregen , ook gelden voor de vrouwen inDuitschland , die zelven , in ' t algemeen gesproken , op hoogeren trap vanverstandelijke ontwikkeling zullen staan dan die in Frankrijk , wegens degrootere zorgen , die in het eerstgenoemde land aan de vrouwelijke opvoeding besteed worden. Dat er ook in intellectueel opzicht een oorspronkelijk verschil tusschen beide seksen bestaat , even zoo goed als een lichamelijk , is niet te betwijfelen , en dat de gelijkmakingstheorieën van eenaantal voorstanders en voorstandsters der zoogenaamde " emancipatieder vrouw" daarom tegennatuurlijk en onzinnig zijn , kan niet worden ontkend. Maar dat , wanneer aan de opvoeding en de ontwikkeling der vrouw gelijke zorg wordt besteed als aan die van den man ,natuurlijk met inachtneming van de richting , die beider ontwikkeling , met het oog op het verschil in aanleg en bestemming , moetinslaan , desniettemin de vrouw steeds in vergelijking met denman , op een steeds lager standpunt zou komen te staan , is niet welte gelooven. Wij meenen dat wij voorloopig de stelling van LE BONkunnen aannemen als waar voor de parijsche vrouwen , omdat wij geenreden hebben om de juistheid van zijne waarnemingen te betwijfelen ,maar dat een nader onderzoek zal moeten uitmaken of zij een uitdrukking is van eenen algemeen geldige natuurwet.--NOG EENIGE WOORDEN OVER EDISON'S PHONOGRAAF.Sedert het bekend worden van mijn stukje over dit onderwerp (ziebl. 361 van dezen jaargang) zijn zeker een aantal lezers van dit Album inde gelegenheid geweest omdoor eigen aanschouwing kennis te maken metdit werktuig. In de amerikaansche afdeeling der wereldtentoonstellingte Parijs is het door een zeer goed werkend exemplaar vertegenwoordigd en bovendien is in die stad geen gebrek aan andere gelegenhedenom hetzij de phonograaf alleen , of dezen nevens telephoon en mikrophoon in werking te zien en te hooren. En " iedereen" is dit jaar teParijs geweest of gaat er nog in deze maand heen.Toch durf ik eenige regels ruimte in deze aflevering vragen , om mijneeigene indrukken en waarnemingen dienaangaande mede te deelen , teneerste omdat zeker niet alle lezers tot bovengenoemden " iedereen" behooren en ten tweede omdat ik mij zelven ook niet daaronder tellenmag. In plaats van te Parijs , heb ik namelijk een gedeelte der vorigemaand in Engeland doorgebracht en te Londen was het mij veroorloofdeen onder de oogen van EDISON zelven vervaardigde phonograaf , alleenmet den vervaardiger, nauwlettend te onderzoeken . Misschien zullen duszelfs zij , die elders reeds dit werktuig hebben gehoord , nog eenigeoogenblikken willen besteden om hunne aanteekeningen of herinneringenmet de mijne te vergelijken.'t Is namelijk, zoo niet waarschijnlijk, dan tochmogelijk dat de Parijsche indrukken minder gunstig zijn dan de Londensche. Het feit toch dat een bekend instrumentmaker te Parijs aan iemandhier te lande , die van hem een phonograaf wenschte te ontvangen enhem dit had geschreven , een antwoord zond , waarin hem werd aangeraden om met die bestelling te wachten totdat dit werktuig nog watzou verbeterd zijn , aangezien thans het geluid daarvan met niets beterkon vergeleken worden dan met dat van een stuk koperdraad , dat over382 NOG EENIGE WOORDEN OVER EDISON'S PHONOGRAAF.een vij wordt gestreken , bewijst genoeg dat daar ook zeer onvolkomen exemplaren in omloop moeten zijn.De inrichting van het werktuig te Londen verschilde van de op bl.264 en 265 afgebeelde alleen daardoor , dat de beweging der rol nietdoor een krukje met de hand , maar door een raderwerk met windvleugel en dalend gewicht werd teweeggebracht. Die rol was reeds metbladtin bedekt toen ik er bij kwam; het palletje , dat het raderwerkin stilstand hield , werd weggedrukt , de vertooner plaatste den mondvoor het trechtertje en sprak nu , zeer luid maar zonder te schreeuwen ,daar een viertal zeer bekende engelsche rijmregels uit , van Jack Hornerin his corner en van Mother Hubbard with her cupboard. Daarna werd het raderwerk weder tot stilstand gebracht , de rol teruggeschoven tot dat hetpennetje van het trilplaatje weder raakte aan het begin der daardoorgedurende het spreken in het bladtin voortgebrachte groef, en nu hetraderwerk weder in beweging gesteld. Ik hoorde nu al de uitgesprokenwoorden weder; alle stembuigingen en de eigenaardige klank van ' s sprekers stem waren volkomen te herkennen en dit alles klonk even luidals zijne stem wanneer hij gewoon sprak , zoodat ik het zonder eenigeinspanning verstond , toen ik mij zoover als het lokaaltje dit toeliet ,dat is op ongeveer drie meters afstand , van het werktuig begaf. Nietalle medeklinkers werden evenwel even duidelijk weergegeven. Tochgeloof ik niet dat dit mij het verstaan der woorden aanmerkelijk zouhebben bemoeielijkt , veel minder onmogelijk gemaakt , ook al warenze niet zoo bekend geweest. Op mijn verzoek werd nu de rol wederteruggeschoven en tot omwenteling gebracht. En weder hoorde ik hetzelfde , zonder dat er in sterkte , duidelijkheid of klankvorm een merkbare vermindering kon worden waargenomen. Op mijne vraag hoe dikwijls zulk eene herhaling van het eenmaal gesprokene wel mogelijkwas, ontving ik ten antwoord: minstens twintig malen.Nu maakte ik zelf het raderwerk vrij , sprak luide in het trechtertjede twee eerste regels van het " Wien neerlandsch bloed" , en zong dievervolgens , in het begin vrij zacht maar met toenemende sterkte , zoodatik bij de laatste woorden mijn stem zooveel mogelijk had uitgezet . Ikheb nooit vreemder gewaarwording ondervonden , dan toen ik eenigeoogenblikken daarna het instrument die woorden hoorde herhalen metmijn eigen stemgeluid als ' t ware gephotografeerd! En nog treffenderwas dit bij ' t herhalen van het gezongene. Ook de eerste , zacht gezongen , woorden kwamen duidelijk terug en de laatsten ontlokten mijNOG EENIGE WOORDEN OVER EDISON'S PHONOGRAAF. 383eene luide verzuchting , die den Engelschman mij vragend deed aankijken. "De phonograaf , " antwoordde ik hem , " zegt mij dat ik oud word ,want ik hoor nu dat mijn stem , toen ik haar zoo sterk mogelijk uitzette , merkbaar heeft gebeefd. " Hij lachte , alsof hij zeggen wilde: datheb ik ook wel gehoord!Ik schaamde mij toch niet over die verzuchting. Ook nu doe ik hetniet over de zwakheid , die zich daarin lucht gaf. Want al weet men ,uit honderd andere nog minder bedriegelijke kenteekenen en sedert lang ,dat men " niet jong meer" is , toch is het niet aangenaam ,als menzich dit door " zoo'n zielloos ding" al nabouwend hoort verwijten! Ener was hier nog veel meer. Het was voor mij geen zielloos ding: hetwas een kind , dat daar sprak. Een kind , dat nu reeds de wereld verbaast door wat het nu, nog zoo jong , reeds verrichten kan , maarmeer , veel meer nog door wat het belooft te worden. Als men hetaanziet , dan zou men , vuriger dan ooit anders , wenschen jong te zijnen nog veel , veel jaren levens voor zich te hebben , al ware het alleenom de ontwikkeling van dit wonderkind te kunnen gadeslaan en metgrond te kunnen hopen het eens te zullen zien in zijn volle mannenkracht. En dit des te meer, omdat de richting waarin en de wijze waaropzich die mannenkracht openbaren zal, nog geheel voor ons verborgen liggen.Maar laat ons alvast met het tegenwoordige tevreden zijn . Het isreeds verbazend genoeg. De bladtinplaat , waarin die engelsche en hollandsche woorden en die tonen zijn gegroefd , heb ik mogen medenemen .Zij ligt voor mij terwijl ik dit schrijf. Ik wenschte dat ik eenige honderdtallen daarvan bezat! Dan zou ik den uitgever verzoeken om bijelk exemplaar van deze aflevering een stukje daarvan te verzenden, enden lezer uitnoodigen om die groeven eens oplettend te willen nagaanen met een vergrootglas te onderzoeken . Wie dit doet en zich daarbijherinnert wat de nauwelijks zichtbare verschillen in den vorm daarvaneen hemelsbreed verschil vertegenwoordigen in den aard der trillingen ,die ze hebben voortgebracht en die zij weder kunnen doen ontstaan ....die staat verbaasd en , wat hierbij niet het minst opmerkelijk is , almeer en meer verbaasd , naarmate hij meer daarover nadenkt en dieperdoorgedrongen is in de kennis van alles wat hierop betrekking heeft.Haarlem , September 1878.W. M. LOGEMAN.ONTDEKKINGEN IN ARABIE DOORΚΑΡΙΤΕΙΝ BURTON.De door zijne bemoeiingen betreffende het Suez-kanaal beroemde DELESSEPS heeft eenige bijzonderheden medegedeeld omtrent de vreedzameveroveringen in naam van den Khedive van Egypte gemaakt door dengeneraal GORDON , die al de aan de boorden van den Nijl wonendestammen van den 1en graad benoorden den evenaar tot aan de oudegrenzen van Egypte , boven Khartoem en Gondokoro , heeft onderworpen.Men kent tegenwoordig volkomen de grenzen en den omtrek vanhet meer Albert , op 1,5 van den evenaar , op welk meer zich tweestoombooten bevinden en van hetwelk een hydrographische kaart isopgemaakt; men ziet den Nijl daaruit voortkomen , evenals de Rhôneuit het meer van Genève ontspringt.Volgens de verzekeringen , aan den heer DE LESSEPS door den generaal GORDON gegeven , kan een reiziger , van Alexandrie vertrekkendeen van het noorden naar het zuiden 31 graden bereizende , in 60 tot80 dagen den evenaar bereiken onder bescherming van de egyptischemilitaire post en van de gezagvoerders van den Khedive.De heer DE LESSEPS gaat daarna over tot het mededeelen van eenigegedeelten van een officieel te Kairo uitgegeven verslag over de belangrijke ontdekkingen in den laatsten tijd in Arabie gemaakt door denkapitein BURTON. Wij zullen die met eenige bekortingen mededeelen .De leden der expeditie onder kapitein BURTON , die op last van denKhedive in het land van Midian onderzoekingen heeft in ' t werk gesteld , kwamen , na vier en een halve maand op de noord- oostelijke kustvan de Roode Zee te hebben doorgebracht , te Suez terug.Het door BURTON onderzochte land strekt zich uit van Akabah , op39 ° 30 ′ N. B. , tot Ouadi Hamz , op 35 ° 55′ Z. B. , over eene lengteONTDEKKINGEN IN ARABIE DOOR KAPITEIN BURTON. 385van 215 geogr. mijlen. De expeditie is tot het binnenland doorgedrongen , tot ongeveer vijf dagmarschen van de kust.BURTON meent thans het onderzochte land , vroeger de zetel van eenebloeiende beschaving , in drie deelen te kunnen verdeelen: noordelijk- ,centraal- en zuidelijk Midian . Het eerste strekt zich uit tot Moïlah ,het tweede ten oosten van Moïlah , en het derde , dat van Moïlah begint , loopt tot Ouadi Hamz , de zuidelijke grens van de Egyptischebezittingen.Geologisch kan het land mede in drie zeer goed van elkander onderscheiden streken verdeeld worden.-De expeditie heeft geconstateerd het bestaan van twee en dertig steden , van welke eenige eene talrijke bevolking moeten gehad hebben ,voorts van oude goud en zilvermijnen , die vroeger bearbeid werden , over ' t algemeen van alles wat getuigt van het vroeger bestaanvan een in beschaving zeer ver gevorderd volk. Zij heeft drie grooteligplaatsen van zwavel , talrijke aderen van zilver- en koperhoudendkwarts , drie mijnen van turkozen , uitgestrekte vindplaatsen van gips ,steenzout , salpeter enz. ontdekt. Zij bracht met zich mede ongeveer25 ton ertsen van allerlei soort , waarvan de rijkste naar Europa zullen worden gezonden om onderzocht te worden , voorts eene aanzienlijke geologische verzameling en eene van inscriptiën , eene reeks vanaquarellen en photographieën van de meest merkwaardige punten , eneindelijk de kaart van het geheele land.De expeditie ging eerst uit van Moïlah , trok vandaar noordwaartsen kwam twee dagen later te Ouadi Shermah , waar eene verwoestestad en een oude metaalsmelterij is. Vandaar vertrok men naar Djebel- Abiad , waar overgroote aderen van kwarts met koper en zilverwerden gevonden. In acht dagen werd de gansche omtrek onderzocht ,en men verkreeg de overtuiging , dat men zich in een zeer rijk mijndistrict bevond.Van Djebel-Abiad trok de karavaan van honderd kameelen noordoostwaarts en kwam den 9den Januari jl. te Mahair Schovaib , waarzij ongeveer twee weken bleef. Hier vond men aanmerkelijke ruïnenvan oude graven en catacomben , die in de rotsen waren uitgehouwen ,fragmenten van allerlei aard , munten , in een woord , alles wat eenvroeger zeer bloeienden staat aankondigt. Daarna kwam de karavaan ,na zich westwaarts gekeerd te hebben , aan de golf tusschen Akabahen Makneh , waar zij het schip de Mukhbir vond.386 ONTDEKKINGEN IN ARABIE DOOR KAPITEIN BURTON.Te Maknah vond men ook rijke zilverertsen , en de overvloed vandrinkwater daar ter plaatse maakt het ontwijfelbaar dat zich daar eenegroote exploitatie zou kunnen vestigen.Met een deel der expeditie scheepte BURTON zich nu op de Mukhbirin , om de golf van Akabah , waarvan de eenige ( engelsche) kaart zeeronvolledig is , nader te onderzoeken. Twee dagen later was de ganscheexpeditie weder te Moïlah bijeen.BURTON besloot nu meer binnenwaarts door te dringen , om te onderzoeken hoever zich de metaalhoudende formatie uitstrekt. De reis wasniet zonder gevaren , daar de stammen , die de Hisma bewonen ,gens hunnen oproerigen aard berucht zijn .weDe groote granietketen , die om zoo te zeggen de ruggegraat vanMidian uitmaakt , en rondom welke de mijnen gegroepeerd liggen ,loopt evenwijdig aan de kust en ligt op een tot twee dagmarschenvan deze; hare toppen zijn zeer steil en zeer afwisselend van gedaante;eenige , zooals b. v. de Sharz , bereiken eene hoogte van 6000 tot 7000voeten. Achter deze keten verheft het land zich trapsgewijs en eindigtin eene groote vlakte , gevormd door rooden zandsteen , welke vlakteden naam van Hisma draagt. Ten zuidoosten wordt dit land dooronoverkoombare afgronden begrensd; ten westen moet men , om erin te komen zeer nauwe bergpassen doortrekken. Na de Hisma volgteen land met basaltformatie , door de inwoners de Harich genoemd.De expeditie sloeg den weg naar het zuiden in en kwam na vierdagen te Schuwak , het oude Soaka van PTOLEMAEUS. Men vindt daarde overblijfselen van drie groote mijnsteden , op ongeveer drie urenafstands van elkander , en door minder belangrijke ruïnen met elkander verbonden. Men vond daar waterleidingen van zeer aanmerkelijkelengte , die het water leidden uit de bergengten , waar het opgehoudenwerd door boven elkander geplaatste schutdammen; talrijke overblijfselen van ovens , van afval uit werkplaatsen waar het kwarts bewerkt werd, toonen aan , dat deze streek het middelpunt was vaneene levendige exploitatie en dat de oude inwoners eene zeer gevorderde beschaving bezaten.Overigens zijn al de omstreken tot aan Ziba , waar de expeditie den5den Maart aankwam , doorsneden met kwartsaderen , die minder grootzijn dan die van Djebel Abiad , maar in grooter hoeveelheid. Dichtbij Moilah , op een mijl afstands van de zee , is eene zeer rijke ligplaats van zwavel.ONTDEKKINGEN IN ARABIE DOOR KAPITEIN BURTON. 387BURTON eindigde dezen tocht met de beklimming van den Sharz , opwelken men , op eene hoogte van 5000 voeten , prachtige jeneverstruiken en eene aan die van Europa herinnerende vegetatie aantreft.Den 29 Maart vertrok de laatste expeditie van Moïlah. Zij richttezich zuidwaarts en , na een dag te hebben gereisd , werd eene vroegergeëxploiteerde goudmijn ontdekt. De ruïnen zijn hier overal talrijk; deoude mijnwerken , die nog in goeden staat zijn , bewijzen dat de oudemijnwerkers uitstekend bedreven waren in de kunst om mijnen te bewerken , en dat , zoo zij al ten aanzien van hunne hulpmiddelen zeerver beneden de hedendaagsche mijnwerkers stonden , dit niet het gevalwas voor zoo ver betreft de regeling van den arbeid en de bekwaamheid in het opzoeken van erts .Alles bewijst dat het hier gewonnen metaal goud was; overigenswaren de goudstofjes tusschen de rooskleurige schiefers en het kwarts.goed te onderscheiden , en de vorm van de hier gevonden granietenmolensteenen , die duidelijk bestemd waren om het kwarts tot eenontastbaar poeder te brengen , laat in dit opzicht geen twijfel over.Het doel van deze laatste reis was , al het land , gelegen tusschenBeda , het oude Bidaïs van PTOLEMAEUS , en den Ouadi Hamz , die degrens tusschen het land van Midian en de Hedjaz vormt , te onderzoeken.Dit doel werd volkomen bereikt. Van den 21sten Maart tot den 10denApril reisde de karavaan door een land , waar aderen van kwarts denbodem en de heuvels in alle richtingen doorsnijden , en waar menoveral sporen van bewerking ziet , door de ouden daar achtergelaten.Het is duidelijk dat , indien aan den Djebel Abiad , te Makneh bijvoorbeeld , nog alles te scheppen , alles te doen is , in het land van Wedge demijnwerker van onze dagen slechts de voetstappen van zijne voorgangers ,den weg , dien zij geopend hebben , heeft te volgen , zich bedienendevan de veel krachtiger hulpmiddelen , die de nieuwere wetenschap totzijn beschikking stelt. Van Beda tot Wedge is het gansche land bekend onder den naam van Marwah (kwarts) , en het is waarschijnlijkdat die naam oudtijds de naam van het land zelf was , dien men vervolgens heeft toegepast op zijn voornaamst product.Na achtereenvolgens de verwoeste steden en de talrijke werkplaatsendie zuidelijk Midian onderscheiden , te hebben bezocht , bereikte de expeditie van BURTON eindelijk , op den 8sten April , den Wady Hamz , eenuitgestrekten natuurlijken weg , die de kust met de heilige stad Medina,385 ONTDEKKINGEN IN ARABIE DOOR KAPITEIN BURTON.verbindt. Men ziet daar de bouwvallen van een griekschen tempel , dieblijkbaar tot het bloeiendst tijdperk der kunst behoort; door de eenvoudigheid der vormen , de soberheid der onderdeelen , de bevalligheidder lijnen , herinnert dit kleine gedenkteeken , dat slechts 64 vierkantemeters beslaat , aan het keurigste wat de ouden hebben nagelaten , enhet is vreemd om in ' t midden der woestijn zulk een op zich zelf staanden bouwval aan te treffen , het laatste overblijfsel van eene grootecivilisatie en van een verdwenen groot volk.Den 12den April verliet de expeditie Wedge en kwam , na eenigedagen rustens te Moïlah , den 20sten van die maand te Suez. Het doel ,dat BURTON , de stoutmoedige pelgrim van Mekka , de beroemde onderzoeker van het meer Tangyanyka , de eerste die Harrar bezocht heeft ,zich voorstelde , was gelukt. ( Comptes rendus de l'Académie des sciencesTom. LXXXVI , pag. 1314) .D. L.WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.-STERREKUNDE.Zuurstof in de zon. De aanwezigheid hiervan , en met waarschijnlijkheidook die van stikstof , is door professor DRAPER langs den spectraal- analytischenen photographischen weg aangetoond. Volgens hem brengt de zuurstof in hetzonnespectrum lichte streepen te weeg , die samenvallen met dergelijke helderestrepen in het spectrum , dat sterke elektrische vonken tusschen ijzer en aluminium overspringende in de lucht of in zuurstof geven. Ten einde de identiteit dier beiderlei strepen duidelijk in het oog te doen vallen , heeft hijbeide spectra boven elkander en zich aaneensluitende gephotographeerd en eenfraaien door albertotypie verkregen afdruk bij zijn opstel gevoegd. Tevens doethij opmerken dat door deze ontdekking de theorie van het zonnespectrum eenigewijziging moet ondergaan . Hieromtrent en omtrent de wijze waarop de proevengedaan zijn , moeten wij echter verwijzen naar het oorspronkelijke opstel , opgenomen in Nature , 30 August. 1877 , p. 364.NATUURKUNDE.-HG.Nieuwe methode van metalen spiegelende oppervlakten te maken . Professor WRIGHT , van Yale College , heeft bevonden dat men de binnenvlaktevan luchtledig gemaakte glazen buizen door de werking van een reeks vansterke clektrische ontladingen met een laagje metaal kan bedekken. Toen hethem nu bleek dat die laagjes zoo sterk spiegelend zijn , dat zij de oppervlaktevan zuiver kwikzilver in terugkaatsend vermogen evenaren , heeft hij zijne methode toegepast op het maken van spiegels voor teleskopen . Het best voldoetplatina. Met zilver en goud gelukt het ook , maar moeilijker , omdat het metaal zich door de werking van den stroom lichtelijk weer vervluchtigt . Evenals bij andere metalen verschilt ook bij een platina-laagje het doorgaande licht12 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.van kleur , al naar gelang der dikte van dit laagje , van grijs tot bruinachtig , bruinachtig geel , donker geel en eindelijk oranje. Deze laatste kleur isjuist complementair van die welke zilver doorlaat , en het is professor WRIGHTgelukt een bijzonder witte spiegelende oppervlakte te verkrijgen door eerst eenzilver-laagje en daarop een platina-laagje te doen ontstaan. (Nature 13 Sept.1877 , p. 430.)-HG.Uiterst gevoelige torsiebalans. CROOKES heeft met behulp van zijn assistent GIMINGHAM een zeer vernuftig uitgedachte torsiebalans vervaardigd ,die wel is waar oorspronkelijk bestemd is om de schijnbare afstotende krachtte meten der lichtstralen welke de wiekjes van den radiometer in beweging brengt , maar die , met eene zekere wijziging , ook wel tot het metenvan andere krachten en tot werkelijke weging van zeer kleine hoeveelhedenstofs zoude kunnen worden dienstbaar gemaakt. Eene beschrijving van dit zeerkunstig samengestelde werktuig zoude zonder afbeelding onverstaanbaar zijn .Wij bepalen ons dus alleen tot de mededeeling dat CROOKES bevonden heeft ,dat zijne balans nog gevoelig is voor één millioenste van een grein , d. i. minder dan 15000 van een milligram. (Chemical News 24 August. 1877.)HG.VIOLLE heeft van Specifieke warmte en smeltingswarmte van platina.deze twee grootheden eenige met zorg verrichte bepalingen medegedeeld aande Académie des Sciences , in hare zitting van 10 Sept. ll. Hij vond de eerstetusschen 0 en 100º 0,0323.990 en0 en 1000°7849 0,0365.0,0377.99 0 en 1177 0,0388.Deze uitkomsten worden nauwkeurig weergegeven door de formuleC₁t = 0,0317+ 0,000006 twelke alzoo de specifieke warmte aangeeft voor platina , van 0 tot elke temperatuur die niet hooger is dan 1200 '. Die van hetzelfde metaal bij t° , dushet aantal calorien dat een KG. daarvan behoeft.om van to tot t +- 1º teworden verwarmd , is dien ten gevolgeCt = 0,0317 + 0,000012 t.Neemt men aan dat de eerste formule ook nog voor temperaturen , ver boven 1200 en dus tot aan het smeltpunt van platina doorgaat , dan kan menmet behulp daarvan het smeltpunt van dit metaal bepalen. VIOLLE heeft ditgedaan door een platinadraad te dompelen in gesmolten platina en met behulpWETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 3daarvan een deel , dat juist vast geworden was , in den calorimeter te brengen.Hij vond daarvoor als gemiddelde uit vijf bepalingen 1779° . Hij merkt daarbijaan dat die temperatuur waarschijnlijk nog enkele graden te hoog is , daarhet metaal vóór het smelten brijachtig wordt en dus in de nabijneid van hetsmeltpunt de specifieke warmte wel sneller toenemen zal dan de formule aangeeft.Met gebruik van het bovenstaande getal vond VIOLLE de smeltingswarmtevan platina , d. i . de warmte die een KG. verbruikt alleen om te smelten ,27,18 calorien.Nadere bijzonderheden vindt men , behalve in de Comptes Rendus , ook nogin het Philosophical Magazine , 5e serie , IV , pag. 318.LN.Wrijving der beweging en der rust . Men weet dat de ondervinding eenin vele gevallen aanmerkelijk onderscheid tusschen deze beide heeft doen kennen. Ook is het bekend dat men , op grond van de proeven van COULOMBen de latere van MORIN , aanneemt dat de grootte der eerste van de snelheidder beweging onafhankelijk is . Om het onderling strijdige van deze beide uitkomsten zoo mogelijk weg te nemen , hebben FLEEMING JENKIN en EWING deeerste wrijving onderzocht bij veel geringere snelheden dan dit vroeger geschiedwas. Zij vonden in vele gevallen , maar volstrekt niet altijd , dat de wrijvingscoefficient grooter wordt naarmate de snelheid vermindert . ( Philosophical Magazine , 5de Serie , IV , pag. 308) .PHYSIOLOGIE.-LN.Voortplantingssnelheid van zintuigelijke indrukken. In 1875 heeft BLOCH(Archives de Physique , Août- Sept. ) eene methode uitgedacht om de snelheidte meten , waarmede zintuigelijke indrukken naar het sensorium worden overgebracht. Het daarvoor gebezigde werktuig was volgens dezelfde beginselen ingericht als dat van LALANNE , vermeld in dit Bijblad , 1875 , bladz . 95. Wanneer de beide handen van een persoon , of twee vingers van dezelfde hand ,of een vinger op twee plaatsen , of op dezelfde plaats achtereenvolgens , een gelijken schok ondervinden , en het tijdsverloop tusschen de beide schokken nietmeer dan circa 5 sekonde bekraagt , dan worden zij gevoeld als één schok ,ten gevolge van het nablijven van het gevoel van den eersten schok. Wanneernu de tweede schok aangebracht wordt op een punt , dat nader bij het sensorium ligt dan de hand , b. v. op het oor of den neus , dan kan men detijdsruimte tusschen de twee schokken iets vergrooten , zonder dat het schijnbare synchronisme er onder lijdt; kiest men daarentegen voor den tweeden4WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.-schok een meer afgelegen punt , b. v. den grooten teen , dan moet men dentusschentijd verminderen om het synchronisme te verkrijgen. Het verschil tusschen de verschillende intervallen zal dan den tijd aangeven , dien een indruknoodig heeft om eene zekere lengte zenuwdraad te doorloopen . Het besluit ,waartoe BLOCH kwam , was , dat zintuigelijke indrukken voortgeplant zoudenworden met eene gemiddelde snelheid van 156 meters in de sekonde , indienhet geleidingsvermogen van het ruggemerg en dat der zenuwstammen aan elkander gelijk waren. Maar dat van het ruggemerg overtreft dat der zenuwen;het ruggemerg geleidt de indrukken met eene snelheid van 194 , een zenuwmet eene van 132 meters per sekonde. Deze proeven dit jaar met elektrieke schokken herhalende , vond BLOCH ( Société de Biologie , 28 Juill. 1877)dat de indrukken , door deze teweeg gebracht , aan andere wetten gehoorzamen dan die door mechanische schokken ontstaan. Indien b. v. een vinger opdezelfde plaats twee achtereenvolgende schokken ontvangt , ontstaat er één enkele gewaarwording , totdat het interval op sekonde gekomen is; wordentwee vingers derzelfde hand getroffen , dan vermengen zij zich niet , voor dathet interval 2 sekonde bedraagt . Bij beide handen treedt het schijnbare synchronisme in bij een interval van 3 sekonde. Dit laatste is óók het geval ,wanneer men de proeven neemt op beide voeten terwijl daarentegen bij deaanwending van mechanische schokken de ineensmelting van twee schokkenplaats heeft bij des te grootere intervallen , naarmate de deelen gevoeliger zijn ,dus bij langere intervallen bij de voeten dan bij de handen .3D. L.Hooren met twee ooren. Wanneer de tonen van twee stemvorken , dieweinig van elkaar verschillen , elk door een resonnator en een lange caoutschoucbuis worden geleid in een der ooren van denzelfden waarnemer , met allevoorzorgen om te beletten dat zij ergens anders dan in het gehoor- orgaanvoor hem op elkaar kunnen werken , dan neemt men de stooten of zwevingenvan beide met opmerkelijke duidelijkheid waar. Bij dit reeds bekende feit vondS. P. THOMPSON (Philosophical Magazine 5. IV. pag. 472) dat , wanneer tweetonen , die op de gewone wijze te zamen gehoord een duidelijken combinatietoon geven , op dezelfde wijze afzonderlijk in elk der beide ooren wordt gebracht , er van dezen laatsten volstrekt niets wordt gehoord.Terwijl ik aangaande bijzonderheden van deze proefnemingen en de beschouwingen die de schrijver daaraan vastknoopt , den belangstellende naar de aangegeven bron verwijs , zij het mij vergund hier nog met een enkel woord tedoen opmerken , hoezeer daardoor de algemeen aangenomen opvatting wordtbevestigd aangaande de rol der Cortische vezelen in het gehoororgaan. LN.WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 5ANTHROPOLOGIE.-- De voorwereldlijke mensch. In eene vergadering in September te Havre gehouden heeft PAUL BROCA hierover gesproken . Na te hebben aangetoond hoezwak de vermoedens zijn ten gunste van het bestaan van den mensch in deTertiaire periode , beschreef hij drie typen van voorwereldlijke menschen . Deeerste was het dolicho- platycephalische , kleine , blijkbaar laag staande ras vanCanstatt , waartoe ook de schedel uit het Neanderthal behoort. De tweede wasdat van Cromagnon , zoo genoemd naar eene grot in het departement der Dordogne. De schedels , daar gevonden sedert 1868 , zijn dolichocephaal en goedgevormd , ofschoon de eigenaars gedurende het rendiertijdperk hun hoogste culminatiepunt bereikten. Dit ras was platycnemisch , of met platte scheenbeenderen. Een derde type biedt het Belgische Furfooz - ras aan; het was een zeerklein ras , van een lageren schedel- type dan dat van Cromagnon en meer naderende tot het Canstatt-ras. De schedel is rond , doch niet volkomen brachycephaal , eerder mesocephaal. Dit ras verscheen in Belgie op het eind van derendier-periode. Ofschoon naar den schedelvorm lager staande dan het Cromagnonras , wist het Furfooz - raz toch aardewerk te maken , in welke kunst het eerste nog onbedreven schijnt te zijn geweest. (The Academy , Sept. 22 1877 ,pag. 301.)-D. L.Lengteverhouding tusschen den wijsvinger en den ringvinger.In het eerste gedeelte van het 7de. deel van het Archivio per l' Antropologia e l' Etnologia , onder redactie van Dr. P. MANTEGAZZA te Florence uitgegeven , komteen opstel van dezen over die verhouding voor . Dr. ECKER had opgemerkt datbij de anthropomorphe apen de wijsvinger altijd korter is dan de ringvinger.Bij 24 van 25 negers vond hij ' t zelfde , alsmede bij 15 van 24 negerinnen; bij 6 negerinnen was de wijgvinger langer dan de ringvinger; bij de overige 3 waren beide vingers even lang. Bij een Hottentot , een Australiër entwee Akka-jongens was de wijsvinger de kortste. Aan den anderen kant schijnen de meeste beeldhouwers der oudheid bij hunne hoogste typen den wijsvinger langer dan den ringvinger te hebben gemaakt , b. v. bij den Apollo vanBelvedere , de Venus de' Medici , de Venus van het Vaticaan , den stervenden Gladiator enz . Hedendaagsche beeldhouwers en schilders letten op dat puntniet. MANTEGAZZA heeft nu 712 handen van Italianen onderzocht; 91 haddenaan beide handen den ringvinger het langst , 503 het kortst; bij 102 was dewijsvinger aan de eene hand langer , aan de andere korter dan , of gelijk aan6 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.den wijsvinger; 16 hadden aan beide handen den wijs- en ringvinger evenlang. Hij besluit er uit dat de lengte-verhouding tusschen de beide genoemdevingers niet standvastig genoeg is om er een ethnisch karakter of een teekenvan hoogere of lagere ontwikkeling van te maken , gelijk Dr. ECKER haardan ook een " schwankender Charakter" noemt. Bij MANTEGAZZA zelven is aande linker hand de wijsvinger even lang als de ringvinger , maar aan de rechter veel korter. (The Academy , Sept. 22 , 1877 , pag. 302.) C. G. CARUSgeeft in zijn thans weinig meer bekend , maar scherpzinnig geschreven werk:Symbolik der menschlichen Gestalt , vier afbeeldingen van de door hem zoogenaamde elementaire , motorische , sensible en psychische handen , en ' t verdient eenige opmerking dat bij de beide eersten de wijsvinger korter is dande ringvinger , terwijl bij de beide andere handen het tegenovergesteldeplaats heeft. D. L.GEOLOGIE.Scepticism in Geology is de titel van een boek , welks schrijver zich “ Verifier" noemt en dat in Engeland nog al opgang schijnt te maken. Daarinwordt bestreden het moderne beginsel der geologie , door LYELL ' t eerst aangedrongen , dat de oppervlakte der aarde tot zijn tegenwoordigen vorm is gebracht door de werking van zulke oorzaken als nog heden ten dage werkzaamzijn. Volgens den referent in The Academy (Sept. 1 1877 , pag. 224) is deschrijver goed met geologie bekend en ' t boek wel waardig om gelezen te worden , al is het dat men ten slotte des schrijvers conclusiën niet kan aannemen , dit laatste al moet men hem toestaan dat vele geologen te ver zijn gegaandoor niet alleen aan te nemen dat de krachten , die in vroeger tijdperken opde aarde hebben ingewerkt , dezelfde waren als die , welke nu in werking zijn ,maar ook te beweren dat zij in graad en intensiteit er niet van verschilden.Maar geen geoloog zal na de lezing het met V. eens zijn , dat er “ bij het vervormingsproces der aarde eene kracht heeft gewerkt geheel verschillende van't geen bij den tegenwoordigen loop der natuur geschiedt."METEOROLOGIE.D. L.Verband tusschen het aantal zonnevlekken en gevallen regen. De thansin een groot deel van Engelsch Indie heerschende hongersnood , die het gevolg is van de groote droogte , waardoor de rijstoogst mislukt is , heeft aanDr. w. w. HUNTER , directeur van het statistisch bureau in Indie , aanleidinggegeven om de hypothese , dat de hoeveelheid gevallen regen gedurende eenWETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 7jaar klimt met het aantal zonnevlekken , nader te toetsen. Gelijk men weethebben de zonnevlekken eene periode van elf jaren. Bestaat er verband , danmoeten ook de hoeveelheden van gevallen regen eene dergelijke periode vertoonen , in dier voege dat de maxima en minima van beide verschijnsels samenvallen . Nu kent men van 1813 af de hoeveelheid regen die jaarlijks te Madrasgevallen is. Van 1810 tot 1867 zijn 6 elfjaars- perioden van zonnevlekkenverloopen , en 1877 kan mede als de 7de periode van een minimum der zonnevlekken in de beschouwing worden opgenomen. Werkelijk bevond hij dat van1810 tot 1877 zes groote schaarschheden van voedsel , die officieel met dennaam van " hongersnood" waren bestempeld , zijn voorgekomen , en vijf daarvan samenvielen eensdeels met groote droogten , anderdeels met eene minimumperiode der zonnevlekken. Hij heeft zijne uitkomsten in een aantal tafels samengevat , waarvan de volgende er eene is.Elfde reeks van jaren in den cyclus vanGemiddelde hoogte van den gevallen regen te Madras . in Engelsche duimen. ( 1818-1876. )Gemiddeld betrekkelijk aantal zonnevlekken ,volgens WOLF. ( 1810- 1860.)elf jaren (minimum-periode) . . . 37,03 10,9Eerste en tweede reeks van jaren indenzelfden cyclus . .42,07 10,0Derde en vierde reeks van jaren in dencyclus.. 49.12 39,8Vijfde en zesde reeks van jaren (maximum-periode) ... 54,64 73,4Zevende en achtste reeks van jaren. . 52,36 53,7Negende en tiende reeks 49,02 33,5(Nature , 13 Sept. 1877 , p. 425.)Ofschoon nu hier het samentreffen der maxima en minima van beide verschijnselen zeker in het oog vallend is , zoo is het duidelijk dat dit alleen voorMadras en de aangrenzende streek geldt. Dat het jaar 1877 , in weerwil dathet ten opzichte der zonnevlekken een minimum-jaar is , dit in westelijk Europaniet ten opzichte van den gevallen regen is , weten wij door eigen ondervinding al te goed. Toch is het op zich zelf geenszins onwaarschijnlijk , dat hetaantal en de hoegrootheid der zonnevlekken één der vele invloeden is , waarvan de hoeveelheid gevallen regen afhankelijk is , en dat die invloed zich opbedoelde gedeelten van den aardbodem sterker gevoelen laat dan elders .HG.8 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.-DIERKUNDE.Filaria haematica. Met dezen naam worden kleine Nematoden bestempeld , die gevonden zijn in het bloed van honden. Zij zijn voor eenige jarenontdekt door LEYDY en door DAVAINE. De heeren 0. GALEB en P. POURQUIERhebben onlangs hunne levensgeschiedenis nader bestudeerd en daarbij eenigeopmerkelijke feiten gevonden , waarvan wij de voornaamste hier vermelden. Hetis hun gebleken dat waar men kleine Filariën in het bloed vindt , ook in dathetwelk men door een enkele huidsteek verzamelt , men zeker kan zijn in derechter kamer van het hart een kleiner of grooter aantal van groote , volwassen Filariën derzelfde soort te vinden , waarvan de wijfjes tot 32 , de mannetjes tot 15 centim. lang zijn . De wijfjes zijn levendbarend en de jongengeraken zoo in de bloedvaten van hetzelfde dier. Het opmerkelijkste is echterdat zij bij de opening van een drachtigen hond dezelfde jonge Filariën in hetbloed der vrucht hebben gevonden. Deze hebben zich dus een weg weten tebanen door de placenta heen , iets dat zich verklaart door de aanwezigheidvan een zeer dun en spits uitsteeksel aan het vooreinde , waarvan de jongedieren voorzien zijn. (Journ . de Zool. , 1877 , VI p. 127.)VERSCHEIDENHEDEN.HG.Invloed van het glas der flesschen op den daarin bewaarden wijn. Goedflesschenglas bevat 58,4 % kiezelaarde , 11,7 % potasch of soda , 18,6 % kalk ,11 % kleiaarde en ijzeroxyd , 0,3 % verschillende bestanddeelen.Slecht glas bevat omstreeks evenveel klei en ijzeroxyd , slechts 52,5 % kiezelaarde en 4,4 %0 potasch of soda , maar daarbij 32,1 % kalk.De wijn lijdt zeer door zulk een groot kalkgehalte. In flesschen die uit 45kiezelaarde , 15 soda , 30 kalk en 10 kleiaarde bestonden , werd hij spoedig dik enverloor zijn geur geheel en al. (Les Mondes , XLIII , pag. 781 , uit de RevueIndustrielle.)Is het nederlandsche groene flesschenglas wel eens op zijne bestanddeelenonderzocht geworden? En zijn bij ons ooit verschijnselen waargenomen , diemisschien door een gelijksoortige , zij het dan ook niet zoo sterken invloedvan den aard van dit glas hunne verklaring konden vinden?LN.WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.STERREKUNDE.De koperroode kleur der maan bij een totale maan-eclips , welke zich ookweder bij die van 23 Augustus j.l. vertoond heeft , wordt gewoonlijk verklaard door eene breking der zonnestralen in onzen dampkring. Intusschenwordt die verklaring nog door velen betwijfeld . De abt F. RAILLARD opperteene andere. De maan heeft geen dampkring. Hare naar ons toe gekeerdeoppervlakte wordt gedurende driehonderd vijftig achtereenvolgende uren , ofveertien dagen en een halve , door de zon beschenen. Die oppervlakte moetzich derhalve sterk verwarmen. Lord ROSSE heeft hare temperatuur op 500°C. begroot. De abt R. nu meent dat die temperatuur wellicht nog hooger is ,hoog genoeg om tot donker roode gloeiing te stijgen. Misschien zal eenspectroskopisch onderzoek kunnen uitmaken of die gissing juist is. (Wochenschrift für Astronomie , etc. 17 Oct. 1877, p. 333).---HG .Hitte door de meteorieten ontwikkeld bij haar doorgang van de atmospheer. SCIAPARELLI heeft bewezen dat om het verlies aan snelheid teberekenen , dat een lichaam ondergaat hetwelk in den dampkring doordringt ,het voldoende is de barometrische drukkingen te kennen aan de twee uiteinden der baan , of (hetgeen op hetzelfde neerkomt) het gewicht der lucht dieverplaatst wordt door het lichaam waarvan de aanvangs- snelheid bekend is .Hiervan uitgaande en de gemiddelde snelheid der meteorieten op 50.000 metersper seconde stellende ( zij verschilt van 16000 meters tot 72000 meters) ,schat GovI dat een meteoriet , bij het bereiken van een deel der atmospheerwaar de drukking omstreeks 1 millim. bedraagt , zich nog slechts met eensnelheid van 28000 meters beweegt , dat bij 10 millim. barometerdrukkingdie snelheid tot 5900 meters en bij 100 millim . drukking tot 506 meterszal verminderd zijn. De aanvangssnelheid der meteorieten neemt derhalve ,210 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD .bij den doorgang door de atmospheer, zeer snel af en is bijna geheel verloren op het oogenblik dat het lichaam de aarde bereikt. Kent men nu hetverlies aan snelheid , dan laat zich ook de hoeveelheid ontwikkelde warmteberekenen. Voor een meteoriet van 14,66 kilogram die een dampkring- laagbereikt , waar de drukking 1 millim. bedraagt , vindt GoVI , dat het daarplaatshebbend verlies aan levende kracht beantwoordt aan niet minder dan2921317 calorien , eene warmteontwikkeling zoo groot , dat zij meer danvoldoende is om al de waargenomen verschijnselen van warmte en licht dermeteorieten te verklaren . (Nature , 13 Sept. 1877 , p. 431) .NATUURKUNDE.HG.Draagbare Daniel- elementen van Trouvé. Deze bestaan uit een koperenen een zinken schijf van gelijke grootte met een aantal iets kleinere schijvenvan ongelijmd papier daartusschen. De helft van deze laatste wordt met eeneoplossing van kopersulfaat doortrokken en met de koperschijf in aanrakinggebracht. Daarop komt dan de andere helft , die met eene oplossing van zinksulfaat doortrokken is , en hierop de zinken plaat. Beide platen worden dooreene in het midden der eene bevestigde stift met moerschroef, die van deandere geïsoleerd is , aan elkaar verbonden. In een passend glazen bakje geplaatst , dat door een deksel van lei of eboniet wordt gesloten gehouden ,moet zulk een element gedurende een jaar, zonder te groote verzwakking, vantijd tot tijd kunnen werken. (Les mondes XLIV, p. 94) . Als na dien tijd devoorraad aan kopersulfaat verbruikt is , behoeft men het geheele element slechtsin eene oplossing van dit zout gedompeld te houden tot zoover als het zoutin ' t papier reiken moet , om het weder tot de werking gereed te maken..Zulk een element zal wel het zelfde nadeel bezitten , dat ik in den voorgaanden jaargang van dit Bijblad van de chroomzuurelementen deed kennen ,eene snelle vermindering der stroomsterkte namelijk , zoodra het met een nietgrooten uitwendigen weerstand werkt. In welke mate , zullen proefnemingenleeren , waarvan ik de uitkomsten binnen kort hier zal mededeelen. LN.Doorschijnend en wit ijs. Volgens R. PICTET verkrijgt men door bevriezing van water bij eene temperatuur , die tusschen 0 en 1º, 5 ligt , altijdgeheel doorschijnend ijs; bij merkbaar lagere temperaturen is dit steeds meerof min ondoorschijnend . Onder het mikroskoop gezien , vertoont een fragmentvan het laatste een verward dooreen liggen van een aantal kleine kristallen ,en bovendien bevat het eene menigte luchtbelletjes , van 0,01 tot 0,5 mM.WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 11middellijn. Deze laatste alleen schijnen de oorzaak der ondoorschijnendheidvan het ijs te zijn; want volgens waarnemingen van TURRETTINI kan menook bij zeer lagen warmtegraad doorschijnend ijs verkrijgen , als men bij hetbevriezen een luchtstroom door het water leidt , die de luchtbelletjes meesleept al naarmate zij zich vormen. ( Archives des Sciences physiques et naturelles LIX , p. 154) . LN.PLANTKUNDE.Fossile planten der Noordpool-streek. Reeds door vroegere onderzoekingen van Prof. HEER van fossile planten , die door noordpoolreizigers uitzeer hooge noordelijke breedten zijn medegebracht , weet men dat aldaar inhet miocene- tijdvak vele coniferen en angiosperme Dicotyledonen groeiden.Thans heeft hij gelegenheid gehad ook de door kapitein FEILDEN uit Grinnell-land , ten noorden van den Smiths-sound , op 82 noorder breedte ,medegebrachte fossile planten te determineeren . Zij zijn ten getale van 25soorten , waarvan 10 tot de familie der Coniferen behooren . Onder de Dicotyledonen zijn er een aantal die afvallende bladeren hadden , hetgeen eenduidelijke wisseling van jaargetijden aanwijst . Zoo: Populus arctica , CorylusMac- Guari, de vermoedelijke stamvader onzer hazelaars , Betula prisca ,weinig verschillend van de hedendaagsche berk , Viburnum Nordenskjöldü ,na verwant aan Viburnum lantana. Ook eene Nymphaea , N. arctica , ensporen van Arundinaceën verdienen vermelding. (Compt. rendus , 17 Sept.1877. p. 56. )HG.Parasitische schimmels van het menschelijk lichaam. Men weet datde spruw en eenige huiduitslagen , die als Favus , Herpes tonsurans enPityriasis versicolor onderscheiden worden , door schimmelsoorten ontstaan.De heer PAUL GRAWITZ heeft , door opzettelijke kweeking dezer schimmels indaarvoor geschikte vloeistoffen , het bewijs , naar hij meent , geleverd , dat despruw-schimmel identisch is met den gist- schimmel ( Mycoderma vini) , en voorts datde schimmels , die de bovengenoemde huiduitslagziekten veroorzaken , tot eeneen dezelfde soort behooren en dat deze niet anders is dan Oidium lactis , deschimmel der melkzuur- gisting . Uitvoerige mededeelingen hierover vindt menin VIRCHOW'S Archiv. f. pathol. Anat. u. Physiol. LXX , H. 4 , p. 546 .-HG.Een varen in het silurisch stelsel. Reeds had LESQUÉREUX in Amerikavoor eenigen tijd overblijfsels van varens in lagen behoorende tot het silu-12 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.---risch stelsel ontdekt. Thans heeft ook SAPORTA eene dergelijke ontdekkinggedaan in de tot het silurisch stelsel behoorende lei- schiefers van Angers. Devaren , waarvan de duidelijke sporen , grootendeels bestaande uit zwavelijzer ,terwijl de organische stof verdwenen is gevonden zijn , behoort tot de groepder Neuropteriden en herinnert de Cyclopteris en de Talaeopteris van hetbovenste devonisch stelsel en van de oudste lagen van het steenkolenstelsel . Erbestonden derhalve gedurende de silurische periode reeds ontwijfelbare landplanten , en wel van een tamelijk hooge organisatie. (Compt. rend. 3 Sept.1877 , p . 500) . HG.AARDKUNDE.—Oxygenium in het zeewater. In eene onlangs gehouden vergaderingvan de Edinburghsche Royal Society deelde de heer J. Y. BUCHANAN eenigeopmerkelijke uitkomsten mede aangaande het oxygenium- gehalte van het zeewater op verschillende diepten , zooals gebleken was uit proeven gedaan gedurende de reis van den Challenger. De hoeveelheid van het in het zeewaterbevatte oxygenium is in het algemeen het grootst nabij de oppervlakte . Zij verschilt hier van 33 tot 35 percent; het laatste cijfer wordt bereikt in het water van den Zuidpool- cirkel , het eerste wordt aangetroffen in het water derpassaatstreek. Van wateren die uit de diepte nabij den zeebodem zijn opgehaald zijn in het algemeen die der Zuidpoolstreek het rijkst aan zuurstof; noordwaarts vermindert het gehalte. Men vindt de meeste zuurstof in water datrust op diatomeën-slib , het minst waar de bodem uit roodachtige klei metbruinsteen bestaat; boven blauwe slib is de hoeveelheid grooter dan bovenglobigerinen-slib. Van de oppervlakte tot aan den bodem neemt het oxygeniumgehalte eerst af tot aan de diepte van 300 vademen , om dan weder toe tenemen , gelijk blijkt uit de volgende cijfers:Diepte in vadeinen 0 25Oxygenium50 100 200 800 400 800 Tusschen 800en den bodem(0 + N = 100 ) 33,7 33,4 32,3 30,2 23,4 11,4 15,5 22,5 23,5Tusschen 200 en 400 vademen heeft dus het aanmerkelijkst verbruik vanzuurstof plaats , hetgeen in overeenkomst is met de bevinding van MURRAYdat tot op 400 vademen nog talrijke dieren leven , maar daar beneden hetaantal dieren al geringer en geringer wordt , terwijl het plantenleven zich slechtsweinig beneden de 400 vademen uitstrekt. ( Nature , 26 Julij 1877.)HG.WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 13PHYSIOLOGIE.De amylolytische kracht van speeksel. ASTASCHEWSKY heeft hieromtrent proeven genomen met speeksel van honden , katten , schapen , geiten ,paarden , konijnen en ratten . Sommige werden genomen op speeksel uit hetlevend dier , andere op een waterig aftreksel van de speekselklieren , en steedsop versch-gekookte en volkomen zuivere tarwe- stijfsel . De twee reeksen vanproeven stemden steeds met elkander overeen in hare resultaten. De hoeveelheid glucose , die in een gegeven tijd werd voortgebracht, werd bepaald doorvergelijking van de kleurtint van het met een oplossing van bijtende sodaverhitte vocht met die van eene op dezelfde wijze verhitte oplossing van afgewogen hoeveelheden glucose. ASTASCHEWSKY bevond nu dat het speekselvan knaagdieren de meeste werkzaamheid betoonde; dan volgde dat dervleescheters , terwijl dat der plantenetende dieren het zwakst was. Een waterig aftreksel van spiervleesch was weinig minder krachtig dan het aftrekselvan de speekselklier van het dier , waarvan de spier afkomstig was. (TheAcademy , Oct. 13 , 1877 , pag. 369) . D. L.Ontsteking der cornea na doorsnijding van den nervus trigeminus binnenden schedel. MAGENDIE had hierop het eerst de aandacht gevestigd , enmen meende dat dit verschijnsel in verband stond met den invloed der zenuwen op de voeding. SNELLEN heeft evenwel aangetoond dat men de ontstekingkon voorkomen door kunstmatige bescherming van het oog , hetwelk thanswegens de vernietiging van zijne gevoeligheid zich niet meer van zijne natuurlijke beschuttingsmiddelen bedient. De laatste proeven van FEUER (Wien.Akadem. Sitzungsberichten , 74 , 1 en 2) strekken zeer ten gunste van deopvatting van SNELLEN. Volgens hem is de ontsteking der cornea na doorsnijding van den nervus trigeminus het gevolg van het ophouden van denormale bewegingen der oogleden; het centrale gedeelte der cornea , nietlanger bevochtigd , wordt droog en verliest zijne levenswerking. Dood zijnde ,werkt het als een vreemde prikkel en verwekt ontsteking in den omtrek.Houdt men bij zulke proeven de cornea maar vochtig , dan ontstaat er geenontsteking. D. L.Pancreas-vocht bij plantenetende dieren. In het laboratorium van Prof.HEIDENHAIN zijn proeven genomen om den aard van dit vocht bij konijnente bepalen. (PFLÜGER's Archiv. XIV , 457) . Onder gunstige omstandigheden14 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.werden daarvan van 0,6 tot 0,7 kub. centim. per uur verkregen. Het wasminder kleverig en specifiek lichter dan dat van den hond. Het bevatte altijdeen amylolytisch ferment , en een ander dat neutrale vetten splitste; ookwerd een proteolytisch ferment gevonden , doch in zeer veranderlijke hoeveelheid . Het pancreasvocht van het schaap kwam in hoofdzaak met dat van 'tkonijn overeen .-D. L.Gevolgen van het vernissen der huid bij menschen. Wanneer een dier,b.v. een hond of konijn , geheel met een ondoordringbaar vernis bestrekenwordt , daalt de temperatuur des lichaams , en er treden ernstige verschijnselen op , die in den dood eindigen. [ Wij herinneren hier aan het geval vantwee paarden , die , om eene "aardigheid" te hebben , met olieverf groen werden geschilderd , en deze grap met den dood moesten bekoopen]. Dat dit ookbij menschen moest plaats hebben was te vermoeden , en de oude geschiedenis van een jongen , dien men geheel verguld had om hem een engel te doenvoorstellen , en die daarna stierf , ondersteunde dat vermoeden. SENATOR isin de gelegenheid geweest de gegrondheid er van te onderzoeken (VIRCHOW'SArchiv. LXX , 182) . Twee gezonde mannen lieten toe dat hunne ledematenmet ondoordringbare pleisters en hun romp met verscheiden lagen buigzaamcollodion werden bedekt. Gedurende eene week , welke de proef duurde , werdennoch daling der temperatuur , noch albuminurie , noch uitputting , noch moeielijke ademhaling , convulsiën ,. verlamming of eenig ander abnormaal verschijnsel waargenomen . SENATOR gelooft dat die vergulde jongen denkelijkvergiftigd was door eenigerhande stof in de zelfstandigheid , die op zijne huidgebracht was. D. L.DIERKUNDE.Sluimerend leven van landslakken —— . Reeds zijn onderscheidene gevallenbekend , waarin soorten van Helix gedurende eenen zeer geruimen tijd inschijnbaar dooden toestand verkeerden en later toch herleefden . WOODWARDverhaalt een zoodanig geval , namelijk van een Helix desertorum , die levendgevonden werd na gedurende vier jaren min achttien dagen op dezelfde plaatste zijn vastgehecht geweest. Onlangs deelde R. STEARNS (American naturalist , Februari 1877 , p. 100) mede , dat hij negen individus van Bulimuspallidior, die hij van San Jose del Cabo ( in Californie) ontvangen had , vanMaart 1873 tot Juni 1875 bewaarde , terwijl allen toen nog in leven waren.Een Helix Veatchu van Cerro-eiland leefde zonder voedsel gedurende zesjaren , van 1859 tot Maart 1865.WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 15Opmerking verdient het , dat de drie genoemde soorten in landen leven ,waar bijna nooit regen valt en derhalve ook de plantengroei zeer beperkt is.HG.Luchtademende visschen. Het is reeds lang bekend dat Cobitis fossilisvan tijd tot tijd aan de oppervlakte van het water komt , daar lucht inslikt ,en dat zich uit den anus luchtbellen ontlasten die koolzuurhoudend zijn . Eenedergelijke darmademhaling heeft , volgens den heer JOUBERT , ook plaats bijCallichtys asper , een tot de Siluriden behoorenden visch in Brazilië . In hetbericht , dat hij daarover aan de Académie des Sciences (Comptes rendus ,12 Febr. 1877) heeft medegedeeld , geeft hij ook eene beschrijving van hetinwendig maaksel des darmkanaals en van de verdeeling der vaten daarin.--HG.Voortleving der ongeboren larven van Salamandra atra.Zooals menweet , doorloopen de larven van den zwarten landsalamander al hare ontwikkelingstadien binnen in het lichaam der moeder en worden zij volledig gevormd geboren. Met het oog op de metamorphose van den Axolotl in Amblystoma had reeds FATIO (Faune des Vertébrés de la Suisse , III p. 506)de proef genomen of de larven , nog van groote kieuwen voorzien , uit denbuik der moeder genomen , ook konden blijven voortleven . Die proef had totresultaat , dat de larven zes- en-dertig uren lang in water rondzwommen entoen stierven . Onlangs is die proef door v. SIEBOLD herhaald , maar met geenbeter gevolg. Toen wendde hij zich tot eene dame , Mej . DE CHAUVIN , diebekend is om hare bedrevenheid in het opkweeken van dieren. Werkelijk gelukte het haar eene zoodanige Salamander-larve vijftien weken in het levente houden. De proef , reeds door DUMERIL bij den Axolotl genomen ,namelijk de kieuwen aftesnijden , waarna deze weder uitgroeien , gelukte ookbij dit voorwerp. (Archives des sc. phys. et natur. Bibl. univ. 1877 LVIIIp. 108.)-HG.vanVariabiliteit der Stekelbaarzen. In de Nouv. Archiv. du Museum 1874gaf de heer SAUVAGE eene revisie dezer familie , waartoe hij 17 soorten brengt ,waarvan de kenmerken ten deele aan de buikvinnen en het getal der rugstekels ontleend zijn. In de vergadering der Linnean Society van 2 November1876 deelde de heer DAY nu mede dat hij , wat althans het geslacht Gasterosteus betreft , bij de driestekelige en de tienstekelige stekelbaarzen zoovele afwijkingen ten opzichte van de tegenwoordigheid of afwezigheid der buikvinnen en het getal der stekels had gevonden , dat hem die kenmerken voor16 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.soortbepaling geheel onvoldoende voorkomen. Hij meent bovendien gevondente hebben dat , althans in Ierland , het getal der stekels bij dezelfde soorttoeneemt in de nabijheid van de zee , of op plaatsen waar de zee tijdelijktoegang heeft. (Nature 23 Nov. 1876. p. 91.)HG.Echidna van Nieuw Guinea. De ontdekking der nieuwe soort van Echidnaof Tachyglossus) , waarvan wij in eene vorige aflevering (Jaargang 1876 ,Bijblad p. 47) melding maakten , is men verschuldigd aan den heer BRUIJNvan Ternate. Het is hem echter slechts gelukt een paar schedels machtig teworden , waarvan één met het nog rottende vleesch daaraan. De schedel heeftbijna de dubbele lengte van die der in zuidelijk Nieuw- Holland en op VanDiemensland levende soorten (E. hystrix en E. setosus). Ook is de snavelbetrekkelijk langer en flauw gebogen. Een dezer schedels bevindt zich thansin het stads-museum te Genua. W. PETERS en G. DORIA hebben er eene beschrijving en afbeelding van gegeven in de Annalen van dit museum. Eene kopieder afbeelding vindt men in Nature , 18 Januari 1877.

HG.Gemakkelijk middel om de skeletten van kleine dieren te verkrijgen.Gelijk men weet , heeft men daartoe wel eens aangeraden het dier , b.v. eenkikvorsch , in een met gaatjes doorboorde doos in een mierennest te plaatsen. Dit geeft echter zeer gebrekkige resultaten. De heer LATASTE te Bordeaux (C. R. de la Soc. Linnienne , 1876 , XXX p. 166) bezigde met veelbeter gevolg als skeletbereiders de nog zeer jonge kikvorschlarven , die hijeerst aan hunne bestemming gewende , door hun kleine stukjes vleesch gedurende eenige dagen te eten te geven. Hij verkreeg aldus goed geprepareerde skeletten van Lacerta viridis , Lacerta stirpium , Lacerta muralis ,Tropidonotus natrix , Tropidonotus viperinus , Elaphis Aesculapi , Tritoncristatus , Triton alpestris en zelfs van eene larve van Triton palmatus , alle inden tijd van 54 dagen door een honderdtal larven van Rana fusca en Ranaagilis bereid.Hieruit blijkt tevens dat de larven der kikvorschen geenszins , gelijk mengemeenlijk aanneemt , uitsluitend herbivoren zijn.FATIO , het bovenstaande mededeelende , voegt er bij , dat ook Lymnaeëntot skeletbereiding kunnen gebezigd worden. Hij zag bij den heer COVELLEhet skelet van Phoxinus laevis , in drie dagen door Lymnaeën uitmuntendgeprepareerd. ( Arch. d. sc. phys. et natur. Bibl. univ. 1877, LVIII , p. 112) .HG.WETENSCHAPPELIJK BIJBLAI .vanMizarSTERREKUNDE.Een buitengewoon lang waarneembare vuurbol werd den 28sten Sept. j . 1 .' s avonds ten half acht gezien door den apotheker NAGEL op den straatwegHöier naar Tönder , aan de westkust van Sleeswijk. Aanvankelijk rood en Zoozeer op de opgaande maan gelijkende , dat hij een oogenblik daarvoor werdaangezien , steeg hij omhoog door het zenith heen , en , iets ten noorden vanaangekomen , ontwikkelde hij zulk een schitterend licht , dat de omstreek zich een minuut lang als bij daglicht vertoonde Tevens had zich daaraan een15º lange staart gevormd , die weldra een fraaie S-vormige gedaante aannamen waarvan de zich als een lichtwolkje vertoonende spits nog ongeveer 1 'uur zichtbaar bleef , nadat het meteoor verdwenen was. ( Wochenschrift für Astronomie etc. , 7 Nov. 1877 p. 347.)•HG.De zon-parallaxis.de onderlinge vergelijking der waarnemingen van den overgang van Venusover de Zon door de Engelsche expeditiën naar Egypte , de Sandwich- eilanden , Nieuw-Zeeland , het eiland Rodriguez en Kerguelen's land geleid heeft ,is verschenen , voor zoover namelijk de rechtstreeksche waarnemingen van denin- en uitgang betreft. De tevens bij die gelegenheid gemaakte photographieën ,die nog niet geheel uitgemeten zijn , zullen tot verdere controle leiden , evenals ook de waarnemingen gedaan door de expeditiën , door andere landenuitgezonden. De door AIRY berekende parallaxis der zon , afgeleid uit de verschillende gegevens , verschilt van 8 ' , 407 tot 8,933 en is gemiddeld 8´, 739.Dit bedrag beantwoordt aan een gemiddelden zonsafstand van 93,321,000E. mijlen. (Nature , 1 Nov. 1877).Het verslag van AIRY over de uitkomsten , waartoeHG.318 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.NATUURKUNDE.Oorzaak der zwaartekracht. Sedert LE SAGE voor vele jaren getrachtheeft rekenschap te geven van de verschijnselen der zwaartekracht , als zijndehet gevolg van tegen lichamen drukkende stroomen van zoogenaamde ultramundane deeltjes , en het meer en meer duidelijk is geworden dat het aannemen eener actio in distans geene verklaring is , heeft reeds menigeen getrachthet vraagstuk , waaraan de werking die wij zwaarte noemen moet wordentoegeschreven , optelossen . De ultramundane deeltjes van LE SAGE als eenherschenschim verwerpende , hebben anderen hun toevlucht genomen tot debewegingen des ethers , die het heelal vervult. Het laatst is dit geschied en ,naar het ons voorkomt , met vrij goed gevolg , door den heer S. TOLVER PRESTON , in het Philos . Magazine , Nov. 1877 p. 364. Hij grondt zich daarbijvoornamelijk op de kinetische theorie der gassen , en toont aan dat , indienhet medium , dat het heelal vult , als een uiterst verdund gas wordt beschouwd ,daaruit de hoofdwet der zwaartekracht , dat deze namelijk toe- of afneemt inreden van het vierkant der afstanden , van zelf voortvloeit. Voor een uittreksel overigens is deze verhandeling uit den aard van haren inhoud mindergeschikt. Wij verwijzen er derhalve alleen onze lezers naar , die nader inlichting verlangen omtrent den stand van een der belangrijkste vraagstukken diede natuur aan haren denkenden beschouwer aanbiedt. HG.De telephoon. De nieuwsbladen hebben in den laatsten tijd tallooze berichten aangaande proefnemingen met dit werktuig bekend gemaakt en reeds ishet in een groot aantal exemplaren in ons land verspreid. Al zijn nu die berichten in dit opzicht volstrekt niet eenstemmig , en al heerscht er zelfs onderproefnemers , die met hetzelfde instrument werkten , dienaangaande nog eenigverschil van gevoelen , toch zal de meest algemeene indruk wel deze zijn , dathet werktuig , om in het dagelijksch leven de diensten te bewijzen , welke hetpubliek daarvan verwacht en naar de eerste daarvan tot ons gekomen berichten verwachten kon , nog velerlei verbetering , of laat ons liever zeggen aanvulling en uitbreiding behoeft , en dat de industrie zich te vroeg daarvan meester heeft gemaakt , om het in het groot en daardoor tegen geringen prijs in denhandel te brengen. Dit laatste vooral is verderfelijk , omdat nu honderden enduizenden zich een naar zij meenen op eigen ondervinding gegrond oordeelvormen aangaande " de telephoon" , terwijl zij eigenlijk toch over niets andersoordeelen kunnen dan over de deugden en gebreken van het eenig exemplaardaarvan , dat hun toevallig in handen is gekomen.WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 19Of deze " aanvulling en uitbreiding " zich lang zal laten wachten is moeielijk met eenigen grond te voorspellen , vooral omdat de uitvinder nog weinigof niets aangaande de methode van onderzoek heeft laten hooren , welke hemtot het aannemen van de thans algemeen gangbare bijzonderheden in de uitvoering als de voordeeligste voor de uitwerking heeft geleid . Maar zulk eenonderzoek zal zeker welhaast òf van hem òf van eenig ander bekend worden ,en dan eerst zal men weten of het instrument kans heeftom spoedig uitden kinderlijken toestand te geraken waarin het thans nog verkeert. ,Kinderlijken toestand wij zeggen dit hier om niet misverstaan te worden alléén voor zoover men het beschouwt in betrekking tot zijne geschiktheid voor gebruik in ' t dagelijksch leven. Uit een wetenschappelijk oogpuntbeschouwd is het een van de opmerkelijkste uitvindingen , die in de laatstejaren zijn gedaan. LN.Voortplantingssnelheid der luchtstroomen . MACH en SOMMER ( Wiener Sitzungsberichte LXX. S. 1 en daaruit Poggendorffs Annalen , Beiblatt , S. 600)hebben op nieuw bewezen door een uitvoerige proevenreeks , omtrent de bijzonderheden waarvan wij naar de gegeven bronnen moeten verwijzen , hoe sterkdie voortplantingssnelheid , in nauwe kanalen , en door sterke , plotselinge bewegingen voortgebracht , van de gewone voor de geluidstrillingen in onbegrensderuimte kan verschillen. De ontploffing van een percussiedopje b. v. planttezich , in een houten kanaal van 10 mM. hoog en 3 mM. wijd , met een snelheid van ongeveer 700 Meter in de seconde voort. LN.Knopen en buiken in toongevende luchtkolommen. SEMMOLA (l'Elettricista L. p. 280 en daaruit als boven p. 610) heeft aan het Hopkinschevliesje , dat gewoonlijk daartoe gebezigd wordt , de volgende verbetering aangebracht. Hij plaatst op het midden daarvan een klein platinaplaatje , datdoor een dun koperdraadje met de eene pool van een galvanisch element isverbonden en daarboven op zeer geringen afstand een platinastift , waaraaneen geleider , die voert naar een elektrisch schelletje en daardoor heen naarde andere pool van het element. Zoodra nu dit vliesje in een toongevendeorgelpijp wordt gebracht , doet het zwijgen of geluid geven van het schelletjeduidelijk en voor een groot aantal toehoorders tegelijk hooren of het zich ineen knoop der trillende luchtkolom of daarbuiten bevindt.Voor wie niet in het bezit is van een orgelpijp met de flammes manométriques van KÖNIG , kan dit hulpmiddel zijn nut hebben; vooral omdat het zoogemakkelijk is aan te brengen. LN.20 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.Over de diathermansie van lucht en waterstof heeft Prof. BUFF te Giesseneen opmerkelijke proevenreeks gepubliceerd . (Philosophical magazine , 5 , IV.p. 401.) Wij kunnen ( hier alleen zijne uitkomsten vermelden . Zij zijn als volgt:Het geleidingsvermogen voor warmte van waterstof en andere gassen is veelte gering om door de methode van MAGNUS te kunnen worden aangetoond.De bewering dat waterstof een geleidingsvermogen bezit "gelijksoortig met datder metalen", is dus niet bewezen; althans als zij iets anders moet beteekenen , dan dat in dit gas de warmte zich van molecuul tot molecuul kanvoortplanten. Maar het bezit eene diathermansie , welke weinig van die vaneene luchtledige ruimte verschill.Droge lucht slorpt van 50 tot 60 % op van de warmtestralen , die vaneene tot 100 C. verhitte oppervlakte afkomstig zijn.Het opslorpingsvermogen van vochtige lucht overtreft dat van droge slechtsweinig , in geen geval althans in zulk een mate als dit tot nog toe door velenatuurkundigen werd aangenomen.Klipzout is volstrekt niet diathermaan in absoluten zin. Zijn "warmtekleur"komt met die van droge lucht vrij wel overeen.-LN.Kool in plaats van zink in de galvanische elementen. Door eene koolstaaf tegenover eene platinaplaat , of zelfs tegenover eene van gegoten of geslagen ijzer in gesmolten gewone of chili- salpeter te plaatsen , heeft JABLOCHKOFF (mededeeling aan de Académie des Sciences , in hare zitting van 3 Dec.1877) een galvanisch element verkregen , waarin kool en alleen deze verbruiktwordt en waarvan de elektromotorische kracht grooter is , dan die van eenBunsen-element. In een van onder gesloten gegoten ijzeren cilinder wordtdaartoe een netwerk van ijzerdraad , in den vorm van een vingerhoed , geplaatst ,dit met coaks en de tusschenruimte met salpeter gevuld , welke laatste dooreen onder het ijzeren vat geplaatste vlam wordt gesmolten gehouden. Hetzich bij de werking ontwikkelende koolzuur kan nog door zijne spankracht alsbeweger werken. LN.GEOLOGIE.Intermitteerende artesische bron.- In PETERMANN's Geographische Mittheilungen 1877 , XI , p. 426 , komt van de hand van Professor O. LUDMANNeene uitvoerige beschrijving voor van een opmerkelijke intermitteerende artesische bron bij het Ránk-Herleiner bad in Opper- Hongarije , aan den voet vanhet Karpatisch gebergte . Deze in de jaren 1873-1875 geboorde bron heeftWETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 21een diepte van 404 meters; de wijdte der buis bedraagt 14 centim. Evenals de Geysers op IJsland , en in het Yellowstone- dal in Noord-Amerika , stijgthet water daaruit na tamelijk regelmatige tusschentijden als een fontein van36 tot 44 meters hoogte op , om vervolgens weder te verminderen en zicheindelijk tot op een diepte van meer dan 50 meter onder den rand der buisterug te trekken. De geheele hoeveelheid water gedurende eene uitbarstinguitgeworpen wordt op meer dan 115.000 liters water berekend. De tijdenvan rust en van werkzaamheid zijn niet altijd gelijk. In het begin van1876 was de duur eener uitbarsting gemiddeld 45 minuten , die vanden daarop volgenden rusttijd 17 uren , maar in den herfst van hetzelfde jaarduurde elke uitbarsting omstreeks 20 minuten , en was ook de tusschentijdverminderd tot 8 uren. Terwijl het verschijnsel op den eersten blik de Geysers herinnert , is het toch wezenlijk van een anderen aard , daar de opdrijving van het water niet geschiedt door drukking van damp maar van koolzuur. Het uit de diepte komende water heeft aanvankelijk ongeveer de temperatuur15º, 3-15°, 5 C. , die het op die diepte volgens de gewone toeneming deraardwarmte hebben moet. Opmerkelijk echter is het , dat die temperatuur gedurende de uitbarsting toeneemt en tot 22,5-24° C. stijgt. LUDMANN schrijftdit toe aan de wrijving van het water langs den wand der ijzeren buis . Dehoeveelheid koolzuur in het water is zoo groot , dat dit bij de opstijging zichaanvankelijk als schuim boven den rand vertoont. HG.Qorzaken van het vulkanismus. In een opstel hierover gaat TSCHERMAK de verschillende geopperde verklaringen van de werking der vulkanenna. Die van DAVY , welke deze aan de ontleding van water door alkalimetalen toeschreef , die van VOLGER , MOHR , MALLET , welke de oorzaak zoeken in de warmte ontstaan door instortingen , acht hij geheel niet in staatde vulkanische verschijnselen te verklaren . Wat de meest gangbare meeningder geologen betreft , dat de uitbarstingen der vulkanen veroorzaakt wordendoor het in scheuren der aardkorst naar binnen dringende water , dat metde diepere nog in staat van gloeiing verkeerende deelen der aarde in aanraking komt , zoo is hij van oordeel dat daardoor wel is waar vele der vulkanische verschijnsels kunnen verklaard worden , maar niet alle. Bepaaldelijkdoet hij opmerken dat de herkomst der groote hoeveelheden koolzuur , die uitde vulkanen naar buiten stroomen , daardoor niet wordt opgehelderd . Hijmeent dan ook dat nevens deze hypothese nog eene andere , die reeds in 1842door ANGELOT geopperd , maar sedert door velen over het hoofd gezien is ,moet worden te hulp geroepen: deze namelijk , dat gedurende den gloeiend22 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.•gesmolten toestand der aarde vele gassen en dampen daarin zijn opgeslotengeworden , die later , toen de aardkorst door afkoeling der buitenste lagengevormd was , zich , bij verdere afkoeling der binnenste gedeelten , daardoorheen met geweld eenen weg banen. Hij herinnert daarbij aan de vele bekendegevallen , waarin gesmolten stoffen gassen en dampen opnemen , die vervolgensbij de stolling naar buiten worden gedreven , niet zelden onder krater- vorming.Ook beroept hij zich op de structuur der maan- oppervlakte , alsmede op demeteorieten , waarin hij produkten van vulkanische werking van andere hemellichamen ziet , en waarin gasvormige stoffen opgesloten voorkomen. Sitzungsber. d. K. Wiener Akademie , 1de Abth. Bd. LXXV p. 151) .PALAEONTOLOGIE.HG.Nieuw exemplaar van Archaeopteryx. Een twintig jaren geleden werdhet eenige bekende exemplaar van Archaeopteryx , en dat wel een zeer onvolledig , ontdekt in den lithographischen steen van Solenhofen , en van Dr. HäBERLEIN te Pappenheim voor het Britsch Museum aangekocht . Weinig maanden geleden werd een tweede exemplaar te Pappenheim gevonden en kwamin handen van den zoon des overledenen Dr. HäBERLEIN. Dit exemplaar wasbijzonder goed bewaard gebleven en bezat o. a. de schedelbeenderen , die bijhet eerste exemplaar ontbreken . Het werd voor 25710 mark aan het museumte München aangeboden , doch niet verkocht. Later werd de prijs tot 36000mark verhoogd. Men vreesde nu dat het kostbare stuk voor Duitschland verloren zou zijn en naar Engeland zou gevoerd worden , maar Dr. OTTOVOLGER heeft er zich van verzekerd ten behoeve van het Freie DeutscheHochstift , en het bevindt zich nu te Frankfort. In de laatste vergaderingvan Duitsche natuurkenners te München werd vOLGER's patriotisme met warmteerkend. (The Academy , Dec. 1. 1877. pag. 517.)PLANTKUNDE.-D. L.Invloed van het licht op de uitwaseming der planten. Dat het licht ,onafhankelijk van de warmte , de uitwaseming bevordert , wist men reedslang. Prof. WIESNER te Weenen heeft den aard van dien invloed nader trachtente bepalen , door te dien aanzien groene planten te vergelijken met geëtioleerde , door de planten aan de inwerking van verschillende gedeelten van hetspectrum bloot te stellen , en eindelijk door haar te plaatsen achter chlorophyloplossingen. In het algemeen is het hem gebleken dat de stralen , welke beant-WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 23woorden aan absorptie- strepen in het spectrum van het chlorophyl , de krachtigste werking hebben. Hij besluit daaruit dat een gedeelte van het licht, datdoor het chlorophyl gaat , in warmte wordt omgezet en dat het de daardoorontstane verwarming der weefsels is , die de dampvorming in de tusschencellige kanalen bevordert. Zoo verklaart zich ook hoe eene plant , mits aan hetlicht blootgesteld , nog uitwasem*n kan in een met vocht verzadigden dampkring. (Annales des sciences naturelles, Botan . 1877, 6me série T. IV. ) HG.DIERKUNDE.Oorsprong van de chorda dorsalis. - Hieromtrent bestaat , in weerwil dervele onderzoekingen , nog groote onzekerheid. Eenigen , zooals MIHALHOWITZen reeds vroeger GEGENBAUER , beschouwen haar als het product van het buitenste kiemblad; BALFOUR daarentegen zag haar bij Haai-embryonen in hetbinnenste kiemblad ontstaan; nog anderen , SCHENK , KÖLLIKER , HIS , nemenals plaats harer vorming de asstreng aan , en beschouwen deze als gevormdin het middelste kiemblad , terwijl daarentegen volgens HENSEN de asstrengeen plooi van het onderste kiemblad zoude zijn.Bij dezen strijd der meeningen heeft Dr. JOZEF RADWANER nieuwe onderzoekingen aan doorsneden van verharde bevruchte forellen- eieren gedaan. Volgens hem is de chorda een product van het buitenste kiemblad. Aan ditlaatste ontstaat eene overlangsche kielvormige verdikking , en in het benedenste gedeelte daarvan vormt zich de chorda. Middelste en binnenste kiembladnemen daaraan geen deel. ( Sitzungsber. d. Kais Akad. , 3te Abth. 1876 , p. 150.)HG.

Blinde Gammarinen. Reeds sedert lang kent men Gammarinen , die in

putten en onderaardsche wateren voorkomen en zich van andere Gammarinenonderscheiden door het gemis van oogen. De oudste bekende soort ontvingvan KOCH den naam van Gammarus puteanus. SCIÖDTE maakte er een nieuwgeslacht van , dat hij Niphargus noemde en ontdekte nog twee andere soorten: N. stygius in een Oostenrijksche grot en N. aquilex in een put in Engeland. SPENCE BATTE voegde er wederom twee soorten bij: N. fontanus enN. kochianus , en een derde , welke hij Crangonyx subterraneus noemde. FORELvond Niphargus puteanus ook op diepten van 30 tot 300 meters in demeren van Génève en van Neufchatel , waar het licht weinig of in het geheelniet meer doordringt. Ook in de Zwarte zee is eene soort door CZERNIAVSKI24 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.gevonden , zijn N. ponticus. Eindelijk heeft eene langs de kust van Noorwegen , op diepten van 30 tot 60 vademen diepte , gevonden soort den naamvan Erispis elongatus ontvangen.Nadat reeds verscheidene andere naturalisten zich met het nader onderzoekdezer blinde Gammarinen hadden bezig gehouden , verscheen , in 1875 , te München de dissertatie van PHIL. DE ROUGEMONT , Naturgeschichte von Gammarus puteanus , die in het volgende jaar , in het fransch vertaald en vermeerderd met eenige nieuwere waarnemingen , verscheen onder den titel van: Étudede la faune des eaux privées de lumière. Daarin zoekt hij aan te toonen ,dat eenige der bovengenoemde soorten niet anders dan modificatiën zijn vanden in ondiepe wateren levenden en oogen bezittenden Gammarus pulex , endat sommige der gevondene verschillen , welke men zelfs als geslachtsverschillenheeft beschouwd , alleen het gevolg der ontwikkeling zijn , waarbij hetzelfdedier in achtereenvolgende levensphasen onderscheidene vormen aanneemt. Hijzag met name dat , bij vervelling , Crangonyx subterraneus tot Nyphargus kochianus wordt.Intusschen bieden verscheidene punten in het werk van BOUGEMONT nogaanleiding tot twijfel. ALOIS HUMBERT heeft daarom dit onderwerp op nieuwbehandeld in eene verhandeling , die in haar geheel te vinden is in het Bulletin de la Société vaudoise des sciences naturelles , 1876 , Vol. XIV , enwaarvan hij een uittreksel geeft gegeven in de Arch. phys. et natur. (Bibl.univ. , 15 Janvier 1877).HG.WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.Wachters van Mars.STERREKUNDE.--- BOUTIGNY is door de ontdekking van de wachtersvan Mars herinnerd aan zijne vroegere proeve van cosmogonie , afgeleid uit deeigenschappen der stof in den spheroïdaal- toestand. Hij had in zijn geschriftover dien toestand (Études sur les corps à l'état spheroidal) gewezen op degoed geconstateerde splitsing van verscheidene kometen en op de ontdekking,op een en denzelfden dag in Europa en Amerika (1848) , van een nieuwenwachter van Saturnus , welke wachter , naar zijne meening , zich toen eerstvan Saturnus moest hebben afgescheiden. Uit eene vergelijking nu van denieuwe Mars- kaart van FLAMMARION ( Compt. rend. Tom. LXXXV pag. 478)met die van BEER en MäDLER meent hij te moeten afleiden dat ook de tweewachters van Mars pas ontstaan zijn. (Ibid. pag. 819.)NATUURKUNDE.D. L.Elektriciteit en zwaartekracht. PIRANI te Melbourne beschrijft in eenbrief aan CLERK MAXWELL (Nature , 3 Jan. 1878 , p. 180) dat hij een elektrischen stroom heeft zien ontstaan onder de volgende omstandigheden. Eenzuil van eene oplossing van kopersulfaat , in een glazen buis besloten , wasdoor twee koper- elektroden met de omwinding van een hoogst gevoeligenTHOMSON'S galvanometer verbonden. Brengt men die uit den horizontalen in denvertikalen stand , dan toont het werktuig een stroom aan , en keert men debnis nu om , zocdat wat te voren boveneind was nu benedeneind wordt , danverandert de eerst waargenomen afwijking in eene van tegenovergestelde richting. MAXWELL zegt dat hij die proef met goed gevolg herhaald heeft.26 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.centen --Ook Ref. zag , toen hij deze proef herhaalde met een geïmproviseerde inrichting , zulke stroomen ontstaan. Een glazen buis , van 24 cM. lang en ruim3 cM. wijd , was aan de einden door goede kurken gesloten. Daardoor heenwaren twee koperdraadjes gestoken , waaraan plaatjes van hetzelfde metaalgesoldeerd waren. De buis werd met eene vrij verzadigde , doorvroeger gebruik vrij sterk zuur reageerende , kopersulfaat- oplossing gevuld ende draden werden verbonden met een kortdradigen rheoskoop of zooalshet instrument bijna overal nog min gelukkig heet galvanometer. Niettegenstaande nu de elektroden vooraf door indompeling in salpeterzuur en afspoeling waren gereinigd , verkreeg men toch een polarisatiestroom , die eeneafwijking van omstreeks 3 ' teweegbracht als de buis horizontaal lag. Bij hetverticaal stellen der buis vermeerderde die tot 5º of verminderde tot 1° ongeveer ,al naar dat de een of andere elektrode naar boven werd gericht. Na een rechtstreeksche verbinding der beide elektroden onderling gedurende ruim een uur ,was de polarisatie nog niet merkbaar verminderd.Van deze polarisatie vermeldt PIRANI niets. Bestond zij in zijne proevenniet , dan is het ontstaan van zijne stroomen een , zoo niet hoogst raadselachtig , dan toch zeer opmerkelijk verschijnsel. Bestond zij wel en heeft hij haarniet opgemerkt of als iets onwezenlijks niet vermeld , dan heeft hij niets anders gedaan dan de eerste proef te herhalen , waarmede cOLLEY te Moskou(Poggendorff's Annalen , CLVII , SS. 370 u. 624) reeds in 1875 het arbeidsverbruik bij het transport der lonen aantoonde.Ref. zal deze proeven voortzetten . Hij meende daarvan reeds nu meldingte mogen maken, omdat de zaak weder ter spraak is gekomen, en een aanwijzing der eenvoudige en voor ieder bereikbare middelen om het verschijnselCOLLEY te voorschijn te brengen , hem niet geheel van belang ontblootvoorkwain.vanLN.Elektrische geleidingsweerstand in uitgegloeide metaaldraden. - CHWOLSON , Carls Repertorium , XIV , S. 1) heeft de uitkomst van eene groote onderzoekingsreeks bekend gemaakt, waaruit blijkt dat van alle metalen, die hijonderzocht heeft ( 13 ) , op één uitzondering na , die wij aanstonds vermelden ,de weerstand zich door het verhitten van hard getrokken draden daarvan vermindert , indien dit zekere grens meestal beneden rood gloeihitte- nietoverschrijdt , om na heftig gloeien weder toe te nemen , soms tot ver boven.de oorspronkelijke waarde. Op nieuw-zilver na , wordt van alle metaaldraden,die hij ook daarop heeft kunnen onderzoeken , de weerstand nog vermeerderdgevonden , als ze heftig gloeiend plotseling zijn afgekoeld geworden.―WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 27De uitzondering , waarvan wij zoo even spraken , betreft het lood . De weerstand in draden daarvan vertoont zich grooter , ook na een geringe verwarming.SCHEIKUNDE.-LN.De ontwikkeling van het photographisch negatief. LERMONTOFF (Journal de physique , VI , p. 376) wil dat die ontwikkeling niet het gevolg isvan eene verandering in het reeds gereduceerde zilver van het latente beeld ,maar van eene vermeerdering van dit laatste , ontstaan door eene galvanischewerking tusschen dit zilver en het ontwikkelingsmiddel. Hij grondt deze bewering op het door hem ontdekte feit , dat schrift met stiften van tinsoldeer ,platina , graphict en koper op glas , dat vooraf onzichtbaar was ,door eeneoplossing van ferrosulfaat als ontwikkelingsvocht duidelijk zichtbaar wordt; terwijl dit met schrift van paraffine een niet geleidend lichaamalthans op gansch andere wijze het geval is .- niet , ofLN.Chemische formule der Cinchonine. Uit de onderzoekingen van H. SKRAUPschijnt te blijken , dat de scheikundige formule van Cinchonine niet is CoH₁24, N, O , maar C19, H,, N, O. ( The Academy , Dec. 8 , 1877 pag. 535) .PHYSIOLOGIE.D. L.Fluorescentie der levende retina. Dat de doode retina fluoresceert isreeds door HELMHOLTZ ( Pogg. Ann. XCIV p. 205) en later ook door SETSCHENOW (Arch. f. Ophth. V p. 205) waargenomen. VON BEZOLD en G. ENGELHARDT hebben thans het bewijs geleverd dat ook de levende retina zulksdoet. Zij deden hunne waarnemingen op een konijn en op een mensch , doormiddel van een oogspiegel , zoo ingericht dat het beeld van een spectrum opde retina werd geworpen . Het bleek toen , gelijk te verwachten was , dat hetbloed in de vaten die zich vóór de retina bevinden , door absorptie der lichtstralen zich op verschillende wijzen gekleurd vertoonde . In het rood zijn devaten nog slechts herkenbaar aan een iets levendiger tint; in het oranje zijn zijbijna niet te herkennen; in het groen zijn zij donker zwart en zeer scherp; maarin het blauw zijn zij donker bruin- geel en in het violet rood- bruin. Tot inhet groen laten zich de veranderde kleuren door eenvoudige absorptie verklaren , maar dit kan niet meer op de kleursverandering in het meest breekbare gedeelte van het spectrum worden toegepast. Hier oefent blijkbaar fluorescentie haren invloed uit. Door eene wijziging in den toestel te brengen ,28 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.konden zelfs de vaten met een roodachtigen tint op een grijsbruinen achtergrond in het ultra - violette gedeelte van het spectrum worden waargenomen.(Ber. d. bayr. Akad. 7 Juli 1877 , Phil . Magaz. 1877, p. 397) .HG.Herstelling van retina-purper bulten het lichaam.Wanneer de vanden oogbol afgescheiden retina van een kikvorsch , van elk spoor van zwartpigment gezuiverd , in direct zonlicht gebleekt is , wordt zij , daarna in hetdonker gehouden , in weinig uren eerst geel en later rozenrood . Deze verandering kan ettelijke malen met dezelfde retina worden herhaald. Indien deretina gebleekt is bij het levende dier vóór zij uit den oogbol is genomen ,kan zij hare oorspronkelijke roode tint niet weder terugverkrijgen. Oplossingen van retina- purper in gezuiverde gal , vrij van aether , kunnen ook , nableeking , hare kleur weder erlangen . Dergelijke oplossingen van het epitheliumder retina , zonder de staafjes , op mechanische wijze bevrijd van gesuspendeerde deeltjes van zwart pigment , bezitten ook die eigenschap; in het donker zijn zij rooskleurig en in het licht bleeken zij uit , en wederom van hetlicht afgesloten, krijgen zij haar rose tint terug. ( EWALD en KÜHNE, Centralblatt f. d. med. Wissensch. 1877 N° 42)―D. L.Kleurenblindheid. Dr. STILLING te Cassel heeft een nieuw stel kaartentot onderzoek van kleurenblindheid uitgegeven. Hij merkt daarbij op , dat degevallen van dat gebrek tot twee groepen behooren: de roodblinde is ookgroenblind , de blauwblinde ook geelblind. Voor den roodgroenblindeverschijnt het rood van het spectrum als donkergeel , groen tot een zekeregrens in het spectrum als bleek geel , buiten die grens als blauw. Het violetin het spectrum is voor hen donkerblauw. Bij verscheiden roodgroenblindenbestaat niet alleen ongevoeligheid voor de roode kleur , maar ook voor hetroode licht. De kaarten van STILLING zijn gedrukt met kleine vierkanten offiguren van verschillende kleuren; de te onderzoeken persoon moet het getalvan deze vierkanten van punt tot punt tellen , en is daartoe onmachtig zoohij kleurenblind is . Met het oog op spoorwegongelukken is het niet geruststellend te lezen dat , na een zeer zorgvuldig onderzoek , gebleken is dat 5 procent van de bevolking van Duitschland , Engeland , Frankrijk , Zweden enwaarschijnlijk ook van andere landen , aan kleurenblindheid lijden , en datbovendien de kleurenblinden dikwijls er zeer op afgericht zijn hun gebrektot op een zekere hoogte te verbergen. (The Academy , 5 Jan. 1878 pag. 15.)D. L.WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD . 29Oorzaak van den dood bij miltkoorts. -- Deze is door PASTEUR en JOUBERT gezocht in het onttrekken van de zuurstof aan de roode bloedlichaampjes door de vermenigvuldiging in het bloed van Bacillus anthracis.TOUSSAINT was ook van die meening , maar is er van teruggekomen. Konijnen , met versch miltvuurbloed geïnoculeerd , sterven binnen 24 uren onderverschijnselen van asphyxie en coma , zonder convulsiën . Geen kunstmatigeademhaling of verschaffing van sterk geoxygeneerde lucht kan dien afloopbeletten of zelfs vertragen. Maar een mikroskopisch onderzoek onmiddellijkna den dood toont aan , dat een groot aantal der haarvaten opgevuld is metbacilli; zelfs arteriolae zijn er soms door verstopt. Men kan dit zeer goedwaarnemen in het net , de villi intestinales en de hersenen. Maar hunnevoorname zitplaats is in de longen. Wordt de borstholte geopend , dan vallen de longen niet geheel samen; de oppervlakte er van is bedekt met emphysemateuse plekken , de bronchiaalkanalen zijn vol met schuimend slijm ,en de haarvaten zijn grootendeels verstopt door bacilli . Dat een stilstand derademhaling werkelijk bij den afloop der ziekte in den dood plaats vindt ,werd bewezen door waarneming op de borstorganen vóór het hart had opgehouden te kloppen; de rechterholten daarvan en de groote aderen warenovervuld met bloed , terwijl de linkerkamer geheel ledig was. Sneed TOUSSAINTeen vrij dikke slagader door , dan kwam er slechts eene onbeduidende hoeveelheid bloed uit . De rechterkamer van het hart hield op zich samen tetrekken eenigen tijd voor dit met de linker geschiedde. Derhalve is de oorzaak des doods hier verstopping van de haarvaten der longen . (The Academy ,12 Jan. 1871 pag. 37.) D. L.Wit gevlekte bladeren.PLANTKUNDE.Een onderzoek door den heer A. H. CHURCHin het werk gesteld aangaande het verschil in scheikundige samenstellingvan de wit gekleurde gedeelten der bladeren van Acer Negundo , Hederahelix en Ilex aquifolium heeft tot de volgende algemeene uitkomsten geleid.1º. De witgekleurde gedeelten bevatten meer water dan de groene , maardaarentegen minder organische stoffen.2º. De hoeveelheid asch is in beide ongeveer gelijk.3. De samenstelling der asch verschilt echter aanmerkelijk . In de wittegedeelten is de hoeveelheid potasch veel aanmerkelijker dan in de groene.Hetzelfde geldt , ofschoon in geringere mate , van het phosphorzuur. Daarentegen is in de groene gedeelten de hoeveelheid kalk veel grooter. In de hoe-28 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.konden zelfs de vaten met een roodachtigen tint op een grijsbruinen achtergrond in het ultra-violette gedeelte van het spectrum worden waargenomen.(Ber. d. bayr. Akad. 7 Juli 1877 , Phil . Magaz. 1877, p. 397 ) .HG.Herstelling van retina-purper bulten het lichaam. Wanneer de vanden oogbol afgescheiden retina van een kikvorsch , van elk spoor van zwartpigment gezuiverd , in direct zonlicht gebleekt is , wordt zij , daarna in hetdonker gehouden , in weinig uren eerst geel en later rozenrood . Deze verandering kan ettelijke malen met dezelfde retina worden herhaald. Indien deretina gebleekt is bij het levende dier vóór zij uit den oogbol is genomen ,kan zij hare oorspronkelijke roode tint niet weder terugverkrijgen. Oplossingen van retina-purper in gezuiverde gal , vrij van aether , kunnen ook , nableeking , hare kleur weder erlangen . Dergelijke oplossingen van het epitheliumder retina , zonder de staafjes , op mechanische wijze bevrijd van gesuspendeerde deeltjes van zwart pigment , bezitten ook die eigenschap; in het donker zijn zij rooskleurig en in het licht bleeken zij uit , en wederom van hetlicht afgesloten, krijgen zij haar rose tint terug . (EWALD en KÜHNE , Centralblatt f. d. med. Wissensch. 1877 N° 42)---D. L.Kleurenblindheid. Dr. STILLING te Cassel heeft een nieuw stel kaartentot onderzoek van kleurenblindheid uitgegeven. Hij merkt daarbij op , dat degevallen van dat gebrek tot twee groepen behooren: de roodblinde is ookgroenblind , de blauwblinde ook geelblind. Voor den roodgroenblindeverschijnt het rood van het spectrum als donkergeel , groen tot een zekeregrens in het spectrum als bleek geel , buiten die grens als blauw. Het violetin het spectrum is voor hen donkerblauw. Bij verscheiden roodgroenblindenbestaat niet alleen ongevoeligheid voor de roode kleur , maar ook voor hetroode licht. De kaarten van STILLING zijn gedrukt met kleine vierkanten offiguren van verschillende kleuren; de te onderzoeken persoon moet het getalvan deze vierkanten van punt tot punt tellen , en is daartoe onmachtig zoohij kleurenblind is . Met het oog op spoorwegongelukken is het niet geruststellend te lezen dat , na een zeer zorgvuldig onderzoek , gebleken is dat 5 procent van de bevolking van Duitschland , Engeland , Frankrijk , Zweden enwaarschijnlijk ook van andere landen , aan kleurenblindheid lijden , en datbovendien de kleurenblinden dikwijls er zeer op afgericht zijn hun gebrektot op een zekere hoogte te verbergen. (The Academy , 5 Jan. 1878 pag. 15.)D. L.WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 29Oorzaak van den dood bij miltkoorts. Deze is door PASTEUR en JOUBERT gezocht in het onttrekken van de zuurstof aan de roode bloedlichaampjes door de vermenigvuldiging in het bloed van Bacillus anthracis.TOUSSAINT was ook van die meening , maar is er van teruggekomen. Konijnen , met versch miltvuurbloed geïnoculeerd , sterven binnen 24 uren onderverschijnselen van asphyxie en coma , zonder convulsiën. Geen kunstmatigeademhaling of verschaffing van sterk geoxygeneerde lucht kan dien afloopbeletten of zelfs vertragen. Maar een mikroskopisch onderzoek onmiddellijkna den dood toont aan , dat een groot aantal der haarvaten opgevuld is metbacilli; zelfs arteriolae zijn er soms door verstopt. Men kan dit zeer goedwaarnemen in het net , de villi intestinales en de hersenen . Maar hunnevoorname zitplaats is in de longen . Wordt de borstholte geopend , dan vallen de longen niet geheel samen; de oppervlakte er van is bedekt met emphysemateuse plekken , de bronchiaalkanalen zijn vol met schuimend slijm ,en de haarvaten zijn grootendeels verstopt door bacilli . Dat een stilstand derademhaling werkelijk bij den afloop der ziekte in den dood plaats vindt ,werd bewezen door waarneming op de borstorganen vóór het hart had opgehouden te kloppen; de rechterholten daarvan en de groote aderen warenovervuld met bloed , terwijl de linkerkamer geheel ledig was. Sneed TOUSSAINTeen vrij dikke slagader door , dan kwam er slechts eene onbeduidende hoeveelheid bloed uit. De rechterkamer van het hart hield op zich samen tetrekken eenigen tijd voor dit met de linker geschiedde. Derhalve is de oorzaak des doods hier verstopping van de haarvaten der longen. (The Academy ,12 Jan. 1871 pag. 37. ) D. L.PLANTKUNDE.Wit gevlekte bladeren. Een onderzoek door den heer A. H. CHURCHin het werk gesteld aangaande het verschil in scheikundige samenstellingvan de wit gekleurde gedeelten der bladeren van Acer Negundo , Hederahelix en Ilex aquifolium heefttot de volgende algemeene uitkomsten geleid .1. De witgekleurde gedeelten bevatten meer water dan de groene , maardaarentegen minder organische stoffen.2º. De hoeveelheid asch is in beide ongeveer gelijk.3. De samenstelling der asch verschilt echter aanmerkelijk. In de wittegedeelten is de hoeveelheid potasch veel aanmerkelijker dan in de groene.Hetzelfde geldt , ofschoon in geringere mate , van het phosphorzuur. Daarentegen is in de groene gedeelten de hoeveelheid kalk veel grooter. In de hoe-30 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.veelheid van het ijzeroxyd bestaat tusschen witte en groene gedeelten geenin het oog loopend verschil. (Chem. News , 1877 , p. 274.)MENSCHKUNDE.--HG.Tanden bij verschillende menschenrassen. De heer E. LAMBERT heeftde aandacht gevestigd op eenige constante verschillen in het maaksel der tanden bij menschen van verschillend ras . Tusschen het blanke en het gele rasbestaan ten dien aanzien slechts geringe verschillen . Grootere treden op bijhet zwarte ras , vooral bij Nieuw-Hollanders , bewoners van Van Diemenslanden Nieuw- Caledoniërs . De hoektanden zijn merkelijk grooter , en er is een kleinetusschenruimte (diastema) om de spits op te nemen; de groote kiezen , diebij het blanke ras vier knobbels hebben , vertoonen er meestal vijf bij hetzwarte ras. Andere kleinere door 1. opgeteekende verschillen gaan wij voorbij.In het algemeen is bij het zwarte ras ten aanzien van het tandstelsel eenetoenadering tot dat der Anthropomorphen onmiskenbaar. ( Bull. de l'Acad.royale de Belgique , 1877 , T. XLIII; Journ . de Zool. 1877, T. VI. p. 252.)DIERKUNDE.Nieuwe fossile reptilien uit het trias-tijdperk.-HG.In de Descriptive andIllustrated catalogue of the fossil Reptilia of South- Africa , in 1876 verschenen , beschrijft OWEN een aantal nieuwe geslachten van Reptiliën , waarvan de overblijfsels gevonden zijn in zuidelijk Afrika , tusschen 33° en 31° Z. br.,op eene hoogte boven de zee van 400 tot 600 meters , in lagen die tot hettrias-stelsel behooren. Daaronder zijn vormen , die door hun tandstelsel zeer totde carnivore zoogdieren naderen , namelijk Lycosaurus , Tigrisaurus en andere ,die OWEN in de groep der Theriodontia vereenigt; voorts eenige Dinosauriërs(Tapinocephalus , Parciosaurus e. a. ); soorten uit de reeds vroeger doorhem opgestelde groep der Anomodontia , waaronder Dicynodon reeds 10soorten telt , eenigen van welken koppen hadden, zoo groot als die van Hippopotamus , met twee enorme tanden in het midden van de bovenkaak , terwijl het foramen condyloideum in het opperarmbeen hun , even als aan dekatachtige zoogdieren , eigen is; eindelijk Sauriërs met schildpadden- koppen(Endothiodon , Kistocephalus) , maar met een aantal achter en naast elkandergeplaatste kiezen , gelijkende op die van Megatherium , en een krachtigen.hoektand. Nog andere kenmerken , bij sommige dezer trias-reptilien aangetroffen,worden thans slechts bij zoogdieren teruggevonden , die zij in dit tijdperkblijkbaar vertegenwoordigd hebben.WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 31Een merkwaardig trias- reptiel uit den bonten zandsteen bij Stuttgart is ookonlangs beschreven door OSCAR FRAAS, in eene afzonderlijk verschenen monographie: Aëtosaurus ferratus , die gepanzerte Vogel- Echse , aus dem Stubenzandstein bei Stuttgart , 1877. Zelden zijn fossile overblijfselen uit dittijdperk in zoo volkomen toestand van bewaring gevonden. HG.Het tweede exemplaar van Archaeopteryx. Vóór zeventien jaren werdhet eerste exemplaar van dit merkwaardig fossiel gevonden. Het bevindt zichthans in het Britsch museum , waar het voor 600 pond sterling is aangekocht. De steen , waarin het tweede exemplaar bevat is , waarvan in hetbijblad der vorige aflevering (p . 22) is gewag gemaakt , is in twee stukkengebroken. In het kleinere zijn de achterpooten en de ter weerzijde met vederen bezette staart bevat. Het overige van het skelet , dat in het grootstestuk gelegen is , is nog met eene dunne steenlaag bedekt , die vooraf verwijderd moet worden , om een nauwkeurig onderzoek te veroorloven. (Sitzungsber. der mathem. -phys. Classe der Münchener Akad. d. Wiss. 1877II p. 155.)Phylloxera.viinden. ------HG.Een paar mededeelingen daaromtrent mogen hier eene plaatsLALIMAN vond in de tusschenruimten van de gallen van den wijnstok , en ook binnen in die producten larven , die hij buitengewone menigtenvan phylloxera's zag verslinden; een er van vrat in tien minuten 95 op. BALBIANIheeft eene dier larven gedetermineerd als behoorende tot het geslacht Syrphus.RÉAUMUR had de door hem bij en in de gallen van verschillende planten gevondene Syrphus- larven reeds vers mangeurs des pucerons genoemd en op harebuitengewone vraatzucht opmerkzaam gemaakt. (Compt. rend. Tom. LXXXV ,pag. 507.) MARÈS heeft bij drie in potten geplante en in April 1873 doorhem met phylloxera geïnfecteerde wijnstokken , die sedert een kwijnend levenleidden en geen vruchten voortbrachten , bevonden dat in den zomer van 1877de phylloxera's geheel verdwenen waren , waarna de planten zich krachtig engezond begonnen te ontwikkelen . MARÈS schrijft dit spontane verdwijnen toeaan de uitputting der vruchtbaarheid bij de zich parthenogenetisch voortplantende phylloxera's; door BALBIANI toch werd reeds gewezen op de progressievevermindering dier vruchtbaarheid. (Ibid. , pag. 564.)--D. L.Monstruositeiten van de gewone zeester. Het is bekend dat bij eenigeexemplaren van de gewone zeester (Asterias of Asteracanthion rubens) zesstralen worden aangetroffen in plaats van vijf. GIARD bevond nu dat bij som-32 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.mige overigens vijfstralige zeesterren een der stralen voor een vierde of voorde helft in tweeën gespleten was , en hij verklaart die gevallen van zesstraligheid , bij welke het dier overigens niets abnormaals vertoonde , door zulkeene tot aan de schijf doorloopende splijting . Daarentegen ontdekte hij bij andere zesstralige zeesterren , dat er twee steenkanalen aanwezig waren ,in verband staande met eene madreporenplaat , die blijkbaar uit de ineensmeltingvan twee zulke platen ontstaan was. De gevallen van hexamelie bij de zeesterren zijn dus van tweeërlei aard: eene eenvoudige anomalie door verdeelingeen der stralen in tweeën , en eene monstruositeit door verdubbeling(insluiting) . COUCH beschrijft in zijne Fauna van Cornwall een exemplaar vanA. rubens met acht armen; dit bezat drie madreporenplaten. (Compt. rend.Tom. LXXXV , pag. 973.)van ---D. L.Het ei der Meduzen. Uit waarnemingen gedaan aan de eieren vanRhizostoma Cuvieri en Chrysaora hyoscella besluit GIARD , dat , op een zeker tijdperk van ontwikkeling , niet ver verwijderd van de rijpheid van het ei ,zich aan de binnenvlakte van het dojervlies een laag van zeer kleine , nevens elkander gelegen staafjes of kolommetjes vormt , die aan hunne beideuiteinden iets verbreed zijn . Hij vergelijkt ze bij elkander ontmoetende stalactiten en stalagmieten in een grot. Wanneer het ei geheel rijp geworden is ,dan zijn deze staafjes verbroken en laten slechts kleine indruksels in hetdojervlies achter. Hij meent , dat de door mij vóór een drietal jaren , inhet Niederl. Archiv. der Zoologie , Bd . II . H. 3 , beschreven trechtervormigeporiën in de schaal der eieren van Cyanea Lamarcki en C. capillata dezelfde vormingen zijn , die alleen verkeerd zouden zijn geduid , iets dat bij dekleinheid dezer deelen , die alleen met sterke immersiestelsels goed onderscheidbaar zijn , zeer wel mogelijk is. Een herhaald onderzoek zal dit moeten uitmaken. Ook vergelijkt hij daarmede de door WEISSMANN (Zeits. f.wiss. Zoologie , XXVIII , H. 1 en 2) beschreven vormingen aan de schaalder wintereieren van de Daphnoiden (Compt. rend. , 1877 , LXXXIV.p. 564).HG.WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.STERREKUNDE.--- Veranderingen aan de maan-oppervlakte. In het Wochenschrift fürAstronomie, Meteorologie und Geographie van 3 en 10 October 1877 , n ° 40en 41 , heeft Dr. KLEIN hierover het een en ander medegedeeld , naar waarnemingen van hemzelven en van anderen. Hij telt vijf plaatsen op , waar , naarzijne meening , van den tijd af , waarop men het eerst begonnen is de maanoppervlakte met sterke kijkers gade te slaan en daarvan nauwkeurige afbeeldingen en beschrijvingen te geven , tot op heden toe , merkbare veranderingenaan de maan-oppervlakte hebben plaats gegrepen . Hij eindigt zijn opstel metde volgende woorden:"De thans nog bij de meeste sterrekundigen heerschende meening , dat opde maan alles tot rust is gekomen , die voornamelijk steunt op de autoriteitvan MäDLER , is juist , wanneer men haar en alleen hiervoor kan MäDLER'Sautoriteit gelden tot grootere vormingen , kleine ringgebergten en dergelijkebeperkt. In dien zin geldt zij ook voor onze geheele aarde , want de grootstevulkanische gebeurtenissen , waarvan de geschiedenis gewag maakt , zouden ,van de maan uit gezien , niet met zekerheid kunnen worden waargenomen.Wie echter de maan met sterke werktuigen gedurende een genoegzaam langentijd onderzoekt en het waargenomenə kritisch beoordeelt , moet tot de meeningkomen , dat nog heden ten dage op de maan-oppervlakte physische veranderingen plaats grijpen , welke die op onze aarde in grootte ver overtreffen . Hetis tijd , dat aan het dogma van de absolute onveranderlijkheid der maan- oppervlakte een einde gemaakt wordt, en dat men aan de feiten recht laat wedervaren. Wij staan eerst aan het begin van een détail- onderzoek der maan ,en het is voorzeker veel te vroeg , verklaringen en theorieën te geven , maar534 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.dit mag men wel voorspellen , dat men in het vervolg tot merkwaardige inzichten ten aanzien van de veranderingen der maan-oppervlakte komen zal . "NATUURKUNDE.HG.Vorming van dunne spiegelende metaal- oppervlakten door elektrische ontleding. De hiertoe strekkende methode , waarvan reeds in het Bijblad ,blz. 1 , gewag is gemaakt , is door den uitvinder , Prof. ARTHUR W. wright ,uitvoerig beschreven in het American Journal , September 1877 , en daaruitovergenomen in Chemical News , 18 October 1877. Wij stippen daaruit noghet volgende aan. Door wegingen met een zeer fijne balans , waarmede nog1100 milligram kan gewogen worden , bevond hij dat een op glas afgezetspiegelend laagje van goud , dat nagenoeg ondoorzichtig was , eene dikte hadvan 0,000 183 millim. , een dergelijk van platina 0,000 174 millim. , d. i .ten naastenbij een vierde der golflengte van rood licht. Hieruit blijkt derhalvedat door de gelijkvormige afzetting van het metaal de vorm der voor eenspiegel bestemde oppervlakte niet noemenswaard kan veranderd worden. Tochheeft men het gedurende de bewerking in zijne macht de afzetting op verschillende punten te versterken , d. i . het laagje plaatselijk te verdikken en zoode gedaante des spiegels door aangebrachte kleine correctiën meer zuiver parabolisch te maken. Dit en nog andere voordeelen die deze methode bovende verzilvering langs chemischen weg heeft , schijnen daaraan een toekomst teverzekeren voor de vervaardiging van spiegel-teleskopen en andere van spiegels voorziene astronomische en physische werktuigen .MINERALOGIE.HG.Kunstmatige voortbrenging van robijnen , saphieren en andere gekristalliseerde silicaten. In de vergadering van 3 Dec. jl. vertoonde Prof. FREMYeenige door hem en den heer FEIL langs den chemischen weg , bij groote enlangdurige hitte , voortgebrachte mineralen , die tot dusver alleen in den natuurlijken staat bekend waren , en met dezen geheel in samenstelling , kristalvorm , hardheid enz . overeenstemmen. Daaronder behooren saphier , robijn encorindon , de hardste mineralen na den diamant. Het laat zich aanzien , datdaarvan ook voor de industrie partij zal kunnen worden getrokken. De ontdekkers hebben de door hen gebezigde methode uitvoerig beschreven. Men vindthaar in de Compt. rendus , 1877 , LXXXV , p. 1029. HG.WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 35PHYSIOLOGIE.Inwerking van telephonische klanken op de spieren van een kikvorsch. —In eene vergadering van het medisch-physisch gezelschap te Würzburg , den5den Januari j.l. , bracht Professor FICK de beide einden der draden van eentelephoon in aanraking met de pootspieren van een gepraepareerden kikvorsch.Spreekt men nu in den telephoon , dan hebben verschillende klanken eeneongelijke werking. De klanken a , e , i hebben bijna geen invloed , maar o envooral u (oe) doen heftige kramptrekkingen ontstaan . Het uitspreken van hetwoord "zucker" b. v. doet het praeparaat wegspringen , zelfs wanneer menhet zachtjes zegt , terwijl men daarentegen zeer luid het bevel kan uitspreken:"liege still", zonder dat de spieren zich samentrekken.De onderscheidene klanken doen derhalve elektrische stroomingen van ongelijke kracht in den telephoon ontstaan!Wij kunnen hier bijvoegen , dat deze proeven met goed gevolg aan hetphysiologisch laboratorium der Utrechtsche hoogeschool herhaald zijn .HG.-- Dubbele leiding der zenuwen. De vraag of de motorische zenuwen , behalve van het centrum naar de peripherie ook van de peripherie naar hetcentrum geleiden , is , langs den experimenteelen weg , reeds door PHILIPPEAUXen VULPIAN , KÜHNE en laatstelijk door BENT bevestigend beantwoord. Intusschen bleven er , wegens de samengesteldheid der daarvoor aangewende lichaamsdeelen , nog altijd twijfelingen bestaan. De russische natuuronderzoeker BABUCHIN heeft nu een object gevonden , dat het bewijs gemakkelijk en op overtuigende wijze levert, namelijk het elektrische orgaan van Malapterurus electricus.Door BILHARZ weet men dat dit orgaan slechts een enkelen zenuwstam ontvangt , die ontspringt uit een enkele reusachtige gangliencel en zich vervolgensdoor het geheele orgaan vertakt. BABUCHIN nu scheidde het achterste derdegedeelte der zenuw van het orgaan af en legde het over een glasstaafje. Bijelke doorsnede van het achtereinde ontstonden dan elektrische slagen , evenalsof het vooreinde geprikkeld was. (Archiv. f. Physiologie , 1877 , H. 3 ,p. 262.)PLANTKUNDE.HG.-- Snelheid van den waterstroom in de planten. Vroeger zijn reeds onderzoekingen hierover bewerkstelligd door Dr. MC . NAB . Dr. PFITZER heeft36 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.deze herhaald en uitgebreid . Hij bezigde twee methoden. De eerste bestonddaarin dat men bij met ruim water begoten planten de beweging der bladeren naging , die het gevolg was van het dringen van het water uit den stamin de bladeren. Bij de tweede methode bezigde hij een lithiumzout in hetwater opgelost , en ging na wanneer spectroskopisch herkenbare sporen van lithium in de bladeren herkenbaar waren , of wel hij bezigde ter begieting eeneoplossing van 4 deelen indigo-karmijn en 1000 deelen water , hetgeen eenvoudiger is , omdat zich de opneming der kleurstof in de bladeren rechtstreeksherkennen laat. De grootste snelheid , vroeger door MC . NAB bij Prunus Laurocerasus gevonden , bedroeg 40 duimen per uur , d. i. meer dan 1 meter.PFITZER Vond echter bij Helianthus annus de inderdaad verbazingwekkendesnelheid van 22 meters per uur. (Jahrb. f. wiss. Botanik , 1877 , H. 2. )HG.Snelle groei van Vallisneria spiralis .. De heer A. W. BENNETT deedde volgende waarnemingen aangaande den groei van den bloemsteel eenerVallisneria spiralis in een aquarium. De eerste bloemknop verscheen op den1sten Juli van dat jaar , en haar steel was ten 3 uren ' s namiddags ongeveer 1,5 E. duim lang. Den 3den Juli , ten 4 ure ' s namiddags, had de basisder knop juist de oppervlakte van het water bereikt , en de steel had toeneen lengte van ongeveer 7 duim; vier dagen later , den 7den, ten 1 uur ' s namiddags derhalve na een tusschentijd van 93 uren - had de steel de inderdaad verrassende lengte van 43 duimen bereikt. Op dat oogenblik was deknop nog gesloten en de steel vertoonde zich geheel gestrekt , zonder neigingtot oprolling. Ten 10 ure ' s morgens op den 9den bedroeg de lengte 45,5duim; de bloem was nu geopend en de onderste helft van den steel vertoondesterke buigingen , zoodat het niet meer mogelijk was dien rechtuit te strekken. Den volgenden dag , den 10den Juli , ' s morgens ten 11 ure , had hij zijnegrootste lengte bereikt , die van 48 duim , en tevens waren de bochten vanhet benedendeel nog toegenomen. ( Americ. Journ. of Sc. a. Arts. 1877. p. 243.)HG.Voeding van Drosera rotundifolia. Sommige plantkundigen hebben nahet verschijnen van CH. DARWIN'S Insectivorous Plants de noodzakelijkheidof de waarde van eene voeding met dierlijke stoffen voor de genoemde plantbetwist , omdat DARWIN'S proefnemingen die niet hadden kunnen bewijzen.In de vergadering der Linnean Society van 17 Januari jl. heeft nu FRANCISDARWIN proefnemingen medegedeeld , waaruit schijnt te blijken , dat de metWETENSCHAPPELIJK BIJBLAD . 37dierlijke stoffen gevoede planten in groei enz . de niet alzoo gevoede planten verreweg overtreffen , en heeft alzoo aangevuld wat aan den arbeid zijnsvaders ontbrak. (The Academy, Febr. 2. 1878. pag. 104) . D. L. 1DIERKUNDE.Vijanden van de Phylloxera.A. BLANKENHORN schreef daarover aande Académie des Sciences naar aanleiding van de mededeeling van LALIMAN.( Bijblad bladz . 31. ) Hij wees er daarbij op dat RILEY (Sixt annual reportof the State entomologist of Missouri , 1874) acht van die natuurlijke vijanden van de Phylloxera beschrijft , waaronder ook de Syrphuslarven vanLALIMAN. Hij gelooft dat de betrekkelijke zeldzaamheid van Phylloxera inDuitschland daaraan toe te schrijven is , dat de wijnstokken vóór de besmetting met zoodanige vijanden bevolkt waren , waaronder hij , voor de Phyloxera der wortels , vooral Hoplophora arctata en Tyroglyphus Phylloxeraenoemt. (Compt. rend. Tom. LXXXV , pag. 1147) .-D. L.Een nieuwe Gorilla. De heeren ALIX en BOUVIER ontvingen van deheeren LUCAN en PETIT uit Landana in Congo het skelet en de huid vaneen volwassen vrouwelijke gorilla , geschoten aan de boorden van de Kouilo ,dus uit een veel zuidelijker streek dan die , tot welke men tot dusver meendedat de gorilla beperkt was. ALIX en BOUVIER gelooven dat deze gorilla toteene andere soort dan G. gina behoort. Het dier is kleiner en de kop naarevenredigheid nog kleiner; de slaapgroeven zijn dieper; de schedel is achterde wenkbrauwbogen smaller , de ruimte tusschen de oogholten kleiner en in' t midden van een meer vooruitstekenden kam voorzien; de omtrek der oogholten is grooter , de jukbogen zijn langer en platter en de hoogte van dedoornwijze uitsteeksels der eerste halswervels kleiner. De huid verschilt vooraldaarin van die van G. gina , dat terwijl bij dezen de huid van den rug haarloos of alleen met korte en afgesleten haren bekleed is , deze bij den Congogorilla met lange en dichte haren is bedekt , ' t geen op verschillende hebbelijkheden van het dier schijnt te duiden. ( Compt. rend. Tom. LXXXVI , pag. 56.)D. L.-Zwem- en kieuwaanhangsels van trilobiten. Reeds vroeger zijn doorBILLINGS en WOODWARD zekere aanhangsels , die aan de buikzijde vansommige exemplaren van Asaphus platycephalus zijn waargenomen , als gelede pooten aangeduid. Later heeft E. V. EICHWALD dit bevestigd . Nu zijn in38 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.den Trenton- kalk van de Trenton-falls , in den staat New- York , bij eengroot aantal trilobiten , meer dan 200 dergelijke aanhangsels gevonden enonderzocht door c. D. WALCOTT. Volgens hem zijn zij geen ware pooten , maarhalf verkalkte bogen in de vliezen der buikvlakte , die tot bevestiging der bladerige aanhangsels of bladpooten dienden. In den regel worden de trilobiten ,die zulke aanhangsels vertoonen , in het gesteente op den rug liggend aangetroffen , hetgeen het meer en meer waarschijnlijk maakt dat de triboliten metde buikvlakte naar boven gekeerd zwommen. (N. Jahrb. f. Miner. , Geol.u. Palaeontologie , 1877 , p. 558 , uit New- York State Mus. of Nat. Hist. ,Dec. 1876. )-HG.Het samengestelde oog der insekten. Prof. GRENACKER te Rostockheeft uit eenige onderzoekingen aan samengestelde oogen van verschillende insekten besluiten afgeleid , die eenigszins afwijken van de gewoonlijk daarvan gegeven voorstelling , en heeft deze medegedeeld in de Klinische Monatsblätternfür Augenheilkunde , Mei 1877.Vooreerst doet hij opmerken dat er zekere verschillen bestaan . tusschen deoogen van onderscheidene insekten , op grond waarvan hij deze onderscheidtals acone , pseudocone en eucone. Deze verschillen zijn het gevolg van het alof niet of onvolkomen samengroeien der cellen , waaruit zich de kristalkegelsvormen. Gewoonlijk zijn die cellen vier in getal . Acone oogen noemt hij dezoodanige, waarin die samengroeiing tot een enkelen kegel in het geheel niettot stand komt. Muggen , oorwormen , sommige snuit- en bakkevers leverenvoorbeelden daarvan. Pseudocone oogen , d. i . de zoodanige waarin de samengroeiing der cellen tot kristalkegels onvolkomen is , vindt men bij Tabanusen andere vliegen. Eucone oogen , d . i . met volvormde kristalkegels , komenvoor bij het groote meerendeel der overige insekten.Bij vergelijking der acone en pseudocone oogen met de bij vele insektenbovendien voorkomende enkelvoudige oogen (ocelli , stemmata) of de enkelvoudige oogen der spinnen , blijkt dat de gezicht- of zenuwstaafjes , die zich onmiddellijk aan elken kristalkegel aansluiten , geheel beantwoorden aan de retinacellen der enkelvoudige oogen en dus elk aan een facet beantwoordendsegment van een samengesteld oog de daaraan toekomende retina heeft. GR.noemt daarom deze staafjes retinula . Morphologisch beantwoordt derhalve elksegment van het samengestelde oog aan een geheel enkelvoudig oog; het samengestelde oog is dan eene opeenhooping van vele enkelvoudige oogen , ietsdat trouwens reeds voorlang door anderen is aangenomen.Wat de physiologische verklaring van het zien door samengestelde oogenWETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 39betreft , sluit hij zich echter aan bij de bekende theorie van JOH. MÜLLER ,namelijk die van het mozaikswijze (musivische) zien , waarbij physiologisch elkekristalkegel aan een afzonderlijk retina- deel en het geheele samengestelde oog ,wat de werking betreft , aan een enkel enkelvoudig oog beantwoordt. HG.www.candic De Cagots in Frankrijk en Spanje. Tot aanvulling van het daarovervroeger (Bijblad 1877 , bladz. 64) medegedeelde moge dienen , dat V. DE ROCHASinderdaad melding maakt van het veronderstelde ontbreken bij de cagots vanhet oorlapje. Hij zegt evenwel dat de cagots volkomen den gewonen Béarneeschen of Biscaaischen type van schedelvorm , lichaamsbouw , huid- en haarkleur vertoonen , en dat het ontbreken van het oorlapje bij hen niet voorkomt ,of ten minste niet meer dan bij de overige bevolking. Overigens vermeldtreeds AMBROISE PARÉ dat bij de lepreusen de ooren rond zijn wegens atrophie van het oorlapje . PALASSOU heeft in de vorige eeuw die bijzonderheidnergens onder de cagots waargenomen. Ten aanzien van de lepra moet menonderscheid maken tusschen de ware lepra der middeneeuwen en de leuce ofwitte lepra. Deze is een soort van albinisme , die niet enkel afhangt van gebrek aan ontwikkeling van de kleurstof der haren en der huid , maar vaneen dieper gezetelde ziekelijke aandoening , en zich van het gewone albinismeonderscheidt door de vlasblonde kleur der haren , de blauwe kleur van denoogappel , de rimpelige opperhuid , aanzwellingen der lympathische klierenen den onaangenamen reuk , dien de door die ziekte aangetasten verspreiden.Die reuk gaf aan de Hollanders aanleiding om de lijders aan leuce , die zijin de tropische gewesten in groot aantal aantroffen , kakkerlakken te noemen.Van zulke lijders aan leuce nu acht DE ROCHAS de cagots afkomstig te zijn.D. L.ANTHROPOLOGIE.Tanden bij verschillende menschenrassen.. De opmerking daarover vanden heer E. LAMBERT, op bladz. 30 van dit Bijblad , herinnert mij aan eenedaarmede misschien in verband staande omstandigheid. De caries der snijtauden , gewoonlijk "wolf" genaamd , is o. a. in ons vaderland zeer menigvuldig;zeker is het ook dat de voorbeschiktheid daartoe in vele familien erfelijkis. Nu schijnen vele nieuwere tandheelkundigen van oordeel te zijn , dat dietandziekte het gevolg is van het bederf van mondslijm of voedseldeeltjes , dietusschen de al te dicht bijeenstaande tanden blijven zitten en daartusschenuit niet of moeielijk te verwijderen zijn , zoodat het vergrooten der tusschen-40 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD:ruimten een voorbehoedmiddel tegen die caries zou wezen. De vraag is nuof zulk een dicht aaneensluiten der tanden , ' t geen met sterk orthognathismeen dus met kortheid der kaken kan samenhangen , ook eene ethnologischeeigenaardigheid wezen kan , waaruit dan de slechte toestand der tanden bijsommige rassen te verklaren zou zijn . Hangen bij de meer prognathischerassen de grootere tusschenruimten der tanden en de sterkere ontwikkelingder kiezen ook misschien juist met het prognathisme samen?-VERSCHEIDENHEDEN.-D. L.Cryptogamisch ferment in typhoid bloed. V. FELTZ had den 12den Augustus gelegenheid eene lijderes aan eene typhoide ziekte eenig bloed te ontnemen.Het werd volgens de methode van PASTEUR met groote voorzorg tegen luchtcontact (warm gemaakte canule enz. ) opgevangen in een kolf , gevuld met doorhitte gezuiverde lucht. In een andere dergelijke kolf deed hij op dezelfde wijzeeenig bloed van een gezonden hond , en in twee andere kolven gistende ammoniakale urine , na voorafgegane filtratie . In November opende hij achtereenvolgens de vier kolven , en vond in het typhoide bloed eene enorme hoeveelheid kleine eivormige korrels , waarvan sommige vrij waren , anderen in reeksen van 3 , 4 en 6 samenhingen , zoodat zij op korrelige draden geleken; zijvertoonden echter geen eigene beweging , zooals de bacteriën en vibrionen inrottend bloed (denkelijk ten gevolge van de concentratie van den door de stofwisseling der cryptogamen in het bloed voortgebrachte gistingsproducten , dievolgens NÄGELI de levenswerkzaamheid van de cryptogamen zelve , die zevoortbrachten , verzwakken) . In het bloed van den hond en in de urine vondhij niets dergelijks . Overigens verspreidde geen der vier vochten eenige rotachtige lucht , het typhoide bloed alleen een reuk sui generis. ( Compt. rend. ,Tom. LXXXV, pag. 1288.)-D. L.WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.NATUURKUNDE.Elektriciteit en zwaartekracht. II. -Bij de voorzetting der proefnemingen ,vermeld op bl. 26 van dit Bijblad , is het volgende gebleken .―1. De daar vermelde polarisatie was niet slechts na eene onderlinge verbinding der elektroden gedurende een uur niet merkbaar verminderd; maarzelfs nadat deze meer dan 72 uren achtereen door een korten , dikken roodkoperdraad waren verbonden gehouden , vertoonde zij nog minstens 0,8 vanhaar vorig bedrag. Er scheen dus een chemisch , althans moleculair verschilte bestaan tusschen het metaal der beide centen van verschillende jarenwelke als elektroden waren gebezigd . Zij werden dus vervangen door plaatjes vangelijke grootte , genomen uit dezelfde plaat galvanoplastisch verkregen koper ,en , om de uitwerking van een niet volkomen gelijktijdig indompelen te verminderen of te voorkomen , werd de oplossing van kopersulfaat door toevoegingvan eenige druppels natriumcarbonaat-oplossing zoover mogelijk geneutraliseerd.Toch vertoonde ook de zoo verkregen combinatie nog eene ongelijksoortigheidder beide plaatjes , die , toen de rheoskoop door een in de nabijheid op geschikte wijze geplaatste magneetstaaf ongeveer 16 malen gevoeliger was gemaakt , eene afwijking van 6 ' deed ontstaan.2. Het gelukte na vele beproevingen door het doorleiden van een el. stroomin tegengestelde richting die ongelijksoortigheid zoo te verminderen , dat zijeene afwijking van weinig meer dan 0,5 ° teweegbracht , terwijl de buis horizontaal was geplaatst. Maar nu ook had het vertikaal stellen van deze laatste,of het omkeeren als zij zoo geplaatst was , op de afwijking geen merkbareninvloed. Het is dus hoogst waarschijnlijk dat PIRANI niets anders dan hetdoor COLLEY lang bekende verschijnsel heeft waargenomen.642 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.Ook het volgende is zeker nog der vermelding waard. De buis was , na dezoo even vermelde proefnemingen , gevuld en horizontaal liggend met onverbonden elektroden , gedurende drie dagen bewaard geworden. Nu met den wedereven gevoelig gemaakten rheoskoop verbonden , gaf zij een afwijking van omstreeks 2. Bij het vertikaal plaatsen der buis vermeerderde die afwijking totruim 24 " , en bij het omkeeren week het naaldsysteem tot 22 ° aan de anderezijde der nul af. In beide gevallen volgde echter die afwijking niet dadelijkop de beweging , maar had tot haar ontstaan eenige seconden noodig. En bijhet horizontaal plaatsen der buis kwam de afwijking nooit juist tot haar vorigbedrag van 2 terug , maar was dan eens eenige graden minder en dan weermeer , meestal in dien zin dat er van de laatst voortgebrachte afwijking eendeel scheen over te blijven. Na eenig zoeken bleek het , dat dit alles aan nietsanders te wijten was , dan aan de aanwezigheid in de buis van een kleinehoeveelheid afgescheiden koperoxyd , dat in het eerst in een streepvormig laagjeover de lengte der buis gelijkmatig verdeeld was , maar zich bij het vertikaalstellen daarvan op de onderste elektrode verspreidde , en deze positief maaktetegenover de bovenste , onbedekte. Na het filtreeren der oplossing en het uitspoelen der buis , was dan ook niets meer van zulke sterke afwijkingen tebespeuren en bleef alleen , toen de polarisatie opzettelijk weder tot eene afwijking van 10 ° was gebracht het op bl. 26 vermelde , nu waarschijnlijk zuiver , Colleysche verschijnsel over.LN.Diffusie der gassen. In een vorigen jaargang van dit Bijblad is aangegeven hoe men de aanwezigheid van kwikzilverdamp in een glazen klok , diedoor dit metaal van de buitenlucht is afgesloten , kan aantoonen met behulpvan een klein wijdmonds stopfleschje , waarin eenig iodium en waarvan de stopdoor een tusschengeplaatst 3 à 4 mM. breed reepje schrijfpapier belet wordtte sluiten . In de klok geplaatst , bedekt zich de bovenrand van dit fleschje endie van den stop spoedig met een laagje kristalletjes van kwikiodied , die doorhun schitterend roode kleur ook van verre zichtbaar zijn , en dus de aanwezigheid van kwikdamp op meer dan 15 cM. afstands van het kwik , en dusook de diffusie van dien damp duidelijk aantoonen. Met het oog op deze laatstekan de proef nog duidelijker en sprekender worden gemaakt door een hoogergasklok van b. v. 14 à 15 cM. wijd en 40 cM. hoog te nemen , en daarintwee fleschjes met iodium , als boven aangegeven , te plaatsen , het eene zoolaag en het tweede zoo hoog mogelijk. Bij een temperatuur van gemiddeld 15,5 ° C.begonnen zich na omstreeks 5 uren de eerste sporen van kwikiodied te vertoonen , aan beide fleschjes gelijktijdig , en na 20 uur waren deze tot eenWETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 43breeden zoom van kristallen aangegroeid , op beide fleschjes even duidelijk ,niettegenstaande de rand van het eene nauwelijks 5 , en die van het andereruim 33 CM. boven de kwikoppervlakte was geplaatst. De dichtheid van kwikdamp is , naar DUMAS , 6,9 maal grooter dan die van dampkringslucht.L.N.Zirconiumstaafjes voor het hydro- oxygeenlicht. Men weet sinds lang datdeze zich gunstig onderscheiden van de kalkcylinders , doordat zij niet smeltennog ook vervluchtigen , en dus een èn in plaats èn in intensiteit veel standvastiger licht geven dan de laatstgenoemde. Prof. DRAPER te New-York heeftnu de bereiding van zulke staafjes uitvoerig beschreven in the American Journal of science and art (daaruit les Mondes , XLV p. 343) . Die bereidingblijkt vrij omslachtig te zijn , zoodat wij hier dienaangaande naar de opgegeven bron moeten verwijzen en , wat erger is , zoodat ook niet licht iemand eraan denken zal om een of twee van die staafjes te gaan bereiden voor eigengebruik. Het is daarom te hopen dat zij spoedig in den handel verkrijgbaarzullen worden. Voor dit geval merken wij hier nog aan dat , als de silica zuiver is , zij geen sporen van smelting moet vertoonen , ook na een uur langaan de hydro-oxygeenvlam te zijn blootgesteld geweest. Alleen in dit gevalvermindert het licht niet in sterkte.LN.Elektrisch schrijven op glas. De heer G. PLANTÉ overgiet de glasoppervlakte waarop men schrijven of graveeren wil , eerst met eene dunne laag vaneene geconcentreerde oplossing van salpeter. Is de oppervlakte niet plat maarbol , dan voegt men gom bij de oplossing , om haar minder vloeibaar te maken .Nu wordt een der elektroden van eene krachtige batterij gedompeld in devochtlaag , terwijl men de andere elektrode in de hand neemt , en nu daarmede als met een schrijfpen op het glas schrijft. De fijnheid der trekken hangtgeheel af van de meerdere of mindere fijnheid der spits , waarin de elektrodeuitloopt. (Bulletin de l'association scientifique , 6 Januari 1878).HG.SCHEIKUNDE.Vorming van nitraten en nitriten.- Algemeen neemt men op het gezagvan SCHÖNBEIN aan , dat het ozon zich , in de tegenwoordigheid van alkaliën ,met de vrije stikstof verbindt , en dat zoo nitraten of nitriten gevormd worden.44 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.BERTHELOT heeft de proeven van SCHÖNBEIN , onder aanwending van eenigevoorzorgen die door dezen verzuimd zijn , herhaald , en is tot een negatiefresultaat gekomen. Alleen wanneer het ozon onder den invloed der elektriciteitgeboren is , heeft er zulk een verbinding plaats , niet wanneer het zijn oorsprong aan de langzame verbranding van phosphorus te danken heeft. Het isdus niet het ozon als zoodanig , maar de elektrische ontladingen , die aanleiding tot de verbinding geven. (Ann. de Chim. et de Phys. Dec. 1877 , p. 441) .HG.Vastlegging van stikstof in organische stoffen onder den invloed van zwakkeelektrische ontladingen. BERTHELOT heeft zijne vroeger reeds medegedeelde proeven hierna met nieuwe toestellen voortgezet. Hij bevond o. a. datdextrine in den loop van acht maanden ongeveer twee duizendsten van haargewicht aan stikstof uit de lucht kan opnemen. Het is niet veel , maar kantoch helpen ter verklaring der stikstof opgenomen door planten , die in eensedert lang onbemesten bodem groeien. (Ann. de Chim. et de Phys. Dec. 1877,p. 456) . HG.PHYSIOLOGIE.Temperatuur der hersenen.ciation française van 30 Aug. j . 1. mede , dat hij getracht had door plaatsing van zeer gevoelige thermometers , van boven omhuld van water , op verschillende plaatsen van het hoofd , de temperatuur van de daaronder gelegenhersenen te bepalen. Werkelijk is het hem gelukt , bij proeven op eenige internen en studenten constante verschillen waar te nemen. Zoo is in den toestand van rust de linker helft 0°, 1 warmer dan de rechter , maar bij werkzaamheid , b. v . onder hardop voorlezen , houdt dit verschil op; de gemiddelde temperatuur van den lobus occipitalis is 32,92 , die van den lobustemporalis 33º, 72 , die van den lobus frontalis 35º ,28. Wanneer de hersenenuit den toestand van rust in dien van werkzaamheid overgaan , dan klimtde temperatuur; zoo b. v. na tien minuten van hardop voorlezen , met ongeveer graad. (Revue scientifique 1877, 13 Sept. , p. 257.)BROCA deelde in de vergadering der AssoHG.Kleurstoffen der retina.- De merkwaardige ontdekking van BOLL , reeds vroeger (Bijblad 1877, p. 37 ) vermeld , dat de retina in het duister eene roode kleurstof (sedert erythropsine genoemd) bevat , heeft den heer STEFANO CAPRANICAWETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 45aanleiding gegeven om de gekleurde vetbolletjes , die in de retina van Vogelsen Reptilien voorkomen , iets nader mikrochemisch te onderzoeken. Uit zijnonderzoek volgt, dat de gele kleurstof daarin dezelfde is als de zoogenaamdeluteïne , die in de corpora lutea der koe ( in 1866) gevonden is , en die sedertgebleken is eene in het dieren- en plantenrijk zeer verbreide stof te zijn ,daar zij behalve in de corpora lutea van het ovarium der zoogdieren , inhet bloedserum , in het vetweefsel , in het gele vet der melk , in den eidojervan vogels , reptilien , enz. , ook in bladeren , bloembladen , antheren , bij eengroot aantal planten is aangetroffen.Deze luteïne verkleurt spoedig aan het licht , ofschoon niet zoo snel als deerythropsine. Deze laatste schijnt uit de luteïne haar oorsprong te hebben.Althans haar oplossing in zwavelkoolstof heeft volkomen gelijke kleur als deroode kleurstof van het netvlies. Meer hierover vindt men in het Archiv. f.physiologie 1877 , p. 233. HG.PLANTKUNDE.Ademhaling van ondergedompelde waterplanten. De heer BARTHOLEMY ,professor aan het lyceum te Toulouse , heeft eenige proeven genomen , die wel geschikt zijn om eenigen twijfel te doen ontstaan aangaande de juistheid der gevolgtrekkingen , die men uit vroeger in het werk gestelde proefnemingen , inzonderheidde bekende van CLOëz en GRATIOLET , heeft afgeleid . In plaats van , gelijkmen tot dusver gedaan heeft , waterplanten in met water gevulde klokkenaan de zon bloot te stellen , heeft B. in een vijver , waarin Potamogeton enandere Najadeën in grooten overvloed groeiden , deze planten met klokken , diemet water gevuld waren , overdekt. Werd de proef nu zoo ingericht , dat deklok zelf geheel onder water was , dan stegen , zelfs gedurende een tijdsverloopvan een maand , slechts zeer weinige gasbellen daarin op , die allen uit stikstof bestonden.Werd de klok met haar bovengedeelte boven het watervlak gehouden, maarzoo dat de planten zelve daaronder bleven , dan had er eene iets sterkere ,ofschoon nog zeer geringe ontwikkeling van luchtbellen plaats .Eerst wanneer niet alleen het bovengedeelte der klok , maar ook de planten daarin zich boven het algemeene watervlak verhieven , werd de gasontwikkeling sterker. Bij ontleding van het dan verkregen gas , vond hij dathet op den eersten dag 92 proc. stikstof bevatte , op den tweeden dag 85proc.; op den derden dag was de hoeveelheid zuurstof gestegen tot 20 proc. ,46 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.op den vierden tot 28 en 30 proc. , en deze laatste verhouding bleef gedurendede drie volgende dagen bestaan.De heer BARTHOLEMY leidt uit deze proeven af , dat de waterplanten inhun natuurlijken staat geen gas afscheiden , zelfs niet wanneer zij door dezon beschenen worden , en dat de gasontwikkeling , die men heeft waargenomen , aan de wijze van proefneming moet worden toegeschreven en een gevolgis van verwarming en verminderde drukking , waardoor een gedeelte van hetin de planten bevatte gas naar buiten komt. (Annales de Chim. et dePhys. , 1878 5me sér. XIII p. 140.)ANTHROPOLOGIE.HGVermeerdering van bijziendheid. DR. LORING te New- York heeft eenebrochure uitgegeven , waarin hij de vraag behandelt , of het menschelijk oog vanvorm verandert onder den invloed van de moderneopvoeding . Een stelselmatigonderzoek van de oogen van groote aantallen leerlingen aan openbare scholenin Duitschland , Rusland en de Vereenigde Staten heeft aangetoond , dat schoolwerk en studie de krachtigste oorzaak is van bijziendheid , die in haar wezenbestaat in eene verlenging van den antero- posterieuren diameter van den oogbol . Het getal bijzienden is dan ook in Duitschland tot eene schrikbarendehoogte geklommen , en de vraag rijst , of er geen gevaar is , dat in de beschaafdewereld bijziendheid de regel , een normaal gezichtsvermogen eene uitzonderingzal worden . Ofschoon de erfelijkheid van de bijziendheid niet ontkennende ,meent LORING toch , dat die slechts in de tweede plaats als oorzaak van bijziendheid te noemen is , omdat de erfelijkheid , zoo zij de eenige oorzaak was ,tegengewerkt zou worden door de natuurlijke neiging van den oogbol om totden normalen type terug te keeren , eene neiging die nu door de gevolgenvan overmatige studie wordt tegengewerkt. (The Academy , March 9 , 1878 ,pag. 217).D. L.―DIERKUNDE.Verhouding van het maaksel van krokodillen tot den aard van hunneprooi. Prof. OWEN heeft de aandacht gevestigd op de wijzigingen, die destructuur der dieren heeft ondergaan , om ze voor een hoogeren levensvormgeschikt te maken. Hij merkt op , dat koudbloedige waterdieren meer het voedsel van de krokodillen uit de secundaire periode dan van die van latere tijdperken zijn geweest. Bij de eersten zijn de rugwervels amphicoelisch of biconcaaf, evenals bij de visschen , bij de latere krokodillen zijn zij procoelisch -WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 47of alleen van voren concaaf. Daar de procoelische type meer geschikt is voorsnellere beweging op het droge , mag men vermoeden dat hij in verband staatmet het verschijnen van zoogdieren in de tertiaire periode . Ook was de wapenrusting van de mesozoische krokodillen veel sterker dan die van hunne opvolgers; trouwens , zij hadden die noodig om zich te beschermen tegen deichthyosauri en andere vreeselijke sauriers , die met hen in ' t water leefden ,terwijl de procoeliers door zulk een zwaar pantser in hunne beweging op hetland belemmerd zouden zijn geworden. Voorts gaf de meer achterwaartscheplaatsing der gehemelte-neusgaten bij de tertiaire krokodillen dezen hetvermogen om een zoogdier onder water te houden zonder zelven nadeel te ondervinden. De korte voorste ledematen der mesozoische krokodillen maakten hunhet snelle zwemmen gemakkelijk , terwijl de grootere voorpooten van de laterevormen meer geschikt zijn voor plaatsbeweging op het droge. (The Academy,March 2 , 1878 , pag. 192) .――D. L.Visschen in het meer Nicaragua. Reeds meer dan eens is in den loopder laatste jaren gewag gemaakt van het vinden van soorten van dieren inzoetwater-meeren , ver van de zee , waarvan de naaste verwanten zeedierenzijn . Een geval van dien aard is onlangs weder door de heeren GILL enBRONSFORD aan de Philadelphische akademie van natuurwetenschappen medegedeeld . In het meer van Nicaragua vonden zij , behalve echte zoetwatervisschen uit de familiën der Cichliden en der Characinen , ook een soort vanMegalops , een haai en een zaagvisch. Iets dergelijks was ook reeds waargenomen in een zoetwatermeer op de Philippijnsche eilanden , waarin een hondshaai en een zaagvisch gevonden zijn . Zulke gevallen schijnen tot voorzichtigheid te manen om niet dadelijk uit het vinden van fossilen , welke het naastovereenkomen met tegenwoordig uitsluitend in de zee levende dieren , te besluiten dat op de vindplaats eenmaal ook zee is geweest. Toch is de meestwaarschijnlijke verklaring van zulk een gemeenschappelijk voorkomen van zoeten zeewatervormen , dat meeren die eenmaal met de zee in verband stondenen dus zout water bevatten , later , door allengsche verdwijning van de openingen waardoor zij met de zee gemeenschap hadden , in zoutwater-meeren veranderd zijn , en dat derhalve de schijnbare zeewatervormen de eenigszins gewijzigde afstammelingen van ware zeedieren zijn . (Nature, 11 Oct. 1877. p. 505 ,HG.Een nieuwe soort van walvisch. Uit waarnemingen door de Amerikaanschenatuurkundigen COPE en SCAMMON, gedeeltelijk bevestigd door P. J. VAN BENEDEN,48 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.blijkt , dat op de westkust van Amerika een geheel eigendommelijke soort vangrooten walvisch leeft , die noch tot Balaenoptera noch tot Balaena kan gebracht worden. De Amerikaansche visschers bestempelen hem met de namenvan Devil-fish , Gray-back , Hard- head , Mussel- digger , Ripsack. COPE heeftdaaraan eerst den naam Agaphelus glaucus , later dien van Rhachianestesglaucus gegeven. Hij mist een rugvin , maar heeft korte , breede gladde baarden en een groeve ter weerszijde van de bovenkaken. Het meest in het oogvallend kenmerk is , dat de huid niet gelijkmatig zwart maar grijs gevlekt is .Op de huid van den rug en de vinnen bevinden zich Cirripedien van een bijzondere soort en ook Cyamus , even als bij de Balaena mysticetus. Hij bereikt eene lengte van 40 tot 44 voet. Reeds is deze soort door de jacht , diede Amerikaansche visschers er sedert eenige jaren op maken , in aantal zeerverminderd. (Bull. de l'Acad. de Bruxelles , 2 Février 1877.)HG.VERSCHEIDENHEDEN.—— Manganium in het bloed. RICHET heeft de hoeveelheid van manganiumin het bloed bepaald door groote hoeveelheden bloed tot asch te verbranden ,of door de organische bestanddeelen er van door chloor te vernielen , en danhet manganium door den galvanischen stroom te precipiteeren. Hij vond eenmaal in 1 kilogram ossenbloed 2,5 milligr. NO, en 584 ijzeroxyde; in eenander geval 0,5 milligr. NO, met 495 ijzeroxyde. Uit 250 kub. centim.menschenbloed verkreeg hij eens een spoor van manganium , dat te klein wasom te worden bepaald , een andermaal eene hoeveelheid , overeenkomendemet 3 milligr. per kilogram bloed. Hij meent dat dit pleit voor de meeningdat het in bloed gevonden manganium moet beschouwd worden als een toevallig bestanddeel , afkomstig van het voedsel (Bulletin de l'Académie demédecine , 1871 , no. 46) . D. L.WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.STERRE KUNDE.Een zonderling meteoor. De heer PAUL MAGNIER , civiel-ingenieur teGray , deelt , in het Bulletin de l'Association scientifique de France , van 6Jan. 1875 , het volgende mede aangaande een vreemd verschijnsel , dat den25 November j . 1. te Gevingey , een station aan den spoorweg van Besançonnaar Lyon , door den station - chef aldaar zoude gezien zijn.Ten 6 u. 30 m. zag deze namelijk in het zuiden een vuurbol , half zoogroot als de maan , neerdalen met de snelheid van een zoogenaamde verschietende ster , terwijl zich daarachter een lichtende vonkenstreep vormde. Toendeze bol beneden gekomen was , of, zoo als de verhaler het uitdrukte , dengrond bereikt had , sprong hij weder op en vloog met gelijke snelheid in tegengestelde richting naar boven , totdat hij weder op de vroegere hoogte wasgekomen. Daar bleef de vuurbol eenige oogenblikken onbeweeglijk , om vervolgens nogmaals neder te dalen en daarna weder op te springen , enz . Dezeheen- en weergaande bewegingen herhaalden zich gedurende een half uur eenvijftiental keeren . Omstreeks 7 uur verdween het verschijnsel , zooals de station-chef meende , achter een wolk.Niet overbodig is het hierbij te voegen , dat dienzelfden avond , ten 11 u.30 m., dus vijf uren later , zich een hevig onweder ontlastte over de geheelestreek , te midden waarvan Gevingey aan den voet van het Juragebergte gelegen is.Zoude men hier wellicht een dier zonderlinge zoogenaamde foudres globulaires gehad hebben , waarvan ARAGO in zijn bekende Notice sur le tonnerreverscheidene gevallen bijeen heeft verzameld en die ook later herhaaldelijkvermeld zijn? HG.750 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.NATUURKUNDE.Een wekkerapparaat bij de telephoon. Het is zeker reeds door velen opgemerkt , maar zoover mij bekend is nog nergens opzettelijk vermeld , dat detelephoon zelf uitmuntend geschikt is om zijn eigen wekkersignalen te geven.Wanneer men op elk station de omwinding van een klein inductie- apparaatjein de stroombaan opneemt , zooals dit , tot medisch gebruik ingericht , voorgeringen prijs te verkrijgen is , dan veroorzaakt het in werking brengen daarvan op een der stations een geratel in beide telephonen , dat in een vertrekvan meer dan 10 meters lang en 6 breed overal duidelijk te hooren is , ookwanneer daarin nog eenig ander gedruisch heerscht , en terwijl er in destroombaan nog bovendien een weerstand is gevoegd , welke met dien van eenigekilometers telegraafdraad gelijk staat. De primaire inductiestroomen van zulkeen toestelletje treden , gelijk bekend is , steeds in dezelfde richting naarbuiten , en het is dus gemakkelijk om de beide telephonen daarmede zoo teverbinden , dat de magneetstaafjes daardoor wel versterkt , maar niet verzwaktkunnen worden.Voor korte stroombanen , van b. v. 50 à 100 meters , kan men het inductie-apparaat geheel weglaten en een enkel Bunsenelement gebruiken , dat , alsmen een weksignaal wil geven , tijdelijk in de daartoe geopende geleiding wordtgevoegd met de een of andere ruwe oppervlakte , die van een gewone vijlb. welke met de eene pool van het element is verbonden. Als dan de andere pool met het eene eind der geleiding verbonden is en het andere eindlangs de vij wordt gestreken , dan ratelen de telephonen zeer hoorbaar.V.,LN.Duplextelegraphie. Door dezen , naar het schijnt , in het Engelsch zeer gebruikelijken naam duidt SCHWENDLER , telegraafingenieur in Bengalen , hetgelijktijdig overseinen van twee verschillende berichten aan , in tegenovergestelde richting langs denzelfden draad. Hij doet dit in een zeer lezenswaardigopstel , dat uit het Journal of the asiatic society of Bengal , door het Journal télégraphique, is overgegaan in Carl's Repertorium (XIV, S. 205) . ScHWENDLER geeft daarin eene uitvoerige beschrijving en berekening van alle vereischten , waaraan de toestellen tot het dubbelseinen moeten voldoen , en van debijzonderheden , waarop bij het gebruik daarvan moet worden gelet. Hij doetdit alles voorafgaan door een historische inleiding , waarin hij vooral de hinderpalen opspoort , die tot heden de toepassing daarvan hebben in den wegWETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 51gestaan. Volgens hem heeft het dubbelseinen wel degelijk een praktische toekomst. Vooral daarom meenden wij hier de aandacht op zijn arbeid te moeten vestigen. LN.Elektrisch dieplood. E. SEMMOLA (l'Elettricista , I , p. 376 en Beiblätter zu den Annalen der Physik und Chemie , II S. 171 ) beschrijft zulk eenwerktuig , waarin , gelijk lang voor hem reeds door anderen was voorgeslagen ,zoodra het den grond raakt , twee geleiddraden met elkander in verbindingworden gebracht , die met de lijn van het schip worden neergelaten , en duseen stroombaan wordt gesloten , zoodat die aanraking als ' t ware naar het schipwordt overgeseind . Bovendien maakt diezelfde aanraking een drijver los , dieopstijgt en aan de oppervlakte de plaats moet doen kennen , waarheen hetlood bij het neerlaten was afgedreven.LN.Afstooting door geluidstrillingen. Een resonnator , behoorlijk afgestemdop den toon van een stemvork en zeer bewegelijk opgehangen , wordt duidelijk afgestooten , zoodra men de opening der klankkas van de trillende vorknabij die van den resonnator brengt. De beste wijze om dit zichtbaar te maken bestaat in het gebruik van een cilindrischen resonnator van gegomd teekenpapier , die aan een houten latje is vastgemaakt , welk laatste met behulpvan een tegenwicht en een glazen dopje op een spits , bewegelijk is geplaatst.DVORAK beschrijft deze wijze om het door hem vroeger ontdekte verschijnselzeer duidelijk zichtbaar te maken ( Annalen der Physik und Chemie N. F.III S. 328) met nog een aantal belangrijke bijzonderheden . Dienaangaandenaar de opgegeven bron verwijzend , hebben wij toch gemeend , het bovenstaandehier kortelijk te moeten overnemen , als een sprekende demonstratie van hetook uit de aantrekking naar trillingsbuiken blijkende feit , dat de verdichtingen in een trillingsknoop door de opvolgende verdunningen niet geheel worden opgewogen.Om jegens een verdienstelijken landgenoot rechtvaardig te zijn , moeten wijhierbij evenwel doen opmerken , dat een gedeelte van DVORAK's uitkomsten ,langs vrijwel denzelfden weg , reeds vroeger door Dr. J. NIEUWENHUIZENKRUSEMAN zijn verkregen. LN.Nikkelstaal. In hare zitting van 25 Februari 11. heeft BOUSSINGAULTaan de Académie des sciences de uitkomsten medegedeeld van zijn onderzoekaangaande de vraag , of nikkel niet misschien even als ijzer , door verbinding52 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.met kool , de eigenschappen van staal zou kunnen verkrijgen. Het blijkt daaruit dat dit volstrekt niet het geval is. Staal kan dus door vermenging metnikkel niet worden verbeterd , ook niet wat de vatbaarheid voor roesten aangaat , hetgeen BOUSSINGAULT nog door opzettelijk onderzoek heeft bewezen.LN.Geleidingsvermogen voor warmte. AYRTON en PERRY , professors aande keizerlijke school voor ingenieurs te Tokio , Japan , hebben ( Philosophicalmagazine V p. 241 ) een uitvoerige reeks van onderzoekingen en berekeningen gepubliceerd , die zij met hulp van zes hunner japanneesche studentenhebben verricht , aangaande het geleidingsvermogen van eene , zoo als altijdde warmte , slecht geleidende steensoort . Op grond van een der vergelijkingen in FOURIER's classiek werk: Théorie de la chaleur, hebben zij die verkregendoor , met behulp van een thermo- elektrisch element , de temperatuur- veranderingen waar te nemen en te meten in het midden van een steenen bol , die ,na vooraf tot eene bepaalde temperatuur te zijn verhit , in een waterstroomvan steeds denzelfden warmtegraad werd gedompeld gehouden. Van alle bekende methoden schijnt ons de hunne het best geschikt om aan de onzekerheid , die tot nog toe aangaande het geleidingsvermogen van slechte geleidersheeft geheerscht , een einde te maken of die althans zeer te verminderen.LN.SCHEIKUNDE.Kristallen van kalk , strontiaan en baryt. Tot dusver kende men CaO ,Sro en BaO slechts in amorphen toestand . Het is aan Dr. G. BRÜGELMANNgelukt , hen in gekristalliseerden toestand te verkrijgen door gloeiing hunnersalpeterzure zouten . Voor kalk kan men de gloeiing verrichten in een porceleinen smeltkroes. Voor strontiaan en baryt , die spoediger koolzuur en wateropnemen , is het noodig het salpeterzure zout in eene porceleinen kolf of retort te brengen , die na de gloeiing stuk geslagen wordt , om de kristallente verzamelen die , nog warm zijnde , in een glazen buisje worden overgebracht.Van alle drie de genoemde stoffen zijn de kristallen klein , zoodat hun gedaante alleen goed onder het mikroskoop kan herkend worden. Onder dekalkkristallen zijn er echter die 1 millim. groot worden. De gedaante derkristallen is bij alle drie de stoffen dezelfde , namelijk die van kuben en hexaeders , behoorende tot het regulaire stelsel. (Ann d. Phys u. Chemie , 1877Nº 11 p. 466) .HG.WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 53Vluchtigheid van calcium , barium en strontium. Tegenover de onlangsdoor CAILLETET en PICTET bewezen samenpersbaarheid der vroeger zoogenaamde permanente gassen , staat de onlangs door MALLET bewezen vluchtigheid der bovengenoemde aardmetalen. Voor de wijze van proefnemingverwijzen wij naar het oorspronkelijke , in LIEBIG's Annalen der Chemie 1877,Bd . 190 p. 62. Het zij voldoende hier te vermelden , dat bij eene zeer sterke ,gedurende 5 tot 6 uren onderhouden hitte , onder de tegenwoordigheid vanaluminium , dat daarbij reduceerend werkte , vervluchtigd werd:van kalk 2,24 tot 3,15 proc." baryt 1,76 19 1,97"7strontium 2,28 29De tegenwoordigheid der genoemde metalen in de vlam van kooloxyd dieuit den oven kwam , werd ook spectoskopisch aangetoond.HG.-PHYSIOLOGIE."Daltonisme. Professor DELBOENG , die zelf daltonist is , en professorSPRING , die normale oogen heeft , hebben zich vereenigd , om de onder diennaam bekende kleurblindheid nader te bestudeeren. Een uitvoerig verslaghunner bevindingen , waaraan ook een paar andere daltonisten hebben deelgenomen , vindt men in de Revue scientifique van 23 Maart 1878 , p. 889.Wij stippen daaruit slechts enkele hoofdpunten aan. Vooreerst leiden zij uithunne waarnemingen af , dat de bekende theorie van YOUNG- HELMHOLTZ deverschijnselen niet geheel verklaart en stellen zij daarvoor een andere in plaatswaaromtrent wij naar het oorspronkelijke moeten verwijzen. Deze theorie echter had DELBOEUF er toe geleid om te gelooven dat , indien de gekleurdeVoorwerpen door eene gekleurde middenstof werden gezien , waardoor zekeregedeelten van het spectrum worden geabsorbeerd , een daltonist in staat zoudeworden gesteld om dezelfde kleuren te onderscheiden als iemand wiens oogennormaal zijn . Werkelijk bevonden zij dat dit het geval was bij het zien dooreene dunne laag eener oplossing van fuchsine in water vermengd met alkohol. Dat dit wellicht ook een gedeelte der werking van het zoogenaamderetina- purpur verklaart , valt in het oog. Maar bovendien bleek het dat ,wanneer iemand met normale oogen door eene dunne laag eener oplossingvan chlornickel ziet , hij tijdelijk in een daltonist is verandert.HG.54 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.PLANTKUNDE.Invloed van het licht op de ontwikkeling van Bacteriën. ― De heerenA. DOWNES en TH. P. BLUNT vulden acht proefglaasjes met eene versch bereide PASTEUR'sche oplossing , en hulden vervolgens vier daarvan in loodblad ,zoodat het licht geheel buiten gesloten was , terwijl de vier anderen blootbleven. Allen werden bedekt met los sluitende kapjes uit dezelfde stof endaarop geplaatst buiten een naar het Zuid- oosten gekeerd venster. Na 10dagen leerde het onderzoek dat de vloeistof in de bedekte glaasjes troebelwas geworden door tallooze bacteriën , terwijl die in de onbedekte glaasjeshelder was gebleven . Deze proef werd nog op verschillende andere wijzen herhaald , en daaruit bleek in het algemeen dat de invloed van het licht schadelijk is voor de ontwikkeling van bacteriën en desgelijks , hoewel in minderemate , voor andere mikroskopische zwammen, die de oorzaken van rotting engisting zijn. Mogelijk is hierin de reden gelegen , waarom proeven over autogenesis , door verschillende waarnemers op overigens gelijke wijze genomen ,tot zoo uiteenloopende resultaten hebben geleid . (Proc. of the Royal Soc.1877 XXVI p . 488) .-HG.Invloed van vreemd pollen op daarmede bevruchte planten. De heerH. ANDERSON te Edinburgh bevruchtte eene Fuchsia , die bloemen droeg metroode kelk- en witte bloembladen , met het pollen van de Nieuw- HollandscheFuchsia procumbens. Uit de daardoor verkregen zaden ontstonden plantendie althans wat de bladen aangaat , want de bloemen hadden zich nog nietgeopend tusschen de beide ouders in staan. Doch hetgeen het merkwaardigst is , de tijdens de bevruchting nog ongeopende bloemen vertoonden ,toen zij zich openden , geen zuiver witte , maar rood en wit gevlekte bloembladen. De invloed van het bevruchtingsproces had zich dus aan de geheele plantmedegedeeld. Iets dergelijks zag A. bij een Calceolaria met witte bloemen ,die bevrucht was met het pollen eener Calceolaria met karmijn-roode bloemen. Alleenlijk bepaalde zich hier de verkleuring tot de bloemen zelve diebevrucht waren. (Archives d. sc. phys. et natur. 1877 p. 420 , uit de Gardener's Cronicle). HG.DIERKUNDE.Nieuw-Guineesche Echidna's. De ontdekking van deze is uit zoö-geographischoogpunt zoo belangrijk , omdat zij de eerste Monotremen zijn , die buiten deWETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 55grenzen van het Australisch vastland bekend zijn geworden , en ik meen daarombij het in dit Bijblad ( 1877 , bladz. 47 en 1878 , bladz . 16) reeds vermeldehier nog het volgende te mogen voegen. Het Parijsche museum is twee volledige exemplaren machtig geworden van Tachyglossus Bruijni van PETERSen DORIA , en deze soort is thans beschreven in het eerste stuk van de doorP. GERVAIS uittegeven Ostéographie des Monotrèmes vivants et fossiles. Hijheeft er den geslachtsnaam van Acanthoglossus aan gegeven. Bij dit dierbestaan aan elken voet slechts drie goed ontwikkelde en van nagels voorziene teenen; de 4e en 5e teen zijn rudimentair. De snavel is zeer verlengden eenigermate gebogen , zoodat de schedel eene zonderlinge gelijkvormigheidvertoont met dien van Apteryx. Aan den ruggegraat zijn 17 , in plaats van15 borstwervelen , en bovendien biedt het skelet eenige andere minder belangrijke bijzonderheden aan. De tong is cylindrisch en zeer lang , de punter van vormt een kleine spatel of guds , gewapend met hoornachtige knobbeltjes , waarvandaan de naam Acanthoglossus. De dieren waren gevangenin de bergen van Karons , in het noorden van Nieuw- Guinea , waar zij doorde inboorlingen Nokdiak genaamd worden; deze jagen ze met honden , graven hunne holen uit en eten hun vleesch. - De tweede soort , die de eerstein de zuidelijke streken van het eiland vervangt , is Tachyglossus Lawesi,en is een ware Tachyglossus , maar er is nog weinig over vermeld dande korte beschrijving door PIERSON RAMSAY in het 2e deel van de Proceedings of the Linnean Society of New South Wales. ( The Academy , April6 , 1878 , pag. 306) .De muskiet en de bloed -filaria.-DL.In de vergadering der Linnean Society van 7 Maart jl . werd een opstel van Dr. P. MANSON over Filaria sanguinis hominis gelezen , waarin hij beweert dat die filarien in het bloed komen door het drinken van water , waarin eieren gelegd zijn door muskieten ,die menschenbloed hebben gezogen , waarin filarien aanwezig waren. Hij haaldeeen Chinees , wiens bloed blijkens een voorafgaand onderzoek rijk was aanfilarien , over om een nacht in een vertrek vol muskieten door te brengen .Des morgens werden de met bloed opgevulde muskieten gevangen en mikroskopisch onderzocht , en het bleek dat één bloeddroppel uit een muskiet 120filarien bevatte , terwijl een druppel bloed uit den vinger van den man erslechts omstreeks 30 inhield . Het embryo , met water in het lichaam gekomen , doorboort de weefsels van het spijskanaal en komt zoo in het bloed ,waar het zich ontwikkelt en vermenigvuldigt. (The Academy , March 23 ,1878 , pag. 264) Uit het korte referaat is de juiste betrekking tusschen56 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.de eieren der muskieten en de filarien , die zij in het bloed brengen , nietduidelijk op te maken. Uit eene uitdrukking daarvan zou men bijna opmaken ,dat MANSON meent dat uit die eieren gewone muskietenlarven ontstaan ,indien zij niet in het spijskanaal komen , maar filarien , wanneer dit laatstewel het geval is .MENSCHKUNDE.---DL.Oorspronkelijke uitgebreidheid van het Papoea-ras. In het Anthropological Institute las de heer FRANCIS A. ALLEN , den 26 Maart jl. , een opsteldaarover voor. Hij trachtte daarin aan te toonen dat het Papoea-ras zichoudtijds westwaarts zoover als Afrika en oostwaarts zoover als Amerika heeftuitgestrekt. Vooral drukte hij op hetgeen HERODOTUS zegt van de oostelijkeen westelijke Aethiopiers [ VII , 70 ] en van de zwarte Colchers [ II , 104] ,en wees hij op de legende van den Aziatischen MEMNON [ II , 106 en V ,53 , 54 ] , alsmede op het bestaan van zwarte rassen in Centraal - Amerikanog in het historische tijdvak. (The Academy , April 6 , 1868 pag. 306) . —Het opstel van ALLEN is , zoover mij bekend is , nog niet in druk verschenen ,en zijn betoog is dus nog niet voor discussie vatbaar. Intusschen schijnt mijde omstandigheid , dat juist de oostelijke Aethiopiers volgens HERODOTUSrechtharig ( pexis) waren in tegenstelling met de kroesharige westelijke Aethiopiers , geenszins voor ALLEN's meening te pleiten . Overigens blijktuit de berichten van MANTEGAZZA in het Archivio per l'Antropologia datde Papoea's , die ver boven de Australiers en Tasmaniers staan , zeer waardig zijn nader bestudeerd te worden. Zoude het instellen van een nader onderzoek omtrent dien volkstam niet op den weg liggen van Nederland?VERSCHEIDENHEDEN.DL.De haar-hygrometer. Dr. KOPPE te Zürich heeft de wederinvoering van denhaar-hygrometer met warmte bepleit . Hij heeft op grond van de proeven vanDr. WOLF aangetoond dat de waarnemingen met de droge en natte bollenvan thermometers nabij het vriespunt volkomen onbetrouwbaar zijn , en berichtdat daarentegen te Zürich een haar- hygrometer , ingericht volgens de wijzigingen door wijlen GOLDSCHMID aldaar aan den hygrometer van SAUSSUREaangebracht , jaren lang goed en zonder stoornis gewerkt heeft . Over die inrichting verwijzen wij naar het oorspronkelijke . ( The Academy , April 6 ,1878 , pag. 305) . DL.WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.NATUURKUNDE.De radiometer voor proeven over stralende warmte. · Ofschoon men voorwerkelijk onderzoek wel altijd de voorkeur zal geven aan den toestel vanMELLONI , Zoo kan , gelijk de heer VIOLLE (Journal de physique , 1878 p. 19)opmerkt , een kleine radiometer uitstekende diensten bewijzen om voor eengroot gehoor de hoofdverschijnselen der stralende warmte zichtbaar te maken .Door dien in verschillende gedeelten van het spectrum te plaatsen , kan mende verdeeling der warmte daarin , ook nog buiten het rood , aantoonen . Voortskan men daarmede den invloed van verschillende absorbeerende stoffen doenzien. Het best geschiedt dit door met een projectietoestel van DUBOSCQ hetbeeld van een kleinen radiometer op een scherm te werpen. Aan het getalder rondwentelingen in een bepaalden tijd erkent men dan de mate van deninvloed der warmtestralen. HG.Fornuis van Pacquelin. MARCEL DEPREZ heeft aan de Société françaisede physique , in hare zitting van 15 Maart 11. , een door den heer PACQUELINuitgevonden fornuis vertoond , waarin bij een klein volumen een zeer aanzienlijke hitte verkregen wordt door de gloeiing van platina , waarop een geschiktmengsel stroomt van de eene of andere gasvormige koolwaterstof en damp .kringslucht. (La Nature , VI p. 506).LN.Luchtstofjes. In de zitting van 2 April 11. der Société météorologique deFrance heeft MASCART door proefnemingen het belangrijke aandeel bewezen ,dat de in de lucht zwevende stofdeeltjes hebben in de condensatie van met858 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.die lucht gemengden waterdamp. Die condensatie wordt ook bevorderd doorde aanwezigheid van ozon. Deze laatste bijzonderheid is nog onverklaarbaar.(Ibid. p. 506).-LN.Thermo-elektrische eigenschappen van elektrolyten. Het is , naar eenemededeeling van GORE aan de Royal Society , in hare zitting van 28 Maart11. , volgens zijne proefnemingen niet meer te betwijfelen , dat bij de aanrakingvan een metaal en een elektrolyt , zoodra beide in temperatuur verschillen ,eene opwekking plaats heeft van elektriciteit , die alleen en rechtstreeks dooren uit de warmte ontstaat. Zijne uitkomsten wezen ook op de waarschijnlijkheid van eene temperatuursverandering , onafhankelijk van eenige chemischewerking , bij het in aanraking komen van een metaal met eene geleidendevloeistof. Het is GORE sedert gelukt dit experimenteel te bewijzen bij platina ,gedompeld in verschillende zoutoplossingen. (Nature , XVII p. 479). LN.Geleidingsvermogen voor warmte. TAIT heeft , naar eene mededeeling aan de Royal Society te Edinburg , vergadering van 8 Maart 11. , gevonden: 1º. dat geen tot nog toe onderzocht zuiver metaal , behalve ijzer , bijhoogere temperaturen een geringer geleidingsvermogen dan bij lagere vertoont ,2º. dat verschillende stukken van hetzelfde metaal uit den handel , in dat vermogen voor warmte en voor elektriciteit , vrijwel hetzelfde verschil opleveren ,en 3º. dat evenzeer een geringe veranderlijkheid voor het eene geleidingsvermogen in eenig metaal , zich ook vertoont voor het andere. (Ibid. p. 480.)LN.Zekere heer lets nieuws aangaande de Frauenhofensche strepen.B. TROOST heeft dezer dagen eene brochure uitgegeven (Leipzig , Alwin Georgi) ,getiteld: Nachweis der Unzulänglichheit der Kirchhoff'scher Erklärungder Entstehung der dunklen Frauenhofen'scher Linien im Sonnenspectrum.Daaruit blijkt dat hij het glas van een flintglasprisma mikroskopisch bij vrijaanmerkelijke vergrooting heeft onderzocht. Hij heeft daarbij gezien , of gemeend te zien , dat dit glas uit een samenvoeging van zeszijdige prisma'sbestond en besluit daaruit , zonder eene poging tot bewijs , dat dit met alleprisma's het geval moet zijn . Na dit te hebben vermeld, bewijst hij in eenigevolgende bladzijden zonneklaar , dat de gewone theoretische voorstellingswijzeaangaande het spectrum en de spectroskopie ten eenemale ontoereikend isvoor iemand namelijk , die , zoo als hij , er niets ter wereld van begrijpt ,kondigt eindelijk triomfantelijk aan , dat de donkere strepen in het spectrum-enWETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 59niets anders zijn , dan schaduwen van zijne zeszijdige zuilen! En daarmede ishet door den titel beloofde "Nachweis" geleverd!-LN.Figuren van Lissajous. J. DIXON MANN , te Manchester , slaat voor omdeze , als het er op aankomt ze op een scherm te projicieeren , voort te brengen ,in plaats van door stemvorken , door trillende tongen als die van een accordeon ( Nature , XVIII p. 24) . Verzilverde mikroskopische dekglaasjes wordenaan die tongen als spiegeltjes bevestigd . Als gewoonlijk worden zij door eenluchtstroom in beweging gebracht en wat hier het groote voordeel oplevert in beweging gehouden. Het lastige strijken of het omslachtige gebruik van elektromagneten valt dus op deze wijze geheel weg.---LN.Stratification in den elektrischen lichtboog. Uit eene mededeeling vanWARREN DE LA RUE en H. W. MULLER , aan de Académie des sciences , inhare zitting van 29 April 11. , blijkt dat die stratificatien met behulp vaneene batterij van 11000 chloorzilverelementen zoo standvastig en onbewegelijk kunnen verkregen worden , dat de photographie in staat is ze tot de kleinste bijzonderheden nauwkeurig af te beelden. Zelfs wanneer zij zoo onbewegelijk zijn , is er nog eene geregelde pulsatie in den stroom waar te nemenmet behulp van een inductiewerktuig of van een telephone , die men in destroombaan plaatst. Het is evenwel niet bewezen dat die pulsatie van delaagvorming afhangt.LN.Oplossing van platina in zwavelzuur. In dezelfde zitting der Académiedeelde SCHEURER KESTNER eenige numerische opgaven dienaangaande mede.Duizend kilogrammen zwavelzuur lossen , bij de indamping in platina - ketels ,van 1 tot 8 grammen metaal op , al naar dat het daarin tot een gehaltevan 94 of 99 procenten monohydraat wordt gebracht. Voor het rookendzwavelzuur kan die oplossing tot op 1 kilogram platina stijgen. Deze getallen gelden echter slechts voor ketels van een bepaalden vorm en grootte.LN.Luchtscheepvaart. In Carls repertorium , XIV S. 305 , geeft A. VONOBERMAYER cen overzicht van de voornaamste bijzonderheden aangaande detoepassing van den luchtballon tot het vervoer in bepaalde richting. Vooriedereen , die in dit onderwerp belangstelt , is dit artikel vooral belangrijkdoor een aan het slot daarvan opgenomen lijst van werken daarover , dievan 1627 tot 1875 reikt en vrij volledig schijnt te zijn. LN.60 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.Industrieel gebruik der zonnehitte. - Wij vermelden met een woord , datMOUCHOT de resultaten heeft medegedeeld van de door hem op verschillendepunten van Algerië genomen proeven omtrent het industrieel gebruik vande zonnewarmte. (Bijblad , 1876 blad . 17) . Het metaal , dat MOUCHOT VOORzijne reflectors gekozen heeft , is dun verzilverd geelkoper , ' t geen uitstekendterugkaatst , bij eenige zorg voor zindelijkheid zeer weinig verandert , en weinig kostbaar is . Voor de resultaten zelve verwijzen wij naar het oorspronkelijke en voegen er slechts bij , dat het MOUCHOT op zijne tochten schijntgelukt te zijn , de kleine toestellen voor het koken van spijzen , het bakkenvan brood , het destilleeren van alkohol enz . in gebruik te brengen. [ Misschien zouden die toestellen in alle tropische en subtropische gewesten vannut kunnen zijn; in de boomlooze vlakten van Zuid - Afrika , waar koemestvaak de eenige brandstof is , zouden zij ongetwijfeld groot nut doen. ] ( Compt.rend. Tom. LXXXVI , pag. 1019. )COHN enPLANTKUNDE.--D. L.Weerstandbiedend vermogen van Bacterien aan koude. Dat Bacteriendoor de blootstelling aan eene zeer lage temperatuur , van -7 , -13 ° enzelfs 18 C. niet gedood worden , hebben reeds proeven van WOLFF, EBERTH ,HORWATH geleerd . Prof. A. FRISCH te Weenen heeft de afkoelingnog veel verder gedreven door proefglaasjes met verschillende organische vloeistoffen , waarin Bacterien , Micrococcus en Baccillum bevat waren, in vast koolzuur , dat met aether overgoten was , te plaatsen en daarin zoolang te latenvertoeven , totdat de aanvankelijk bevroren vloeistof weder ontdooid was ,waartoe ongeveer twee en een half uren noodig waren. Door een zwavelkoolstof- thermometer werd bevonden dat de temperatuur aanvankelijk ---- 87,5 C.bedroeg en eerst na ongeveer een uur tot -50° en na twee uren tot -10°gestegen was.Het bleek dat , in weerwil der blootstelling aan zoo hevige koude , de ontdooide kleine organismen niets van hun bewegings- en voortplantingsvermogen verloren hadden. (Sitzungsber. d. k. Wiener Akad. 3te Abth. , 1877,LXXV, p. 257). HG.Negatieve luchtdruk in de planten. Indien de opstijging der sappenuit den bodem het gevolg is der transspiratie aan de oppervlakte der bladeren , dan moet de drukking in de binnen de plant in de vaten bevattelucht geringer zijn dan daar buiten. De heer Dr. VAN HÖHNEL heeft bewe.WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 61zen dat dit inderdaad ook het geval is , door een reeks van proefnemingen ,welker uitkomsten door hem zijn medegedeeld in HABERLANDT's Wissensch.prakt. Unters. aus dem Gebiete des Pflanzenbaues , Bd . II , 1877 , p. 89.Snijdt men , onder kwikzilver of onder eene fuchsine- oplossing , een tak van eenplant door, dan stijgt dadelijk het vocht in de geopende vaten tot op eeneaanmerkelijke hoogte , beantwoordende aan de binnen in de plant bestaandenegatieve luchtdrukking. Zelfs in , mede onder het vocht doorgesneden , bladstelen geschiedt zulks.―HG.Kinkhoest-zwam. Onder de talrijke ziekten , waaraan het binnendringen van zwam- of schimmelsporen door den mond of neus in de ademwegenten grondslag ligt , moet nu ook , volgens onderzoekingen van Dr. A. TSCHAMER ,de kinkhoest gerekend worden. Wij bepalen ons hier tot de vermelding vanzijn op vele mikroskopische waarnemingen en proeven berustend slotresultaat:dat namelijk de kinkhoest te weeg wordt gebracht door een op maïs en ookop tarwe tot volledige ontwikkeling komende soort van brand- of roestschimmel , Ustilago maidis , en haren als Capnodium Citri bekende oïdium-vorm.Meer hierover vindt men in de Centralzeitung für Kinderkrankheiten , INos. 9 en 10 , en een eenigszins uitvoerig uittreksel in het Zeitschrift fürMikroskopie , 1878. Hft. V p. 152.HG.AARDKUNDE.Temperatuur in den St. Gothard-tunnel. De heer F. M. STAPFF heeft eenreeks van bepalingen verricht aangaande de temperatuur van het gesteentein het doorboorde gedeelte van den St. Gothard-tunnel , in verband met dediepte en in vergelijking met de gemiddelde temperatuur des bodems aan deoppervlakte des bergs . Zijne waarnemingen zijn door hem publiek gemaakt ineen bijzonder geschrift: Studien über die Wärmevertheilung im Gotthard ,Th. I , 1877. Deze waarnemingen zijn vooral van belang , sedert de bij dediepe boring bij Sperenberg verkregen resultaten (z . Jaargang 1875 , bl. 85)twijfelingen aangaande de juistheid der vroeger uit zulke waarnemingen afgeleide gevolgtrekkingen hadden opgewekt , die trouwens reeds door de beschouwingen van den heer HENRICH (Jaargang 1878 , p. 96) als opgeheven kunnenworden beschouwd. De heer J. HANN , die , in een artikel in het Zeitschriftfür Meteorologie , Bd. XIII p . 17 , de onderzoekingen van STAPFF over detemperatuur-toeneming in den St. Gothard- tunnel uitvoerig bespreekt , deelt deopvatting van HENRICH ten volle.62 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.Wat nu de door STAPFF voor den St. Gothard- tunnel verkregen uitkomstenbetreft , zoo moeten wij naar het oorspronkelijke verwijzen , om de voorzorgente leeren kennen , die genomen zijn om die uitkomsten juist en betrouwbaarte doen zijn. Het zij voldoende hier te zeggen , dat de temperatuurbepalingengeschiedden in boorgaten van 1 meter diepte en zich uitstrekten tot op4400 meters van den noordelijken en 4100 meters van den zuidelijken ingang. Het geheele getal dezer metingen bedroeg dertig. Het gemiddelde resultaat van alle uitkomsten is , dat voor elke 100 meter de temperatuur met2º, 16 C. toeneemt , of voor elke 46 meters 1º. Toch zijn er plaatsen waardie cijfers merkelijk hooger of kleiner zijn. Dit is vooral het geval in datgedeelte des tunnels , dat onder de vlakte van Andermatt is gelegen. Hierbedraagt de toeneming 1 ° op 21,8 meter. De heer STAPFF schrijft dit aan denaard van het gesteente toe , waarin gestadig scheikundige omzettingen plaatsgrijpen. HG.Maagvocht.

PHYSIOLOGIE.Uit zijn onderzoek van het maagvocht van visschen besluitCH. RICHET dat in ' t algemeen het zuivere en versche maagvocht geen melkzuur bevat (vgl . Bijbl . 1875 , pag 52) , maar dat de zure eigenschappen ervan alléén zijn toe te schrijven aan zoutzuur , maar zoutzuur gebonden aanzwakke bases (leucine , tyrosine enz . ) , afgeleid van albuminaten. ( Compt. rend.Tom. LXXXVI , pag. 676).

D. L.ANTHROPOLOGIE.Ongelijkheid van het rechter en linker gedeelte van den schedel. Bijden mensch is in den regel de rechter lichaamshelft meer ontwikkeld dan delinker , en dien ten gevolge zou men a priori vermoeden dat de linker hersenhelft meer ontwikkeld moest zijn dan de rechter. Prof. FLEURY , te Bordeaux , gelooft dat ook , op grond van de dissymmetrie van de takken vanden boog der aorta. De metingen echter , die C. VIGUIER op schedels gedaanheeft , bevestigen dit niet . Zijne resultaten waren:Schedels met overwicht van de rechter zijde 125linker 111 "" "9 "" 97 " 99" die aan weerszijde nagenoeg gelijk zijn 51287Het overwicht van eene zijde wordt echter niet veroorzaakt door een over-WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 63wicht van alle beenderen van die zijde; integendeel , wanneer b.v. links hetvoorhoofdsbeen praedomineert , is in den regel het rechter wandbeen grooter ,enz . In ' t algemeen: de schedel , en allerwaarschijnlijkst de hersenen , zijn standvastig asymmetrisch , maar de asymmetrie der afzonderlijke gedeelten daarvanricht zich niet naar die van het geheel. ( Compt rend. Tom. LXXXVI , pag. 679) .DIERKUNDE.-D. L.Ontwikkeling der Salpen. Professor TODARO , te Rome , heeft in de werken der Academie des sciences , serie II , T. 2 , eene uitvoerige verhandelingover dit onderwerp gepubliceerd . Ofschoon de Salpen hermaphroditisch zijn ,heeft er geene zelfbevruchting plaats , maar is vereeniging der geslachtsprodukten van verschillende individu's ter voortplanting noodig. De inhoud vanelk bevrucht ei verdeelt zich , in een zeer vroeg stadium der ontwikkeling ,zoodra de kiemschijf zich vormt , in twee gedeelten . Uit het eene gedeelte ontstaat de Salp , terwijl het tweede gedeelte , bestaande uit eene groep cellen ,aanvankelijk onveranderd blijkt en door de zich het eerst ontwikkelende embryoin dier voege omgroeid wordt , dat het in de lichaamsholte daarvan komt teliggen , en ten slotte tot den kiemstok wordt , waaruit zich de keten- salpenontwikkelen. Een ware teeltwisseling , in den vroeger voor de Salpen aangenomen zin , zoude derhalve hier niet plaats grijpen; de keten- salpen zoudenveeleer de jongere zusters der oudere , onvruchtbare , eerst ontwikkelde Salpzijn , die aan de eersten tot broedzak dient.Dit herinnert eenigermate de voorstelling , die onlangs door G. JäGER inzijne Zoologische Briefe , 3tes Heft , p. 265 , bij wijze van hypothese , aangaande de dierlijke voortplanting is gegeven. De eiklier zoude namelijk inhet algemeen een afgescheiden en betrekkelijk weinig veranderd gedeelte deroorspronkelijke dojermassa zijn , dat in het zich ontwikkelend individu wordtopgenomen. De daaruit ontwikkelde nakomelingen zouden dus in zekeren zinde jongere zusters van het moederdier zijn . Zoo zoude ook de erfelijkheid gemakkelijker verklaard worden. HG.Vervellingsverschijnsel bij Fratercula arctica. - De heer LOUIS BUREAUheeft ontdekt , dat bij dezen vogel na den paringstijd de snavel een eigendommelijke vervelling ondergaat , waardoor een zoo groot verschil ontstaat , datmen eene en dezelfde soort als twee soorten , Mormon arctica en Mormongrabae onderscheiden heeft. Na de ruiing scheiden zich van den snavel nietminder dan negen hoornstukken af. De zonderlingste verandering echter , die64 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.daardoor in de gedaante des snavels ontstaat , is de volgende. In de lenteis de basis der onderkaak naar boven gericht , en haar benedenrand vormt eenregelmatige bocht. In den winter daarentegen is de basis der onderkaak smal ,en haar benedenrand vormt een gebroken lijn . Het is alsof de onderkaak eenbijlslag ontvangen heeft. Eene dergelijke metamorphose is nog bij geen anderenvogel bekend. (Revue scientifique , 1877 , 29 Sept. p. 299.)VERSCHEIDENHEDEN.--HG.Bacterium anthracis. - H. TOUSSAINT heeft verleden jaar aangetoond dat ,na inenting van miltvuur op een konijn , het dier sterft ten gevolge van verstopping van de haarvaten van belangrijke organen (hersenen , longen) doorde bacterien . Thans tracht hij het niet bestaan van een anthrax-gift te betoogen tegen hen die , niettegenstaande de proeven van KOCH , PASTEUR enhem zelven , nog daaraan gelooven. Miltvuur- bloed , in buisjes tegen de luchten rotting beveiligd , verliest zijn besmettende eigenschappen binnen 7 à 8dagen , iets wat bij een virus niet geschiedt. Eene filtratie door achtdubbel papier , waarbij wel granulatien en enkele witte bloedlichaampjes , maargeen bacteriën meegaan , is voldoende om aan het versche , gedefibrineerdebloed zijn schadelijke eigenschappen te ontnemen. Men kan de ontwikkelingder bacteriën in het bloed voet voor voet volgen. Hare vermenigvuldigingbegint dadelijk na de inenting of injectie , en geschiedt in eene geometrischeprogressie met een tijd van ongeveer 40 minuten tusschen elken term. Dievermenigvuldiging binnen de vaten leidt tot de eindelijk doodelijke obstructie. Voorts is uit de proeven van TOUSSAINT gebleken , dat de invoeringvan miltvuur-bloed in het vaatstelsel niet alleen de bedoelde verstopping ,maar ook ontsteking van velerlei organen , ook van het hart en de bloedvaten veroorzaakt. De dieren , bij wie zich deze ontstekingen openbaren en diedaaraan sterven , krijgen daarom niet altijd anthrax; bij een ouden ezel enbij enkele honden kon TOUSSAINT deze niet doen ontstaan , en bij jonge varkens gelukte dat nooit , ofschoon zich wel ontstekingsverschijnselen , abcessenenz. vertoonden. Bacteriën , na filtratie van miltvuur-bloed op het filtrumachter gebleven en in het bloed van een dier gebracht , veroorzaakten slechtseene lichte plaatselijke ontsteking , waaruit TOUSSAINT afleidt , dat naast debacteriën in het miltvuurbloed eene zelfstandigheid moet aanwezig zijn , dieontstekingwekkende eigenschappen bezit. ( Compt. rend. , Tom. LXXXVI pag.725 en 833). D. L.WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.NATUURKUNDE.Werking der elektrische lichtkwastjes op niet geleidende vloeistoffen.Wanneer men een horizontaal geplaatste metaalplaat met den eenen , een vertikaal boven het midden van de eerste gestelde metaalspits met den anderenconductor van eene Holtz-elektriseermachine in verbinding en de machine inwerking brengt, dan verkrijgt men in een laagje olijfolie , petroleum of andereniet geleidende vloeistof , die men onder de spits op de plaat heeft gebracht ,bewegingen van soms vrij ingewikkelden aard , die met den afstand der spits ,de sterkte der werking en den hygroskopischen toestand der omringende luchtveranderlijk zijn. Opmerkelijk en tegelijk voor de theoretische verklaring dezerverschijnselen van belang is het , dat , wanneer men de metaalplaat door een glasplaat vervangt , waarop een willekeurig uit bladtin gesneden figuur gekleefdis en met den eenen conductor verbonden , de beweging in de vloeistoflaag zichstreng tot de deelen boven het bladtin bepaalt en in de omtrekken der daardoor gevormde figuur die van het bladtin volkomen wedergeeft.Hierover bericht VON WAHA uitvoerig in WIEDEMANN's Annalen N. F. IVblz. 68 en volg. Voor bijzonderheden moeten wij daarheen verwijzen.LN.Nieuwe bepaling van het mechanisch aequivalent der warmte. Naar JOULE'Slaatste proefnemingen bedraagt dit ( Proc. Royal Society , XXVII p . 38) 772,55Eng. voetponden , wanneer als warmte-eenheid de hoeveelheid warmte wordtgenomen , die een Engelsch pond water (dit gewicht herleid op de opper966 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.vlakte der zee en op de breedte van Greenwich) van 60 ' op 61 ' Fahrenheitverwarmen kan. De bepaling geschiedde door de wrijving van water.In kilogrammeters overgebracht , geeft dit , als men den meter rekent gelijk 3,280,899 Engelsche voet , 423,84, welke uitkomst nog gecorrigeerd moetworden voor het verschil in specifieke warmte van water bij 0º C. en 60˚F.Reeds zoo stemt zij zeer goed overeen met het waarschijnlijkst gemiddelde uitJOULE'S vroegere bepalingen , dat gelijk men weet , 423,5 bedraagt.LN.Elektrisch aequivalent van den arbeid. PIERUCCI heeft gevonden , toen hijhet arbeidsverbruik van een door hem verbeterde Holtz-elektriseermachine bepaalde met behulp van een dalend gewicht als drijfkracht , beurtelings , terwijlen zonder dat de machine elektriciteit opleverde en in het laatste geval denstroom water deed ontleden , dat , om 5,445 kubiek centimeter waterstof teverkrijgen , een arbeid van 577000 kilogrammeters wordt verbruikt. (Il nuovocimento II , p. 187 , naar een referaat in Beiblätter zu WIEDEMANN's Annalen II , S. 254) .LN.Invloed van licht en warmte op het geleidingsvermogen van seleniumvoor elektriciteit. SABINE heeft dienaangaande een reeks van onderzoekingen gedaan. (Phil. magaz. V , p. 402.) Het voornaamste van zijne uitkomsten willen wij hier kortelijk opgeven.1º. De wederstand in een seleniumstaaf bestaat altijd uit twee deelen: heteene is de eigenlijke wederstand in de staaf zelve , het andere die bij denovergang der E op de aanrakingsplaatsen tusschen het metalloid en de metalentoeleidingsdraden. Beide zijn in verschillende specimina elk op zich zelve zeerverschillend; maar ook in hunne verhouding tot elkaar vertoonen zij in hetzelfde specimen de grootste onregelmatigheden . Bij twee toeleidingsdraden vanplatina in hetzelfde seleniumstaafje op verschillende plaatsen ingesmolten ,was die overgangsweerstand voor den eenen 19 malen grooter dan voor denanderen. In een ander seleniumplaatje vertoonden vier ingesmolten platinadraden weinig verschil in den overgangswederstand , terwijl de eigen weerstandvan de stof van 22 aan het eene uiteinde tot 0 aan het andere afnam.2. De veranderingen in beide weerstanden bij eene langzame verwarming ,meestal voor beide eene vermeerdering , schijnen ook voor beide in ongeveerdezelfde verhouding te staan. Plotselinge temperatuursveranderingen werkengeheel anders. Bij zulk eene verwarming verminderde de weerstand voor eenigeWETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 6762seconden in dezelfde staaf , waarin zij bij langzame verwarming vermeerderde.3". Zooals vroeger reeds waargenomen was , vertoont hetzelfde seleniumstaafjedikwijls zeer verschillende weerstanden , al naardat de stroom in de eene ofin de andere richting daardoor heen wordt geleid . De uitkomsten van S makenhet , zoo niet zeker , dan toch hoogst waarschijnlijk, dat de zetel van dit verschilin de overgangsplaatsen en niet in de stof zelve moet gezocht worden.4º. Een plaatje selenium en een van platina , in water tegenover elkaar geplaatst en met een rheoskoop verbonden , brengen daarin eene afwijking teweegin de eene of in de andere richting , al naardat het eerste door licht bestraald of in ' t donker gehouden wordt. Voor deze werking alleen op deoppervlakte is de werking van licht- en warmtestralen dezelfde.5. De uitwerking van lichtstralen , zooals die het eerst is waargenomen ,en die den stroom , welke door selenium wordt geleid , sterker maakt zoodradit bestraald wordt , is hoogst waarschijnlijk te wijten aan een eigenlijke vermindering van den weerstand daarin , en niet aan eene elektromotorische kracht,die door het licht daarin zou worden opgewekt. LN.Nieuw en eenvoudig middel om groote koude voorttebrengen. In devergadering der Société française de physique van 15 Febr. 1878 toondede heer VINCENT een toestel , die zeer geschikt schijnt om , telkens wanneerdaaraan behoefte bestaat , een aanmerkelijke koude te doen ontstaan.Deze toestel berust op het gebruik van chlormethyl , een gas dat reedsbij eene drukking van 4 atmospheren tot een vloeistof kan worden gecondenseerd en in dien vorm gemakkelijk in koperen of ijzeren vaten kan worden bewaard en vervoerd. Eene omstandigheid , die niet weinig kan bijdragenom het chlormethyl tot genoemd doel in meer algemeen gebruik te brengen ,is dat deze zelfstandigheid , die vroeger duur was , thans op industrieelewijze in grooten overvloed uit de produkten der melassen van de beetwortelsuikerfabrieken kan bereid worden.Wat den toestel zelven betreft , deze is zeer eenvoudig. Hij bestaat uiteen ijzeren of koperen vat met dubbelen wand , van buiten omhuld door eenedikke laag kurk-rapsel. In de binnenste holte bevindt zich alkohol of eenechlorcalcium-oplossing. In de holte tusschen de beide metaalwanden worden2 of 3 kilogrammen tot een vloeistof gecondenseerd chlormethyl gebracht.Door een met de holte gemeenschap hebbende buis met kraan kan men hetchlormethyl laten uitstroomen. Dit kookt reeds bij 23. Door er luchtover te doen blazen , daalt het bad van chlormethyl tot eene temperatuur van-68 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.-55 °. Eenige kubiekcentimeters kwikzilver, in een glazen buis in zulk eenbad geplaatst , bevriezen binnen 3 minuten. (Revue Scientifique 1878 , p. 884.)-HG.Werking van den telephoon op den capillairen elektrometer. De heerF. J. M. PAGE toonde in de vergadering der Physical Society te Londen ,den 16den Februari j . 1. de buitengewone gevoeligheid van dit kleine , doorLIPPMANN uitgevonden en door MAREY verbeterde werktuig , dat alle elektrometers in bruikbaarheid en gevoeligheid overtreft. Hij wierp een beeld vanhet dunne daarin bevatte kwikzilver- kolommetje op een scherm , zoodat demeniscus goed zichtbaar was , en reeds een stroom van 1000 van eenDANIELL'sche cel bracht het kwikzilver in beweging. Om het nut van dennieuwen elektrometer bij physiologische onderzoekingen aan te toonen , werdhet hart van een kikvorsch door niet voor polariseering vatbare elektrodenverbonden met het werktuig , en dadelijk kwam bij elke samentrekking vanhet hart het kwikzilverzuiltje in sterke beweging. Nu werd er een telephoonmede verbonden. Zoodra men op het ijzeren plaatje drukte , bewoog zich hetkwikzilver , en toen men de draden omzette, geschiedde die beweging in tegengestelden zin. Wanneer men in den telephoon zong , bracht elke noot eenebeweging voort , maar de grondtoon der plaat , even als ook zijne octavenen quinten, deed dit het sterkst. Sprak men in den telephoon , dan was hetkwikzilver in eene gestadige heen en weer gaande beweging. Zonderling vooralwas het uitwerksel van de w; daardoor werd eene dubbele beweging veroorzaakt. (Chemical News , 22 Februari 1878 , p. 79.)--HG.Bepaling van den brekingsindex door het mikroskoop. Bij de reedsvroeger bekende methoden om door het mikroskoop den brekingsindex vanvloeistoffen en van vaste lichamen te bepalen , heeft de heer H. C. SORBYeene nieuwe gevoegd , die hij in de vergadering der Chemical Society van4 April j . 1. beschreef. Deze methode steunt op het feit , dat , indien eenigvoorwerp , b. v. de lijnen op een glasplaatje , scherp in het focus is gebracht ,men den afstand tusschen het voorwerp en het objectief vergrooten moet ,zoodra een doorschijnend lichaam met paralelle oppervlakten op het voorwerp gelegd wordt , om het weder scherp in het focus te brengen. Is diemeerdere afstand d, de dikte van de plaat s , dan is de brekingsindex TT-d 'Zoowel die afstand als de dikte van de plaat , of , waar het een vocht betreft , van het tusschen twee glasplaatjes besloten vochtlaagje , worden mi-WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 69krometrisch bepaald , hetgeen naar bekende wijze met een focimeter met vrijgroote nauwkeurigheid geschieden kan. Mineralen , die dubbel brekend zijn ,hebben twee brandpunten , zoodat ook dit zich laat herkennen zelfs in zeerdunne geslepen plaatjes , waarin die mineralen voorkomen. (Chemical News ,1878 , N° 960.) HG.SCHEIKUNDE.- Invloed van zeewater op vet. GLADSTONE had gelegenheid om kaarsente onderzoeken die in het wrak van een Hollandsch schip in de Vigo-baai 173jaren lang aan de inwerking van zeewater waren blootgesteld geweest . Depit was vergaan en het kaarsvet in een tot poeder wrijfbare stof veranderd. Daarin vond hij nog 44 proc. vet. Het overige bestond uit stearinzurekalk en stearinzure soda. Het merkwaardigste in dit onderzoek is wel dat ,na een zoo buitengewoon langdurig verblijf in zeewater , nog een betrekkelijkzoo ruime hoeveelheid vet onveranderd werd teruggevonden. (Chemical News26 April 1878 , p. 165.) HG.Ponsoelion en cyanon , twee nieuwe zelfstandigheden uit steenkolengas. -Beide deze stoffen , waarvan het eerste eene zeer fraaie kleurstof , het tweedeeene ontplofbare zelfstandigheid is , zijn door den heer LEWIS THOMPSONverkregen door sterk met dubbelzwavel- koolstof bezwangerd steenkolengas telaten strijken door eene oplossing van bijtende potasch , waarin vooraf eenehoeveelheid kwikzilver- cyanid was opgelost. Daarbij zet zich eerst eene grijswitte zelfstandigheid af , die later zwart en ten slotte schitterend scharlakenrood wordt. De eerst afgezette stof is het bij eene verwarming tot 400 ° F.ontploffende Cyanon , aldus genoemd omdat cyanogenium tot hare bestanddeelen behoort , ofschoon de juiste samenstelling nog niet onderzocht is. Detweede stof, die den naam van Ponsoelion ontvangen heeft , naar het kasteel bijNewcastle , waar de ontdekking gedaan is en dat in den Romeinschen tijdPons Aelii heette , is eene zeer standvastige roode , op vermiljoen gelijkendekleurstof , die naar des ontdekkers meening spoedig in de schilderkunst zalworden aangewend. Hare samenstelling wordt uitgedrukt door CHS¸ Hy.(Chem. News , 8 Maart 1878 , p. 95)"HG.AARDKUNDE.Vertikale alluvion. Met dezen naam heeft STANISLAS MEUNIER Vormingen bestempeld en in het Bulletin de la Soc. imp. des naturalistes de7070WETENSCHAPPELIJBIJBLAD.Moscou , 1876, Nº 3 , uitvoeriger beschreven , die ontstaan doordat zand- enslikhoudende wateren uit de diepte opstijgen en hun bezinksel later nederzetten hetzij in de holten waaruit zij opstijgen of over de randen daarvanzich uitbreidende. Het ontstaan van zulk een vertikaal alluvium kon hij duidelijk nagaan aan de put van Grenelle , waar het op 500 meters diepte onder het krijt gelegen groenzand opgevoerd wordt. Op eene dergelijke wijzevullen zich ook de zoogenaamde natuurlijke putten , die men in vele kalkrotsen aantreft. Nog vele andere voorbeelden van zulke vertikale alluvien voertMEUNIER aan , waaruit blijkt dat anders moeilijk verklaarbare verschijnselen ,die men hier en daar aantreft , op die wijze verklaard kunnen worden.HG.PHYSIOLOGIE.w Reactie van het speeksel der parotis. Men houdt gewoonlijk het doorde glandula parotis afgescheiden speeksel voor meer akalisch dan dat derglandulae submaxillaris en sublingualis. Maar ASTASCHEWSKY bevond , dathet eerste in het eerste oogenblik blauw lakmoespapier altijd roodachtig of roodachtig paars kleurt; droppelt men het op rood lakmoespapier , dan kleurt hetdit na een tot drie minuten blauw. De eerste uitwerking hangt duidelijk afvan de aanwezigheid van een vluchtig zuur , denkelijk koolzuur. Het speeksel schijnt zijne zure hoedanigheid te verkrijgen gedurende zijn loop door deuitlozingsbuizen der klier , want zoo het daar snel doorheen stroomt (b. v.bij salivatie) dan wordt de zuurheid veel minder of verdwijnt zelfs , om terug te keeren , wanneer de uitlozing werktuigelijk wordt tegengehouden. Hetdiastatisch vermogen van het speeksel der parotis stemt gewoonlijk vrij nauwmet den graad van zuurheid overeen. De gewone leer omtrent dit onderwerpkan verklaard worden uit het gebruik van rood in plaats van blauw lakmoespapier bij de proeven , of daaruit , dat het speeksel verzameld is onder deninvloed van een sialagogum , zooals aether. (Centralblatt f. d. med. Wissensch. , 13 April 1878) .-D. L.Oorsprong van de chorda tympani . VULPIAN gaf, in de zitting vande Académie des sciences van 29 April jl . , een verslag van sommige proeven , ingesteld om den waren oorsprong van de vezelen van de chorda tympani te ontdekken. Deze zenuw zendt excito secretorische draden naar de onderkaaksklier , vaso-dilatorische naar deze en naar de tong , en smaakdradennaar het voorste gedeelte van de tong- oppervlakte , maar bezit geen mus-WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 71culo-motorische vezelen. Verschilt zij alzoo door hare functiën van de portiodura van het zevende hersenzenuwpaar (n. facialis) , zoo verschilt zij er ookvan in hare fijne structuur. Volgens sommigen nu komt de chorda tympanvan den nervus facialis , volgens anderen van het bovenkaaksgedeelte vanhet vijfde paar , en voegt zich in het kanaal van Fallopius bij den facialis ,op de hoogte van het ganglion geniculatum. VULPIAN bevond dat de doorsnijding van de portio dura , waar deze den inwendigen gehoorgang binnentreedt , en zelfs hare doorsnijding dicht bij haren oorsprong onder den bodemvan de vierde hersenholte , gevolgd worden door de ontaarding van al de takken van den facialis , terwijl die der chorda onveranderd blijven . Aan denanderen kant onderging de chorda volkomene ontaarding , nadat de trigeminus binnen den schedel doorgesneden was. Alhoewel de moeielijkheden waarmedemen bij deze proeven te kampen heeft en de vele kansen van dwaling verhinderen een stellig oordeel uit te spreken , zoo ondersteunen deze uitkomstentoch zeer de meening dat de chorda tympani van het vijfde zenuwpaar afkomstig is. (The Academy , June 8 , 1878 , pag. 513.)PALAEONTOLOGIE.D. L.Een nieuwe fossile vogel. In zekere insektenhoudende gesteenten (deformatie wordt niet gemeld) te Florissant , in Colorado, zijn de overblijfselenvan een hoog georganiseerden vogel ontdekt. Men vond het grootste gedeelte vanhet geraamte; eenige gedeelten van den kop ontbraken , maar de meeste beenderen van de ledematen waren aanwezig; de vleugels en de staart waren zoogoed in den steen afgedrukt , dat de schaften en baarden der veeren te onderscheiden waren. Het dier behoort vrij duidelijk tot de Passeres , en ofschoon de bek ontbreekt , zijn er redenen om te gelooven dat het verwantwas aan de familie der vinken. De naam , dien de heer J. A. ALLEN er aangegeven heeft , is Palaeospiza bella. (The Academy , June 1 , 1878 , pag. 491) .D. L.ANTHROPOLOGIE.Rotsschilderingen der Boschjesmannen.-De Boschjesmannen , met hoeveel verachting of medelijden men ook gewoon moge wezen op hen neder tezien , zijn in vele opzichten een zeer belangrijke volksstam ( zie o . a. Bijblad1858 , bladz. 44) , juist omdat zij tot de meest primitieve rassen behooren.Het is zelfs mogelijk dat zij verwant zijn aan de oorspronkelijke holbewoners72 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.―van het neolithisch tijdvak , die zoovele overblijfselen van kunstvaardigheid inFrankrijk , België , Zwitserland en ook in Engeland hebben achtergelaten.Opmerkelijk is het , dat zij in Zuid- Afrika alleen zich gedrongen hebben gevoeld om op vlakke rotswanden , vooral in grotten , teekeningen tot stand tebrengen , teekeningen , die dikwijls veel talent verraden. Van die teekeningen zijn enkele bekend gemaakt; een der oudste mededeelingen daaromtrentis , meen ik , de figuur van een eenhoorn in de reisbeschrijving van BARROW.Thans houdt zich de heer STOW , die voor den Oranje-Vrijstaat geologischeonderzoekingen verricht , met behulp van een Boschjesman , bezig , zulke teekeningen op te sporen en na te tekenen . Zijn oogst zou grooter zijn , indien niet vaak door allerlei omstandigheden , ook door de handen van zichmisschien beschaafd noemende menschen , die teekeningen tot onkenbaarheidtoe beschadigd waren. Toch zet hij zijne nasporingen voort en heeft reedsvrij wat bijeengebracht. (The Academy , May 25 , 1878 , pag. 463).D. L.DIERKUNDE.Een vlinder met vijf vleugels. Het volgend geval , medegedeeld doorden heer N. M. RICHARDSON , in Nature, 30 Augustus 1877, p. 321 , strektter bevestiging der meening dat de vleugels der insekten als rugledematen ,hom*oloog met de pooten of buikledematen , moeten worden beschouwd.Uit een pop van Zygaena filipendula kwam een vlinder , die vijf vleugelsen slechts vijf pooten had. Een der achterpooten ontbrak namelijk , maar zijneplaats werd ingenomen door een vijfden vleugel , die bijna geheel gelijk was,aan de achtervleugels , maar kleiner en minder volkomen bedekt met schubjes.-HG.Een nieuwe Dinosaurier. Onlangs zijn de overblijfselen van den meestreusachtigen Dinosaurier door MARSH beschreven. Zij zijn gevonden in dekrijtformatie van Colorado en werden bewaard in het Museum van Yale College te Newhaven. Het dier moet 50 tot 60 voet lang en niet minder dan30 voet hoog zijn geweest. MARSH heeft er den naam van Titanosaurusmontanus aan gegeven. ( American Journal, 1877 p. 87) .HG.WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.Olie-immersiestelsel.NATUURKUNDE.-- CARL ZEISS te Jena , voorzeker aan velen onzerlezers reeds wel bekend wegens de uitstekende door hem vervaardigde mikroskopen , heeft thans een nieuw immersiestelsel vervaardigd , waarbij in plaatsvan water , een droppel cederhout- olie tusschen het dekglas en de onderstelens wordt gebracht. Het is duidelijk dat dit voordeelig kan zijn . Reeds voorvele jaren (Das Mikroskop , Bd. I. p. 161) heb ik dit aangetoond. Hoe geringer het verschil in brekingsindex is tusschen glas en het vocht , waarin delens gedompeld wordt , des de minder stralen worden van hun weg afgebogen. Alle oliën nu hebben eenen grooteren brekingsindex dan water , en kunnen dus in dit opzicht dienst doen. Alleen moet de maker zorgen , dat metdeze verandering van de tusschenstof ook de noodige wijzigingen in de combinatie van lenzen gepaard gaat; m. a. w. het stelsel moet bepaaldelijk methet oog hierop ingericht worden. Hetzelfde stelsel kan derhalve niet onverschillig voor immersie in water of in de eene of andere olie gebezigd worden.De heer DALLINGER heeft gelegenheid gehad zulk een olie-immersiestelselvan ZEISS nauwkeurig te beproeven en heeft daarvan verslag gegeven in Nature ,16 May 1878 , p. 65. Het is een stelsel van duim brandpuntsafstand .DALLINGER getuigt er van: "On the whole , I think it in many senses thefinest lens of its power, that I have ever seen; and in every sense it isan admirable acquisition . " Desniettegenstaande zullen dergelijke olie- immer-•1074 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.siestelsels wel zelden gebruikt worden , wegens het gevaar voor de stelselszelve van onder de indompeling in olie allengs te lijden.HG.De mikrophoon. Plaatsgebrek in de aflevering noopt mij , het voornaamstevan wat ik wensch te vermelden naar aanleiding van het medegedeelde aanhet slot van mijn stukje in de vorige , hier kort samengevat op te teekenen.Ik heb de daar beschreven proeven van BLYTH herhaald en in het algemeen bevestigd gevonden. In ' t algemeen slechts , want het overbrengen van-- zelfs niet sterke geluiden alleen geschiedde daardoor op geheel voldoendewijze , dat van gearticuleerde klanken echter liet veel te wenschen over. Bijden geringen tijd , dien ik aan deze proeven heb kunnen geven , bewijst ditechter volstrekt niets tegen de mogelijkheid om door eene misschien geringeverbetering in de inrichting ook in dit opzicht volkomen voldoende uitkomsten te verkrijgen.-De oorzaak van het verschijnsel ligt mijns inziens in de door AMPÈRE , ookdoor proeven , aangetoonde afstooting der elkaar rakende deelen van denzelfdenstroomleider , alléén of verbonden met de warmte , die op de aanrakingspunten van twee geleiders door den stroom wordt ontwikkeld. Aan dezelfde oorzaak dus , die reeds voor jaren GORE in staat stelde om een hollen koperenbol , geplaatst op twee horizontale , concentrische , ringvormige geleiders , invoortdurende rotatie te brengen door een stroom , die van den eenen geleiderdoor den bol naar den anderen werd geleid.Om zich hiervan te overtuigen heeft men niets anders te doen , dan tweeRYKESche driestaafjes-mikrophonen ( zie bladz. 271 der vorige aflevering) onderling en met een vier- of zestal Leclanché- elementen te verbinden. Elk geraas , elke trilling van eenige sterkte , die in den eenen mikrophoon wordtopgewekt of daaraan medegedeeld , wordt dan door den tweeden duidelijk hoorbaar , indien voor dezen laatsten slechts ook in zoover de inrichting van prof.RYKE is gevolgd , dat de koolstaafjes geplaatst zijn op een der wanden vaneene holte , die hierbij nu als klankbodem dient.LN.Over den invloed der temperatuur bij het gemagnetiseerd worden van staalheeft GAUGAIN zeer belangrijke waarnemingen gepubliceerd (Journal de physique , VII p. 186) .Wanneer een staalstaaf bij zeer hoogen warmtegraad - 400° of 500° C.wordt gemagnetiseerd , dan vermindert zich bij het verkoelen zijne magneetkracht , wordt geheel O en verandert dan van teeken , zoodat het uiteinde ,WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 75wat bij hooger warmtegraad een noordpool vertoonde , bij verlaagden een zuidpool heeft en omgekeerd. Verhit men nu de staaf op nieuw , dan wordt deomgekeerde , altijd zwakke , magnetiseering spoedig vernietigd en de oorspronkelijke komt weder te voorschijn . Zulke omkeeringen van het magnetisme kanmen in dezelfde staaf herhaalde malen achtereen teweegbrengen , zonder dieopnieuw te bekrachtigen.Het is GAUGAIN gelukt , dit schijnbaar abnormale verschijnsel op voldoendewijze te verklaren . Die verklaring , met de proeven waarop zij steunt , kanniet kortelijk worden weergegeven. Wij verwijzen dienaangaande dus lievernaar de aangegeven bron.Polarisatie-reactie.LN.- LIPMANN heeft aan de Académie des Sciences, in harezitting van 24 Juni 11. , eene mededeeling gedaan , waarvan het volgende hetbelangrijkste is.Dompelt men in een geleidend vocht een koperdraad en gebruikt men dezenals negatieve elektrode voor een zwakken stroom , dan zal die draad gepolariseerd worden , als er geen koperzout in het vocht is opgelost. Zij zal nietworden gepolariseerd , als zulk een zout wel daarin voorhanden is , ook zelfsvoor niet meer dan 1000 gedeelte , en terwijl andere metaalzouten daarinwel aanwezig zijn. Zulk een geringe hoeveelheid koper kan men dus op dezewijze , door het onderzoek naar de polarisatie , herkennen met behulp van eengevoeligen dundradigen rheoskoop. Met een zilverdraad kan men langs denzelfden weg eene oplossing op de aanwezigheid van zilver onderzoeken. Naarhet schijnt is de reactie voor dit metaal nog gevoeliger dan voor koper.Het komt ons voor , dat deze zaak een nader onderzoek vereischt , vooralook omdat allerlei nevenomstandigheden en bijmengselen , zooals b.v. de aarden de hoeveelheid van het in de oplossing aanwezige vrije zuur etc. op degevoeligheid der reactie zeker een grooten invloed moeten uitoefenen.LN.Omwinding der elektromagneten. In dezelfde zitting der Académie deeldeBISSON mede, dat hij eene vermeerdering van 50 % in de draagkracht van eenelektromagneet had verkregen door de verschillende lagen der omwinding , inplaats van ze op de gewone wijze heen en weder te winden , elkander steedsin dezelfde richting te laten opvolgen , hetgeen hij verkreeg door het eindevan elke laag telkens in rechte lijn weer terug te voeren naar het uitgangspunt. Hij heeft deze uitkomst , na eenige proeven in ' t klein , nog bevestigdgezien in een staafelektromagneet van omstreeks 55 centimeters lang , waarop 64076 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.meters koperdraad van twee m.M. dik , eerst op gewone en toen op zijne wijzewerden gevonden.De magneetkracht werd in beide gevallen gemeten door den weerstand bijhet afrukken of afschuiven van een stuk ijzer. Bij een staafmagneet is ditzeker niet de gelukkigst gekozen methode.SCHEIKUNDE.De vlamreactie van boriumzuur.LN.De gewone methode om vrij boriumzuur door de groene kleuring der wijngeestvlam aan te toonen , geeft , uithoofde van de vorming van ether uit den alkohol , steeds eene lichtende , alleenaan den rand groen gekleurde vlam. De heer A. PINNER raadt daarom aan ,op de wijze van een BUNSENschen brander , de boriumzuur- etherdampen dooreen nauw buisje in een wijdere vertikale glazen buis te laten stroomen , enze zoo , met lucht vermengd , aan de bovenste opening aan te steken . Menverkrijgt dan een gelijkmatig gekleurde , prachtvolle groene vlam. Hetzelfdegeschiedt , wanneer men de dampen in een werkelijken BUNSENschen brandergeleidt , dien men , om condensatie te voorkomen , door een daaronder geplaatstekleine vlam , warm houdt. (Ber. d. deuts. chem. Gesellschaft , 1878. p. 712) .HG.PHYSIOLOGIE.Ontstaan der celkernen. STRICKER deelt in de Sitzungsberichte der Kais.Akademie , 1878 , 3de Abth. Bd . LXXVI , p. 7 , eenige waarnemingen mede ,die , indien zij zich bevestigen , waartoe goede immersiestelsels gevorderd worden , een eigen licht werpen op den aard en het wezen der kernen in dierlijke cellen. Hier volgen alleen zijne hoofdresultaten.In de zeer bewegelijke kleurlooze bloedlichaampjes van kikvorschen entritons zijn de kernen geen standvastige vormingen; zij komen en verdwijnenen komen weder te voorschijn , als de golven in het water.Met deze wisselende vormingen gaat een chemisch proces gepaard. Azijnzuurfixeert de kernen in den toestand , dien zij voor de reactie bereikt hebben;toch vertoonen zich onmiddellijk voor den dood nog snelle vormveranderingender kernen.In andere , minder bewegelijke , kleurlooze bloedlichaampjes derzelfde dierenzijn de kernen iets standvastiger. In zulke kernen trekt zich somtijds het geheele cellichaam terug , zoodat zij vrij of naakt worden , en treedt dan weder ,WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 77somtijds in de gedaante van talrijke kleine franjes of van een enkel uitsteeksel , als een breuk , naar buiten . Deze breuk kan vervolgens wederom naarbinnen treden , indiervoege dat het geheel weder tot een enkele kern wordt ,die zelve van gedaante verandert of niet , maar in welker binnenste zich nogeen tijdlang amoeboide bewegingen vertoonen.In de kernen van het trilepithelium van het gehemelte der kikvorschen isnog een zeer bewegelijk binnenlichaampje voorhanden; ook het kernhulsel isdan nog veranderlijk.Somtijds ziet men in de kernen der platte epitheliumcellen van den rug dertong van een mensch een dergelijk bewegelijk binnenlichaampje.Eerst nadat zoowel dit binnenlichaampje als de kern zelve tot rust is gekomen , is de kern datgene geworden , waarvoor men haar tot dusver gehouden heeft , namelijk een lichaampje van bepaalden en blijvenden vorm .HG.AARDKUNDE.—Klimmende en dalende zouten in den bodem. In eene rede , gehoudenvoor het Congrès agricole et sucrier te Compiégne , in 1877 , had de heerJOULIE medegedeeld , dat volgens door hem verrichte proefnemingen sommigezouten in eenen vochtigen bodem opstijgen , terwijl daarentegen andere dalen .Hij verdeelde derhalve in dit opzicht de zouten in sels grimpants en selsdescendants. De heer PELLET heeft deze proeven op ruimere schaal herhaaldmet de carbonaten , sulphaten , chloruren , nitraten en phosphaten van potasch ,soda , kalk en ammoniak , allen zouten die in den bodem of in toegevoegdemestspeciën voorkomen. De proeven werden genomen door in gewone proefglaasjes mengsels te brengen van zand, met 2 proc. van het zout en 20 proc .water. Na 36 uren werd het zoutgehalte van de bovenste en van de onderstehelft der zandkolom onderzocht.In het algemeen bevond hij dat verreweg de meeste zouten tot de klimmende behooren. De dalende waren , alleen met uitzondering van salpeterzurepotasch , deliquesceerende zouten. Hij bevond echter tevens dat op het klimmenen dalen der zouten de meerdere of mindere fijnheid des bodems en zijn graadvan vochtigheid invloed uitoefent. (Compt. rendus , 13 Mei 1878 , p. 1200. )HG.MENSCHKUNDE.Erfelijkheid van anomalieën. De heer LENGLEEN , geneesheer te Arras ,78 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.deelde onlangs een geval mede van zekeren heer GAMELON in de vorige eeuw ,die met zes vingers aan elke hand en elken voet geboren was. Zijn zoon erfdedie eigendomlijkheid niet over; hij had het gewone getal vingers en teenen;maar in de drie volgende generatiën trad zij weder te voorschijn. Verscheidenevan de kinderen die thans leven, hebben hetzelfde getal vingers en teenen alshun bet- overgrootvader. Hieraan sluit zich een dergelijk geval uit het dierenrijk , voor eenige maanden door QUATREfa*gES medegedeeld . Een met zesteenen geboren haan heeft die eigendomlijkheid in zulk eene mate op zijneafstammelingen overgeplant , dat , in de streek waar het geval voorkwam ,bijna alle hanen en kippen thans zes teenen hebben. ( Nature, 7 Maart 1878.)HG.--DIERKUNDE.Wijze van verplaatsing der oogen gedurende de ontwikkeling der Pleuronecten. Dat de Pleuronecten in hunne eerste jeugd symmetrisch en hunneoogen evenals die van andere visschen ter weerszijde van het lichaam geplaatstzijn , is sedert de onderzoekingen van VAN BENEDEN en van STEENSTRUP Welbekend. AL. AGASSIZ , heeft gelegenheid gehad de wijze , waarop de oogen zichverplaatsen , bij eenige soorten nader te onderzoeken. Het is hem daarbij gebleken, dat de door STEENSTRUP gegeven voorstelling , alsof het oog der eenezijde zich onder het voorhoofdsbeen door naar de andere zijde begeeft , nietjuist is. Het voorhoofdsbeen , dat trouwens in dien jeugdigen toestand noggeheel kraakbeenig is , ondergaat een soort van torsie , en deze is voor eendeel de oorzaak dat het oog der eene zijde als het ware in die beweging wordtmedegesleept en aan de andere zijde komt. Bij eene soort uit de groep derPlagusia , waarvan de jongen schier zoo doorschijnend waren als glas , enwaar de rugvin zich tot voorbij den voorrand der oogholte uitstrekte , zag hijhet oog der rechterzijde in de weefsels tusschen de rugvin en het voorhoofdsbeen dringen , zich daarbij om 180 ° omdraaien en aan de linkerzijde te voorschijn komen. Daar ter plaatse was intusschen eene kleine opening ontstaan ,die allengs grooter werd , terwijl daarentegen de oorspronkelijke opening aande rechterzijde kleiner werd en zich eindelijk sloot. (Journ. de Zoologie , 1877,VI p. 193) .HG.Metamorphose eener Libellula. Wanneer zich een volgroeid masker eenerLibellula , dat , om de metamorphose te ondergaan , tegen een waterplant isopgeklommen , door een spleet aan den rug van den thorax als volkomenWETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 79insekt is te voorschijn gekropen , dan ziet men dit laatste in zijn geheel opzwellen , d. i . een werkelijk grooter volume aannemen , terwijl de vleugels zichallengs uitbreiden . Hoe geschiedt deze algemeene volume-vermeerdering? Volgens den heer JOUSSET DE BELLESME heeft daaraan de eigenlijke ademhaling , gelijk men allicht denken zouden , geen deel. Toch is het eene intredingvan lucht die haar veroorzaakt. Het insekt slikt namelijk lucht in. Dezegeraakt in het darmkanaal , en doet dit zich als een blaas uitzetten; hierdoorwordt het bloed naar de peripherie van het lichaam gedreven , en , daar debekleedselen , evenals de uit twee platen bestaande vleugels , nog zeer weekzijn , zoo worden beide al meer en meer uitgezet , naar gelang het bloed daarheen dringt. Mogelijk speelt dit inslikken van lucht tijdens den overgang vanmasker of pop tot den toestand van gevleugeld insekt ook bij andere soorteneen rol. De waarnemingen van den heer JOUSSET DE BELLESME zijn gedaanaan Libellula depressa. ( Comt. rendus , 1877 , LXXXV p. 448) . HG.De buidel van Echidna. Dat de vrouwelijke Echidna een kleinen buidelbezit , is reeds in 1865 door owEN (Philos. transact. 1865 , p . 678) opgemerkt. GEORGE BENNETT bevestigt dit, maar voegt er bij , dat dit rudimentvan een buidel alleen gedurende den tijd der voortteling wordt aangetroffenen dat hij het nooit op een anderen tijd kon ontdekken. Bij Ornithorhynchusontbreekt de buidel altijd geheel. (Nature, 4 Oct. 1877. p. 475) .--HG.Bevruchting van bloemen door vogels. Dat in zeer vele gevallen deoverdraging van het stuifmeel van de eene bloem op de andere door insektengeschiedt , is thans genoeg bekend. De heer A. H. EVERETT te Mindanao heeftnu waargenomen , dat ook sommige vogels dit doen , bepaaldelijk de kleinesoorten uit de familien der Nectarinia en Dicoeinæ. Bij het dompelen dessnavels in de bloemkroon om naar insekten of honig te zoeken , blijft hetstuifmeel nabij zijn spits daaraan hangen en geraakt zoo in een andere bloem.(Nature , 4 Oct. 1877 p. 475).Netelorganen bij Land-planariën.HG.De staafjes in de huid van Planariënzijn reeds lang vergeleken met de netelorganen der Coelenteraten . MOSELAYheeft bij het onderzoek van eenigen Land- planariën , die hij in de gelegenheid was te onderzoeken tijdens zijn verblijf aan boord van de Challenger ,bevonden dat hier de overeenkomst nog grooter is dan vroeger vermoed werd .De staafjes namelijk , die veel langer dan de hen bevattende cellen zijn , liggen daarin spiraalsgewijs opgerold en worden daaruit naar buiten gedreven,80 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.Aan een op Ceilon wonenden vriend , den heer THWAITES , verzocht hij tebeproeven of de aldaar levende soort bij aanraking met de tong een netelendewerking doet ontwaren . Werkelijk heeft de heer THWAITES bij beproeving bevonden dat dit duidelijk het geval is. (Quart. Journ. of Microscop. Science ,1877 , N° 67 , en Nature , 4 Oct. 1877 , p. 475.)-HG.Dimorphisme der geslachten van Bonellia viridis. Voor eenige jaren deedKOWALEWSKY (Zeits. f. wiss. Zool. XXII , p. 284) de opmerkelijke mededeeling , dat hij in den uterus der Bonellia , kleine , 0,5 millim. lange , opPlanariën gelijkende diertjes gevonden had , welke hij meende voor de tot dusver onbekende mannetjes der Bonellia te moeten houden , die derhalve parasitisch binnen in de wijfjes leven , welke laatste , in verhouding tot hen , eene reusachtige grootte zouden bereiken. Onlangs heeft R. GREEFF het feitelijke der waarnemingen van KOWALEWSKY bevestigd gevonden. Hij betwijfelt echter , en onzesinziens terecht , de juistheid der duiding en meent dat men nog andere bewijzen moet afwachten , alvorens men tot een zoo verregaand dimorphismeder beide seksen besluiten mag. Ook in de lichaamsholte van Echiurus Pallasi vond hij parasitische turbellariën , die echter zeker met het voorttelingsproces niets te maken hebben , daar de mannetjes dezer soort wèl bekend zijn .(Arch. f. Naturgesch. 1877 , Bd . 43 , I p. 349.)-HG.Dijbeen bij een tertaire zeekoe. Reeds voor verscheidene jaren heeft KAUP,bij het beschrijven der fossile overblijfselen van een tertiaire zeekoe (Halitňerium), gevonden in het bekken van Mainz , opgemerkt dat zich aan elk der bekkenbeenderen eene gewrichtskom bevond en daaruit besloten dat er een dijbeenmoest aanwezig zijn geweest. Nu heeft Prof. LEPSIUS gelegenheid gehad eenbijna volledig skelet van hetzelfde dier , dat aangekocht is voor het museumte Darmstadt , te onderzoeken en werkelijk de hypothetische dijbeenderen daaraangevonden. Zooals te verwachten was , zijn zij rudimentaire beenstukken , die welis waar een goed gevormd gewrichtshoofd hebben , maar waarvan het andereeinde spits uitloopt . (Neues Jahrb. f. Miner. etc. 1877 , H. 6 , p. 694.)HG.WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.NATUURKUNDE.Polyskoop van Trouvé. Onder den zeker niet gelukkig gekozen naamvan Polyskoop , heeft de bekende instrumentmaker TROUVÉ te Parijs dezerdagen een werktuig in den handel gebracht , dat voornamelijk bestemd is omlichaamsholten van den mensch te verlichten bij chirurgicale operatiën of onderzoekingen. Het licht wordt voortgebracht door een platinareepje , dat dooreen galvanischen stroom in gloeiing gebracht wordt en in het brandpunt vaneen kleinen parabolischen reflector is geplaatst. Behalve door den vorm vanverschillende modellen dezer kleine instrumentjes , al naar de doeleinden waartoe elk bestemd is , onderscheidt zich de inrichting van TROUVÉ van vroegerenog hierin , dat deze als elektromotor eene secondaire batterij van PLANTÉgebruikt met een zeer eenvoudigen regulator voor de stroomsterkte. Het moethem daardoor gelukt zijn om platinadraden van 15 tot 1,5 mM. middellijnuren achtereen gloeiend te houden zonder dat ze smolten.La Nature van 13 Juli 11. , bl. 107 , bevat eene beschrijving van dezetoestellen met een aantal afbeeldingen.-LN.Element van Pulvermacher. Deze beschreef dit in eene mededeeling aande Académie des Sciences , in hare zitting van 1 Juli 11. Het bestaat uiteene poreuse pot , gevuld met verdund zwavelzuur of met eene oplossing vanbijtende potasch of van salammoniak, waarin een geamalgameerde zinkstaaf1182 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD .is gedompeld. Om dien pot is een dunne draad van zilver of platina gewonden in windingen ver genoeg van elkaar , om teweeg te brengen dat zichgeen vocht , dat door de poriën van den pot naar buiten treedt , tusschen diewindingen kunne ophoopen. De draad is dus met het vocht , maar tegelijkover eene betrekkelijk groote oppervlakte met de lucht in aanraking , waardoor het metaal voortdurend gedepolariseerd wordt. LN.Galvanoplastiek van Kobalt. GAIFFE heeft aan de Académie des Sciences ,zitting van 15 Juli 11. , een aantal voorwerpen aangeboden van langs galvanischen weg met kobalt bedekt koper. Waren deze reeds opmerkelijk doorhunne fraaie zilverkleur , van nog meer belang dan deze is , volgens G. , dehardheid van kobalt. Met dit metaal bedekte gegraveerde koperplaten tochkunnen een veel grooter aantal afdrukken geven dan onbedekte en zoodra zijhare scherpte beginnen te verliezen , weder in den oorspronkelijken toestandworden teruggebracht. Het is namelijk zeer gemakkelijk om de afgesletenkobaltlaag te verwijderen en door een nieuwe te vervangen.--LN.Ontploffingen door stof. In dezelfde zitting der Académie berichtteBERTHELOT , naar aanleiding van een voor korten tijd bekend geworden feitvan dien aard , dat de commissie , die zich bezig houdt met de door mijngasteweeggebrachte ontploffingen , ook wel degelijk hare aandacht wijdt aan deontploffingen , die ontstaan kunnen , wanneer dampkringlucht , gemengd metbrandbare vaste stoffen in zeer fijn verdeelden toestand , met eene vlam inaanraking komt. Hij herinnerde daarbij aan hetgeen in 1869 had plaatsgehad in een huis te Parijs . Op den zolder daarvan was een zak , gevuld metfijne stijfsel , gebarsten. Een luchtstroom deed de daardoor ontstane stofwolk zich verspreiden en bracht haar in aanraking met een gasvlam. Hetgevolg was eene ontploffing , als die van een mengsel van waterstof endampkringslucht.In de mijnen heeft men waargenomen , dat , zoodra de lucht genoegzaammet fijne kooldeeltjes is vermengd , eenige duizendsten aan koolwaterstof reedstoereikend zijn om het mengsel ontplofbaar te maken , in plaats van 4 %daarvan , die in gewone dampkringslucht daartoe minstens gevorderd worden.DUMAS voegde hier nog bij , dat reeds voor vele jaren door MONGE, en inden laatsten tijd door een fransch fabrikant MOUCHET , beweegwerktuigenwaren ontworpen en in werking gebracht , die berusten op de ontploffing vaneen mengsel van dampkringslucht met zeer fijn koolpoeder. LN.WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 83

Isolatoren voor statische elektriciteit. MASCART beschijft (Journal dephysique VII, p. 217) een isoleerstandaard , waarin het vroeger door THOMSONaangegeven hulpmiddel wordt gebezigd om die steeds droog te houden metbehulp van zwavelzuur. Om zich zonder afbeelding den vorm daarvan tekunnen voorstellen , denke men zich een laag en nauw reageerbuisje , met hetopene eind naar beneden vastgemaakt op den bodem van een klein Woolfschfleschje met twee halzen , waarvan een in het midden. Door deze laatste reikthet gesloten eind van de reageerbuis nog ongeveer voor een derde harer lengteboven dien hals uit . Op dit boveneinde wordt de monteering vastgemaakt ,die het te isoleeren lichaam draagt. Door de zijdelingsche hals wordt nu geconcentreerd zwavelzuur in het fleschje gegoten , zoodat de bodem omstreekseen centimeter hoog daarmede bedekt is, en die hals dan weder van een goedsluitende stop voorzien , opdat de lucht in de flesch zich slechts moeielijkkunne vernieuwen gedurende het gebruik , als wanneer nog altijd een nauweringvormige opening moet blijven tusschen het buisje en de middenhals ,in het geheel geen terwijl het werktuig niet wordt gebruikt. Dan wordt namelijk een caoutschoue-ring om de reageerbuis naar beneden geschoven , die ookden tweeden hals afsluit. MASCART geeft eene afbeelding van zulk een isolator , van glas , uit één stuk geblazen. Voor niet te zware lichamen is ditzeker voordeelig. Wil men grootere , zooals b. v. den geheelen conductor eenerelektriseermachine , zoo ondersteunen , dan kan men de glazen buis of staafop den bodem van eene gewone Woolfsche flesch bevestigen met behulp vanlood , zwavel of paraffine .enMASCART verzekert dat twee vlierpitballetjes , aan katoenen draden bovenaan zulk een standaard bevestigd en geëlektriseerd , zeer langen tijd achtereenbleven uiteenwijken in een met menschen gevulde zaal. Met de noodige voorzorgen kan men een geëlektriseerd lichaam op deze wijze ondersteunen , zoodathet verlies aan de lucht slechts een of althans enkele procenten bedraagt in24 uren. LN.METEOROLOGIE.Waarschuwingen voor landbouwers in Saxen. Prof. BRUHNS te Leipzigheeft eene circulaire verzonden , waarin hij aankondigt de organisatie van eenstelsel van meteorologische waarschuwingen aan landbouwers , in verband methet observatorium te Leipzig. De signalen zullen gegeven worden door trommen , waarvan er twee in gebruik zullen zijn en waarmede vier signalen zullen84 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.worden gegeven , t. w. 1 Schoon weer. 2 Veranderlijk 3 Regen. 4 Geen voorVoorspelling mogelijk. De signalen worden verkregen door de hoogte waaropelke trom gestemd wordt. Bij de eerste proeven voldeed het stelsel zeer goed.(The Academy, Aug. 8 , 1878 , pag. 120.) D. L.PHYSIOLOGIE.Onderzoekingen omtrent zenuwprikkeling. -In Pflüger's Archiv (XVII ,5 en 6 heeft GRÜTZNER zijne onderzoekingen over de uitwerking van hitteen koude op de zenuwen van reptilen en zoogdieren medegedeeld . Wanneerhet peripherisch uiteinde van een gemengde zenuw , b. v. den n. ischiadicustot op 50 C. verwarmd wordt , volgt , volgens hem, geen spiercontractie ,maar de vaten van den voet verwijden zich en de temperatuur van den voetrijst. Wordt hitte aangebracht aan het centrale einde, dan wordt dezelfde pijngevoeld , er ontstaan reflex- contractiën van de willekeurige spieren en dedrukking van het bloed wordt vermeerderd. De aanwending van warmte aanhet verste eind van den n. vagus oefent geen uitwerking op de werking vanhet hart , maar aan het naaste eind aangewend , begint het hart op eenslangzamer te kloppen , nu en dan met tusschenpoozen , en de ademhalingwordt aangedaan. De bloeddrukking wordt daarbij verhoogd, wanneer de aangewende temperatuur matig is , maar verminderd wanneer die warmte sterkerwordt. Verhitting van den doorgesneden sympathicus aan den hals van een konijnveroorzaakt geene aanwijsbaren invloed op het kaliber van de bloedvatenvan het oor. Hetzelfde negatieve resultaat volgt bij een hond op de aanwending van hitte op het peripherisch uiteinde van de doorgesnedene nn. hypoglossi en linguales , waarvan de eerste vaso- constrictorische , de andere vasodilatorische draden aan de tong zendt . De algemeene slotsom van deze proefnemingen is , dat door de temperatuur van eene zenuw tot 45° -50° C. teverhoogen , eene groote verscheidenheid van centripetale zenuwen worden geprikkeld , doch maar één stelsel van centrifugale zenuwdraden , die namelijk ,welke eene vaso-dilatorische of vaso- constrictorische werking uitoefenen opde kleine slagaderen van de huid. De uitwerking van koude werd bevondennegatief te zijn , zoowel wat betreft de centrifugale als de centripetale zenuwdraden. Dit negatieve resultaat wordt gemakkelijk verklaard . Wanneer eenzenuw wordt afgekoeld , verliest zij hare opwekbaarheid lang voordat de verkregen temperatuur laag genoeg is om als een prikkel te werken , veronderstelddat zij inderdaad zóó werken kan. De onverwachte resultaten door GRÜTZNER -WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 85verkregen, leidden hem er toe om op nieuw de werking van standvastige galvanische stroomen op verschillende zenuwen te onderzoeken . De uitkomsten ,waartoe hij hierbij geraakte , kunnen op de volgende wijze worden uitgedrukt.Het vloeien van een constanten stroom door een gedeelte van een zenuw ,afgescheiden van de uitwerkselen van het in contact brengen en buiten contact stellen , wekt de zenuwvezels op , op dezelfde wijze als de warmteprikkel.De centripetale vezelen van elken aard worden in werking gesteld , maar vande centrifugale alleen die , welke dilatorisch werken op de bloedvaten van dehuid . De schrijver gaat er verder toe over om een verslag te geven van sommige proeven met chemische prikkels , en besluit met zijn gevoelen te zeggenover de interpretatie van de waargenomen feiten . Daar er geen reden is omte gelooven dat identische prikkels op ongelijke wijze door van elkaar verschillende zenuwvezels geleid worden , moet het verschil van de uitwerkingdier geleiding toegeschreven worden aan een grondverschil in de opwekbaarheid van de eindorganen der zenuwen. Hierom is het waarschijnlijk , dat denormale indrukken , die door de zenuwen worden voortgeleid , ' t zij in centripetale , ' t zij in centrifugale richting , onderling verschillen in intensiteit enin de wijze waarin zij elkander opvolgen.-D. L.Zijn bacteriën of de kiemen van deze normaal voorhanden in de lever ende nieren? Eene proefneming van TIEGEL is dikwijls aangehaald om tebewijzen , dat de lever en de nieren van gezonde dieren steeds de zaden derverrotting in zich bevatten. De buik wordt onmiddellijk na den dood geopend ,gedeelten van de lever en van een nier met oververhitte werktuigen weggenomenen dadelijk in gesmolten paraffine gedompeld . Alleen de oppervlakte van destukken wordt dan alleen gekookt , terwijl de kern niet door de hitte wordtaangedaan en de nablijvende laag paraffine een waarborg is tegen opvolgendebesmetting. Na weinige dagen zijn de lever- en nierstukken in een toestandvan ontbinding en krielende van septische organismen. Neemt men nu aandat de kiemen van deze laatste niet uit de dampkringslucht gekomen zijngedurende het kortstondig tijdsverloop tusschen de uitsnijding en de indompeling in paraffine , dan zijn wij genoodzaakt te besluiten , dat zij reeds gedurende het leven in de betrokken organen aanwezig zijn geweest. Deze beschouwingswijze is dan ook vrij algemeen aangenomen. Kortelings nu hebbenCHIENE en EWART deze zaak nader onderzocht. Zij hebben de proef herhaaldonder strikt antiseptische omstandigheden , door den buik te openen en degansche bewerking te verrichten onder carbolzuur. Onder deze voorwaardenwerd nooit een enkel bacterium , ' t zij in beweging of in rust , ontdekt in86 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.uitgesneden deelen van lever , milt of nier. De noodzakelijke gevolgtrekkingis , dat die ingewanden in een gezond levend dier volkomen vrij zijn vanbacterium-kiemen , evenals het circuleerende bloed van zulk een dier . ( TheAcademy, July 13 , 1878 , pag. 43.)--D. L.Innervatie van het Pancreas. In Pflügers Archiv (XVI , 137) vindtmen dat de proeven van AFANASIEF en PAWLOW op honden met blijvendefistels van het pancreas de volgende uitkomsten leverden. BERNSTEIN'S waarneming , dat de activiteit van de afscheiding door de klier beteugeld wordtdoor het centrale uiteinde van den n. vagus te prikkelen , werd bevestigd.Echter werd bevonden dat prikkeling van het centrale uiteinde van een ofandere centripetale zenuw , b. v. van den ischiadicus , hetzelfde resultaat had ,en de n. vagus dus niet kan beschouwd worden in eenig speciaal verbandmet het pancreas te staan. Zeer kleine giften atropine (0,005 gram van eenoplossing) hypodermatisch ingespoten , was volkomen genoeg om de afscheiding te doen stilstaan.1D. L.Bacillus anthracis. ---- Dr. COSSAR EWART heeft onderzoekingen omtrentBacillus anthracis medegedeeld , van welke het uitgangspunt is de toestand,waarin de bacilli worden gevonden in de milt van een muis , pas gestorvenaan miltkoorts , door inenting verwekt. De bacilli zijn dan staafvormig enbewegen zich niet . Binnen weinig uren (bij een temperatuur van 30° C. ) begint een groot aantal er van zich te bewegen. Eenigen tijd later houden debacilli daarmede plotseling of trapsgewijs op en worden verlengd tot sporendragende draden . Een muis , ingeënt met de dus ontstane sporae , stierf 48uren daarna aan miltkoorts , ten bewijze dat deze belangrijke phase werkelijkeene van Bacillus anthracis was. De sporae worden gevormd op een gelijksoortige wijze als de chlamydosporae van Mucor. KOCH en andere waarnemersbeschrijven deze sporae als op eens ontstaande en de staafjes voortbrengendemaar Dr. EWART bevond dat vele malen eene spora zich vooraf verdeeldein vier sporulae , die eerst vast aaneenhangen , doch later vrij worden. Dezesporulae ontkiemen dan en brengen op nieuw staafjes voort. De belangrijkstemorphologische slotsom , waartoe EWART door deze en andere waarnemingenkomt , is , dat de Micrococcus- , Bacterium- en Bacillus-vormen en de sporendragende hyphaephasen zijn van dezelfde levensgeschiedenis . ( The Academy,June 22 , 1878 , pag. 561.) D. L.WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 87ANTHROPOLOGIE.Zijn de Sinhalezen Ariërs? Met een woord vermelden wij hier dat eenSinhaleesch Buddha-priester op Ceylon , SUMANGALA UNNANSE , te Colomboen Londen een boek in het Sinhaleesch heeft uitgegeven over de Arische afstamming van zijne landslieden. Door den berichtgever in The Academy (July27 , 1878 , pag. 95) wordt dit boek met lof vermeld , en o . a. aangemerkt datde conclusiën , tot welke de Sinhaleesche schrijver komt op grond van het zesdehoofdstuk van de Mahavansa , overeenkomen met die , waartoe Prof. CHILDERS isgekomen , wiens werk de Shingaleesche schrijver blijkbaar niet kent.―D. L.Metopismus bij Papoea-schedels. Nu en dan gebeurt het dat de tweehelften van het voorhoofdsbeen door een naad (sutura frontalis , mediofrontalis , metopica) gescheiden blijven. De Heer REGALIA bevond, dat van de 209Papoea- schedels in het museum te Florence 9 metopisch zijn , namelijk 8 vanvolwassenen , waarvan 1 van een vrouw , en 1 van een jongen. In de verzamelingvan 135 schedels uit Nieuw- Guinea, te Dresden , vond Dr. MAYER slechts 2 metopische . Het blijven bestaan van den voorhoofdsnaad is toegeschreven gewordenaan hypertrophie van de voorste hersenkwabben of aan hydrocephalus . Sommige anthropologen hebben dien toestand aangemerkt als aanduidingen van' s menschen afstamming van lagere dieren , en beweerd dat hij meer voorkomtbij oude dan bij hedendaagsche rassen. Andere hebben daarentegen beweerddat het dichtgroeien van den voorhoofdsnaad verhinderd wordt door de ontwikkeling van het voorste gedeelte der groote hersenen , en dat dit menigvuldiger voorkomt bij de hoogere dan bij de lagere rassen . Men zegt dat hetbij Europeërs meer wordt waargenomen dan bij negers. Evenwel is metopismus waargenomen bij individuen van zeer weinig verstand , en zelfs bij idioten. In hetzelfde tijdschrift , waarin deze mededeeling voorkomt ( MANTEGAZZA's Archivio per l'Antropologia e l'Etnologia) geeft Dr. PAOLO RICARDIde uitkomsten van zijne studiën over verschillende anomalieën van den schedelvan Papoea's. In die schedels komen Wormiaansche beenderen zeer dikwijlsvoor , maar dat dikwijls voorkomen bevestigt geenszins het gevoelen van sommige anthropologen dat zij het talrijkst zijn bij brachycephale schedels. Van69 volwassen Papoea-schedels , die RICARDI onderzocht , en waaraan Wormiaansche beenderen gevonden werden , waren 60 bepaald dolichocephalisch .Evenmin begunstigt het onderzoek de meening , dat de aanwezigheid van dieingeschoven beenderen een teeken is van hoogere schedelontwikkeling , doorde ruimte van de hersenholte te vergrooten. (The Academy , June 22 , 1878 ,pag. 560.)D. L.88 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.VERSCHEIDENHEDEN.Bewerktuigde stofjes in de dampkringslucht.- MIQUEL heeft beproefdde voorwaarden te bepalen , van welke de evenredigheid van organische kiemen in de lucht afhangt. Zijne waarnemingen hebben alleen betrekking oplichaampjes , waarvan de diameter meer dan 100 millim. bedraagt en werpenlicht op de verspreiding van de sporulae van septische organismen . Het gemiddeld aantal van zulke lichaampjes , klein gedurende de wintermaanden ,vermeerdert snel gedurende de lente , blijft nagenoeg stationair in den zomer ,en ondergaat eene spoedig voortgaande vermindering in den herfst. Een regenbui wordt altijd opgevolgd door eene tijdelijke vermeerdering van hun aantal ,en die vermeerdering is soms zeer in ' t oogloopend . Wanneer b. v. na eenlang tijdperk van droogte in den zomer een hevig onweer losbarst , dan zullende toestellen, die op den eenen dag eene evenredigheid van vijf- tot zesduizendkiemen aantoonden , den volgenden dag meer dan honderdduizend aanwijzen.Deze uitwerking van den regen kan in alle jaargetijden worden waargenomen.Derhalve schijnen , daargelaten de plaatselijke omstandigheden , temperatuuren vocht de voornaamste voorwaarden , waardoor de evenredigheid van georganiseerde stofjes in de lucht worden geregeld. Wat betreft den aard vandie deeltjes , zoo bleek het dat , terwijl de eitjes van de grootere infusoriënbetrekkelijk zeldzaam aanwezig waren , de sporulae van verschillende soortenvan schimmels bijzonder menigvuldig voorkwamen. Verschillende soorten vanpollen en een betrekkelijk gering aantal van zetmeelkorreltjes werden medeontdekt. De evenredigheid van groene algen , waarvan de dampkringsluchtsomtijds groote hoeveelheden bevat , wisselde binnen zeer wijde grenzen af.(Compt. rend. , 24 Juin 1878.) D. L.WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.STERRE KUNDE.Het verschijnen van nieuwe sterren. De in November 1876 door Prof.SCHMIDT te Athene het eerst waargenomen nieuwe ster in het sterrebeeld deZwaan is het voorwerp geweest van langdurige en zorgvuldige , ten deelespectroskopische waarnemingen van den heer o. LOHSE aan de Berlijnschesterrewacht. Van 5 Dec. 1876 tot 1 Maart 1877 werden de waarnemingenvoortgezet , toen wegens den lagen stand der ster tijdelijk gestaakt en op25 October weder begonnen. Uit zijne waarnemingen leidt de heer LOHSEhet volgende af.1. Het verschijnen , d. i . het genoegzaam lichtend worden (Aufleuchten)van nieuwe sterren kan met niet geringe waarschijnlijkheid beschouwd wordenals de werking van de aan de elementaire stoffen eigene chemische affiniteitskracht.2. Men zoude zich de voorwaarden van dit lichtend worden en de wijze ,waarop het geschiedt , ongeveer op de volgende wijze kunnen voorstellenDoor de toenemende afkoeling der uit gloeiende dampen en gassen bestaandemassa van een zelflichtend hemellichaam (eene vaste ster) wordt ten slotteeen atmospheer daarom gevormd , die het licht in zoo sterke mate absorbeert ,dat de ster van de aarde uit niet meer of nog slechts zwak kan worden gezien. Wanneer dan door nog verdere warmte-uitstraling de graad van afkoeling bereikt wordt , die voor de vorming van nieuwe verbindingen tusschentot dusver in gedissocieerden toestand bestaande elementaire stoffen noodig1290 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.is , dan zal bij de vereeniging van deze eene aanmerkelijke warmte- en lichtontwikkeling plaats grijpen , die de ster plotselijk voor langeren of korterentijd weder zichtbaar maakt.Ten slotte toont de heer LOHSE aan , dat deze verklaring ook toepasselijkis op hetgeen men bij het verschijnen van andere nieuwe sterren heeft waargenomen die van TYCHO BRAHÉ in 1572 , die van KEPLER in 1604 , dievan HIND in 1848 en die van BIRMINGHAM in 1866. ( Monatsber. d. Berl.Akad. , December 1877 , p. 326) .HG.NATUURKUNDE.Twee nieuwe werktuigen voor geluidstrillingen.- Referent zag die beidekorten tijd geleden in werking. Zij komen in doel in zoover overeen , dat inbeide bijzonderheden van geluidstrillingen zichtbaar worden gemaakt.Het een is de phoneidoskoop van TISLEY , den bekenden instrumentmakerin Brompton Road te Londen. Op den bovenrand van een vertikaal geplaatstkort cilindertje van drie of vier centimeters middellijn kunnen dunne koperenplaatjes worden gelegd , met openingen in het midden van allerlei vorm engrootte. Van onderen is het met een dergelijken iets langeren cilinder vandezelfde middellijn verbonden , die horizontaal staat. Doet men voor de opening van dezen laatsten eenig geluid ontstaan , na vooraf de opening van eender plaatjes met een zeepvliesje van PLATEAU bedekt en dit op den bovenrandgeplaatst te hebben , dan begint dit laatste mede te trillen , wat in de interferentiekleuren , welke het in teruggekaatst licht vertoont , de prachtigsteschakeeringen te voorschijn roept en figuren , die , al naar de gedaante en groottevan het vliesje , de hoogte en de sterkte van den toon , tot in het oneindigeafwisselen . Het komt er slechts op aan om het vliesje dun genoeg te verkrijgen voor genoegzame helderheid der kleuren en toch niet te dun , opdat hetniet te spoedig barste.―Het tweede is de elektrische phonoskoop van EDMUNDS , een der deelhebbers der firma W. LADD EN CO . , Beakstreet te Londen. In de stroombaanvan een of twee kleine Bunsen- of Grove- elementen zijn geplaatst de primairespiraal van een Ruhmkorff-apparaat van middelmatige grootte van ongeveer 15 CM. kloslengte en een stoombreker , bestaande uit een telephoonplaatje met spits , zooals de Edison- Hoorwegsche ontvanger voor telephonie.Wordt dit plaatje door eenigen toon in trilling gebracht , dan zullen er , alsde spits juist gesteld is , evenveel interrupties of althans stroomgolvingen in--WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 91de primaire spiraal ontstaan , als die toon trillingen telt. De secundaire spiraal is verbonden met een Geislersche buis , welke , met behulp van een raderwerk met veer , met vrij groote en standvastige snelheid in haar eigenvlak wordt rondgedraaid . Zooals men weet , ziet men nu , in plaats van eenverlichte buis , in het donker een ster van buizen , die onbewegelijk schijnt , alshet aantal verbrekingen gedurende een omwenteling een geheel getal is , endie des te meer punten heeft naarmate dit getal grooter is , dus naarmatede verbrekingen sneller op elkaar volgen . Door een reeks van tonen , die hettelephoonplaatje doen trillen , verkrijgt men dus een reeks van sterren , uitwier aantallen punten men de verhoudingen der trillingsgetallen kan aflezen .LADD heeft dit werktuig vertoond aan de British association for theadvancement of science in een harer sectie-vergaderingen . ( Nature XVIII ,p. 506).LN.De fransche diapason normal en de standvastigheid der toonhoogte vanstemvorken. ELLIS deelt in Nature (XVIII , p. 381 ) eenige bijzonderheden mede uit brieven , die hij van den beroemden franschen orgelmakerCAVAILLÉ COLL had ontvangen. Het volgende kunnen wij , zonder al te uitvoerig te worden , daaruit overnemen.FOUCAULT gebruikte bij zijne beroemde proefnemingen over de voortplantingssnelheid van het licht een door hem bedacht uiterst zinrijk optisch middelom te bepalen of de as van zijne " turbine à air " juist 400 omwentelingenvolbracht in de seconde. Toen dit was vastgesteld , merkte hij in het bijzijnvan CAVAILLÉ COLL op , dat nu de toon , die de as der turbine door hareonvermijdelijke zijdelingsche bewegelijkheid deed hooren , een moest zijn vanzoo juist 400 trillingen als er ooit een was gehoord. De laatste haalde nueen der 56 stemvorken van een tonometer van SCHEIBLER , die op 400 trillingen was afgestemd. Beider tonen stemden volmaakt overeen . Hieruit blijktdus ten eerste de verwonderlijke juistheid van SCHEIBLER'S wijze van werkenen ten tweede het feit , dat in meer dan 40 jaren , sedert SCHEIBLER dezestemvorken maakte , de toon daarvan geene verandering heeft ondergaan.Het trillingsgetal van de fransche diapason normal , met behulp van dezoo geverifieerde tonometer van SCHEIBLER onderzocht , bleek niet juist gelijk435 te zijn , maar gelijk 435,875 , dus bijna een geheele trilling meer.LISSAJOUS had dit trillingsgetal bepaald met behulp der sirène acoustiquevan CAIGNARD LATOUR ( in 1819 het eerst door dezen gebruikt); maar deonzekerheid , aan het gebruik van dit werktuig verbonden als men geen buitengewone hulpmiddelen gebruikt om den luchtstroom volkomen standvastig92 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.te maken , kan dit verschil geheel en al verklaren . CAVAILLÉ COLL beschrijfteene inrichting , door hem aan zijne soufflerie de précision aangebracht ,welke dit bezwaar opheffen kan.-LN.De aardbeving van 26 Augustus. De dagbladen hebben reeds talrijkeberichten gebracht over de aardbeving , die den 26sten Augustus , kort voor 9uur ' s morgens plaats had , en zelfs in een gedeelte van ons vaderland is waargenomen. Het zij voldoende hier aan te stippen , dat uit die berichten blijktdat zij eene tamelijk groote uitgestrektheid heeft gehad , daar zij gevoeld isvan Hanover en Utrecht af , tot aan Maintz in het zuiden , voorts te Bonn ,Brussel , Luik , Maastricht , Keulen en Barmen , en natuurlijk in alle tusschende genoemde steden gelegen laatsen. Het hevigst schijnt zij geweest te zijnte Keulen en te Barmen. In die steden was de op en neer gaande golvingdes bodems sterk genoeg , om de gebouwen heen en weder te doen gaan ,zoodat tafels , stoelen , ledikanten enz. in eene dansende beweging geraaktenen kleine daarop staande voorwerpen omgeworpen werden. Hier en daar bleven ook pendules stilstaan . De eerste schok hield van 7 tot 8 sekonden aanen werd vergezeld van een rollend onderaardsch geluid , als van verren donder.Een tweede schok , kort na 11 ure , was merkelijk zwakker dan de eerste . TeMuhlheim aan den Rijn zag men een duidelijke golf in schuinsche richting ,van het zuid-zuidwesten naar het noord-noordoosten over de rivier gaan , geheel ongestoord door den stroom , terwijl men te gelijker tijd het rollend geluid uit de diepte vernam. HG.SCHEIKUNDE.- Reeds Werking van het melksap van Carica Papaya op eiwitlichamen.sedert het midden der vorige eeuw is op grond van berichten van reizigersherhaaldelijk vermeld geworden , dat het melksap van de Carica Papaya ,den zoogenaamden Meloenboom , die in de keerkringgewesten groeit , hardvleesch in korten tijd week maakt. De heer wITTMACH had onlangs gelegenheid dit punt iets nader te onderzoeken , toen hij uit een tuin te Maagdenburg eenige halfrijpe vruchten van deze plant te zijner beschikking had. Inhet algemeen vond hij bovenvermelde berichten bevestigd. Hij leidt uit zijnonderzoek de volgende resultaten af.1. Het melksap van Carica Papaya is ( of bevat) een ferment , dat buitengewoon krachtig op stikstofhoudende voedingstoffen (vleesch , hard gekookteiwit , gelatine) inwerkt en ook , evenals pepsine , de melk doet stremmen.WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 9338332. Van pepsine onderscheidt zich het sap daardoor , dat het zonder bijvoeging van een vrij zuur (dat overigens wellicht in geringe hoeveelheid vannature in het sap reeds voorhanden is) , bovendien ook bij hoogere temperaturen (60-65° C. ) en dan in veel korteren tijd werkt.3. In scheikundig opzicht onderscheidt zich het gefiltreerde sap ook daarin.van pepsine , dat het bij koking een praecipitaat geeft; evenzoo ontstaat daarineen praecipitaat bij toevoeging van kwikzilverchlorid , jodium en van allesterke minerale zuren.4. Het heeft overeenkomst met pepsine en met het maagsap zelve daarin ,dat het , even als deze , door neutraal azijnzuur loodoxyd , alsmede door salpeterzuur zilveroxyd gepraecipiteerd wordt , en daarentegen met ferrocyankalium , zwavelzuur koperoxyd en ijzerchlorid geen praecipitaat ontstaat.(Sitzungsber. der Ges. naturf. Freunde zu Berlin 1878 , S. 40; daaruitin Der Naturforscher , 1878 , No. 26 , p. 250).Deze ontdekking in eene plant van eene , in sommige opzichten met pepsine overeenkomende zelfstandigheid , kan wellicht ook licht verspreiden overde nog altijd min of meer raadselachtige eigenschappen der zoogenaamdecarnivore planten. HG.PHYSIOLOGIE.Werking van het hart. Gewoonlijk neemt men aan , dat het hart alleen bijde systole een positieven druk uitoefent , maar zich gedurende de diastolepassief gedraagt. Proeven door de heeren FR. GOLTZ en J. GAULE op hondengenomen , bewijzen nu dat deze meening onjuist is en dat werkelijk gedurendede diastole door het hart eene zuigende werking wordt uitgeoefend , die alsnegatieve drukking door een manometer kan gemeten worden . Voor de linkerharthelft klimt die negatieve drukking tot 52 millim. kwikzilver . Dezenegatieve drukking is onafhankelijk van de adembewegingen , daar zij nogwordt waargenomen , wanneer de borstkas geopend is en de ademhaling kunstmatig onderhouden wordt. (PFLÜGER's Archiv. f. Physiol. Bd . XVII , p. 100) .HG .Zenuwdraden die de verwijding van de pupil bewerken. Eenigejaren geleden toonde VULPIAN aan , dat de wegneming van den bovenstenhalszenuwknoop bij honden de reflexbeweging voor de dilatatie van de pupilaan de overeenkomstige zijde niet belet. Lag dit daaraan , dat de zenuwdradenvan de iris van den ondersten halszenuwknoop of van den bovensten borst-94 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.zenuwknoop afstamden en met de arteria vertebralis naar boven liepen? Ofmoet men de verklaring dáárin zoeken , dat de zenuwdraden , wier prikkelingpupilverwijding ten gevolge heeft , rechtstreeks uit de hersenen ontspringen?Nieuwere onderzoekingen van VULPIAN schijnen nu dit punt te hebben opgehelderd . Zijne onderzoekingen , ondernomen om de laatstelijk gedane over deninvloed van het zenuwstelsel op de zweetklieren te constateeren , deden hemontdekken dat , bij de kat , onder der invloed van elektrische prikkeling vande huid of van het boveneind des doorgesneden nervus ischiadicus , de pupilzich toch nog verwijdt aan de zijde waar men het ganglion thoracicum superius en het geheele benedenste deel van de halsstreng van den nervus sympathicus heeft weggenomen. Die verwijding , ofschoon veel zwakker dan dieaan de onbeleedigde zijde , is zeer duidelijk waar te nemen. Daarna heeftVULPIAN onderzocht , of bij een kat , waarbij men niet alleen het ganglionthoracicum superius , maar ook het ganglion cervicale superius weggenomenhad , door faradiseeren der huid of van het boveneinde des doorgesnedennervus ischiadicus eenige pupildilatatie kon worden opgewekt , en hij bevond dat dit werkelijk geschieden kon. Hij meent nu dat dit hem rechtigtom aan te nemen dat eenige der zenuwdraden , wier prikkeling pupildilatatieopwekt , rechtstreeks uit de hersenen komen , waarschijnlijk gemengd met devezels van deze of gene hersenzenuwen , wier zenuwdraden in verband staanmet het ganglion ophthalmicum. ( Compt. rend. Tom. LXXXVI pag. 1436) .D. L.-- Onvolkomen kruising der zenuwvezels in het chiasma nervi optici .De vroegere meening , dat de vezelen van de beide gezichtszenuwen elkanderslechts gedeeltelijk zouden kruisen en dat een aantal van die zenuwen aande oorspronkelijke zijde zouden blijven doorloopen , is veelzins bestreden geworden , en de proeven , door EUG. DUPUY en BROWN- SÉQUARD en dooropBEAUREGARD genomen , begunstigen die meening niet. Immers op doorsnijdingde middellijn van het chiasma bij vogels , konijnen en guineesche biggetjes volgde steeds volslagen blindheid . De heer NICATI heeft nu dergelijkeproeven genomen op jonge katten , die , wanneer men de doorsnijding verricht door het gehemelte heen , de operatie zeer goed verdragen. Hij bevondtelkens dat de dieren hun gezichtsvermogen niet hadden verloren , dat zijzich na de operatie met zekerheid bleven bewegen en alle teekenen gaven dat zijkonden zien. Omtrent de wijze van opereeren en over de toepassing op den menschverwijzen wij naar het oorspronkelijke. ( Compt. rend. Tom. LXXXVI , pag. 1472) .D. L.WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. 95Noten-doofheid. Bekend is het dat sommige menschen , ofschoon hun gezicht voor het onderkennen van voorwerpen in het algemeen scherp genoegis , het vermogen missen van bepaalde kleuren te onderscheiden. Aan dezekleurenblindheid beantwoordt een gebrek van het gehoorvermogen , dat deheer GRANT ALLEN bij een man van 30 jaren waarnam en onlangs uitvoerigbeschreven heeft in het April- nommer van het engelsche tijdschrift Mind.Deze man , ofschoon geenszins hardhoorend , daar hij zwakke geluiden , b. v.het tikken van een horologie , even goed hoort als andere menschen met eennormaal gehoor- orgaan , kan geenerlei verschil waarnemen tusschen de op eenpiano aangeslagen noten , die tot dezelfde octaaf behooren. Eerst wanneer detonen een octaaf of meer verschillen , herkent hij dit verschil , dat hemechter eerst recht duidelijk wordt , wanneer de afstand minstens twee octavenbedraagt. Voor maat is hij zeer gevoelig en hij onderscheidt daarnaar velemelodieën. Eenige daarvan hoort hij ook gaarne , maar blijkbaar alleen omdatde maat hem aangenaam aandoet , maar het bijwonen van een concert isvoor hem onverdragelijk.Met waarschijnlijkheid mag men aannemen dat in zulk een geval de zetelvan het gebrek in het orgaan van CORTI te zoeken is.--BOTANIE.HG.Anaërobiosis van kleine organismen. In de zitting van de Académiedes Sciences van 1 Juli 1878 bood PELIGOT een opstel van den hoogleeraarGUNNING aan , waarin deze de leer bestrijdt , dat zekere mikroskopische organismen geen zuurstof noodig hebben om te leven. Hij heeft onderscheidenevoor rotting vatbare en van bacterien voorziene stoffen in zoo groot mogelijke hoeveelheid opgesloten in dichtgesmolten glazen vaten met zoo weinigmogelijk lucht. Blootgesteld aan eene temperatuur van 30 tot 40 ' , begon derotting weldra , om echter na langeren of korteren , soms zeer korten tijdvoor goed op te houden , altijd binnen een tijd evenredig aan de hoeveelheid zuurstof , waarvan men de aanwezigheid kon veronderstellen . Datdit ophouden van de rotting toe te schrijven is aan den dood der bacteriënnadat de aanwezige zuurstof verbruikt is , daarvoor levert o . a. de volgendeproef een grond. Indien het glazen vat met voor rotting vatbare stoffen aande eene zijde voorzien is van een buis , voorzien van een vlok watten , ofverscheiden malen gekromd , en waarvan de dunne punt toegesmolten is , dankan men , door die punt af te breken , de stoffen op nieuw in aanraking brengenmet dampkringslucht , vrij van levende kiemen. Doet men dit wanneer allerotting in het vat geheel heeft opgehouden , dan wordt desniettegenstaande96 WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD .de rotting niet op nieuw opgewekt. Wij voegen hierbij , dat het bewerenvan VON NÄGELI , dat bacteriën geen vrije zuurstof behoeven om te leven ,omdat zij blijven voortleven en zich voortplanten in lichaamsholten , waartoede dampkringslucht geen vrijen toegang heeft , zooals in de bloedvaten , nietsvoor de anaerobiose bewijst , omdat het bloed vooreerst eenige vrije zuurstofbevat , en vervolgens de verbinding van zuurstof met de haemoglobine zoolos is , dat die zuurstof tegenover de bacteriën als vrij kan worden aangemerkt. PASTEUR merkte tegen de proefnemingen van GUNNING aan , dathij kort geleden tot andere resultaten was gekomen dan deze ,door proevenwaarbij met de werking van de luchtpomp die van witte indigo , die zoogretig zuurstof opneemt , verbonden was geworden , en verder dat de rotting dikwijls ophoudt , niet ten gevolge van den dood der bacterien , maarvan hun overgaan tot den toestand van kiemen. ( Compt. rend. Tom. LXXXVI ,pag. 31.)________VERSCHEIDENHEDEN.D. L.Een nieuw rekenwerktuig.plaats te stellen van intellectueele kracht , bij het doen van meer of minder samengestelde berekeningen , is reeds in een vrij groot getal van rekenwerktuigenverwezenlijkt , zooals in die van BABBAGE , STANHOPE , SCHULTZ , THOMAS e. a.Professor JAMES THOMSON heeft er onlangs een vervaardigd en beschreven(Proc. of the Royal Society , 3 Febr. 1876 , 9 May 1878) , dat zeer afwijkt van alle andere dergelijke werktuigen en waarvan de president derBritish Association , de heer w. SPOTTISWOOD , in zijne openingsrede gehouden te Dublin , 14 Aug. 1878 , met hoogen lof gewaagt. Het nieuwe werktuig vermag , alleen door middel der wrijving van een schijf , een cylinder ,en een bol , eene menigte van samengestelde berekeningen te verrichten , welkevereischt worden bij de toepassing van de wiskunde op physische vraagstukken. Met zijn behulp kan een geheel onkundig werkman , in een bepaaldentijd , het werk doen van tien geoefende rekenaars. Het werktuig kan gebruiktworden ter berekening van allerlei soort van waarnemingen van periodischeverschijnselen , meteorologische , magnetische enz . Het lost differentiaal- vergelijkingen van de tweede en wellicht zelfs van hoogere orden op. Dezelfdeuitvinding stelt in staat , het vraagstuk op te lossen aangaande de vrije bewegingen van elk getal van elkander onderling aantrekkende lichamen , zondertoevlucht te behoeven te nemen tot benaderingen , zooals zij gevorderd worden bij de toepassing der theorie omtrent de beweging der hemellichamen. Endit alles geschiedt door het draaien aan een kruk!Het denkbeeld om mechanische kracht in deHG,ALBUM DER NATUUR.

ALBUMDERNATUURONDER REDACTIE VANP. HARTING , D. LUBACH EN W. M. LOGEMAN1879HAARLEMH D. TJEENK WILLINKStoomdrukkerij van Gebr. Van Asperen van der Velde , te Haarlem.INHOUD.Dr. J. E. ENKLAAR , Vormverandering der stof . .Dr. J. ZAAIJER Az. , Pasteur's onderzoekingen over de gistingTelephoon en PhonograafEen kat egelmoeder . .• ·•Bladz.1 , 33213647J. A. C. OUDEMANS , Ontdekking van twee planeten binnen de loopbaanvan Mercurius •W. M. LOGEMAN , Het laatste nieuws van EdisonDr. P. HARTING , De groei van den haring9 De klimaten der Noordpoolstreken .48 , 110565263• • 6589Dr. J. C. COSTERUS , Parasitismus in het plantenrijk • . 97 , 129123126128Prof. P. L. RIJKE , Levensschets van Willem Jacob ' s GravesandeDr. D. LUBACH , De AfghanenDr. D. LUBACH , Voorzorgen tegen kleurenblindheidDr. P. HARTING , De uitvinding der slingeruurwerken" Eene zonderlinge gewoonte van bijen en wespenDr. MENALDA VAN SCHOUWENBURG , Resultaten van de proefnemingenomtrent elektrische verlichting door Louis Schwendler .W. M. LOGEMAN , Elektrisch licht .Dr. P. HARTING , De Amerikaansche stormvoorspellingen.9 Een redeneerend paard . .De ontdekker der Mars-satellieten . .• 139.. 142156157158Dr. A. T. REITSMA , Een waterval van den eersten rang in Britsch-Guyana. 159Dr. HUGO DE VRIES , Over het inmaken van groenten en vruchten. 161, 193Dr. F. W. KRECKE , De struisvogels in Zuid -Afrika .P. F. SIJTHOFF JZN. , Een zachtaardige pauw.182191 , 390VI INHOUD.9R. E. DE HAAN , De goudvelden van AustraliëDr. P. HARTING , De heliostaat in den oorlog ." Eene nieuwe uitvinding van EdisonR. E. DE HAAN, De broodbakker van Thurso .Bladz.• 210, 237219• 220221• • · 225• 235• 235Mr. J. A. VAN EIJK , Over den rhé- elektrometer van M. Melsens.Dr. P. HARTING , Eene voorgestelde vivisectieDe honigbij in Nieuw-Holland .Dr. B. VAN DER MEULEN , Een bladzijde uit de geschiedenis van devormveranderingen onzer aarde ..... · • 248Dr. G. H. LEIGNES BAKHOVEN , Koolzure kalk in en op de aarde . . 257Dr. P. HARTING , De verwoesting in Noord- Amerika aangericht door sprinkhanenDr. D. LUBACH , Visioenen .Dr. T. WINKLER , Ehrenberg geschetst door Edmond PerrierF. C. K. Czn. , Iets over het vangen van dieren met dierenDr. P. HARTING , Snelheid van zeer sterke geluidstrillingen .Melkkeuring door het Mikroskoop · •·282.. 284• 289 , 321305314· 315?Zwaluwen en spreeuwen . 316Een kat rattenmoeder • · 318 "Ouderdom der Kalifornische reuzenboomen. • 3189 Hoe snel de telegraaf werkt .Oude plataan.Dr. PAUL HARTING , De huiskat. Eerste gedeelteDr. P HARTING , Een kanoe uit het paalbouw- tijdperk• 319320341· • 350" Een nieuw nuttig insekt. · 350Een telegrafische vuurtoren • 351" Een vleescheiende gans.352F. M. JAEGER , De ontwikkeling der mechanische warmtetheorie en haarinvloed op de beschouwing der natuur .W. M. LOGEMAN , Edison's elektromotograaf .Dr. PAUL HARTING , Madera en maderawijnDr. P. HARTING , Een reuzenvijgeboom .353· 384· 391• 392INHOUD VAN HET WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.Bladz .1· 2· ·Sterrekunde,Een nieuwe krater op de maan.De zoneklips van 29 Juli 1878De nieuwe ster in de Zwaan .·Veranderingen in de groep der Plejaden .Astronomisch museum .Waarnemen van sterren bij dagNieuwe kaart van Mars ..Oorsprong der meteorieten •Zichtbaarheid der Corona bij vol licht .917253333• 65• 89ScintillometerMeteorologie .IJzel op den 22en en 23eu Januari van dit jaarZuiderlicht ..•Het vroeger en hedendaagsch klimaat van de landen aan de Middellandsche Zee •Natuurkunde .Het zonwerktuig van Mouchot .Uitzetting van bismuth bij het vast worden .Edison's tasimeter.Eigendommelijke lichtverschijnsels bij onweder .243• 60953449VIII INHOUD VAN HET WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.Bladz.Eene subjectieve waarneming van warmte •Optische eigenschappen van lijm , gom en dextrine in platenWrijvingstonen. .Hooren met twee ooren . .Dunne goudlaag .Invloed der gloeihitte op water in nauwe glasruimten.Temperaturen van vlammen.Een volumenhygrometer .10• 1111• 1117• 17· 18• 19Elektrische photometerEen verbetering aan den telephoon ..19· 202025Uitzetting van eene leidsche flesch bij de lading.Warmtestraling van verschillende stoffen op dezelfde temperatuur .Over de baan der moleculen en de verlichting der lijnen van moleculairedrukking • .Het "wellen" van metalen op lage temperatuurSamendrukbaarheid der gassenElektriciteitsontwikkeling bij aanraking van metalen en vloeistoffen .Eene tangentenboussole voor sterke stroomen.Onderlinge afstand der moleculen in water.Verbetering der Leclanché- elementen .•Oorzaak van het afnemen der luchttemperatuur met de hoogteNieuw prisma voor de spectraal- analyseRegulator voor elektrische bewegingswerktuigenKwikbiïodied . . .Voortplanting van het geluid in bewogen lucht.26• 26• 26• • 272727• 3334• 34• 34• 4141Nieuwste bepalingen aangaande grootte en aantal der moleculen van gassen. 42Dauw en ijzel . .•42• • 4349De elektrische visschen onderzocht met behulp van den telephoon.Helderheid der spectra van gloeiende gassen .Optische eigenschappen van glas , dat aan sterke inductie is onderworpen. 49Regelaars voor den elektrischen stroom..Elektrische teller voor omwentelingen en heen- en wedergangen.Nieuwe elektrische brander . . .Het lichten der gassen door elektrische ontladingen .Voortplantingssnelheid van het geluid .Verlenging der geleiders door elektrischen stroomGekleurde elektrische vonken ••. 50• • 515157•6555%58INHOUD VAN HET WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD . IXBladz.Ontdekking van mijngas, nog vóór het in gevaarlijke hoeveelheid voorhanden is . 58Elektrisch licht door thermo- elektriciteit .Magnetische werking van een bewogen geëlektriseerd lichaam .Ultraviolet gedeelte van het lichtspectrumSoortelijke warmte van water.Thermomagnetische motor .Polarisatiebatterijen•Temperaturen in den elektrischen lichtboog.•Inductiebalans en audiometer .Lambrigot's sprekende reepjesThermobarometer van Hans en Hermary . •59• 66666667• 67• • 676773• • 73• • • 7481• 81. 82• • 838990. 90Thermische trillingsamplitude en verandering van agregatietoestand .Photographieën van gearticuleerde geluidstrillingen.Demonstratie-telephonen. .Uitzetting der leidsche flesschen bij de lading .• •Het arbeidsvermogen van de vrije oppervlakten eener vloeistofKoolgas in mijnen. . ·Mechanisch æquivalent der warmte .De wet van Stokes . .Invloed van beweging van geluid- en lichtbronnen op de daarvan waargenomen toonhoogte of kleur . ·Temperatuur der koolspitsen bij het elektrisch licht .Overbrenging van arbeidsvermogen door den elektrischen stroom91• • 91• • 91Scheikunde .Peroxyde van hydrogenium in den dampkring. •Verhouding van kaliumpermanganaat tot sommige gassenNieuwe eenvoudige methode om zilver te ontdekken .De chemische elementen . •De elementen niet enkelvoudigAlkoholische fermenten in de lucht.Gisting.Kunstmatige hydrophaan •Arcenicum in zwavel- waterstofVeranderlijkheid der verhouding van N. en O. in dampkringslucht .• •412· 1228• 2835• 355159X INHOUD VAN HET WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.Bladz.Scandium , een nieuw element " 60Aard der zoogenaamde dierlijke amylum-lichaampjesKoolzuurgehalte der dampkringslucht.• 60. 68Verandering van amylum en glucose in koud water .Nieuwe verbindingen van den ammoniak.Kunstmatig atropine..•Dissociatie van het chloor bij hooge temperatuurNorwegium686892• • • 9293Plantkunde.Micrococcus , Bacterium , Spirillum , Vibrio . .Verhouding der spleetopeningen der bladeren tot hunne uitwaseming .Verschillend gekleurd licht in zijn invloed op het plantenleven .Planten , geconserveerd in zout waterSoort van licht , vereischt voor groeiende plantenHygrocrocis arsenicus.ApogamieUitwerkselen der maté• •Rhizopoden in een appelboom .Hoeveelheid suiker in den nectar der bloemen .Lichenes geen samengestelde wezens ·Rusttoestanden van Vaucheria germinata .Invloed der luchtelektriciteit op het plantenleven·5• · 12• 1313• 2228• 3645. 464653• 53. 70Weerstand van zekere organische kiemen aan eene temperatuur van 100 '. 74Dierkunde .Pseudo- elektrische organenKunstmatige oesters .Dubbelmonster van Zeesterren .Violette oesters .De komeetvorm der Asteriën .Het gebrom der vliegende insekten .Voortplanting der bijen . •77788• • 1415INHOUD VAN HET WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. XIBladz.Zenuwstelsel der Cestoden 16Eozoön.Het stemorgaan der Cigalen •Stemorgaan bij Scorpioenen .· 16· 2324Houding van Trilobieten en van Limulus.Oudste fossiel zoogdier in Amerika.Zwemblaas. ·Uitwerking der netelorganen der Milleporen op de tong.Een mensch door een Octopus gedood..Zoologische bepaling van fossiele runderbeenderenHet brommen van vliegende insekten.Bewaring van infusoriën , fijne algen enz.Het verschijnen van nieuwe diervormen.•·Hoe men Axolotls ten allen tijde tot het leggen van eieren brengt.Aanpassingsvermogen der larven van Salamandra atra .Over mieren. •Ontwikkeling der lintwormenSlangenvergift . . .De Saiga-antilope in Frankrijk gedurende het rendier- tijdperk.Nieuwe Dinosauriërs.24• 30· 30303030373738. 3939474748• 5354Kleurveranderingen bij schaaldieren . 54Kweeking van honigbijen op Java . · • 55Haemocyanine , een nieuwe stof in het bloed van Octopus vulgaris .Parasitische Copepoden .• 5555Invloed van verschillend gekleurd licht op de ontwikkeling en groei van dieren. 64Reukorgaan der insekten ...Chorda dorsalis van Amphioxus.Ademhaling van Amia•Werking der strychninezouten op buikpootige weekdieren.Gedaanteverwisseling der Spaansche vlieg.Trichinose bij een NijlpaardEene groene Planaria .•Fossiele insekten in Noord- AmerikaRhinoderma DarwiniïFossiele herten •Maagsap der visschen.Nieuw fossiel reptiel. •• .·• · 71• 7172• 75• • 7677777778787879XII INHOUD VAN HET WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.Bladz.LingulaSegmentaalorgaan bij Bryozoën .Zoologisch station op de Schotsche kust .Diepzee- Siphonophoren. .Ontwikkeling der lintwormen .Labyrinthodon. . .Hoe de vlinders uit hun cocon komenProtandrie bij parasitisch levende IsopodenKunstmatige kreeften- teelt7980€ 85868686. 8787• . 88Bloed van kreeften 96Aardkunde.Nabootsing van de plooiing der aardlagen .Ouderdom van den ouden rooden zandsteenVaren in het silurisch stelsel . .Verhouding van zee en land •Protophasen ..ElasmotheriumMiocene floraEozoön canadense .Pélé's haarAard van den steenkool. •5• 203645515269939494Physiologie .Toestand van de pupil gedurende den slaap . 6Invloed van de doorsnijding der secretiezenuwen op de zweetklieren en despeekselklieren .14Spectroskopische bepalingen van het zuurstofverbruik bij levende menschen. 29Veranderingen in het netvlies door het licht. 52Reusachtige Isopode . .60Histologie en physiologie van het zenuwstelsel der CrustaceënSpijsvertering bij de Cephalopoden.61. 63Niet-prikkelbaarheid van de grauwe zelfstandigheid van den cortex cerebri . 63INHOUD VAN HET WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD. XIIIAnthropologie .Bladz.De wijsheidskies bij den mensch . 21Osteologie der Atjinezen 22Australiërs . 48Spelen in Polynesië en Amerika . 56Voorhistorische en hedendaagsche bewerking van vuursteen in Oost- Anglia. 83De Japansche Kjökken- möddinger. 96Mineralogie.Insluiting van vloeistoffen in topazenHet verondersteld gedegen ijzer in GroenlandGroote topaas .44• 6995Palaeontologie .Was de Ichthyosaurus levendbarend?Verscheidenheden .Desinfecteerende werking des bodems. .Smeltkroezen voor hooge temperaturenGalvanoplastiek van ijzer .Insekten als voedsel.8531. 4040."40LIJST DER AFBEELDINGEN.STEENDRUKPLATEN .Guilielmus Jacobus ' s Gravesande .Glazen kolfje. ·"Harmonik Engine"PhonometerVogellijm op een perentak.tegenover den titel .HOUTSNEDEN .Bladz. 2658» 59«100Bremraap op een wortel van thym groeiende. •» 101Wargaren op luzerne woekerend. .» 102Een stukje van Cuscuta met hare voedsterplant .102Afgesnoerde knopjes van Peronospora infestansEen stukje van een aardappelblad , waarin een schimmel woekert .Een stuk van Fucus vesiculosus» 104•» 104107Een wier uit draden van groene cellen bestaande •» 108Een korstmos 129IJslandsche mos 130Dwarse doorsnede van een korstmos«130Endocarpon pusillum , vijfmaal vergroot .Doorsnede van een apothecium van Endocarpon pusillum.Kiemende spore van Physcia parietina .•Een gedeelte van het apothecium van Endocarpon pusillum ster132» 133134ker vergroot.> 134LIJST DER AFBEELDINGEN. XTTwee kiemende sporen van Endocarpon pusillum.Twee afgestorven sporen van Endocarpon pusillum.Broedkamer der struisvogeleieren .Het verbreken van het ei .•Over den Rhé- Elektrometer .Erwtensteen gevormd uit aragoniet.Verschillende vormen van HolothuriënKalklichaampjes van verschillende Alcyonariën.Rotalia Veneta , van het strand der ZuiderzeeForaminiferen uit het krijt .Nummuliten uit de PyreneeënRhombische kristallenAragoniet in den vorm van koraal.Stralige kalkspaat in stalactietvormEdison's Elektromotograaf •·•• ·.Bladz. 135135188«• 189Fig. 1 2262273 > 228» 4«232263264> 265«266> 266268•«275>> 277» 279«384387Fig. 1» 2

VORMVERANDERING DER STOF.DOORDr. J. E. ENKLAAR."Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeeren ," is een woord voldiepen zin. De mensch heeft de stof van zijn lichaam slechts van deaarde ter leen; hij moet ze na een wijle teruggeven , opdat de natuurze voor andere doeleinden gebruike. Doch niet slechts ' s menschenlichaam , elke vorm , waaronder de stof ons verschijnt , is onbestendigvan duur. De stof zelve wordt nimmer vernietigd , doch haar verschijningsvormen zijn oneindig in aantal en gaan , na een kortstondigbestaan , spoorloos aan ons voorbij. Doch uit het oude , dat heengaat ,ontwikkelt zich het jonge , getooid met de frissche schoonheid der jeugd.Het sterven zelf is slechts het voorspel van een nieuw leven; het oplossen eener verbinding is te gelijk het ontstaan eener andere.Ik wensch in dit opstel de aandacht op de groote beteekenisdezer denkbeelden te vestigen en de overtuiging te wekken , dat zijdoor de waarneming van het wezen en den samenhang der natuurverschijnselen worden verkregen.Het is een niet opwekkend , doch niettemin onloochenbaar verschijnsel , dat de meeste menschen dagelijks zooveel woorden gebruiken,waarvan zij de beteekenis niet kennen. Toch wordt het gebruik nietversmaad; groote en schoonklinkende woorden kunnen zoo voortreffelijk armoede aan gedachten bedekken , ja die zelfs in schijnbarenrijkdom verkeeren ."12 VORMVERANDERING DER STOF.$Wie denkt hierbij niet aan het geestige woord , dat GOETHE aanMEPHISTOPHELES in den mond legt:"Denn eben wo Begriffe fehlen ,Da stellt ein Wort zur rechten Zeit sich ein.Mit Worten läszt sich trefflich streiten ,Mit Worten ein System bereiten ,An Worte läszt sich trefflich glauben ,Von einem Wort läszt sich kein Jota rauben. "Opdat dit ook van ons niet gelde , willen wij allereerst het denkbeeld in het licht stellen , dat door de woorden "vormverandering derstof" wordt uitgedrukt. Waarneming en redeneering zullen ons , naarwij hopen , te dezen opzichte de onmisbare klaarheid verschaffen.Alle lichamen om ons heen zijn in een toestand van voortdurendeverandering. Zij zijn nu eens in rust, dan weder in beweging; warmteen koude , vochtigheid en droogte zijn woorden, die den toestand aanduiden , waarin hetzelfde lichaam achtereenvolgens verkeert. Doch dezeverschijnselen laten het wezen des lichaams ongedeerd. De stof , waaruit het bestaat , blijft in haar soort en samenstelling dezelfde. Van eenvormverandering der stof kan hier dus in ' t minst niet worden gesproken. Ieder toch herkent water voor wat het is , hetzij het zich bijeen riviermond langzaam zeewaarts beweegt , hetzij het , nabij zijnenoorsprong op het gebergte , met woeste vaart bruisend van een rotswand nederstort , of door een windhoos in dwarrelende beweging wordtopgeheven. En wij spreken immers evenzeer van water , wanneer onzehand in die vloeistof gedompeld , ons de gewaarwording van sterkekoude , als wanneer zij onder die omstandigheden ons een aangenamewarmte doet gevoelen.Ook de fijne verdeeling der stof, door mechanische krachten veroorzaakt , is geenszins van ingrijpenden aard. Er kan immers geen twijfelbestaan , of de splinters van een boomstam al of niet hout zijn enof een steen , door den hamer verbrijzeld , al of niet in steengruis zichoplost.Er zijn echter verschijnselen , die wij met meer recht een vormverandering der stof konden noemen. Het vloeibare water verandert doorde koude van den winter in het vaste kristallijne ijs en door den invloed der warmte wordt het omgezet in den gasvormigen stoom . Welkeen verandering in eigenschappen! Het ijs , vast als metaal , draagtVORMVERANDERING DER STOF. 3zware lasten , en moge het al buigen en kraken , zijn veerkracht behoedt het voor breken. Het bewegelijke water daarentegen scheurt bijde geringste drukking vaneen, doch elke scheur of opening heeft slechtseen oogenblikkelijk bestaan. Nauwelijks is de scheiding geschied , ofde deeltjes vloeien weer samen tot een dicht aaneengesloten geheel.Nog grooter zijn de verschillen die zich vertoonen , als het water isomgezet in den machtigen stoom. De spankracht , die het thans bezit ,drijft de assen en raderen der ijzeren machines in ' t rond en verrichteen arbeid, dien duizenden menschen te zamen dikwijls te vergeefs zouden beproeven te leveren.Hier is ongetwijfeld een groote verandering geschied , doch de aarden het wezen der stof is weder onveranderd gebleven. Water blijft uitdezelfde stof bestaan , hetzij het zich in den vorm van vloeistof of indien van ijs of van stoom moge bevinden. Zonder ophouden kan menhetzelfde water , door afkoeling en verwarming , achtereenvolgens ijsen damp doen worden en weder terugbrengen in den vloeibaren staat.Doch geheel anders zijn de verschijnselen, die door scheikundige krachten bewerkt worden. Door scheiding en verbinding der grondstoffen ,door een andere rangschikking der deeltjes worden dan bestaande lichamen vernietigd en andere geheel nieuwe in eindelooze verscheidenheidgevormd. Hier hebben wij inderdaad een wisseling der vormen, waaronder de stof ons verschijnt.Laten wij dan door de beschouwing van eenige der bovengenoemdeverschijnselen een juist denkbeeld van de vormverandering der stoftrachten te verkrijgen.Als wij een stuk houtskool in een open porceleinen kroes aan dewarmte eener gasvlam blootstellen , begint het weldra te gloeien envoortdurend in grootte af te nemen. Zetten wij de verhitting lang genoeg voort , dan houden wij ten slotte in de kroes niets over dan eenweinig asch. Had de houtskool uit zuivere koolstof bestaan , wij zoudenook van het overblijven van asch niets bemerkt hebben , zoodat wijdeze bij onze redeneering buiten rekening kunnen laten. De koolstofschijnt dus bij verhitting eenvoudig te verdwijnen. Richten wij de proefechter op de volgende wijze in , dan blijkt het , dat deze opvatting onjuist is. De houtskool wordt in een wijde uit moeilijk smeltbaar glasvervaardigde buis gebracht , die aan weerszijde door kurken geslotenwordt. Wij doorboren dan deze kurken en steken er nauwe glazen buizen in , waarvan de eene naar een gashouder leidt die zuurstofgas bevat,4 VORMVERANDERING DER STOF.de andere uitkomt op den bodem van een wijd cilinderglas , dat vanboven open is. Zetten wij dan de wijde buis door middel van een klemschroef in den horizontalen stand vast, dan is onze toestel in gereedheid gebracht. Laatstgenoemde buis , die de houtskool bevat, wordt nuverwarmd, terwijl wij er uit den gashouder een matigen stroom zuurstof door laten strijken . Weldra begint de houtskool zoodanig te gloeien,dat zij een helder wit licht verspreidt en spoedig is zij , evenals bij devoorafgaande proef in de kroes het geval was , op een weinig asch nageheel verdwenen. Onderzoeken wij nu den inhoud van het cilinderglas ,waarin het door de buis stroomend gas zich verzameld heeft , dan blijktdit een gas te zijn , dat noch lucht noch zuurstofgas is (als althansde zuurstofstroom goed is geregeld) . Immers , als wij een brandend kaarsjena de proef in het cilinderglas laten nederdalen , wordt het aanstonds.uitgedoofd en wij weten , dat lucht de verbranding onderhoudt. Schudden wij den inhoud van het glas met een weinig kalkwater , dan wordtdeze vloeistof melkachtig wit , terwijl kalkwater door de aanraking metzuivere lucht of zuurstof zijn helderheid niet verliest. Het gas , na deproef in het cilinderglas aanwezig , draagt den naam van koolzuur; hetis volkomen doorzichtig en in vergelijking met lucht zeer zwaar. Wijkennen het allen , zij ' t ook niet onder dien naam; want dat , hetwelkuit spuitwater opborrelt en het bier doet schuimen , is hetzelfde.De opvatting der verschijnselen , die wij te voorschijn riepen , ligtvoor de hand. Gedurende de proefneming verdwenen koolstof en zuurstof en gelijktijdig vertoonde zich koolzuur. Het laatste moet dus uitde beide eersten ontstaan zijn . En inderdaad is dit het geval geweest.Door het tot stand komen eener scheikundige vereeniging van koolstofen zuurstof is koolzuur geboren.Omgekeerd kan men uit koolzuur weder koolstof en zuurstof latenontstaan , zoodat wij moeten aannemen , dat laatstgenoemde stoffennog in het koolzuur aanwezig zijn , al kunnen wij door geen onzer zintuigen haar aanwezigheid in dit gas bespeuren . De scheikundige vereeniging is zoo innig , dat elke stof, die er aan deelneemt , ten eenemale haar individualiteit verliest . Het dagelijksch leven leert onsallerlei soorten van vereeniging kennen , doch geen van deze is metde scheikundige vergelijkbaar , omdat bij ecrstgenoemden de samenstellende deelen steeds afzonderlijk waarneembaar blijven. Vandaar, dat bijleeken in de scheikunde zelden een zuiver begrip van scheikundigevereeniging wordt aangetroffen en het zelfs bij de beoefenaars dierVORMVERANDERING DER STOF. 5دمwetenschap zich eerst langzaam in al zijn scherpte en zuiverheidontwikkelt.Op het gebied der scheikundige verschijnselen hebben wij dus gevonden hetgeen boven een vormverandering der stof werd genoemd.Koolzuur , wij zagen het immers , is slechts een andere vorm , waaronder koolstof en zuurstof ons verschijnen kan.Laat men door een mengsel van twee doorzichtige gassen, waterstofen zuurstof, een electrische vonk gaan , dan verneemt men een heftigen kn al en de gassen zijn in waterdamp veranderd. Omgekeerdkan men water weder in beide gassoorten scheiden. Wederom een gelijksoortige vormverandering der stof. Uit het bekende ijzerroest wordtin de ijzersmelterijen en hoogovens door een scheikundig proces ijzerafgescheiden.Nu wij weten , dat dezelfde stof ons onder velerlei vormen verschijnen kan , zullen wij niet zoo licht aan haar vernietiging gelooven , almoge een oppervlakkige waarneming der verschijnselen dit denkbeeldin ons doen opkomen . Als wij een brandende kaars in lengte allengszien verminderen, als wij van den brandenden turf in onze kachels weldra niets meer dan een weinig asch kunnen vinden , dan moeten wijbedenken , dat voor onze oogen een vormverandering van het vet ofde was en van den turf heeft plaats gevonden. De onzichtbare dampenen gassen , die uit de kaarsvlam opstegen , en de rook in den schoorsteen zijn de nieuwe vormen , die het vet of de was en de turf hebben aangenomen.Telkens als stoffen verdwijnen , komen er nieuwe te voorschijn . Ende laatsten worden uit dezelfde grondstoffen gevormd , waaruit de eersten bestonden. Een andere wijze van verbinden , andere verhoudingen ,een andere rangschikking der deeltjes hierbij heeft zich de veranderingbepaald. En ziet , het is alsof een nieuwe stof geboren is, die met devoorafgaande niet het minste gemeen heeft. Slechts van vernietiging enschepping schijnen deze verschijnselen te spreken. Het onderzoek vaneeuwen was noodig , om den band te vinden , die beide zoo nauw metelkander verbindt. Vele wetenschappelijke mannen hebben hunne krachtenaan dit onderzoek gewijd, doch niemand verspreidde te dezen opzichte eenhelderder licht dan de fransche scheikundige , de beroemde LAVOISIER ,die in het laatst der vorige eeuw onder de moordbijl van het Schrikbewind viel. Hij leerde door een reeks van voor zijn tijd hoogst merkwaardige proeven , dat niet slechts elke verbinding der stof , die ver-6 VORMVERANDERING DER STOF.dwijnt, het aanzijn geeft aan een nieuwe , maar dat de gewichtshoeveelheid der nieuw gevormde stoffen juist aan die der ontbondene gelijk is .Verkondigden reeds de wijsgeeren der oudheid , dat de stof nooit werdvernietigd en dat alles , wat nieuw scheen te worden , slechts een verandering was van het oude , dat bestond , dit resultaat der bespiegeling werd eerst toen door de ongeloovige wetenschap als een onwrikbarewaarheid gestempeld. Eerst nu verloor men het recht , om het metwantrouwen en ongeloof te bejegenen. Op het gebied der stof warenschepping en vernietiging voortaan zinledige woorden.Hoewel wij de wet der stofwisseling reeds in algemeenen vorm uitspraken , wij zagen haar werking nog slechts op het gebied der zuiverscheikundige krachten. Wij onderstelden dus reeds , dat haar geldigheid niet tot dit gebied is beperkt. En inderdaad is het niet moeilijkzich te overtuigen , dat dit werkelijk zoo is. Ik behoef mijne lezers tedien einde slechts te wijzen op de verschijnselen, die, onder den invloedvan scheikundige krachten en van het geheimzinnige leven , in hetlichaam van planten en van dieren plaats vinden. Onder den naam van"stofwisseling" zijn deze zelfs den oningewijde bekend.Het menschelijk lichaam schijnt , zoolang de levensvonk gloort , betrekkelijk standvastig en slechts met de jaren veranderend . En tochkan met het oog op de stoffelijke samenstelling met recht worden gezegd: " de mensch van heden is die van gisteren niet meer." Elkeademtocht , elke beweging , ja zelfs elke gedachte wordt met een weinig stof van ons lichaam betaald , die ons onder verschillende vormenverlaat. Wij weten allen , dat wij , op straffe van stikken , telkens onzelongen met versche lucht moeten vullen en de oude er uit moetenverwijderen. De uitgeademde lucht bestaat voor een groot gedeelteuit koolzuur en waterdamp. Het eerste , om ons slechts hierbij te bepalen , kennen wij als een vorm van de koolstof. Wij kunnen zeimmers verkrijgen door koolstof te verbranden , d. i . door deze zichscheikundig met zuurstof te laten verbinden. In de onzichtbare uitgeademde lucht bevindt zich dus de in vrijen toestand vaste koolstof.De zuurstof daarin ontvingen wij bij de inademing uit de lucht; maarvan waar is de koolstof gekomen?Die koolstof maakte nog kort te voren een bestanddeel uit van onsbloed , of wellicht van een spier of een zenuw. Wij kunnen de merkwaardige verschijnselen , die een goed deel uitmaken van ' t geen menleven noemt , niet beter beschrijven , dan door het lichaam met eenVORMVERANDERING DER STOF. 7stoommachine te vergelijken. Het stoomwerktuig is een reusachtigearbeider , een echte automaat , die zielloos, maar toch met de grootstedoelmatigheid en orde , met zijn ijzeren armen en vingers allerlei soorten van arbeid verricht. Het put water uit de mijnschacht , perst olieuit de zaden en spint uit de taaie vezels der vlasplant het sierlijkelijnwaad. Het verricht te gelijk den arbeid der mannen en het fijnekunstige werk, dat in oude tijden de snelle vingeren van eene PENELOPEtot eere verstrekte. De stoomreus werkt ten allen tijde bereidwilligten bate der menschen , als slechts één voorwaarde met de grootstenauwgezetheid vervuld wordt, als hij slechts in voldoende mate gevoedwordt. Het voedsel is de eenige bron zijner kracht , zonder hetwelk hijniet het minste vermag. Het ligt daar in zijn nabijheid opgestapeld inden vorm van zwarte glimmende steenkolen. Voortdurend worden grootemassa's er van in den wijd geopenden muil van den ijzeren werkmangeworpen , of, zooals de prozaïsche wereld het uitdrukt , neergelegdop het rooster van den verterenden vuurhaard. En als de reus onderwijl door inademing een massa lucht langs denzelfden weg naar binnen doet gaan , dan zegt men , dat door den trek van den schoorsteeneen krachtige luchtstroom door de staven van het rooster blaast.Met knetterend geluid verbranden de kolen in een verterenden gloed ,en de ontzaggelijke warmte , die aldus wordt voortgebracht , wordt opgenomen door het water , de levensvloeistof, die het ijzeren lichaambevat. En het water , dien ten gevolge veranderd in den bewegelijkenstoom , dringt tot veraf zijnde deelen door en brengt er een levenwekkende kracht. Met onweerstaanbaar geweld worden dan de ijzerenarmen bewogen en met onverpoosden ijver wordt de ééne arbeid nade andere volbracht. Worden dan van tijd tot tijd de ledematen vanden ijzeren man nauwkeurig onderzocht , om de stof, die zij door hetschuren en wrijven verloren , door nieuwe te vervangen , dan weigerthij nimmer den arbeid.Ook het lichaam van den mensch is een machine , voor een goeddeel uit vleesch en beenderen bestaande. Ook dit werktuig is warm enverricht voortdurend arbeid , en bij dien arbeid slijten de bewegendedeelen aanmerkelijk. Zoo min als de ijzeren machine zonder steenkolen iets kan verrichten , evenmin kan de mensch leven en werken zonder voedsel. Wat de kolen zijn voor het werktuig van den stoom, datis het voedsel voor het lichaam des menschen. Het is de bron van zijnwarmte en daardoor van zijn arbeidsvermogen. Verwijder de kolen van8 VORMVERANDERING DER STOF.den haard en de beweging van het werktuig houdt op; onthoud denmensch het voedsel en de armen hangen weldra slap en machteloos terneer. De overeenkomst gaat verder. Belet de lucht den toegang tot hetrooster van den vuurhaard , de gloed der kolen dooft en stilstand iseveneens het gevolg. Belemmer de ademhaling bij den mensch en devonk des levens en daarmede het vermogen voor den arbeid zijn in eenoogwenk verdwenen.In het menschelijk lichaam wordt het voedsel , na in vorm meer ofminder te zijn veranderd , langzaam door verbranding verteerd , gelijkde steenkolen op den haard van de stoommachine. Hier zoowel alsdaar wordt door de samenwerking van voedsel en lucht de kracht geboren , die het werktuig tot het verrichten van arbeid in staat stelt.Voor hoevele gevolgtrekkingen ware deze vergelijking nog vatbaar!Voor hoeveel vragen wijst zij den weg ter beantwoording aan! Waarommoet zelfs een volwassen mensch , die niet meer toeneemt in gewicht,voortdurend voedsel gebruiken? Welk voedsel is in ' t algemeen , welkin bijzondere omstandigheden het beste? Het is toch niet onverschilligof een stoommachine met hout of met steenkool gestookt wordt? Wijlaten echter al deze vragen rusten , omdat zij ons op zijpaden zouden voedie niet uitkomen op het doel , dat wij met dit opstel willen bereiken.De vergelijking heeft ons voldoende diensten bewezen , als zij ons begrip van stofwisseling heeft verhelderd , als zij onze oogen heeft geopend voor die merkwaardige vormveranderingen , die de stof in hetdierlijk lichaam ondergaat en ons overtuigd heeft , dat de verschijnselen , door den naam van stofwisseling aangeduid , geen toevallige omstandigheden maar het wezen des levens uitmaken.ren ,Werpen wij dan nog een laatsten blik op de vormveranderingen vanhet voedsel. De steenkolen veranderen door de verbranding in de asch,die achterblijft op den haard , en in de gassen en dampen , die door denschoorsteen ontwijken . Het voedsel , allereerst omgezet in bloed , verandert vervolgens voor een deel in spieren, zenuwen en andere deelen deslichaams. Welk een belangwekkende kringloop der stof, waarvan iederonzer de uitkomsten kent , doch waarbij zoo weinigen een oogenblikhunne aandacht bepalen! Men vindt het eenvoudig , natuurlijk , omdathet dagelijks geschiedt. Het rund in de weide vervormt het gras inmassa's vleesch en vet; de melk , die het afscheidt , heeft het samengesteld uit de bestanddeelen, die het als gras heeft ontvangen. En datbloed , dat vleesch , die zenuwen , dat vet zijn slechts voor een wijlVORMVERANDERING DER STOF. 9het eigendom van het dier , dat ze bezit. Slechts voor een korte pooskan de stof die samengestelde en schoone vormen behouden. Gelijk desteenkolen op den haard van de stoommachine , zoo worden ook hetbloed en de vaste deelen des lichaams weldra door verbranding verteerd.Het leven heeft behoefte aan warmte en arbeidskracht. Het bloed , doorde longen voortdurend van versche lucht voorzien , dringt , door denhartslag gedreven , in alle deelen des lichaams door. Het bloed zelf ende vaste deelen, aldus doordrongen van lucht , worden langzaam dochzeker verbrand. Wel is waar ontstaan er in het binnenste van het lichaamgeen vlammen , gelijk op den haard van het stoomwerktuig worden gezien , doch desniettemin is er verbranding. Zij gelijkt zeer op de vertering , die ijzer ondergaat, als het aan den invloed van den vochtigen dampkring is blootgesteld. Maar verbranding is geen vernietiging. De verbrandesteenkolen ontwijken als damp uit den schoorsteen van de machine. Deverbrande lichaamsdeelen ontwijken bij de uitademing door neus en mond,de schoorsteenen der machine , welke wij ons lichaam noemen.Nog voor korten tijd kon men op wetenschappelijke gronden beweren,dat langs dien weg ons lichaam gemiddeld in zeven jaren geheel , door uitademing als anderszins, in andere vormen aan de buitenwereld werd teruggegeven en onderwijl door een geheel nieuw was vervangen. Thans weetmen , dat hiervoor veel langer tijd wordt vereischt en dat de warmteen kracht slechts voor 1 % uit de verbranding der vaste deelen voortspruiten. De uitkomst blijft hierdoor echter dezelfde. Na een zeker aantaljaren is in ons lichaam geen enkel stofdeeltje meer , dat het vóór dientijd bevatte. En wie zal bepalen , waar zich dan de stoffen bevinden ,die nog kort te voren ons lichaam samenstelden? Wij hebben de stofslechts ter leen en ruilen ze , na een kort gebruik , telkens voor anderein. Aan één lichaam heeft niemand onzer tijdens zijn leven genoeg. Enwie weet hoe vele er door enkelen worden versleten!Men heeft , en niet geheel ten onrechte , uit deze verschijnselen cenwapen gesmeed , om het materialisme te bestrijden . Ons lichaam , zoospreekt men , wordt telkens geheel vernieuwd , doch ons geestelijk bestaan blijft hetzelfde. De grijsaard verkwikt zich nog dikwijls aan defrissche gedachten en herinneringen zijner jeugd , die met schier onverzwakte kracht voortleven in zijn geheugen. En toch is hij , uit een stoffelijk oogpunt beschouwd , in geenen deele meer dezelfde. Als die gedachten en gevoelens aan de stof waren gebonden en voortsproten uithaar werking , dan moesten zij met de stof verdwenen zijn . Nu dit niet10 VORMVERANDERING DER STOF.het geval is , wijzen zij aan , dat de geestelijke verschijnselen , onze gewaarwordingen , gedachten en gevoelens , tot zekere hoogte onafhankelijk zijn van de stoffelijke. Nu ontvangt het oude dualisme met zijntegenstelling van lichaam en geest een niet te verwerpen steun. Of degenoemde gevolgtrekking zich boven elke bedenking verheft , laten wijgeheel in het midden. Al mogen wij op ons pad wel een blik ter zijdewerpen , na een kort oponthoud moet de hoofdweg worden vervolgd.Ook in het plantenrijk is de wet der stofwisseling geldig. Ook deplant is slechts een voorbijgaande vorm. Uit de onzichtbare gassen derlucht en de deelen der aarde bouwt zij haar lichaam op. De grondstoffen , die zij in het koolzuur van den dampkring en in het water ,de kalk , de gips , het salpeter enz. van den grond vindt , maakt zij losvan elkander , om ze door een nieuwe vereeniging tot eiwit , zetmeel ,suiker en celstof te vormen. Een vormverandering niet minder opmerkelijk dan die in het dierlijk lichaam! Uit water en koolzuur, een onzichtbaar gas in de lucht , maakt zij de kristallijne suiker , het vastevoedzame meel en de gladde taaie celstof. Uit de onaanzienlijkste bestanddeelen maakt zij zoowel de vaste vezels , die wij later tot linnenen katoen zullen weven , als de heerlijkste kleuren en geuren , die induizendvoudige schakeering en menging als de poëzie der natuur vreugdeen genot zullen verspreiden .-Bijzonder belangrijk wordt de stofwisseling der plant , als zij in verband met die van het dier wordt beschouwd . Beide kunnen de stoffen der buitenwereld zich slechts toeëigenen en ze voor den bouw vanhun lichaam gebruiken , als zij hun worden aangeboden in een bepaalden vorm. Die vorm is voor beide verschillend. In de cellen , de bewonderenswaardige werkplaatsen van het plantenlichaam , worden zoogenaamde anorganische stoffen water , koolzuur en zouten totorganische zetmeel , eiwit , vet en celstof vervormd. Deze vervorming kan het dier niet tot stand brengen; het kan slechts organische stoffen - en bepaaldelijk eiwit , zetmeel en vet in zijnlichaam verwerken , om naar eisch aan de behoeften van voeding enstofwisseling te voldoen. Geef een dier slechts water , koolzuur enzouten en het zal weldra den hongerdood sterven; verschaf derplant slechts vetten en eiwit en spoedig zal ze verkwijnen . Vandaar een nauwe afhankelijkheid tusschen de plant en het dier. Ontvangt de eerste haar voedsel van lucht en aarde , het dier ontvangtze van de plant en ook van haar alleen. Het laatste heeft behoefte-VORMVERANDERING DER STOF. 11aan zetmeel, eiwit en vet , en deze stoffen worden nergens elders in denatuur gevormd dan in de cellen der plant, die ze uit de bestanddeelenvan lucht en aarde ontstaan doet. Vernietig de planten en gij hebt tevenshet doodvonnis der dieren geteekend. Wel is waar voeden vele dierenzich met andere , die zij verslinden , doch dit is met het gezegde geenszins in strijd . Het vet en eiwit kan op die wijze wel gedurende eenigen tijd van het eene dier overgaan in het andere , doch dit geschiedtniet zonder verlies. De totale hoeveelheid dier stoffen vermindert enhet dier , dat ze zelf niet kan vormen , moet ten slotte aan het plantenrijk een nieuwe bijdrage vragen. Daarmede overeenkomstig leertons de geschiedenis der aarde , dat de dieren zich naast de plantenhebben ontwikkeld. Zien wij ergens het dierenrijk zijn vormen in grooter aantal ontplooien , dan ontwaren wij daarnevens een rijken enweelderigen groei van de kinderen van Flora.Doch niet slechts in hetgeen zij van buiten ontvangen , ookin ' t geenzij teruggeven ligt een schakel , die planten en dieren verbindt. Hetdier neemt , zooals wij weten , zuurstof uit den dampkring op en geeftdaarvoor koolzuur terug. Geschiedt dit in een beperkte ruimte , danwordt de lucht dientengevolge weldra ongeschikt voor het onderhoudvan het dierlijk leven. De groene deelen der plant slorpen , als hetlicht van den dag hen beschijnt, dit koolzuur gretig op. Zij leggen dekoolstof daaruit in haar eigen lichaam als bestanddeel van zetmeelvast en geven de zuurstof , die het bevat , terug. Zoo levert de verontreiniging , die de dampkring door de ademhaling der dieren ondervindt , aan de planten een welkom voedsel en deze gebruiken dit zoo ,dat de lucht in haar oorspronkelijke zuiverheid hersteld wordt. Tochis deze tegenstelling geenszins zoo scherp en volkomen , als zij gewoonlijk wordt voorgesteld . Slechts de groene deelen der plant oefenen onderden invloed van het zonlicht de werking uit , die boven genoemd is.In het nachtelijk duister ademt de geheele plant , evenals het dier ,slechts koolzuur uit en verteert zij zuurstof , en dit geschiedt over dagook in sterke mate door de bloemen.Overzien wij zoo het planten- en dierenrijk met een enkelen blik inverband met elkander , dan kunnen wij de vormverandering der stofreeds over groote afstanden volgen. Wij zien dezelfde stoffen deel uitmaken van de samenstelling der aarde, om dan achtereenvolgens insteeds wisselende gedaante over te gaan in de plant en het dier , omook daar slechts voor een wijl te vertoeven.12 VORMVERANDERING DER STOF.Als wij aan een der millioenen stofdeeltjes onzer aarde eens het woordkonden geven , om ons zelf zijn lotwisselingen te verhalen , wij zouden ,een geschiedenis vernemen , die meer eeuwen omvat , dan een menschenleven seconden telt. Een koolstofdeeltje , thans bevat in een stuk houtskool , dat gereed ligt om als brandstof gebruikt te worden , zou wellicht aldus tot ons spreken:-"Ik ben ouder dan een van u allen , ik bestond reeds in het beginder tijden en zal in eeuwigheid blijven bestaan. Ik ben onsterfelijk.Wat er in de allervroegste tijden met mij gebeurde , is mijn geheugenontgaan , doch zeer goed weet ik , dat ' k in het steenkolentijdperk -millioenen jaren vóórdat mensch of zoogdier op aarde verscheendeel uitmaakte van een krachtige boomvaren. Die boom groeide ineen uitgestrekt varenwoud , waarvan de bodem , oorspronkelijk droog enbegaanbaar , allengs in een drassig moeras werd veranderd . In het woudvielen voortdurend de doode bladeren omlaag en werden begeerig opgezogen door den drassigen bodem. En zoo gebeurde het , dat ook ikop een zekeren dag , met het blad dat mij bevatte , nedertuimelde inhet moeras. Daar in de diepte vond ik een grenzenlooze verwarring.Wortels en bebladerde takken van varens , paardestaart- en wolfsklauwachtige planten lagen daar dicht opeengepakt bij elkander , en ditalles zag er in stede van groen en gaaf , zooals ik het boven gekendhad bruinachtig en vezelig uit. Dit lot trof ook weldra het blad ,waartoe ik behoorde. Telkens zag ik eenige mijner lotgenooten kool- ,stof- , waterstof- en zuurstofdeeltjes, die met mij deelnamen aan de samenstelling van het blad zich met elkander vereenigen en in den vormvan moerasgas en koolzuur door de vochtige massa opborrelen. En zooging het steeds voort en het blad werd steeds bruiner en verloor steedsmeer van zijn samenhang en van zijn vorm. Nieuwe lagen takken enbladeren hoopten zich boven ons op en ten slotte werden wij met deomringende plantendeelen , die eveneens waren vergaan , tot een bruinevezelige massa samengedrukt , die de menschen later den naam vanturf zouden geven. En duizenden jaren gingen over ons heen. Het eenmaal zoo trotsche woud was reeds geheel in het moeras verzonken entot bruine veenstof vervormd , waarin vele stammen loodrecht warengeplant , alsof zij nog leefden en groeiden. Waterstroomen , komendevan de naburige bergen , hadden zijn ondergang vorhaast en allengsbedekten zij ons met dikke lagen slib en steengruis , dat zij haddenlosgespoeld uit de rotsen.--VORMVERANDERING DER STOF. 13"En weder gingen niet slechts duizenden jaren , maar even zooveleeeuwen voorbij . En onderwijl was het veen door scheikundige werkingen de ontzaggelijke drukking der bovenliggende lagen in de harde ,glanzende steenkool veranderd."Zoo had ik , nietig koolstofdeeltje , als bestanddeel van die reusachtige massa's veenstof en later van steenkool, onder voortdurende gedaanteverwisseling eeuwen in den schoot der aarde gerust , toen op eens inmijn nabijheid krachtig werd geklopt en gehamerd. Er werd een mijnaangelegd in de steenkoollaag , waartoe ik behoorde. In groote stukken werd het kostbaar mineraal naar de oppervlakte gebracht en zoomocht ook ik eindelijk weer het daglicht aanschouwen."Niet lang daarna lag ik boven een groot vuur in den oven eenerfabriek. Hoe warmer ik werd , des te meer gevoelde ik neiging , ommet de zuurstofdeeltjes , die mij van alle zijden omringden , een vereeniging aan te gaan. Eindelijk werd de kracht , die mij aandreef, onwederstaanbaar; ik was reeds heftig aan ' t trillen en stootte nu plotseling tegen zulk een zuurstofdeeltje aan. Een groote hoeveelheidwarmte ging door den schok van ons uit , daarna was ' t ons onmogelijk om weer van elkander te scheiden. Wij waren koolzuur geworden en in dien nieuwen vorm steeg ik snel in de lucht naar bovenen was weldra ver verwijderd van de plaats , waar ik als steenkoolvertoefd had."Slechts kort evenwel kon ik mij vrij om de aarde bewegen. Hetkoolzuurdeeltje , dat mij bevatte, kwam op een zonnigen dag, met anderen,dicht bij een boom , en wel in onmiddellijke aanraking met een zijnerbladeren. In die bladeren waren vele openingen , die de menschen huidmondjes noemen , daardoor gingen wij snel naar binnen in een dercellen van ' t blad . Daar vonden wij water en waren weldra genoodzaakt nog meer koolstof- en ook zuurstof- en waterstofdeeltjes op tenemen in onze verbinding , en toen dit geschied was , vormden wij metelkander een klompje zetmeel , dat later weder in een celwandje werdveranderd."Nauwelijks was dit gebeurd , of de boom werd door menschenhanden geveld en voor de bereiding van houtskool bestemd . Toen ik wederde warmte gevoelde , vond ik geen zuurstof, waarmede ik mij konverbinden. De waterstof- en zuurstofdeeltjes , waarmede ik celstof vormde,lieten mij weldra los , om met elkander en met andere zich te vereenigen en ik bleef alleen terug in het stuk houtskool , waarin gij heden14 VORMVERANDERING DER STOF.mij ziet. Verbrandt gij dit , dan stijg ik als koolzuur weder de luchtin, om een gelijksoortigen kringloop wellicht op nieuw te volbrengen. "Een ander deeltje van hetzelfde stuk houtskool had weder eenander lot.Het kwam wellicht uit plantaardige stoffen , die in het steenkolentijdperk onder water in ontbinding verkeerden , als moerasgas in dendampkring. Met den luchtstroom door de vlammen van een brandendwoud gevoerd , werd het tot koolzuur verbrand. Uit den dampkringopgelost door den vallenden regen , vloeide het over een kalkrots , waaruithet een weinig kalk in zijn verbinding opnam. Met een rivier stroomdehet toen naar de zee , waar een begeerige oester het aantrof en alskoolzure kalk , wellicht als een parel , vastlegde in zijn schelp. Na dendood van den oester , had het , op den bodem der zee bedolven onderhet zand , een kort tijdperk van rust.En daarna maar, waar zou het einde zijn , als ik ook maarvan een enkel stofdeeltje de vormveranderingen trachtte te beschrijven ,die het in een betrekkelijk kort tijdsverloop ondergaat! En elk stofdeeltje heeft weer zijn eigen geschiedenis. Een geschiedenis , rijk vaninhoud om de duizendvoudige verscheidenheid van vormen , die zij beschrijft; doch eentonig , omdat zij uit perioden bestaat , waarvan hetbegin telkens op het einde gelijkt , omdat dezelfde gebeurtenis zich duizendmaal op dezelfde wijze herhaalt.De volledige reeks van vormveranderingen van alle stofdeeltjes onzeraarde van het begin der tijden af , dat is de geschiedenis van de wording en de ontwikkeling onzer planeet met al wat in of op haar geleefd heeft of nog leeft , en de toekomst der aarde met hare bewonerszou aan hem bekend zijn, die aan elk stofdeeltje zijn lot kon voorspellen .Elke vorm , dien de materie aanneemt , brengt de kiem zijner ontbinding mede. Vroeg of laat wordt hij opgelost in zijn bestanddeelen.Geldt deze waarheid voor al het bestaande , zij wordt door alles nieteven snel ondervonden. Het weerstandsvermogen tegen ontbinding ,tegen ingrijpende vormverandering is bij verschillende lichamen inhooge mate verschillend.Een haftje leeft slechts één dag , een vlinder eenige weken, een olifanthonderden jaren. Is dan de bepaalde tijdkring voleindigd, dan is het uurvoor een groote gedaantewisseling geslagen. Waarom kan de oude vorm ,die zich toch telkens door de stofwisseling vernieuwde , niet voortdurend blijven bestaan? Wie zal het zeggen? Hier is een raadsel , evenVORMVERANDERING DER STOF. 15ondoorgrondelijk voor de wetenschap onzer dagen , als voor die van deoudste tijden. Sedert de bespiegelingen van den diepzinnigen PLATO enCICERO , zijn wij nog geen schrede tot de oplossing er van genaderd.De wetenschap kan er op wijzen , hoe snel en doelmatig de natuurdeze vormverandering tot stand brengt; maar haar noodzakelijkheidaanwijzen , haar verklaren , dat vraagt men van haar te vergeefs .Een spreeuw , voor ons de gewiekte bode der lente , heeft voorhet laatst het jonge loover begroet. Niet zonder inspanning had hij ,oude van dagen, nog eenmaal het zoele Zuiden verlaten en den langentocht naar het Noorden volbracht. Zijn vroolijke makkers zaten hoogop de daken en in de kruinen der boomen. En als de zon slechts evendoor de wolken kwam gluren en een weinig licht uitgoot over de nogbesneeuwde velden , dan vertolkten zij de taal der zon voor de menschen. "De winter maakt zich gereed voor den aftocht; snel nadert delente , het saizoen van geuren en kleuren , van vroolijkheid en gezang;stompzinnige menschen! men kan ' t u niet aanzien , dat ook gij hetbemerkt. " Dit was steeds het refrein van hun schetterend , opwekkend lied . De lente kwam en de zangers staakten hun lied , omdatde arbeid hen riep. Er werden nesten gebouwd , de gladde eierenwerden zorgvuldig verwarmd en de hongerige jongen verschenen.Wat een prettige vroolijke drukte , wat een opgewekte bedrijvigheid!Onze oude spreeuw zag dit alles schier werkeloos aan. Hij had zijntijd gehad , hij kon niet meer meedoen. Nu eens zat hij stil op den nokvan een dak , alsof hij peinsde over de dagen der jeugd; dan wedergreep hij , als door een oude herinnering bezield, plotseling een strootjeaan en schoof het doelloos onder een vooruitstekende pan. Doch slechtskort duurde dit nuttelooze leven. Weldra ontzonken hem de krachtenen , toen hij nog eenmaal in de lucht wilde stijgen , viel hij neder opeen akker , waarop de klaver reeds bloeide. Daar was het pleit snelbeslecht. De natuur had de stof voor den bepaalden tijd geleend; determijn was verstreken; de stof werd weder opgeëischt voor anderelevensvormen. Onopgemerkt lag daar de doode vogel tusschen de geurige bloemen. Neen , geenszins onopgemerkt! Tal van insecten hebbendoor hun scherpe zintuigen de blijde tijding ontvangen , dat daar ginder stoffen beschikbaar zijn , die zij voor den bouw van hun lichaamkunnen gebruiken. Vliegen van allerlei soort komen brommend naderen strijken neer op den zoo welkomen buit. In het bonte gewemel loopende zwarte , blauwe en als goud glanzende diertjes op het doode lichaam16 VORMVERANDERING DER STOF.dooreen. Elk beijvert zich om de beste plaats voor den eersten aanval te vinden. En telkens , als de wind, de klaverhalmen buigend, denvogel voor een wijle in het neigende groen doet verdwijnen , vliegt degeheele bende brommend en gonzend naar boven, om zich terstond wederneer te laten, als de rust daar beneden hersteld is. Een krachtig brommend geluid als van een groote wesp doet zich hooren; in een oogwenk vallen een aantal donkere kevers op het woelige plekje neder. Degroote bromvlieg schuift nog spoedig een eitje op een plaats , die zijvoor de uitkomende larven geschikt acht; allen verhaasten hun arbeid,want zij hebben het signaal voor een aanval vernomen , die hun allende prooi zal ontrooven. De nieuw aangekomen bespringers zijn nietanders dan de zoo bewonderenswaardige kevers , die als " doodgravers"bekend zijn . Zij steken de zwarte , met oranjekleurige dwarsbanden sierlijk geteekende dekschilden als dakpannen recht in de hoogte en beginnen nauwkeurig den vogel en den grond , waarop hij ligt , te onderzoeken. De uitkomst bevredigt allen; het dier is zooals zij het wenschen ,en de grond is niet te hard en te zwaar voor de bewerking. Zonderdralen begint het kleine gezelschap den arbeid. Op kleine afstanden vanelkander geplaatst , schuiven zij kop en borststuk onder den vogel; debreede , krachtige pooten krabben de aarde, die onder het lijk ligt, naarvoren , waar zij ze tot een ringvormigen aardwal opwerpen. Het doodelichaam zakt langzaam maar gestadig. Van tijd tot tijd komt een dergravers naar boven , om den voortgang van het werk van een anderstandpunt te beschouwen. In een oogwenk ontwaart hij daar de deelen,die niet snel genoeg wegzinken. Hij verdwijnt weer in den bodem , enterstond ziet men juist die deelen sneller zakken dan de andere. Allekrachten hebben zich onmiddellijk daar vereenigd. Zulk een arbeid vordert! Weldra is de vogel dan ook geheel in den grond verdwenen. Eenkleine heuvel wijst nog de plaats , die het tooneel was van zooveelarbeid , doch ook deze is na een korte poos met den grond gelijk gemaakt. De zwaarste arbeid is verricht , doch het doel nog niet bereikt.Niet voor zich zelven toch , maar voor hun nageslacht was al dit werkbestemd. De mannetjes gaan nu heen , de wijfjes blijven . De eerstengaan weer elders als lijkbezorgers dienst doen; de laatsten kruipen inden bodem en begeven zich in het pas begraven dier , waarin zij talvan eieren leggen. Na een verblijf van ruim een vijftal dagen verschijnen zij weer boven in uitgeputten en schier onkenbaren staat. Zijhebben haar bestemming vervuld; de larven , die zich uit de eierenVORMVERANDERING DER STOF. 17zullen ontwikkelen , vinden zich bij haar geboorte door een overvloedvan voedsel omringd. En als later uit dien grond, door de zonnewarmtegekoesterd , tal van jonge krachtige kevers aan de oppervlakte verschijnen , dan is de spreeuw weder opgestaan , uit den doode. Als de vogelPhoenix is hij verjongd uit zijn asch herrezen , doch niet in dezelfdegedaante. In den vorm van schitterende kevers kan hij zich weder opheffen in de blauwe veerkrachtige lucht en de vreugde van ' t korteleven genieten.Ook in het rijk der planten doet de stofwisseling haar rechten gelden. Evenzeer slechts voor een beperkten tijd neemt de stof den vormvan het plantenlichaam aan. Ook daar is de eene vorm veel bestendiger en langer van duur dan de andere. Ook daar zijn de middelen ,waardoor de natuur den overgang tot een andere gedaante bewerkstelligt , in hooge mate merkwaardig. De helder roode klaproos , hetsierlijk onkruid onzer korenvelden , leeft slechts een enkelen zomer. Indien korten tijd moet zij opgroeien uit een korrel zaad , bloeien , vruchtdragen en vergaan. De natuur staat aan de weede een tweetal jarentoe. Het eerste mag zij voor haar zelve , voor haar groei en ontwikkeling besteden; het tweede is voor de jonge plant , die , als kiem inhet zaad verborgen , later de soort zal in stand houden. De eik draagteerst vrucht op 40-jarigen leeftijd en kan onder de gunstigste omstandigheden een ouderdom van 700 jaren bereiken. En de Californischereus , de Wellingtonia gigantea , sterft waarschijnlijk eerst dan , als hij3000 à 4000 jaarkringen volbracht heeft.Daar ginder in het woud staat een eik , een reus zelfs onder zijnbroederen. Fier rijst de gegroefde stam boven de omringende struikenen boomen omhoog , om zich dan op te lossen in een heirleger van knoestige, dicht bebladerde takken, die een beschermend loofdak uitspreidenover den omtrek. De kroon van den boom is een bosch op zich zelve ,en zijn wortelen putten het water uit den oorsprong der heldere woudbron.Een lange reeks tientallen van jaren gingen reeds over zijn kruin.Het geslacht der menschen , dat met hem opwies , was reeds lang opgevolgd door een ander. Overal de grootste verandering , nergens rustof stilstand; slechts hij scheen dezelfde te blijven. Hoeveel had hij zelfreeds beleefd , hoeveel had hij als stille getuige aanschouwd! Nu eenshad de storm zijn wilden aanval gedaan op het woud. Dan had hij detakken der andere boomen zien buigen en wringen , totdat vele derzwakkere broeders plotseling , ontworteld en krakend , ter aarde wer218 VORMVERANDERING DER STOF.den geworpen. Voor hem was er dan nauwelijks strijd . Wel knakte destorm zijn twijgen en ontrukte hem tal van bladeren , maar dit konhem niet deren. Uit zijn rijken voorraad van sappen bracht het vollekrachtige leven het verlorene weldra weer voort. Hoe menigen stillenzomernacht had hij doodstil staan droomen. Als dan het woud zichbaadde in de geurige zomerlucht , als daar boven de sterren flikkerendschenen en het zachte licht der maan de oude stammen der boomenmet vloeiend zilver bekleedde , dan bewoog hij geen enkel blaadje; danstond ook hij te luisteren naar de welluidende tonen des nachtegaals ,den gevederden zanger , die zich het woud heeft verkoren, om de ernstige schoonheid van zulke momenten in melodieën te vertolken.Zulke schoone dagen waren echter zeldzaam; er kwamen gevaren, diejuist den koning der boomen bedreigden , doch de kleinen en zwakkenverschoonden . Na een zoelen zomerschen dag pakten donkere wolkenzich samen en dreven langzaam boven het woud. Een geheimzinnigduister spreidde zich uit over de toppen der boomen en gleed neer langsde rijzige stammen tot op het veerkrachtige mos aan hun voet. De natuur doofde in het donkere floers elke heldere tint , die niet passen zoubij het plechtige schouwspel, dat zij ging voorbereiden. En de wenk dernatuur werd begrepen. Het gegons der insecten verstomde; hier vloogeen troep kraaien zwijgend met snelle wiekslagen naar het dichtst vanhet lommer; ginds trachtte een eekhoorn met vlugge sprongen het veiligenest te bereiken. Weldra was alles tot rust en in angstige spanninghet naderend onweer verbeidend.Op eens schoot een flikkerende schicht door het luchtruim en overgoot het woud met een zee van blauwachtig licht. Spookachtig teekendende boomen hun grillige omtrekken tegen den lichten achtergrond af ,om na een spanne tijds weer weg te duiken in het duister. Nauwelijksis ' t licht gedoofd , of een ratelend , knetterend geluid golft uit de wolknaar omlaag; de dieren des wouds springen in hun schuilhoeken op ,als getroffen door een electrischen schok , en zij trillen nog heftig , alshet geknetter zich oplost in een vol en statig rollen en rommelen. Eenoogenblik rust en daar schittert een licht, oogverblindend, zoo mogelijknog feller dan ' t andere. ' t Is of de hemel geheel in lichtelaaien gloedis ontbrand! Een lichtende slang springt uit de wolk op den top vanden eik , schiet in snelle vaart kronkelend langs den stam naarbeneden en verdwijnt in den vochtigen bodem. De boom kraakt onderde vurige omarming , en heinde en ver spatten de splinters van zijnVORMVERANDERING DER STOF.19houtig lichaam uiteen. Doch onmiddellijk verstomt de forsche kreet vanden woudreus voor een ontzettenden knal van den donder, gelijk de kreunende zucht van den nederstortenden krijgsman zich oplost in de zwaredreunende basstem der kanonnen. De vaste bodem trilt , de dieren deswouds schijnen als met zinneloosheid geslagen . De geheele wereld schijut teverstommen; er bleef slechts een enkele machtige alles doordringende knal.Doch thans was het gevaar ook geweken. Het was of de donderwolkvoor die ééne ontzettende uitbarsting haar laatste kracht had verzameld.Tot regendroppels viel zij uiteen , die kletterend nedervielen op de bladeren der boomen. Een frissche wind stak op en ruischend voer deluchtstroom door de slanke kruinen daarboven.Alles herademde in de frissche veerkrachtige lucht , doch de woudreus was voor altijd verminkt. Het hemelvuur had de dikke schorsvan den stam , zijn beschermend pantser , gespleten en geheele stukkenuit zijn lichaam gescheurd. Zijn kracht was gebroken en zijn ondergang voorbereid.Telkens , als voortaan de regen eentonig klaterend nederviel op hetwoud , besproeide hij rijkelijk zijn wonden. En dit was geen verkwikking. Het water , dat vroeger schadeloos aflicp langs den stam , drongnu steeds dieper door in zijn lichaam. En allengs begon bederf envermolming in zijn binnenste voort te woekeren. De specht had nauwelijks de kwetsbare plaats ontdekt , of hij klampte zich vast aan denstam en hamerde er lustig op los. En elke stoot van zijn hardenkrachtigen snavel vergrootte de reeds onherstelbare wond. Zoo werdde krachtige stam langzaam door de vijandige machten gesloopt. Enweldra viel zijn verval zeer in ' t oog. Telken jare , als de lente in ' tland kwam , kon hij steeds minder sappen aanvoeren , om deel te nemen aan het verjongingsproces der natuur , om de bruine knoppente ontwikkelen tot groen bebladerde twijgen. Steeds meer kromp degroene kroon ineen , en midden in den zomer mengde zich met hetruischen der bladeren het gekraak der dorre takken.Toen na verloop van jaren de storm zich weer in het woud liethooren , toen werd het gehuil van den wind plotseling overstemd dooreen zwaren , doffen slag , die voortdreunde tot ver in den omtrek. Dereus van het woud, voor wien in vroeger dagen de strijd met Aeolus'woeste benden slechts spel was , ligt geveld ter aarde en met hemeen geheele rij boomen , die hij in zijn val heeft verpletterd.Daar op den grond ligt de plantenreus uitgestrekt op een vochtig20 VORMVERANDERING DER STOF.mosbed. Het kreupelhout , dat zich allengs van den schok herstelt ennieuwe loten uitschiet , buigt zich meer en meer over hem heen enbelet het zonlicht den toegang tot zijn vochtige , kille sponde. Daaronder het duistere loover is hij geheel weerloos overgeleverd aan tallooze vijanden , die zijn ontbinding zullen bespoedigen. Door duizendeninsecten kevers , wespen en vliegen wordt hij in elke richtingdoorboord en de mieren doorknagen het dikst van zijn stam , om erhun kunstige woning te bouwen. De varens, de bewoners der donkersteplekjes van het woud , zenden uitloopers naar den boom; zij spreidenhaar breede vedervormige bladeren over den gevallene heen , alsof zij hettooneel der verwoesting zelfs voor de naaste omgeving wilden verbergen.―-Als na een tien- of twintigtal jaren het toeval een eenzamen wandelaar in ' t schemeruur langs de plaats voert , waar zich eenmaal dewoudreus verhief , dan wordt hij verschrikt door een phosphorachtigenlichtglans , die hem tegenstraalt uit het loover. Als hij dan , zich vermannend , de worsteling met de takken van het kreupelhout en met deslingerende ranken aanvaardt en doordringt tot de geheimzinnige plaats,dan aanschouwt zijn oog een tooneel , welks woeste schoonheid hemtreft. Een ontelbare massa vermolmde tronken en takken ligt daar ingrenzenlooze verwarring dooreen; op hen staat een heirleger van zwammen,gedekt met roode puntige hoeden. Zij — de lijfwacht van den koning ,die over de boschgeesten heerscht zijn gezonden om den laatstenplicht jegens den ouden eik te vervullen , om het laatste tijdperk zijnerontbinding met snelheid te doen verloopen. Elke tronk , waartegen devoet des wandelaars stoot , valt tot vochtig stof uiteen en onweerstaanbaar rijzen gedachten aan dood en vernietiging in den geest vanden eenzamen zwerver op. Als hij echter op nieuw zijn tocht gaat vervolgen en de frissche avondkoelte verkwikkend speelt om zijn slapen ,dan zal zijn ziel weder vrij worden van den eersten machtigen indruk.Dan zal hij bedenken , dat de varens , de struiken , de jonge eiken , degeheele weelderige plantengroep , die hij op dezelfde plaats mocht aanschouwen, voor een deel zijn gevormd uit de stoffen, die de vermolmdeeik uitspreidde op en in den bodem en als gassen uitstootte in de lucht.Dan weet hij , dat hij een reus heeft betrapt , die in de stilte deswouds zijn gedaantewisseling volbrengt; dan wijken de sombere gedachten van ondergang en bederf voor de lachende beelden van hetnieuw ontluikende leven. (Slot volgt.)PASTEUR'S ONDERZOEKINGEN OVER DE GISTING.DOORDr. J. ZAAIJER Az.Beoefening der wetenschap om haarzelve , afgescheiden van het mogelijke nut , dat zij kan afwerpen , is terecht steeds de leuze van deuitnemendste vertegenwoordigers der wetenschap geweest. De mannender praktijk zullen wel doen deze leuze te eerbiedigen; want met talvan voorbeelden is aan te toonen , dat de zuiver wetenschappelijkeonderzoekingen in ruime mate aan de bedrijvige maatschappij ten goedekomen. Sommige wetenschappelijke onderzoekingen staan echter meerin onmiddellijk verband met de nijverheid , en onder deze nemen dievan PASTEUR een eerste plaats in. Deze hebben alle een zelfde onderwerp:de wijze van ontstaan en de voortplanting van gisting wekkende lagereorganismen. Dit is de levenstaak , die PASTEUR zich heeft gesteld . Dat PASTEUR'S arbeid voor een goed deel over het gebied der nijverheid zichuitstrekte , bewijzen reeds de titels van sommige zijner werken , alszijn Études sur le vin , Études sur le vinaigre , Études sur la maladiedes vers à soie. PASTEUR was het , die , na de lagere organismen aangewezen te hebben als oorzaak van wijnbederf, het middel tot genezing aan de hand deed , hetwelk eenvoudig bestond in het verwarmenvan den wijn , welk middel thans in het Zuiden van Frankrijk metuitnemend gevolg wordt toegepast. PASTEUR was het , die aantoonde ,dat de azijn door gisting onder den invloed van de mycoderma aceti2222PASTEUR'S ONDERZOEKINGEN OVER DE GISTING.tot stand komt , en die eveneens de oorzaak van het bederf van denazijn en de middelen tot voorkoming aanwees. PASTEUR heeft ook ,door de ziekte der zijderupsen te bestudeeren en het middel daartegente ontdekken , de zijde-industrie in Frankrijk van een schijnbaar wissenondergang gered.1In 1876 verscheen weder een lijvig werk van PASTEUR , waarin hijde vruchten van zijn arbeid sinds 1870 heeft weggelegd. Het onderzoek van het bier was het doel van dien arbeid; maar langzamerhandkreeg dit doel grooteren omvang , zoodat het ten slotte op een volslagen gistings-theorie uitliep . Ik meen den lezers van het Album derNatuur geen ondienst te bewijzen , door omtrent dezen arbeid vanPASTEUR , die nog niet in het Album besproken werd , een en andermee te deelen .Men weet , hoe in hoofdzaak het bier wordt vervaardigd. Men laatgerst , de goedkoopste graansoort , in water weeken en kiemen. Dereden van deze bewerking is hierin gelegen , dat bij het kiemen in dengraankorrel een stof, de zoogenoemde diastase , ontstaat , die het zetmeel van den korrel een scheikundige verandering doet ondergaan , zoodat dit in druivensuiker wordt omgezet. De gekiemde gerst wordt vervolgens gedroogd , dan gemalen en met water goed dooreengemengd ,waardoor men de mout verkrijgt. Deze kookt men met hop , laat ze bezinken , tapt het helderste deel af en koelt snel af; dan brengt mende mout in de gistkuip , waar er gist bij gedaan wordt. Door deze gistondergaat nu de suiker der mout een scheikundige verandering. Erontstaat alkohol en koolzuur , benevens barnsteenzuur en glycerine ingeringe hoeveelheden. Het ontstaande schuim , verzameld en uitgeperst ,geeft nieuwe gist. Men laat verder de vloeistof bezinken , tapt af endoet ze in vaten of flesschen , om als bier verzonden te worden.Wat is nu die gist? LEEUWENHOEK vond reeds in 1680 , dat ze uitkleine kogelvormige lichaampjes bestond. CAGNIARD LA TOUR en SCHWANN( 1835) zagen ze in eene geschikte vloeistof onder het mikroskoop groeienen zich vermenigvuldigen door zoogenaamde knopvorming. Aan eengistlichaampje wordt na eenigen tijd een knopje waargenomen , dat inomvang toeneemt en eindelijk zelf de afmetingen van een volwassengistbolletje heeft; deze twee groeien na eenigen tijd op dezelfde wijze1 Études sur la bière , ses maladies , causes qui les provoquent , procédé pour larendre inaltérable , avec une théorie nouvelle de la fermentation , par M. L. PASTEUR,PASTEUR'S ONDERZOEKINGEN OVER DE GISTING. 23tot vier aan enz. , zoodat na verloop van eenige uren uit een enkel gistbolletje of celletje ontelbare andere ontstaan zijn . De gist bestaat dus uitlevende wezens: lagere organismen , die zich door knopvorming vermenigvuldigen. Bij de bierfabricatie nu worden deze lagere organismen als gistin de mout gezaaid , in welke suikerhoudende vloeistof ze zich voedenen vermenigvuldigen . Maar tegelijk doen ze iets anders: ze ontledende suiker in alkohol en koolzuur , en brengen dus de alkoholische vloeistof voort , die de bierbrouwer verlangt.Deze fabricatie heeft in de laatste jaren een groote veranderingondergaan. Vroeger kende men alleen de zoogenaamde bovengisting. Bijdeze brouwmethode is de temperatuur vrij hoog , tot 20° à 21° C.;maar de naam is er nog meer daarom aan gegeven , wijl de gevormdegist in de vloeistof naar boven komt. Thans kent men echter geruimen tijd ook de zoogenaamde ondergisting. Deze geschiedt bij lage temperatuur en de gist zet zich op den bodem af. De bierfabricatie metbovengisting is op het vasteland van Europa sterk aan het af- , diemet ondergisting sterk aan het toenemen. In Bohemen b. v. waren in1860: 281 brouwerijen met bovengisting en 135 met ondergisting , enin 1870 18 brouwerijen met bovengisting en 831 met ondergisting.In Frankrijk is men nog in een overgangstijdperk; maar ook daarneemt elk jaar het brouwen met ondergisting toe. Voor zijn gemak ofomdat het goedkooper is , brouwt de bierbrouwer zeker niet bij voorkeur met ondergisting. Terwijl toch de bovengisting in 3 à 4 dagenafloopt , zijn daarvoor bij de ondergisting 10 , 15 tot 20 dagen noodig.Daarenboven moeten bij ondergisting lage temperaturen worden aangewend; van daar dat het brouwen gewoonlijk ' s winters geschiedt.Het bier wordt vervolgens in ijskelders bewaard; het heet dan ooklagerbier , bière de garde. Alleen de beroemde brouwerij van DREHER teWeenen gebruikt elk jaar 45 millioen kilogram ijs. Men rekent , datmen voor 1 hectoliter bier 100 kilogram ijs noodig heeft , van de afkoeling der mout tot aan den verkoop van het bier toe. Niets van ditalles treft men bij de bovengisting aan; daar loopt alles zeer eenvoudig af, zonder al die kosten en omslag.Van waar dan die algemeene vervanging van de bovengisting doorde ondergisting? Het kan niet alleen aan den smaak van het bierliggen , ofschoon die er wel toe meegewerkt heeft. Maar in Engelandheeft toch nog algemeen het brouwen met bovengisting plaats , en desmaak van de bieren wordt zeer op prijs gesteld . De reden is eene24 PASTEUR'S ONDERZOEKINGEN OVER DE GISTING.andere , en wel hierin gelegen , dat de door ondergisting verkregenbieren minder aan verandering onderhevig zijn , dus langer goed blijven dan de door bovengisting gebrouwde. De laatste moeten daaromdadelijk na het brouwen gebruikt worden; de brouwer moet dus brouwen naar gelang van de consumtie. Daar deze nu van verschillendeomstandigheden , maar vooral van het weer afhankelijk is , mist zijneindustrie de zoo onmisbare stabiliteit. Bij het brouwen met ondergisting bestaat dit bezwaar niet; daarbij kunnen de bieren op een bepaald tijdstip in groote hoeveelheid gebrouwen en op een ander tijdstip afgeleverd worden , naar gelang van de behoefte.Met de veranderlijkheid van het bier staan nog andere handelwijzenin verband. Buiten de ijskelders moet men het bier in tonnetjes vanzeer kleinen inhoud doen , opdat het spoedig opgebruikt zou zijn . Wilmen het in flesschen aftappen , dan moet men de hoeveelheid zoo grootnemen , dat ze in een maand , hoogstens 6 weken, verbruikt is . In het Noorden van Duitschland en in Beieren wordt het bier in flesschen weltot 55 ° C verwarmd , welke handelwijze men , naar PASTEUR , die ze heteerst bij den wijn invoerde, pasteurisatie noemt. Maar voor bier geluktdit niet zoo goed als voor wijn , daar de fijne smaak van het bierer dikwijls door veranderd wordt. Dat men in Engeland nog steedsmet bovengisting brouwt , ligt volgens PASTEUR aan de onmogelijkheidom , in een stad als Londen , aan de brouwerijen zoodanige uitbreidingte geven , als voor het brouwen met ondergisting noodig is . Desmaak van het engelsche publiek zal zeker ook wel groot gewichthierbij in de schaal legen. Bovendien is de bovengisting in Engelandzeer verbeterd. Bij het vervoer der engelsche bieren heeft men echtermet de groote veranderlijkheid te kampen. Men verhaalt van eenengelsche brouwerij , die bij een scheepslading bier , naar Indie bestemd, een verlies van ƒ600,000 leed , daar al het bier bedorven aankwam.Wat is nu de oorzaak van een en ander? Waaraan is deze veranderlijkheid van het bier toe te schrijven? Het antwoord op deze vraagleidt ons tot PASTEUR'S onderzoekingen , waardoor deze de grondslagenvoor eene wetenschappelijke behandeling der bierbrouwerij , even alsvroeger die voor de wijnbehandeling heeft gelegd.PASTEUR'S eerste stelling , geheel overeenkomende met hetgeen hijvroeger voor den wijn gevonden had , was deze: "Elke ziekelijke verandering in de hoedanigheid van het bier valt samen met de ontwikkeling inhet bier van mikroskopische organismen van anderen aard dan de eigen-PASTEUR'S ONDERZOEKINGEN OVER DE GISTING. 25lijke biergist. " Het door PASTEUR hiervoor geleverde bewijs is dood eenvoudig. Hij nam eenige flesschen bier van hetzelfde brouwsel , verwarmdeeen gedeelte daarvan tot bij 60 ° C. , de overige niet , en liet ze vervolgens eenige weken staan , waarna hij het grondsap mikroskopischonderzocht. In de niet verwarmde flesschen vond hij naast de gistdraadvormige lagere organismen , terwijl het bier bedorven en zuur wasgeworden. Het verwarmde bier daarentegen was goed en gistte nog; menvond er wel enkele van die draadvormige organismen in , maar dezewaren gedood. Aan een verwarming tot 55 ° C. kunnen ze geen weerstand bieden , terwijl de gistcellen daardoor niet worden gedeerd.Door deze ziekte-kiemen , zooals we ze tot bekorting zullen noemen ,wordt dikwijls , zonder dat de brouwer er iets van weet , het geheelebrouwsel bedorven. De klanten gaan klagen , en dan brengt de brouwer verandering aan. Hij vraagt gist van een collega , die altijd bereid is hem daarmede te helpen; een gebruik , dat algemeen door debrouwers geëerbiedigd wordt, wijl ieder op zijn beurt deze hulp noodigheeft. Daar de verwisseling van gist meest ten gevolge van de aanwezigheid van ziektekiemen plaats heeft , zou men door mikroskopischonderzoek het kwaad kunnen herkennen , lang voordat het slechtebrouwsel er de aandacht op vestigde. PASTEUR deelt daarvan een merkwaardig voorbeeld mede van een groote brouwerij te Londen. Bij gelegenheid dat PASTEUR deze bezocht , vroeg hij de gist in tegenwoordigheid van de directeurs te mogen onderzoeken. Toen hem dit werdtoegestaan en hij tot het onderzoek der gist , die tot de bereiding derporter gediend had , overging , vond hij daarin ziektekiemen in overvloed. Het brouwsel moest dus veel te wenschen overlaten . Men erkende dan ook , dien zelfden dag naar een andere brouwerij om nieuwegist gestuurd te hebben. Deze gist vond PASTEUR bij mikroskopischonderzoek veel zuiverder. Hij onderzocht ook de gist van de ale , welkein die fabriek gebrouwen werd , en vond er eveneens ziektekiemen in ,maar minder dan in die der porter. In de ale , die aan dit brouwselvoorafging , ontdekte hij de ziektekiemen eveneens. PASTEUR Voorspeldedat deze ale spoedig zou bederven en ried daarom aan , haar snel in consumtie te brengen . Hij beweerde , dat ze op dat oogenblik al nietzuiver van smaak moest zijn , hetgeen de directeurs , na zeer verklaarbare lange aarzeling , toestemden. PASTEUR vroeg hierna inlichtingen over de verliezen , die de brouwers konden lijden door het bederven van het bier. Eerst lieten de directeurs hierover weinig los;26 PASLEUR'S ONDERZOEKINGEN OVER DE GISTING.maar daar zij zeker begrepen , dat zulke vertrouwelijke mededeelingenaan een wetenschappelijk man niet zonder practisch nut voor denfabrikant konden zijn , bekenden zij eindelijk , dat zij in hunne brouwerij een groote partij bier in reserve hadden , die hoogstens 14 dagen.na het brouwen in de vaten bedorven was. Toen PASTEUR het grondsapvan dit bier onderzocht, vond hij , dat dit enkel uit ziektekiemen bestond , zonder een enkele gistcel . De nagisting , die altijd plaats heeftna het brouwen en waardoor het bier schuimend wordt , had hier dusuitsluitend door ziektekiemen plaats gehad. PASTEUR'S bezoek aan dezebrouwerij had ten gevolge , dat men er dadelijk een mikroskoop aanschafte en alle gist veranderde.De tweede stelling , de aanvulling van zijn eerste , formuleerde PASTEURaldus: " De afwezigheid van verandering in de mout en in het biervalt samen met de afwezigheid van vreemde organismen. " Deze aanvullingwas noodig , wijl men zou kunnen tegenwerpen , dat de ziektekiemenhet gevolg en niet de oorzaak van het bederf van het bier zijn; daarommoest worden aangetoond , dat bij uitsluiting der ziektekiemen geenbederf ontstaat. De wijze , waarop deze stelling werd aangetoond ,munt alweder uit door eenvoudigheid.ba

•Van een glazen kolfje werd de hals uitgetrokken en omgebogen in denvorm ab; het kolfje werd van eene zijdelingsche open buis cd voorzien, waarover een buisjevan caoutchouc was geschoven , dat door eenglazen staafje ef kon gesloten worden. Door dezijdelingsche buis wordt de vloeistof in het kolfjegebracht , waarna men het glazen staafje efdecaoutchoucbuis laat afsluiten. De vloeistof, demout of het bier, wordt aan het koken gebracht ,om de ziektekiemen te dooden , de gevormde waterdamp kan bij bontwijken. Bij b wordt vervolgens een propje asbest aangebracht , endaarna laat men het kolfje aan zichzelf over. Hoe lang men nu demout of het bier ook er in laat staan , ze blijven onveranderd; geenverschijnsel van ziekte of bederf doet zich voor. Brengt men zuiverebiergist met een zuiver staafje door de opening bij e in de mout vanhet kolfje , dan gaat ze groeien en zich voortplanten; na 24 , 48 ofmeer uren , naar gelang van de temperatuur en de vitaliteit der gistcellen , komt een witte aanslag van gist tegen de wanden van hetkolfje en een fijn schuim aan de oppervlakte der vloeistof; daarnaPASTEUR'S ONDERZOEKINGEN OVER DE GISTING. 27overvloedig schuim. Na 2 à 3 dagen valt het schuim , de gisting houdt.eindelijk op , het bier is klaar. Dit bier kan men ook zoo lang in hetkolfje bewaren als men wil; het bederft nooit. Wanneer men echtergist gebruikt , die , in welke mate ook , met ziektekiemen verontreinigd is , zelfs zoo weinig , dat een geoefend onderzoeker moeite zouhebben ze met het mikroskoop te ontdekken , dan vermenigvuldigendeze zich toch in het bier en doen het bederven. PASTEUR'S twee stellingen, nu op deze wijze bewezen , toonen onweerlegbaar aan , dat hetbederf van het bier het gevolg is van de aanwezigheid van ziektekiemen .Als toepassing van zijn onderzoekingen heeft PASTEUR een verbeterdemethode van bierfabricatie voorgesteld , waarvan de hoofdbeginselenzijn het dooden der ziektekiemen in de mout door verwarming en hetaanwenden van zuivere gist. Een proef op kleine schaal genomen ,waarbij op deze wijze bier werd gemaakt, leverde een bier zuiverin smaak en zonder ziektekiemen , dat gedurende den zomer in eenflesch maanden lang goed bleef.PASTEUR heeft vervolgens een toestel laten vervaardigen , waarmeehij deze methode in het groot kon toepassen. Deze nieuwe methodewerd beproefd en met goed gevolg bekroond in de brouwerij te Tantonville. Het bier was goed van smaak en bleef langen tijd goed.Gelijk de biermout en het bier , toonden eveneens urine , bouillon ,wijnmost en in het algemeen alle voor rotting of gisting vatbare vloeistoffen , die de eigenschap hebben de microscopische kiemen te dooden ,wanneer hare temperatuur tot ongeveer 100 ° C. gebracht wordt , geenspoor van bederf of gisting. Alle organische vloeistoffen verhouden zich alsde biermout; maar de minimum- temperatuur , waarbij de kiemen gedood worden , is verschillend. Voor azijn is deze 50 °, voor wijn wathooger , voor biermout zonder hop 90 ° C. en voor melk 110 ° C.Toch houden sommigen nog vol , dat organische levenlooze stoffenin levende organismen overgaan door zoogenaamde generatio spontaneaof abiogenesis. PASTEUR vindt het noodig , deze bewering nogmaals aande vuurproef te onderwerpen. Hij liet bloed en urine met de noodigevoorzorgen onmiddellijk uit de vaten der dieren in zijne kolfjes stroomen , zonder dat er uit de lucht kiemen bij konden komen , en vindtdat ook zonder verwarming dezer vloeistoffen geen rotting ontstaat.Dit was een genadeslag voor de voorstanders der generatio spontanea;daar dezen tegen vorige proeven van PASTEUR meermalen hadden ingebracht , dat de vloeistoffen door koking niet meer in haar natuur-28 PASTEUR'S ONDERZOEKINGEN OVER DE GISTING.lijken toestand waren en niet meer geschikt om de kiemen zich tedoen ontwikkelen. Nu had PASTEUR de vloeistoffen in het geheel nietverwarmd , en toch was geen rotting ontstaan , als hij maar zorgde ,dat geen kiemen uit de lucht er in konden komen.Ook met druivensap nam PASTEUR afdoende proeven. Volgens FRÉMYzou druivensap , in aanraking met de lucht , door omzetting gistkiemendoen ontstaan , die het sap tot gisting brengen. PASTEUR vult nu 40kolfjes met gefiltreerden druivenmost , dien hij kookt om de kiemen erin te dooden. Hij wascht den steel en de druiven van een druiventros af,en brengt in 10 kolfjes eenige druppels van dit afwaschwater , datonder het mikroskoop krioelde van organismen; in 10 andere kolfjeslaat hij eenige druppels van hetzelfde water valien , nadat dit gekooktwas. In het derde 10tal brengt hij een druppel druivensap met grootevoorzichtigheid binnen uit de druif genomen , en in het vierde 10tal voegthij niets bij . Hij laat nu alle kolfjes eenigen tijd staan. In de laatste10 ontstaat in het geheel geen verandering; evenmin in die , waarinhij druppels gekookt afwaschwater had gebracht; en ook niet in die ,welke een enkelen druppel uit het binnenste der druif genomen druivensap bevatten. Alleen in de 10 , die druppels ongekookt afwaschwaterbevatten , geraakt de druivenmost in alkoholische gisting. Het besluit ,dat PASTEUR uit deze proeven trok , was , dat de gistkiemen die hetdruivensap tot gisting brengen , niet uit het druivensap ontstaan , maarvan buiten , van de schil en de steelen der druif , komen.Wat bracht nu FRÉMY daartegen in? Dit , dat hij had bevonden , dathet bijna onmogelijk was een merkbare alkoholische gisting voort tebrengen in een enkelen druppel druivensap , en dat deze gisting nogmoeilijker moest zijn , als die druppel als het ware verdronken was ineen aanzienlijke hoeveelheid sap , dat eerst aan koking was blootgesteldgeworden. Dit blijkbaar gezochte antwoord gaf FRÉMY in een zittingder Académie des Sciences. PASTEUR'S antwoord was afdoende. In devolgende vergadering bracht hij een menigte kleine gesloten kolfjesmee , waarin hij een druppel druivensap , nu niet met alle voorzorgenbinnen uit de druif gehaald , maar van stuk gewreven druiven verkregen , had gebracht. De uitgetrokken punt van eenige dier kolfjes brakhij af, en allen bewezen duidelijk de gisting van dien druppel druivensap , door het fluitend geluid bij het ontsnappen van het door gistingontstane gas , dat op een afstand kon gehoord worden. FRÉMY , die erbij tegenwoordig was , zweeg.PASTEUR'S ONDERZOEKINGEN OVER DE GISTING. 29PASTEUR wijdt verder in zijn boek een hoofdstuk aan den beweerdenovergang van verschillende organismen in elkander , en toont aan , datdeze niet plaats heeft. Bij deze proeven moet men bijzondere voorzorgen nemen om de organismen , die men wil aankweeken , zuiver te krijgen.In de lucht en aan de oppervlakte der verschillende voorwerpen komenkiemen van allerlei lagere organismen voor. Men moet zich niet voorstellen dat op alle plaatsen al de verschillende organismen aanwezigzijn; integendeel , de verspreiding is zeer ongelijkmatig , en op sommige .plaatsen komen kiemen voor , die elders weer ontbreken. Maar in elkgeval zijn in meerdere of mindere mate , en met meer of minder verscheidenheid , overal kiemen aanwezig , en deze bemoeielijken de proeven om één organisme zuiver aan te kweeken zeer , door zich ongemerkter onder te mengen. Ja , zelfs kunnen ze bij het groeien de overhandkrijgen , wanneer de vloeistof voor hun ontwikkeling gunstiger is danvoor die van de organismen , die men zuiver wil aankweeken. In eenzelfde vloeistof kunnen alle organismen niet even goed leven. Zoo schaadtb. v. de zuurheid van een vloeistof aan de ontwikkeling der bacteriën,organismen die bij elke rotting optreden , en is daarentegen voordeeligvoor den groei der schimmels . Een alkolische vloeistof werkt juist omgekeerd. Men begrijpt , dat deze toevallige bijmenging van vreemde kiemen en het dientengevolge ontstaan van vreemde organismen in eenvloeistof, waarin men meende een enkel organisme zuiver gezaaid tehebben , aanleiding kon geven tot de meening , dat deze vreemde organismen ontstonden òf uit niet levende stof, òf door vervorming vande organismen , die men meende gezaaid te hebben.Bekend met deze bron van fouten , wist PASTEUR ze te vermijden.Hij deed in de eerste plaats proeven met Penicillium glaucum , een zeergewone schimmelplaut. Om deze zuiver te krijgen , vulde hij verscheidenglazen ballons met een zuurachtig vocht , dat voor de ontwikkelingvan schimmels geschikt was , kookte dit , trok de halzen der ballonsuit en smolt ze dicht. Daarna brak hij er op de eene of andere plaatsde punt af. De lucht treedt snel binnen en voert kiemen mee , die in devloeistof vallen. De ballons worden dadelijk weer dichtgesmolten. In eenzeker aantal ziet men schimmels ontstaan; dikwijls ziet men Penicilliumglaucum alleen groeien , omdat de kiemen daarvan in de lucht zeer talrijk zijn en dus de meeste kans hebben in de ballons te vallen bij hetopenen. Men neemt nu wat sporen van de zuivere Penicillium op eenplatina-draadje dat door verwarming van kiemen gezuiverd is , en met30 PASTEUR'S ONDERZOEKINGEN OVER DE GISTING.een op dezelfde wijze gezuiverde pincet wordt vastgehouden , laat hetplatina-draadje met de Penicillium door de zijdelingsche buis in het vroeger beschreven kolfje met uitgekookte suikerhoudende mout vallen ensluit de buis. Onder die omstandigheden nu heeft PASTEUR nimmer ietsanders dan Penicillium glaucum in de kolfjes zien ontstaan , en nooitdeze schimmel in gistcellen zien overgaan , zooals dit wel van anderezijde beweerd was.Wel ontstonden gistcellen en ook bacterien , wanneer PASTEUR dezevoorzorgen niet nam en eenvoudig Penicillium zaaide , dat aan de luchtwas blootgesteld geweest. Een minder nauwkeurig waarnemer dan PASTEUR kan in zulk een geval meenen , dat er werkelijk vervorming vanPenicillium in gistcellen of bacteriën heeft plaats gehad; en daaraanzijn dan ook de uitkomsten toe te schrijven , waartoe verschillendeduitsche en enkele fransche onderzoekers gekomen zijn.Dergelijke proeven als met Penicillium glaucum nam PASTEUR met Aspergillus glaucus , Mycoderma vini , Mycoderma aceti en Mucor racemosus.Met al deze schimmelsoorten kreeg hij dezelfde uitkomst. Nam hij denoodige voorzorgen , dan gingen zij nooit in andere organismen over.Bij deze proeven kwam PASTEUR tot een andere hoogst belangrijkeuitkomst. De verschillende schimmels , waarmede hij experimenteerde ,groeien allen aan de oppervlakte der vloeistoffen en zijn daardoor instaat de zuurstof, die zij voor hun groei noodig hebben , uit de luchtop te nemen. Maar wat zou plaats grijpen , wanneer men ze in devloeistof onderdompelde en dus den toevoer van zuurstof afsneed?Proeven , die PASTEUR deed , om het antwoord op deze vraag te ontvangen, gaven de volgende uitkomst. De schimmels , in de vloeistofondergedompeld , blijven voortleven en groeien , ofschoon op kommerlijke wijze. Ze worden niet in andere organismen veranderd; alleenkrijgen hunne cellen en sporen onder deze levensomstandigheden zeeronregelmatige vormen. Maar het merkwaardigste is , dat deze schimmels , die op de gewone wijze aan de oppervlakte der vloeistof in aanraking met de lucht leven , in suikerhoudende mout nooit alkohol vormen, maar dit wel doen , wanneer ze in deze vloeistof worden ondergedompeld. Het voorloopig besluit , waartoe PASTEUR tengevolge van dezeproeven kwam , met betrekking tot de alkoholische gisting, was het volgende. De alkoholische gisting is een scheikundige werking , gebondenaan het plantaardig leven van cellen van verschillenden aard , en ontstaat op het oogenblik , dat aan deze cellen de zuurstof onttrokkenPASTEUR'S ONDERZOEKINGEN OVER DE GISTING. 31wordt , die ze voor haar leven noodig hebben; in dat geval ontledenze de zuurstofhoudende vloeistoffen. Het karakter van ferment , d. i . gist ,vertoont zich dus niet als een bijzondere eigenschap van het een of anderlevend wezen , maar als een algemeene eigenschap van de levende cel in degenoemde omstandigheden. Het kan zwakker of sterker werken , naargelang de plant of het orgaan of de cel zich in die omstandighedenmin of meer gemakkelijk kan vermenigvuldigen. Aérobie noemt PASTEURnu een organisme , dat niet zonder lucht kan leven; anaérobie zulk een ,dat althans voor een zekeren tijd , daar wel buiten kan.Aan de eigenlijke gist , die de alkoholische gisting bij wijn en bij bierveroorzaakt , wijdt PASTEUR een afzonderlijk onderzoek. Wij zagen reedsvroeger , dat PASTEUR'S arbeid aan het licht bracht , dat de gistcellen ,die de alkoholische gisting van den druivenmost veroorzaken , buiten op dedruif en op de steelen zich bevinden. PASTEUR stelde zich de vraag:wanneer verschijnen deze gistcellen op de druiven? Hij maakte verscheidene kolfjes met druivenmost gereed , die hij door koking onveranderlijkmaakte. Hij bracht daarin druiven met hun steelen , die hij achtereenvolgens geplukt had van den tijd dat zij nog onrijp waren af, tot aanhet tijdstip van rijpheid . Zoolang de druiven nog onrijp waren , in heteind van Juli en de eerste helft van Augustus , ontstond er geen gisting in den druivenmost , waarin ze gebracht waren. In het laatst vanAugustus gistte de most in enkele kolfjes; in den loop van Septembernam het getal steeds toe. Altijd waren er echter eenige kolfjes , dieniet gistten , zelfs op het tijdstip van den wijnoogst. Daaruit blijkt dus ,dat niet elke druif individueel gistingskiemen aan de oppervlakte draagt.Een tweede vraag was: tot welk tijdstip na den wijnoogst behoudende kiemen aan de oppervlakte der druif de eigenschap van te gisten?Op 21 December , circa 3 maanden na den wijnoogst , kreeg PASTEURslechts gisting in 4 van de 12 kolfjes met druivenmost , waarin hijdruiven bracht; op 21 Januari slechts in 2 van de 12; op 2 Maartnog in 2 van de 12; in ' t begin van April in geen enkele. Na dientijd nam hij nog tal van proeven , zonder dat hij ooit gisting verkreeg.Zelfs een versche tros blauwe druiven , in een broeikas geteeld , op 16April gekocht , gaf geen gisting.Tot zeer merkwaardige uitkomsten kwam PASTEUR met betrekkingtot het polymorphisme van de gistsoort , die vooral bij de gisting van dendruivenmost optreedt , de zoogenaamde saccharomyces pastorianus. Brengtmen gist in een vloeistof, die er voor geschikt is , dan vermenigvuidi-32 PASTEUR'S ONDERZOEKINGEN OVER DE GISTING.gen zich de gistcellen snel en vormen knoppen geheel gelijk aan de moedercellen. Brengt men de gistcellen echter in een vloeistof , die niet instaat is ze te voeden , zooals zuiver suikerwater , dan veroorzaken zewel een begin van gisting , maar houden weldra met knopvorming op ,krijgen een bruine kleur en zouden sterven als men ze lang genoeg indie omstandigheden liet. PASTEUR noemt de gist in dezen toestand uitgeput. Zaait men deze uitgeputte gist nu in een vloeistof, die er eengeschikt voedsel voor oplevert , b. v. biermout , dan wordt ze weer verjongd , en brengt cellen voort, die in vorm van de vroegere verschillen.In die omstandigheden gaan de cellen van de gist, Saccharomyces pastorianus , gelijken op die van Dematium , een schimmelsoort , die op deoppervlakte der bladeren of van dood hout leeft en op het eind vanden zomer vooral veelvuldig voorkomt op het hout van den wijnstok.PASTEUR meent, dat deze Dematium de gistkiemen van de druif levert ,en dat de Saccharomyces pastorianus dus een orgaan zou zijn , dat zichvan een meer samengestelde plant , de Dematium , heeft losgemaakt; enhij acht het niet onwaarschijnlijk dat deze Dematuum weer afkomstig isvan een nog meer samengestelde plant , de Mucor racemosus.De gist , die de alkoholische gisting der druif veroorzaakt , waardoorde wijn ontstaat , wordt , gelijk uit het voorgaande blijkt , niet doorkunst voortgebracht , maar komt vrij in de natuur voor. Op dergelijkewijze echter heeft de biergisting niet plaats. Daarbij is de gist vanbrouwerij tot brouwerij overgegaan . Natuurlijk moet de eerste brouwerijvan vrij in de natuur voorkomende gist gebruik hebben gemaakt. Laatmen de biermout gisten onder den invloed der gistkiemen in de lucht , .dan krijgt men nooit de onder- of bovengist , die in de brouwerijengebruikt wordt; maar wel gist , die min of meer overeenkomt met dievan den wijn. Van waar komen dan de boven- en de ondergist derbierbrouwerijen? PASTEUR weet daarop geen zeker antwoord te geven;maar meent , dat men hier een nieuw voorbeeld heeft van veranderingen , die levende wezens onder den invloed van veranderde levensomstandigheden ondergaan en die op den langen duur erfelijk worden enop de nakomelingen overgaan. Men heeft hier een analoog geval als bijhet graan , of de zijderups , die men ook niet in wilden toestand kent ,en waarvan de oorsprong even onbekend is.De boven- en de ondergist der brouwerijen zijn afzonderlijke gistsoorten. De bovengist heeft de eigenschap in de kuip naar de oppervlakte van de mout te stijgen; de ondergist blijft op den bodem. MaarPASTEUR'S ONDERZOEKINGEN OVER DE GISTING. 33vooral de wijze van groeien verschilt; deze is bij de bovengist veelmeer vertakt. Ook geven boven- en ondergist een zeer verschillendensmaak aan het bier. PASTEUR heeft zelfs een nieuwe bovengist ontdekten daarmee bier gemaakt. Dit geleek in smaak op geen der bekendebieren. Een andere gist , die PASTEUR uit bovengist verkreeg en waaraan hij den naam van kaasachtige gist geeft , gaf eveneens een bier vanbijzonderen smaak. Deze kaasachtige gist speelt naar PASTEUR's meeningook bij de ale eene rol.Elke gistsoort geeft dus eene alkoholische vloeistof van een eigenaardigen smaak. Men kan daaruit afleiden van welk een gewicht hetvoor den zuiveren smaak der alkoholische dranken is , dat men de gistzooveel mogelijk zuiver heeft. De wansmaak van het bier is dikwijlshet gevolg van een menging van verschillende gistsoorten. Vooral dezoogenaamde wijnsmaak wordt door de brouwers bij het bier zeer gevreesd . Bij onderzoek bleek aan PASTEUR , dat deze veroorzaakt wordtdoor de vermenging der biergist met Saccharomyces pastorianus.De zuivering der gist heeft dikwijls van zelf plaats , wanneer devloeistof gunstiger levensvoorwaarden voor de eigenlijke gist dan voorde bijmengselen aanbiedt. Zoo wordt in de wijnmost den Saccharomycesapiculatus eerst verdrongen door de Saccharomyces pistorianus en dezeop haar beurt door de Saccharomyces ellipsoideus , de gewone druivengist. Ook uitputtingsproeven kunnen dikwijls de gewenschte zuiveringtot stand brengen. Eindelijk , bij ondergist wordt door verlaging vantemperatuur de ontwikkeling van vreemde gistingselementen tegengegaan.Wij bespraken hierboven het verschijnsel , dat de schimmels , die aande oppervlakte der vloeistoffen leven , wanneer ze ondergedompeldworden , het karakter van gist krijgen en alkohol gaan vormen. Hetomgekeerde van dit verschijnsel nam PASTEUR waar bij biergist . Wanneer men zuivere gist in biermout brengt en de gisting geëindigd is ,dan zetten de gistcellen , zoo men ze in het bier laat , zich op denbodem neer en verouderen; als men ze gebruikt om in nieuwe moutnieuwe gisting tot stand te brengen , dan heeft men daarmee meermoeite naarmate ze ouder zijn; blijven ze lang op den bodem , dansterven ze eindelijk. Zoo gaat het echter niet met al de gistcellen.Een gedeelte er van begint , na de gisting veroorzaakt te hebben , knoppen te vormen; ze vermenigvuldigen zich onder medewerking der zuurstof uit de lucht , en vormen aan de oppervlakte een vlies van gist.Deze gist leeft op de wijze van de schimmels , zuurstof uit de lucht34 PASTEUR'S ONDERZOEKINGEN OVER DE GISTING.opnemende en koolzuur afgevende. PASTEUR noemt ze aërobie gist of ·schimmel-gist. Zij verschijnt aan de oppervlakte van alle gegiste vloeistoffen en in sterkere mate naar gelang de lucht gemakkelijker toegangheeft. Deze schimmelgist heeft in knopvorming dezelfde eigenschappenals de gist waaruit ze ontstond. Toch zijn ze niet een en dezelfde gist.De schimmelgist van een ondergist afkomstig , is zelf een bovengisten geeft , tot gisting gebezigd , een ander bier dan de ondergist. Deeigenschappen van een schimmelgist zijn erfelijk in volgende generaties.Elke gist heeft haar afzonderlijke schimmelgist. Het is niet onmogelijk ,dat de gewone bovengist een aërobie- vorm van een ondergist is; maarPASTEUR kent deze ondergist niet , waaruit de gewone bovengist danzou ontstaan zijn.Om aan te toonen , dat de biergist niet het eenige levende fermentis , dat buiten invloed van vrije zuurstof kan leven , heeft PASTEURproeven genomen met vibrionen . Hij toonde aan , dat deze zich zondervrije zuurstof vermenigvuldigen , ja , dat de zuurstof zelfs een nadeeligen invloed er op uitoefent; juist het tegenovergestelde van hetgeenPASTEUR Voor de bacteriën vond , die zonder zuurstof sterven.Wanneer men nu hetgeen omtrent het ontstaan der aërobie-gist isgezegd , in verband brengt met de gistende werking der schimmels ,die in een gistingsvloeistof worden ondergedompeld , dan is PASTEUR'Sphysiologische gistingstheorie , die hij in het breede ontwikkelt , gemakkelijk te begrijpen. We willen deze thans nog kortelijk meedeelen.Zonder zuurstof kan gist niet leven; bevindt de gist zich aan de oppervlakte der suikerhoudende vloeistof , dan neemt ze de zuurstof uitde lucht op , en ontleedt van de suiker slechts zooveel als ze tot haarvoeding noodig heeft. Is de gist in de vloeistof ondergedompeld envindt ze geen vrije zuurstof , dan ontleedt ze de zuurstofhoudende suiker , waaraan ze de noodige zuurstof onttrekt. De hoeveelheid suiker ,die de gist ontleedt en in alkohol en koolzuur omzet , is evenredigaan de zuurstof, die ze voor haar bestaan noodig heeft: daarom is dehoeveelheid ontleede suiker zeer groot met betrekking tot de hoeveelheid gevormde gist. Hoe meer vrije zuurstof men aan de gist in devloeistof toevoert , hoe minder suiker er ontleed wordt , hoe meer degist in haar levensverschijnselen op de schimmel gaat gelijken. De gis.ting door de gist veroorzaakt , is dus het gevolg van het leven der gistzonder aanwezigheid van vrije zuurstof. Ondertusschen , al is de zuurstof niet noodig , ja zelfs nadeelig om de gisting te onderhouden , zePASTEUR'S ONDERZOEKINGEN OVER DE GISTING. 35is dikwijls onmisbaar om deze aan den gang te maken. Oude gistcellenmoeten door de vrije zuurstof eerst als het ware verjongd worden ,voor ze de gisting op voldoende wijze tot stand brengen. In goedebrouwerijen zorgt men ook , dat de mout lucht kan opnemen om zebeter voor de gisting gereed te maken.Daar wij boven zagen , dat de gewone schimmels , als men ze zondertoevoer van zuurstof in eene suikerhoudende vloeistof onderdompelt ,ook alkoholische gisting veroorzaken , komen wij tot het besluit , datde eigenlijke gist slechts in hoogere mate. een vermogen bezit , dat aanvele , zoo niet aan alle schimmels , in minderen graad ook eigen is .Het karakter van ferment is bovendien niet een levensvoorwaardeder gist , daar zij bij voldoenden toevoer van zuurstof dit karakter verliest. De gist is dus eene plant als elke andere , die slechts in bijzondere levensomstandigheden het kenmerk van ferment vertoont , welkeeigenschap andere planten in mindere mate met haar gemeen hebben.Aan deze beschouwingen sluiten zich ten nauwste PASTEUR's proevenover de gisting van suikerhoudende vruchten. PASTEUR kwam ophet denkbeeld , dat de gisting een algemeen levensverschijnsel der plantaardige cel zou zijn , wanneer deze buiten aanraking der zuurstof wordtgehouden. Op een dag , dat DUMAS , zijn vriend en vroegere leermeester ,bij hem in het laboratorium was , voegde hij dezen toe: " Ik wed , dat ,"als ik een tros druiven in koolzuur dompel , er aanstonds alkohol en"koolzuur zal ontstaan door een werking van de cellen binnen in de"druiven van denzelfden aard als die der gistcellen. Ik zal die proef"doen , en morgen , als gij hier komt , deel ik u den uitslag mede. "Werkelijk kwam PASTEUR's Voorspelling uit. In vereeniging met DUMASzocht hij naar gistcellen binnen in de druiven; maar die waren nietaanwezig , zoodat het wel degelijk de gistende werking der vruchtcellenzelve geweest was , waardoor alkohol en koolzuur waren gevormd.Proeven met meloenen , sinaasappelen , pruimen , rhabarberbladen gaven dezelfde uitkomst. Omtrent zijn proeven met pruimen deelt PASTEURhet volgende mede. Hij vergeleek pruimen aan de dampkringsluchtbloot gesteld , met gelijke pruimen , die hij onder een met koolzuur gevulde klok had gebracht. Na acht dagen waren de eerste zeer zacht ,saprijk en suikerhoudend geworden; reeds vroeger had men gevonden ,dat ze daarbij zuurstof uit de lucht opnemen en koolzuur afgeven. Depruimen onder de klok met koolzuur , die geheel van de zuurstof derlucht afgesloten waren geweest , waren vast , hard , niet saprijk en36 PASTEUR'S ONDERZOEKINGEN OVER DE GISTING.hadden veel suiker verloren. Er had een sterke warmte-ontwikkelingplaats gehad , en bij het destilleeren vond men meer dan 1 , alkoholin de pruimen. Er had dus een zeer merkbare gisting plaats gehad .De gisting is dus een zeer algemeen verschijnsel. Hier toonen decellen der vrucht dezelfde levensverschijnselen als de cellen der gist.In de lucht gedompeld leven ze als aërobien en zijn geen ferment; inkoolzuur , dus van de lucht afgesloten , leven ze als anaërobiën enzijn ferment. De gisting is dus het leven zonder lucht , zonder vrijezuurstof.Leeuwarden , Maart 1878.TELEPHOON EN PHONOGRAAF.Het feit verdient hier geregistreerd te worden , dat in de zitting derAcadémie des Sciences van 30 Sept. 11. een der leden , de physioloogBOUILLAUD , luide zijne overtuiging heeft uitgesproken , volgens welkede uitwerkselen van beide deze werktuigen slechts schijnbaar zijn entelkens werden voortgebracht door ... buikspreken! Toen hij vanalle kanten werd tegengesproken , verklaarde hij "nooit te zullen aannemen dat een ellendig stuk metaal het edele geluidsorgaan zou kunnen vervangen , ' t welk in ons lichaam aanwezig is. "VORMVERANDERING DER STOF.DOORDr. J. E. ENKLAAR.Vervolg en slot van blz. 20.Al het zinlijk waarneembare is dus slechts een voorbijgaande vorm , uiteen bepaalde tijdelijke samenvoeging van stofdeeltjes geboren. Een andererangschikking der deeltjes , en het heeft plaats gemaakt voor iets anders.Alles voorbijgaand? - Zoo vragen we; en voor onze gedachten verrijzen de trotsche bergen van Zwitserland en de onwrikbare klippen van Noorwegen's kusten , die den romp der zwaarste schepen doensplijten. Bestaan zij niet uit het vaste zuilenporphier , uit groote blokkenvan het ijzerharde graniet? Nemen ook hun bestanddeelen deel aanden kringloop der stof? Is het dan een leugen , dat zij den tand dereeuwen trotseeren? Voorzeker , dat is het! Het onsterfelijke leven dierrotsen is niet meer dan een dichterlijk beeld . Wel is waar is hun bestaan niet kortstondig van duur; eeuwen lang , maar niet eeuwig ,kunnen zij ontgaan aan het gemeene lot , dat vergankelijkheid heet .Laten wij nog een oogenblik stil staan bij de vervorming en ondergang dier reuzen uit het rijk der levenlooze natuur.In de tropische streken der aarde stijgt voortdurend een warme luchtstroom naar boven , die met waterdamp is verzadigd. Deze stroomricht zich naar de polen der aarde en ontmoet op zijnen weg de toppen der bergen , die in een mantel van ijskoude lucht zijn gehuld.In dien kouden dampkring kan de waterdamp niet blijven bestaan;334 VORMVERANDERING DER STOF.op de hoogste toppen verstijft hij tot blanke sneeuw , die , in dichtevlokken vallend in de grauwe lucht , ravijnen opvult , bergruggen verhoogten ten slotte de kruin van den geheelen berg bekleedt met een lelieblank gewaad. Langzaam glijdt dit kleed langs de zijden van den steenenreus naar omlaag; maar het bestaat nu niet meer uit losse vlokkigesneeuw, het is veranderd in het blauwe doorschijnende gletscher- ijs . Nuis de harde mantel voor den berg niet minder verderfelijk , dan voorHERCULES het giftige kleed , dat hij van DEJANIRA ontving. Bij het nederglijden krast en slijpt hij de steenen flanken , en ontzaggelijke massa'ssteengruis , door weer en wind losgerukt uit den berg , voert hij naarbeneden in het dal.Een ander deel van den vochtigen luchtstroom , die uit het zuidenaanrukt , treft de lagere deelen des bergs , waar de koude minder strengheerscht. Daar wordt de waterdamp onmiddellijk tot water verdicht ,die als regen in zware stortbuien onophoudelijk klaterend neêrvalt.Dit water stroomt dan voor een deel naar beneden , om beken en rivieren te voeden; voor een ander deel dringt het in de gesteentendoor, want geen enkel gesteente , zelfs niet het hardste en vastste , isvoor water geheel ondoordringbaar. De harde agaat kan men langzaam kleuren , door hem langen tijd in gekleurde vochten te leggen.Vele steenbrokken , opgedolven uit groote diepten , zijn eerst week enverkrijgen hun natuurlijke hardheid niet eerder , voor dat het zoogenaamde " mijnwater", dat zij bevatten , verdampt is. Door poriön , retenen spleten vindt het water zeker zijn weg , zoodat de geheele aardkorster overal van doordrongen is. Dit water heeft bovendien , toen het alsregen door de lucht viel , daaruit koolzuur opgenomen en is dien tengevolge in een zwak zure vloeistof veranderd. In dien toestand werkthet scheikundig op de gesteenten , die het doortrekt; het lost er inden loop der tijden groote hoeveelheden kalk , kiezelzuur en ijzer uitop. Het water , met die bestanddeelen in niet geringe mate bezwangerd , zakt steeds dieper in de rotsen naar beneden , tot het stuitop een ondoordringbare laag. Dan vloeit het in het binnenste van denberg langs een helling af naar de dalen . Daar komt het dikwijls alsminerale bronnen weder te voorschijn , welker minerale stoffen dus nietanders zijn dan een vervormd gedeelte der rotsen.Onderwijl wordt de samenhang der gesteenten aan de oppervlaktedes bergs steeds losser en zwakker , naarmate er meer bestanddeelendoor oplossing aan worden ontnomen. Krachtig wordt deze werkingVORMVERANDERING DER STOF. 35vanhet water door de lucht ondersteund, welker oxydeerend vermogen scheikundige veranderingen in de mineralen teweegbrengt. Waar aldus een gesteente langzaam voor den aanval van lucht en water bezwijkt , zegt men:dat het verweert. Eindelijk is de vastheid van een rotsblok , hier of daar rustend op de helling , zoozeer verminderd , dat het begint te verbrokkelen. Nuis zijn lot beslist. Het hemelwater , dat de berg langs zijn flanken nederstuwt naar de dalen , grijpt het aan als een machtelooze prooi . Klaterend , bruisend , loeiend vliegt de bergstroom door kloven en gangen ,en sleept in zijn woeste vaart de steenbrokken met zich voort. Metde kracht van een reus rolt en slaat hij ze tegen elkander; de hardstebrokken spatten krakend uiteen. Daar beneden ontvangen rivieren enbeken de stukken in haren schoot; zij zetten het werk der vernielingvoort , totdat de steenen tot zand en slib zijn gewreven. De duikerin den Boven-Rijn hoort het knetteren der kiezelsteenen , die de stroomover elkander rolt; uit de Alpenbeken stijgen voortdurend knarsendegeluiden naar boven , die denzelfden oorsprong hebben.Ieder gevoelt onmiddellijk , dat de uitwerking van zulke krachtenontzettend groot moet wezen. En toch overtreft de werkelijkheid nogongetwijfeld de verwachting.Een enkel voorbeeld moge volstaan , om dit te bewijzen. De Rijn ,die bij Keulen zelden steenen aanvoert , ter grootte van de vuist vaneen man , stuwt in het begin van zijn loop rolsteenen voort , die denomvang bezitten van het hoofd van een kind. Volgens het onderzoekvan HORNER Voert deze rivier , in 24 uren , bij Bonn nagenoeg 146000kub. voet vaste stoffen voorbij , waarvan ruim 50000 in opgelosten enbijna 95000 in zwevenden toestand verkeeren. De scheikundige ontleding heeft geleerd , dat die vaste deelen uit kiezelzuur , ijzeroxyde ,kali en natron bestaan , welke te zamen de voornaamste bestanddeelenuitmaken van de gesteenten der bergen , waarvan de Rijn zijn waterontvangt.Het stroomende water sleept echter niet slechts verweerde en verbrokkelde massa's mede; het schuurt en spoelt van gezonde gesteentengeheele lagen weg. Het is een ontwijfelbaar feit , dat vele rivierbeddingen oorspronkelijk spleten en rotskloven waren , die door het waterzijn uitgehold en verbreed. En even zeker is het , dat alle watervallenzich voortdurend blijven verplaatsen. Die der Niagara , de beroemdste waterval der wereld , is in de jaren 1790 tot 1830 jaarlijks gemiddeldéén voet teruggegaan; d. i. hij naderde jaarlijks omstreeks één voet36 VORMVERANDERING DER STOF.tot zijn oorsprong . En uit geologische gegevens mag men besluitendat hij in oude tijden , naar de berekening vóór ongeveer 35000 jaren ,zich bij Queenstown naar beneden stortte , terwijl de val nu nietminder dan zeven mijlen hooger op ligt. Op soortgelijke wijze werkende ebbe en de vloed van de zee , en niet het minst de golven derbranding op de rotsachtige kusten. Het eiland Helgoland o . a. is doorde zee voor een deel reeds weggeslagen , en zal zeker weldra geheelverdwijnen.Doch genoeg van deze feiten , die gemakkelijk vermeerderd konden worden. Er is iets dichterlijks in dien wanhopigen strijd derijzeren rotsen tegen de waterstroomen , die op de toppen der bergenen op eenzame klippige kusten dagelijks met hetzelfde gevolg wordtgestreden. Voor ons doel zagen wij genoeg van het schouwspel ,nu wij weten , dat de rotsen , afgeslepen , verbrokkeld , losgespoelddoor het water , in opgelosten of zwevenden staat allengs wordenweggevoerd.De langzame verplaatsing van alle hoogten der aarde naar de lageregedeelten en naar de zee heeft zelfs wetenschappelijke mannen metvrees voor de toekomst vervuld. Volgens hen zal de oppervlakte deraarde , door de werking van lucht en water van alle uitstekende deelen beroofd , ten slotte in een onafzienbare vlakte zijn veranderd. Danzal de zee , in wier onpeilbare diepten ruimschoots plaats is voor alde vaste deelen der aardkorst , die zich boven haar peil verheffen ,alle landen der aarde verzwelgen. Niet achter ons , roepen zij uit ,maar vóór ons ligt de zondvloed! Als wij geen andere verschijnselenkenden dan de tot nu toe genoemde , dan zouden wij eenvoudig in devoorspelling moeten berusten. Ons restte dan slechts de vreugdevollegedachte , dat wij zelven noch onze kinderen of kleinkinderen de grootekatastrophe zouden beleven. Doch er is meer stof voor vreugde. Erzijn feiten , die ons een geheel ander uitzicht op de verste toekomstverschaffen. Naast de nivelleerende kracht van het water , die bergenen dalen gelijk maakt , staat de kracht van het vuur. In onderaardschevulkanische haarden werkend , heft het geheele stukken der aardkorstomhoog , en herstelt naast de dalen de bergen. De aardkunde kan onsleeren wat zulke vulkanische krachten vermogen. In het zuiden vanSicilie vinden wij aardlagen , die gevuld zijn met schelpen van dezelfdesoorten van weekdieren , die thans nog de Middellandsche zee bewonen.Deze schelpen bewijzen , dat deze lagen eenmaal als zand en slib warenVORMVERANDERING DER STOF.337uitgespreid op den bodem der zee; en nu zijn zij er niet minder dan2000 voet boven verheven. Water en vuur zijn ook in dit opzichtelkanders tegenstanders. Onder hun gemeenschappelijke werking is deverdeeling van land en water op de aardoppervlakte in den loop dereeuwen telkens gewijzigd; wij vinden echter geen teekenen , die er opwijzen , dat een van beide elementen ooit uitsluitend de oppervlakteinnam .Doet het voorafgaande de vrees voor een naderenden zondvloed verdwijnen , het geeft ons tevens de overtuiging dat de stoffen , die hetwater ontvoert aan de bergen , niet voor eeuwig aan den kringloopder stof zijn onttrokken. De vaste deelen , die zee en rivieren ontvangen , zijn de grondstoffen , waaruit nieuwe aardlagen worden gevormd.Tijdens hunne vorming rustend op den bodem der wateren , worden zijvroeg of laat door opheffing droog gelegd. Ontstaan die lagen aankusten onder den invloed van ebbe en vloed , of door rivieren , danzijn zij in een betrekkelijk kort tijdsverloop weder beschikbaar. De harderotsen zijn dan vervormd tot een weeken vruchtbaren bodem , waaropde wind kiemen en zaden uitstrooit en weldra weelderige planten ontluiken , die de bestanddeelen opnemen en verder den kringloop derstof doen volbrengen.Zoo is een deel der kleigronden van ons land door Rijn , Maas en IJselgevormd , terwijl de vruchtbare polders der provinciën Friesland enGroningen aangeslibd zijn door de zee , die de stof voor een deel aanvreemde kusten ontnam , voor een deel van de rivieren ontving. Ons landmoge veel hebben ontvangen van Britsche en Skandinavische rotsen , hetbeste deel is slechts een nieuwe vorm der gebergten van het naburigeDuitschland.In de gedaante van zandige stranden , duinen en vruchtbaren kleigrond geven rivieren en zeeën het steengruis terug , dat zij aan bergenen klippen ontnamen , en in zwevenden toestand over verre afstandenvervoerden.Vele samenstellende deelen der rotsen zijn echter in opgelosten toestand in het water der rivieren aanwezig , in denzelfden staat , waarinsuiker zich weldra bevindt , die met water vermengd wordt. Met denRijn stroomen immers , gelijk wij zeiden , volgens HORNER , bij Bonn, in24 uren niet minder dan 50000 kub. voet van die stoffen voorbij.De zee , die van daar zulk een groot gehalte aan zouten bezit , ontvangt ze allen in haren schoot.38 VORMVERANDERING DER STOF.Door eenvoudige bezinking en aanslibbing kunnen zij het water nietweder verlaten.Keeren ook deze stoffen onder andere vormen uit de zilte plassenterug? Voorzeker. Laat ik slechts van een der belangrijkste onderdie , welke op deze wijze de zee bereiken , van de koolzure kalk ,een enkele vormverandering aanwijzen. Waarschijnlijk kennen demeeste mijner lezers niet door eigen aanschouwing de merkwaardigekoraalriffen en eilanden der tropische zeeën; doch even waarschijnlijkzou men onder hen te vergeefs iemand zoeken , die ze althans bij nameniet kende uit de beschrijving van anderen. De koraalvormingen hebbenvan oudsher de verbazing en bewondering der zeevarenden opgewekt.En inderdaad , het kon niet anders! Rotsketens midden in het watervlak van den onmetelijken oceaan , smal in vergelijking hunner verbazende lengte van soms 400 Engelsche mijlen , zich ombuigend toteen reusachtigen ring. En binnen dien ring een watervlak soms 25 urenbreed , geheel afgesloten van de omringende zee. Die rotsketen met weelderige planten bedekt , waaronder de reusachtige bladkronen der palmen , als wuivende vederbossen op hun hemelbooge stammen zich verboven allen verheffen. En binnen dien gordel van rotsen een bergachtigeiland , eveneens met statige palmen gekroond.Ziedaar een koraaleiland in zijn volkomensten vorm. Als de keerkringszon al den gloed van zijn schitterend licht er over uitstort , fonkelt het als een ring van smaragd op een reusachtig vlak van kristal.Zulke koraalriffen , waarvan er duizenden door den Stillen Oceaanworden omspoeld , bestaan voor 98 procent uit koolzuren kalk , die noodwendig uit het zeewater moet gekomen zijn . Welke krachtig ingrijpendeen heftig werkende oorzaken moeten het geweest zijn , die zulke gevolgen hadden! Zoo zou men denken; toch is dit geenszins het geval.Het vastleggen van die ontzaglijke hoeveelheden kalk is het werk vanmillioenen uiterst kleine geleiachtige diertjes , polypen genaanid , diehet vermogen hebben , om kalk uit het zeewater af te scheiden en erzich een vast omhulsel uit op te bouwen. De reusachtige koraalrotsenzijn niet anders dan deels nog levende , deels reeds gestorven polypenfamilies , uit millioenen leden bestaande , wier kalkachtige lichamentot een samenhangend geheel zijn verbonden.In de noordelijke zeeën ontbreken de koraalpolypen , doch haretaak blijft ook daar niet onafgewerkt. Schelpdieren (waaronder debekende oesters en mossels) en krijtdiertjes ( Foraminiferen) vervan-VORMVERANDERING DER STOF. 39gen daar hare plaats; door hen wordt de koolzure kalk aan hetzeewater ontnomen en aan de circulatie teruggegeven. De Foraminiferen of krijtdiertjes zijn mikroskopisch kleine wezens , die metsierlijke kalkschelpjes bekleed zijn . Het ons allen zoo goed bekendekrijt is een verzameling van kalkhuisjes dier diertjes , waarvan er ineen enkel pond zich meer dan 10,000,000 bevinden. Als wij dan denken aan die ontzaglijk groote krijtbergen van Engeland , Zweden enRügen , die in den loop der eeuwen zijn opgebouwd door die schepseltjes , elk op zich zelf eerst bij aanzienlijke vergrooting waarneembaar ,dan gevoelen wij meer dan ooit de onmetelijke macht van het kleine.En dan vreezen wij niet , dat de zee de kalk , die zij uit den aardbodem opneemt , voor altijd als renteloos kapitaal zal behouden.Wij zijn thans tot een rustpunt gekomen , van waar wij nog eenblik kunnen werpen op den weg, die achter ons ligt.Wij hebben de natuur in hare belangrijkste werkingen bespied , en debeteekenis er van trachten te verstaan. En overal werd dezelfde gedachtegewekt. Wij zagen den ouden spreeuw in het bloeiende klaverveld sterven , onder de aarde verdwijnen en na een wijle in den vorm vanschitterende kevers verrijzen uit het donkere graf; wij waren getuigenvan de schier onwrikbre kracht van den eik , den koninklijken woudboom , van zijn ineenstorten in den strijd tegen bliksem en stormengevoerd , en van zijn opstanding in andere kinderen des wouds. Wijhebben gezien , dat ook de trotsche gevaarten der rotsen , die men onvergankelijk zou wanen , het gemeene lot niet ontgaan , maar dat ookhun ondergang geen vernietiging, doch slechts stofverplaatsing en nieuwevorming beduidt.Zoo heeft de natuur dan ondubbelzinnig gesproken."Mijn gewrochten van heden , " zoo sprak zij , " ruk ik morgen uiteen. Ikduld hun onsterfelijkheid niet. Beweging is het diepst van mijn wezen.Rust is slechts een droombeeld der menschen. Alleen de stof mijnerwerken is eeuwig. Slechts de verandering heeft een onsterfelijk bestaan.De rustelooze wisseling der vormen is het eeuwige leven der wereld. "Maar veel grootscher en verhevener wordt het denkbeeld van heteindelooze komen en gaan , als wij ons niet slechts bepalen tot de dingen dezer aarde , maar ook de hemelbollen met onze gedachten omvatten. Als wij de overtuiging verkrijgen , dat het weinige , dat de wetenschap onzer dagen van hun physischen toestand leert , noodwendig tot40 VORMVERANDERING DER STOF.het besluit voert , dat ook zij aan voortdurende verandering zijn onderworpen , dat ook hun bestaan , al wordt het door milliarden vaneeuwen gemeten , niet eeuwig duurt , dat ook zij het aur der geboortehebben gekend.Een dier hemelbollen is onze aarde. Haar geschiedenis is ons het bestbekend , en haar lot kunnen wij met veel waarschijnlijkheid gissen. Dochook hier is naast veel dat den naam van wetenschap waard is , nog oneindig veel meer , dat niet meer dan waarschijnlijk mag heeten. En wie de ontzaglijke draagkracht van zulk een voorspelling beseft , zal de wetenschaper niet minder om achten , die hier dikwijls slechts aarzelend durft spreken .Geen sterfelijk wezen heeft de geboorte der aarde bespied , en tochkunnen wij ons een voorstelling maken van de wijze , waarop zij zoukunnen ontstaan zijn. Wij hebben dit te danken aan de geniale hypothese , die door den beroemden LA PLACE en reeds vroeger door denscherpzinnigen KANT is uitgedacht en verkondigd. Volgens die onderstelling maakte de stof onzer aarde , evenals die der andere lichamen , welketot ons zonnestelsel behooren , een deel uit der zon. De hitte dier zonwas groot boven alle beschrijving; zij overtrof nog verre den ontzettenden warmtegraad , dien zij nog heden bezit. Dientengevolge verkeerde zij geheel in den damp- of gasvormigen staat , terwijl zij omhare as een snelle ronddraaiende beweging volbracht. De snelle omwenteling deed de middelpuntvlieding ontstaan , dezelfde kracht waardoor het koord wordt gespannen , waaraan een steen in het rond wordtgeslingerd. Door de werking dier kracht werd de reusachtige dampholeerst afgeplat aan de polen , terwijl daarna groote massa's , losgeruktvan zijn lichaam , werden voortgeworpen in de ruimte. Die massa's verkregen eerst den vorm van den bol omgevende ringen , die echter weldramoesten scheuren en tot kleinere bollen ineen vloeien , die in geslotenbanen om het centrale lichaam der zon gingen kruisen. Die bollen warende planeten en één daarvan was dus onze aarde.Ziedaar , met een vluchtig woord , de stoutste hypothese geschetst ,die wellicht ooit in het menschelijk brein werd geboren. Met warmteen bewondering ontvangen , later door velen betwijfeld , is zij door denieuwste ontdekkingen door de ontleding van het licht der hemellichamen verkregen in velerlei opzicht bevestigd. In afwachting vanlater onderzoek dienaangaande , mogen wij aan hare waarheid gelooven ,omdat zij alleen van de wording des zonnestelsels een aannemelijkevoorstelling geeft.-VORMVERANDERING DER STOF. 41Als een bol van dampen , die zich allengs tot vloeibaar gloeiendemassa's verdichtten , gelijk de zon thans nog is , snelde de aarde toenlangs een kringvormige baan de ijle ruimte door , stroomen warmte enlicht naar alle zijden rondom zich verspreidend.Eeuwen lang vloog zij zoo voort , en onderwijl werd door de ontzettende uitgaaf aan warmte de beschikbare voorraad steeds minder.BISCHOF trachtte door proeven aangaande de afkoeling van gesmoltenbasalt eenigermate den tijd te benaderen , gedurende welken de aardein genoemden toestand verkeerde. Hij vond , dat voor een afkoelingvan 2000 tot 200 graden door de aarde niet minder dan 350 millioenenjaren moesten besteed zijn .Eindelijk moest toch het tijdstip komen , waarop de oppervlaktestolde. Toen konden waterdampen zich op den bol verdichten en , natelkens nedergeslagen en als stoom te zijn vervluchtigd , eindelijk alsblijvende zeeën de scheuren en ondiepten vullen . Een deel van het oorspronkelijk gas bleef door zijn natuur voor verdichting bewaard. Ditis de dampkring , die nog heden onze aarde omgeeft.Nog waren het zuiver schei- en natuurkundige krachten , die devormverandering der aardsche stoffen beheerschten. Doch allengs werdde aarde rijp voor het ontvangen van hoogere vormen. In één puntdes tijds in het verre verleden verschenen in de onmetelijke zeeën deeerste moneren en de eerste levende cellen .Gebeurtenis , grootscher dan de ontzettende woeling der vurige elementen in het vormingsproces dat voorafging! ondoorgrondelijk mysterie! Tusschen de doode materie en het leven , werkend in den vormeener eenvoudige cel , ja zelfs in dien eener volkomen structuurloozemonere , ligt een onpeilbare afgrond , dien de wetenschap wellicht nimmerzal dempen. Van waar kreeg de jeugdige aarde de eerste kiem van hetleven? Was zij een vormverandering der levenlooze stoffen op aarde ,of werd zij haar toegeworpen door een ander hemellichaam? Was inhet heelal het leven eeuwig aanwezig , gelijk de materie zelf? Maarwaar school het dan weg , wie beschermde het , toen de ruwe krachtenwaarvan LA PLACE spreekt , de ontzettendste warmte verwekten? Isook het leven eenmaal geworden? Wie schetst ons dan de verwantschap tusschen de doode stof en het leven; wie schakelt beide aaneentot gelijksoortige deelen van een onverbreekbaar geheel?In de eerste cel lag een volheid van toekomstig leven besloten. Doorvermenigvuldiging en trapsgewijze ontwikkeling gaf zij in den loop42 VORMVERANDERING DER STOF.der eeuwen aan een weelderigen rijkdom van levensvormen het aanzijn. Polypen , schaal- en schelpdieren zijn de eerste bevolking deraarde , die wij als zoodanig met zekerheid kennen. Hunne kalkachtigeoverblijfsels zijn in den schoot der aarde bewaard , om nog in onzedagen van lang vervlogen tijden te spreken. Toen verschenen de visschen , eerst spaarzaam , later in grooten getale.Allen zwijgende schepsels; in het koor der winden en het eentonigklotsen der golven had zich nog nimmer een kreet van een levendwezen gemengd. Doch de tijd brak aan , dat de visschen de oceanenmoesten deelen met kruipende dieren , welker wonderbaar reusachtigegedaanten phantastische vormen van een dichterbrein schijnen tewezen. En onderwijl had ook de wereld der planten zich tot fijn bewerktuigde soorten ontwikkeld. Varens en wolfsklauwachtige gewassen waren door kegeldragers vervangen , en eindelijk ontplooiden deloofdragende boomen hunne bewegelijke bladerkronen. Toen verhief zichde vormkracht der aarde tot het formeeren van vogels en zoogdierenen eindelijk wrocht zij den mensch , het meesterstuk der natuur.En dit zijn slechts enkele schakels van den keten van levensvormen ,die zich door de vervlogen eeuwen van de geschiedenis der aarde slingert. Zijn ééne uiteinde reikt in het heden , terwijl het andere zich inden nacht van het verst verleden verliest .Zoo heeft dan onze planeet , onder eindelooze wisseling van vormen ,den middag haars levens bereikt. Achter haar liggen reeds millioenenvan eeuwen en even zoo vele ongetwijfeld nog in het verschiet . Welkegedaantewisseling zal zij nog ondergaan? Zal de menschengestalte niethet laatste en hoogste product zijn harer vervormende kracht? Wiedurft hier meer dan gissen?En toch moet men aannemen , dat ook voor haar geen stilstand ,geen bestendigheid kan bestaan; dat eens het veelvormige leven , waartoezij thans een deel harer stof heeft geleend , tot de doodsche rust derlevenlooze materie terugkeert. De ontdekkingen der natuurwetenschapin de laatste tientallen van jaren maken zulk een uitkomst in hoogemate waarschijnlijk.De jongste vorderingen dier wetenschap gaven ons de zekerheid , datelke kracht , waardoor op onze aarde beweging en arbeid tot standkomt , haren oorsprong aan het licht en de warmte der zon dankt ,ja , dat zij niets anders is dan het licht en de warmte van dat centralelichaam des hemels, in een andere gedaante gebracht. Elke beweging -VORMVERANDERING DER STOF. 43en dus ook alle leven op aardeEn dezeen licht- is geheel van de zon afhankelijk.schijnbaar een onuitputtelijke bron van stroomen warmtewordt zeker eenmaal gedoofd. Toch kan de stoutste verbeelding zich niet de minste voorstelling maken van de ontzaggelijketijdruimte , die het oogenblik , waarop dit zal geschieden , nog van hetheden scheidt . De warmte , die de aarde ontvangt van de zon is slechtshet 2300 millioenste gedeelte van de geheele hoeveelheid , die deze inde ruimte uitstraalt. Konden wij al deze warmte samenbrengen in ijskoud water , dan zou zij in één uur tijds 700,000 millioen kubiekemijlen daarvan doen koken. Eeuwen lang gaf zij elk uur reeds zooontzettend veel uit , en toch is, althans in de laatste 4000 jaren, niet deminste vermindering te bespeuren. Maar zelfs een onmetelijke voorraad ,waar dagelijks wordt afgenomen , moet zeker ten slotte verdwijnen .Wel is waar kan men op bronnen wijzen , waaruit de zon zulkeontzaggelijke verliezen kan dekken , doch ook deze vloeien niet eeuwig.Als dan de aarde de zonnewarmte niet meer ontvangt , zal zij indie mate bekoelen , dat elk levend wezen een zekeren dood te gemoetgaat. Ja , zelfs wanneer de aarde voortdurend door een warme atmosfeer bleef omgeven, waarin op zich zelf het leven bestaan kon ,dan nog kan men bewijzen , dat , zoodra zij de bestraling der helderezon moet missen , het verrichten van elken arbeid , het tot stand komen van beweging, en het leven in welken vorm ook weldra onmogelijk zou worden. Dan zal zij weer een eenzame steenklomp wezen , gelijk zij dat eenmaal in vroeger tijden was.Zal zij dan weer uit den doodslaap tot een nieuw leven ontwaken?Als wij bedenken wat een beschouwing der tegenwoordige verschijnselen op de aarde ons leerde , dan komt onwillekeurig een bevestigendantwoord op onze lippen . Wij weten immers , dat de stof daar nimmernutteloos neerligt , gelijk een kapitaal dat geen rente verschaft. Hetuiteenvallen van oude vormen der stof was immers steeds het eerstetijdperk van het verrijzen van nieuwe gestalten? En zouden dezelfdewetten niet heerschen in elken tijd en in het gansche heelal? Ook hetmenschenhart zou nimmer vrede vinden bij de troostelooze gedachte ,dat dood en stilstand de eindpalen zijn , waarnaar gansch de schepping streeft .Beweging , leven , slechts dit kan waard zijn het onvergankelijk beginsel , de grondgedachte der wereld te zijn .Werkelijk geeft ons de wetenschap het recht , om aan een wederge-44 VORMVERANDERING DER STOF.boorte , een herleving der gestorven hemelbollen te gelooven. Op welkewijze dit zou kunnen geschieden , is nog onlangs door den Duitschennatuurkundige Dr. MEYER op scherpzinnige wijze in het licht gesteld .Vergun mij althans enkele hoofdtrekken zijner onderstelling te schetsen .Het inwendige onzer aarde bestaat nog steeds uit gloeiend vloeibaremassa's , waarschijnlijk voor een goed deel uit gesmolten metalen. Slechtseen klein deel der oppervlakte is vast. De vaste korst is , met den vloeibaren inhoud vergeleken , niet dikker dan de schaal van een ei in verhouding tot de vloeistof is , die zij omsluit.Als onze planeet steeds minder stralen van de uitdoovende zon ontvangt , zal zij allengs aan de omgevende ruimte , die uit zich zelf ijzigkoud is , hare eigene warmte afstaan. Naarmate zij afkoelt , krimpt zijineen . Weldra komt dan een tijdstip , waarop de vaste korst moetscheuren en splijten , omdat zij sneller krimpt dan de heete vloeibaremassa , die zij omgeeft.In dien toestand verkeert thans de maan , die geen levend wezenmeer herbergt. Hare oppervlakte is met diepe scheuren doorploegd , dezoogenaamde rillen , waarvan sommige in rechte lijnen zich meer dan25 mijlen ver uitstrekken . Zoo scheurt ook eenmaal onze dan reedslang onbewoonde aarde , en eindelijk zal de oppervlakkige korst in elkerichting gespleten , in tallooze schotsen uiteenvallen. Dan wordt eentweede vloeibare laag aan de koude der wereldruimte blootgesteld , afkoeling en inkrimping vangen weer aan , totdat ook deze laag is gestold en, verbrijzeld , in groote stukken zich oplost. En op dezewijze zal het steeds voortgaan. Steeds dieper zal de vernielendewerking der koude in de verbrokkelde aarde doordringen , totdat dezeten slotte geheel in een rondwentelenden bol van steenbrokken enpuin is veranderd.Saturnus , de uiterste planeet van ons stelsel , is waarschijnlijk reedsin dit tijdperk van ontbinding gekomen. De eigenschappen der ringen ,die haar omgeven , maken het in hooge mate aannemelijk , dat deze uitlosse steenbrokken bestaan , die aan haar lichaam ontrukt zijn .De samenhang van de bestanddeelen der aarde is dan ten eenenmaleverbroken , en de middelpuntvlieding zal dan achtereenvolgens de steen-"Oeffentliche Vorträge gehalten in der Schweiz. " Band IV . Heft VII. l'on den erstenund letzten Dingen im Universum, von DR. M. WILH . MEYER. Bazel , Hugo Richter. 1877.VORMVERANDERING DER STOF. 45brokken wegslingeren en allengs door de geheele ruimte van ons zonnestelsel verspreiden.De koude der wereldruimte zal op gelijke wijze , doch niet gelijktijdig , elk der planeten en ten slotte de zon zelve vernielen , en de middelpuntvlieding zal de stukken van de ontbonden hemelgevaarten wegwerpen heinde en ver.De groote massa's zijn verbrijzeld; de sterke band , de aantrekkingder zon , die de planeten onwrikbaar vasthield op hare banen , is verbroken; de stof van de lichamen des hemels is door de geheele ruimtevan het oorspronkelijk stelsel verspreid. Een grenzelooze verwarringheeft de overhand verkregen. Licht en warmte zijn uit ons zonnestelselverdwenen; duisternis en ijzige koude heerschen oppermachtig alom.Van de schitterende zon van weleer en de planeten , haar getrouwe trawanten, rest niets meer dan een ontzaglijke wolk van onaanzienlijkesteenen.Maar nu licht de tijd weer aan , die de afgestorven wereld tot eennieuw leven zal wekken. Ons geheele zonnestelsel heeft een voortgaandebeweging in de ruimte , en deze beweging zal de steenwolk behouden.Milliarden van eeuwen zal zij zoo voorttrekken , steeds dieper deeindelooze ruimte in. Daar zweven andere zonnen , die dan nog lichten warmte verspreiden. Wij bespeuren ze thans in de verte , en noemen ze vaste sterren. Telkens , als de wolk van steenen in de nabijheidvan zulk een zon komt , zal de aantrekking van dit lichaam er eendeel aan ontscheuren , en dit zal dan als een afzonderlijk geheel om denieuwe zon gaan kruisen.Nu hebben de jongste waarnemingen der astronomen , bepaaldelijk dieaangaande de bekende komeet van BIELA, een groote waarschijnlijkheidgegeven aan de meening , dat kometen niet anders zijn dan zulke wolkenvan steenen , de puinhoopen van wereldrijken , die te niet zijn gegaan.Zoo is dan onze aarde en zijn alle hemellichamen van het stelsel , waartoe zij behoorde , in een heirleger kometen vervormd. De toekomst derkometen is dus ook de hare en die van haar lotgenooten. De kometen,te recht met den naam van dwaalsterren bestempeld , zijn zwervelingen door de ruimten des hemels. Op haren weg komen de meestendoor streken , waar zij zich op verbazend groote afstanden van elkevaste ster bevinden en van hare aantrekking schier niets meer ge-'oelen. In de tusschenruimten der sterren , waarvan o . a. de dichtst bijonze zon staande nog 4 billioenen mijlen van dat lichaam verwijderd46 VORMVERANDERING DER STOF.is , moeten zich allengs kometen verzamelen . Reeds nu zijn daarongetwijfeld talloos velen aanwezig , die ons oog met de beste kijkers gewapend , nog nimmer heeft kunnen aanschouwen. Daar dwarrelen dan eenmaal millioenen dier staartsterren door elkander. Heren derwaarts vliegend , zullen er telkens velen met elkander inbotsing geraken , om dan , met elkander vereenigd , met snelheid hunweg te vervolgen. Zoo worden dan de verspreide steenblokken totgrootere massa's vereenigd , die de kleinere , die hen voorbijgaan ,met kracht zullen aantrekken en tot zich doen naderen. Is eenseen reusachtige ophooping van steenbrokken tot stand gebracht , danzal niets meer weerstand bieden aan de aantrekking , die zij uitoefent.Met steeds toenemende snelheid zullen de kometen uit den omtrek haarbeweging naar die stofmassa richten , om er weldra op neder te stortenals een dichte hagel van steengruis. De aanhoudende krachtige schokkender op elkander stootende massa's zal een onbeschrijfelijke hitte ontwikkelen , waardoor het geheele gevaarte zal worden gesmolten , ja zelfsin dampen en gassen zal opgaan. Onderwijl heeft een krachtige zijdelingsche botsing aan het geheel een draaiende beweging gegeven; demiddelpuntvlieding treedt weer in werking , en weldra is de chaos vandampen en gassen in een reusachtigen nevelbol veranderd . Een nieuwezon is geboren , die schitterende golven van warmte en licht in allerichtingen uitzendt.De laatste schakel van de keten der vormverandering sluit aan de eersteweer aan. De stof kan van nieuws af den ouden kringloop volbrengen.Nieuwe planeten zal de maagdelijke zon uit haar eigen lichaam formeeren , waaruit in den loop der tijden het weelderigste leven ontstaan zal.Hoe aangrijpend wordt thans de wet , die de wisseling der vormenbeheerscht!Als de stralende dagvorstin reeds lang is ter kimme gedaald en wij,in het nachtelijk uur , in de eindelooze ruimte staren , waarin de sterrenfonkelend zweven, dan wordt de stroom van gedachten , in het woeligeleven gewekt , op eenmaal tot stilstand gebracht. In één machtig denkbeeld lost al ons denken zich op. Het is dat van eeuwige kalmte enrust , van een bestendigheid zonder einde of begin , waarvan de eeuwigesterren ons spreken , die daar boven ver verheven zijn boven het gemeene lot , dat elken sterveling wacht. En toch , als de ziel zich vanden eersten onweerstaanbaren greep heeft hersteld , en het denken zijnvrijheid herkrijgt , dan wijkt die grootsche gedachte voor een andere ,VORMVERANDERING DER STOF. 47niet minder verheven dan zij . Dan ruischt het lied van komen en gaan,dat wij reeds op aarde vernamen , ons te gemoet uit de matelooze diepten des hemels , als een machtige hymne, die het diepst der zielontroert.Heerenveen , 10 Februari 1878.EEN KAT EGELMOEDER.Het volgende , inderdaad opmerkelijk geval is ons medegedeeld doorDr. J. w. a. RENSSEN te Sappemeer."In ' t laatst der maand Augustus werd het schunrtje van S. SCHOENMAKER alhier , gereed gemaakt tot ontvangst van turf voor den winter.Bij die gelegenheid vond SCHOENMAKER , onder eenig stroo , een egel met6 jongen , die de oogen nog niet open hadden. Hij legde moeder enkroost in eene kist met wat stroo , maakte eene opening in de kist ,opdat de moeder naar verkiezing zou kunnen uitgaan om voedsel tezoeken. In de schuurdeur was eveneens eene opening .Dezelfde oorzaak, die het nest van de egels deed vinden , verstoordede residentie der kat , die op het punt was jongen te krijgen. De katwist zich te redden , en maakte de kist , waarin de egels waren , totkraamkamer.Daar kreeg ze eenige dagen later 6 jongen.Het gewone vooroordeel tegen zoogenoemde stoppelkatten was deoorzaak , dat haar al hare kinderen wreedaardig ontnomen en dezeverdronken werden. Een jong katje , dat later in de kist gevondenwerd , bleek niet of zeer kort geleefd te hebben.De kat ging echter weer naar de kist , als had ze hare jongen nog .Dit wekte de aandacht van SCHOENMAKER , die haar naging en ontdekte ,dat ze het moederschap met de oude egel deelde en de jonge egels ,die reeds 14 dagen oud waren , zoogde.Of de kat het meermalen deed , werd niet gezien; maar wel , dat zeden volgenden dag haar eigen jong, ' t welk in Mei 1. 1. geboren was ,weer bij zich had genomen en bleef zogen , als ware dit een pas geborene. "Sappemeer , October 1878. R.ONTDEKKING VAN TWEE PLANETEN BINNENDE LOOPBAAN VAN MERCURIUS.DOORJ. A. C. OUDEMANS.Reeds eenigen tijd geleden hebben nieuwsbladen en tijdschriften hetbericht vermeld , dat den 29sten Juli 11. , bij gelegenheid der laatste zoneklips , die voor een gedeelte van Noord-Amerika totaal was , Prof.WATSON, van Ann Arbor , in Michigan , er in geslaagd zou zijn , dichtbij de verduisterde zon ééne , wellicht twee planeten te ontdekken ,wier loopbanen zonder eenigen twijfel binnen de loopbaan van Mercurius gelegen zouden zijn .Wij hebben van deze ontdekking nog geen bericht bekend gemaakt ,daar er nog altijd eenige onzekerheid in de mededeeling van WATSON ,vooral aangaande de tweede dezer planeten , overbleef. Door zijn laatste bericht echter wordt het zeer waarschijnlijk , dat werkelijk het zonnestelsel binnen de loopbaan der planeet Mercurius nog twee planetenbezit , wier bestaan tot nog toe wel vermoed , maar toch nog niet metzekerheid bewezen was.Gaat men na , hoe moeilijk het wegens de nabijheid van Mercuriustot de zon is , deze planeet hier in Europa met het bloote oog te aanschouwen , dan kan het geene verwondering baren , dat planeten binnen de loopbaan van Mercurius , die dus nog dichter bij de zon staan ,zich nog hardnekkiger aan ons oog onttrekken.Toch koesterden de sterrekundigen om twee redenen het vermoeden ,dat dergelijke planeten bestonden , dat er althans ééne intra- mercuričele planeet moest bestaan.ONTDEKKING VAN TWEE PLANETEN ENZ. 49Ten eerste waren herhaalde malen , door verschillende waarnemers ,kleine , zwarte ronde vlekjes op de zon gezien , die zich over de zonneschijf bewogen , zoo snel , dat het onmogelijk zonnevlekken geweestkonden zijn.De waarneming van zonnevlekken behoort nu tot die gedeelten derpractische sterrekunde , waarvoor niet vele hulpmiddelen noodig zijn ,(tenzij men photografieën van de zon neme , zooals WARREN DE LA RUEin Engeland gedaan heeft) , en is daarom bijna altijd eene bezigheidvan dilettanten geweest. Ook WARREN DE LA RUE was geen sterrekundige van beroep , doch heeft zich wegens het tot stand brengen vanzijn photo-heliograaf en de daarmede door hem vervaardigde photografieën groote verdiensten verworven , die de Royal Astronomical Societyreeds in 1862 , door eene bekroning met hare gouden medaille , erkende.De sterrekundigen op die observatoria , die van rijkswege met kostbare instrumenten zijn toegerust , en niet zoo zeer voor het onderwijs ,als wel voor de bevordering der wetenschap moeten dienen , hebbenmeestal hunne handen zoo vol met de waarnemingen en bepalingen ,waarvoor die instrumenten geschikt , maar ook noodig zijn , dat zij zelden tijd hebben , zich aan zonnevlekken , vallende sterren en anderedergelijke onderwerpen te wijden , waarvoor geringere hulpmiddelenvolstaan en die ARGELANDER ook terecht aan de liefhebbers der sterrekunde heeft aanbevolen.Dit moet als de reden aangezien worden , waarom bij die verschijningen van ronde vlekjes , die zich over de zonneschijf bewogen , nietde noodige waarnemingen gedaan werden om al de bijzonderheden vanhet verschijnsel nauwkeurig aan te geven , waardoor het alleen mogelijk is te beslissen , of men met eene plancet te doen gehad heeft ,en hoe dan de loopbaan dier planeet gelegen moest zijn.Slechts eens is dit , hoewel met gebrekkige hulpmiddelen , geschied ,door LESCARBAULT , geneesheer te Ogères, in Frankrijk , den 26sten Maart1859; de aanteekeningen , door hem bij die gelegenheid gemaakt , hebben aangetoond dat , als men voor de bewuste planeet eene cirkelvormige baan aannam , de afstand tot de zon / van den straal der aardbaan ,en dus de omloopstijd 19 dagen , 17 uren bedragen moet; de lengte derklimmende knoop zijner planeet moet 13 ° en de helling 12 ° geweest zijn .Dat die planeet , hoe zorgvuldig de zonneschijf ook werd bekeken , nooitis teruggevonden , heeft wel gemaakt dat de waarneming van LESCARBAULT later in diskrediet gevallen is , en dat menigeen , al kwam hij er niet450 ONTDEKKING VAN TWEE PLANETENopenlijk voor uit , de mededeelingen van LESCARBAULT wantrouwde.LEVERRIER , die in 1859 zelf te Ogères geweest was , om alle bijzonderheden der waarneming na te gaan , hield nog in 1876 , toen ik hemover die planeet sprak , de geloofwaardigheid van LESCARBAULT bovenalle verdenking verheven , was dus van het bestaan der planeet overtuigd , en meende tevens op goede gronden , dat alleen de groote hellingder loopbaan de oorzaak was , dat de planeet van LESCARBAULT laterniet meer teruggezien was.De andere reden was , dat LEVERRIER , de loopbaan van Mercuriuszoo nauwkeurig mogelijk uit al de op die planeet gedane waarnemingen trachtende te bepalen , eene seculaire beweging van de groote asder loopbaan vond , die hij niet genoegzaam door de aantrekkingen derbekende planeten verklaren kon , zoodat hij verplicht was het bestaanvan minstens ééne , tot nog toe onbekende , planeet binnen de loopbaanvan Mercurius aan te nemen.Nog ligt het ieder versch in het geheugen , hoe LEVERRIER in het najaar van 1876 , ten gevolge van eene vermeende waarneming eenerronde zwarte vlek op de zon , door WEBER te Peckeloh , alle dergelijkewaarnemingen op nieuw, (even als HAASE reeds in 1869 gedaan had) ,aan eene behandeling onderwierp en waarschijnlijk maakte , dat de planeet van LESCARBAULT alleen wegens de groote helling harer loopbaanniet weder voor de zon gezien was.Om dit eenigszins duidelijk te maken , herinneren wij slechts , datVenus , hoewel zij elke 584 dagen tusschen de aarde en de zon doorgaat ,toch van 1769 tot 1874 niet op de zonneschijf geprojecteerd gezien is .Het was te begrijpen dat nu de vraag ontstond: is er dan bij totale zoneklipsen geen kans , dezelfde planeet te vinden? Dan is hethinderlijke licht der zon weggenomen , en al is de planeet dan zelfszeer zwak, dan toch zou zij moeilijk aan de waarneming kunnen ontsnappen , indien er slechts stelselmatig naar gezocht werd. Daarvoorzou de waarnemer dan natuurlijkerwijze voorzien moeten zijn van eenkaartje , waarop al de in den omtrek der verduisterde zon te verwachten sterren voorkomen.Reeds bij de zoneklips van 1858 , die in Zuid-Amerika totaal was ,werd door de sterrekundigen , die te Paranagaà waarnamen , op diewijze naar eene planeet gezocht , maar te vergeefs. Tijdens de totalezoneklips van 31 December 1861 werd te Guapo, op het eiland Trinidad,door verscheidene personen eene ster zuidelijk en dicht bij de zon ge-BINNEN DE LOOPBAAN VAN MERCURIUS. 511zien. De heer WARREN geloofde , dat het sagittarii geweest moet zijn ,maar deze onderstelling is niet boven bedenking verheven , daar sagittarii eerder westelijk dan zuidelijk van de verduisterde zon stond ,en waarschijnlijk niet helder genoeg is , om , dicht bij de verduisterdezon , dus in het licht der lichtkroon , gezien te worden. Of bij de zoneklipsen van 18 Augustus 1868 en 12 December 1871 ook naar zulkeene planeet gezocht is , is mij onbekend. Den 7den Augustus 1869stelden GOULD en NEWCOMB vergeefsche pogingen in het werk.Bij de laatste eklips , die van den 29sten Juli jl . , die in Noord-Amerikatotaal was , hadden de Amerikaansche sterrekundigen zich zeer goedvoor het zoeken eener planeet voorbereid. Er werd van wege het U. SNaval Observatory te Washington eene handleiding uitgegeven voor dewaarnemingen , gedurende die totale eklips te doen. Aan die handleiding was eene kaart toegevoegd, waarop , behalve de verduisterde zon , allesterren, tot en met die van de 7de grootte , aangegeven waren , die 16ºof minder in rechte opklimming en 8° of minder in declinatie van dezon verschillen. Van deze kaart wordt een gedeelte hier wedergegeven .129 128 12 7 12 6 12522124 123 12 2 12121Krib2018ๆEclipticad¹Өd2Zij moest dienen , om gemakkelijk te kunnen zien of er ook , terwijlde zon verduisterd was , eene planeet zichtbaar zou worden. De ruitjesbeteekenen vierkante graden , en het hier medegedeelde gedeelte strektzich dus nit van 121 ° tot 129° rechte klimming , en van 8 tot 22 ° de-52 ONTDEKKING VAN TWEE PLANETENclinatie , en wel , naar mij gebleken is , volgens het equinoctium van 1855 .Men ziet er de sterren y end van het sterrebeeld de Kreeft , en daartusschen in , een weinig rechts , den sterrehoop de Krib , Praesepe , die zichvoor het bloote oog als een nevel voordoet en , in vereeniging mety end, het sterrebeeld de Kreeft dadelijk aan den hemel kenbaarmaakt. Onmiddellijk rechts van de ster staat de verduisterde zon.Verder staat rechts , d. i . westelijk van de zon , op drie graden afstandde ster , op 5 graden de ster d' , op 7½ graad afstand , doch een halvegraad zuidelijk , de ster .Prof. WATSON, van Ann Arbor , in Michigan , nam de eklips te Denver9,in Colorado , waar , en had zich voorgesteld , gedurende de totale eklipsvoornamelijk naar intra- mercurieele planeten uit te zien , waarvoor hijook dit kaartje aanwendde. Weinige minuten vóór de totale eklips doorzocht hij met zijnen parallaktisch opgestelden kijker den hemel oostelijk en westelijk van de zon , en wel op eenen afstand van 8 tot 15º,maar hij zag geene sterren. Dadelijk na het begin der totaliteit begonhij dichter bij de zon te zoeken , namelijk niet verder dan 8 gradenoost- en westwaarts van de zon , en onmiddellijk vond hij tusschen dezon en van de Kreeft , maar iets zuidelijker , eene ster van de 4de grootte ,die terstond zijne aandacht trok. Deze ster is , naar de plaats , die watSON haar later toekende , op het bijgevoegde kaartje aangeduid door hetkringetje , waarbij de letter a staat. Na aan de papieren hulpcirkels ,waarmede de kijker voorzien was , de noodige teekens aangebracht tehebben , waaruit de plaats dezer ster later afgeleid kon worden , zetteWATSON zijn doorzoeken voort , en vond eene ster , die hij voor derKreeft hield , hoewel zij nog helderder dan de eerst gevondene was ,en teekende weder op de cirkels hare plaats aan , met de letter b.Voordat hij hiermede gereed was , eindigde de totale eklips ,het zonlicht brak door , en de sterren werden onzichtbaar.Bij de afleiding der plaatsen der sterren uit de teekens die WATSON OPde papieren hulpcirkels geplaatst had , bleek het, dat de laatstbedoelde stervan de Kreeft niet kon geweest zijn . Daar zij echter op dezelfde declinatieals van de Kreeft stond , zoo als het kaartje aangeeft , is WATSON eenigen tijd in het onzekere geweest of er ook eene vergissing kon hebben plaats gehad , zoodat hij werkelijk van de Kreeft had ingesteldDit kon alleen gebeurd zijn , indien een windstoot , die heeft plaats gehadterwijl hij onder het aangeven der teekens voor de laatste ster den kijkereen oogenblik verliet , sterk genoeg geweest is , om , hoewel de uurasBINNEN DE LOOPBAAN VAN MERCURIUS. 53van den kijker geklemd was , eene verplaatsing om die as te veroorzaken.WATSON is met de andere sterrekundigen , die op hetzelfde stationhadden waargenomen , nog later in briefwisseling getreden , om te vernemen of hunne kijkers , die minder tegen den wind beschut geweestwaren dan den zijnen , door den bedoelden windstoot ook eenige verplaatsing hadden geleden. Het antwoord was ontkennend , en daarom meentWATSON ten slotte , dat hij met veel waarschijnlijkheid kan beweren ,twee nieuwe planeten ontdekt te hebben. Of het intra- mercuriëele planeten zijn , moet later blijken; hij zelf is er van overtuigd.Onafhankelijk van de waarneming van WATSON is de eerste der vermelde planeten , die wij a genoemd hebben , ook door den heer L. SWIFTgezien , die insgelijks te Denver waarnam , en , even als WATSON , onmiddellijk daarvan een verslag aan den Rear- Admiral RODGERS , den superintendent van het U. S. Naval Observatory te Washington inzond. Diewaarneming is dus in alle geval boven allen twijfel verheven. - Minder zeker is het bestaan der tweede planeet , want WATSON had doorhet doorgebrokene zonlicht geen tijd zich te overtuigen , dat zijn kijker nog op dezelfde ster gericht was , behoudens natuurlijk de verplaatsing ten gevolge der dagelijksche beweging.De hoofdplaneten van ons zonnestelsel dragen namen van de godender ouden; dit was reeds bij de grieksche sterrekundigen het gebruik.Bij Ptolemaeus heeten de van ouds bekende planeten: Hermes , Aphrodite , Ares , Zeus en Kronos , waarbij Helios en Selene (zon en maan)moeten gevoegd worden om het zevental voltallig te maken. Dit gebruikheeft men later ook gevolgd; de latijnsche namen kwamen voor de griekschein de plaats; zon en maan vervielen als planeten , maar achtereenvolgenskwamen er Uranus , Ceres , Pallas , Juno , Vesta , Astraca , Neptunus bij.Waarschijnlijk omdat nu eenmaal de 4 eerste asteroïden godinnennamen ontvingen , is men daarmede voortgegaan; althans , op eenpaar uitzonderingen na , kregen zij alle vrouwelijke namen.Door het groote aantal asteroïden , die sedert 1846 ontdekt zijn geworden , raakte de voorraad bekende godinnen-namen spoedig uitgeput , enwerden allerlei andere namen aan de nieuwe asteroïden gegeven , die nietin de godenwereld t'huis behoorden . Zoo werd de 11de asteroïde Parthenope genoemd , de grieksche naam voor de stad Napels , waar zij doorde GASPARIS ontdekt werd. Aan de 67ste gaf POGSON den naam Asia , daarhet de eerste planeet was , die in dit werelddeel ontdekt werd; enz.Twee godennamen bleven stilzwijgend bewaard , nl. de naam Vulcanus54 ONTDEKKING VAN TWEE PLANETENvoor de nog te ontdekken planeet , waarvan de loopbaan binnen dievan Mercurius zou liggen , en wier bestaan , zoo als boven is uitgelegd , vermoed werd , en Pluto , voor de planeet , die eene loopbaanbuiten die van Neptunus zou bezitten.In plaats van één Vulcanus zijn er wellicht nu twee ontdekt , terwijl Pluto nog op zich laat wachten. Sedert minstens 33 jaren wordtdoor een aantal sterrekundigen een breede band des hemels , waar deekliptika doorloopt , stelselmatig doorzocht , en daardoor zijn thans inhet geheel bijna 200 planeetjes bekend geworden , die alle hare loopbanen tusschen die van Mars en Jupiter hebben , maar Pluto is nietgevonden , en de kans , dat hij bestaat , wordt van dag tot dag geringer.Toch kan men nog niet zeggen , dat die kans geheel verdwenen is.Als Pluto bestaat , heeft hij wellicht een omloopstijd van 350 jaren ,en moet dus eens in de 175 jaren één zijner knoopen doorgaan. Bijdie gelegenheid kan hij aan de waakzaamheid der planetenzoekers nietontgaan , zoo hij ten minste niet al te klein is; maar 33 jaar is nogslechts omtrent een vijfde gedeelte van 175 jaar , en indien de hellingder loopbaan van Pluto eens aanzienlijk was , wij hebben in delaatste tijden geleerd , niets in de inrichting van het zonnestelsel vooronmogelijk te houden , dan zou het nog wel mogelijk zijn , dat Plutonog op zijne ontdekking wacht; hoewel dan ook zou moeten aangenomenworden , dat hij bij het onderzoeken van den sterrenhemel ,met hetdoel alle aanwezige sterren binnen zekere grenzen te catalogiseeren ,de aandacht der waarnemers steeds verschalkt zoude hebben.-―De vraag ligt nog voor de hand , of een der beide planeten van WATSONook dezelfde kan zijn als de planeet van LESCARBAULT of als de planeet ,van welks bestaan zich LEVERRIER in den laatsten tijd overtuigd hield .Wat de planeet van LESCARBAULT aangaat , ait LESCARBAULT's aanteekeningen van de punten van in- en uitgang werd met vrij hoogenauwkeurigheid afgeleid , dat de klimmende knoop harer loopbaan12 59' en hare helling 12° 10' bedroeg.Tijdens de totale zonneklips van 29 Juli jl. had de aarde eene heliocentrische lengte van 306,6. Neemt men nu ook aan , dat de voerstraal der planeet 0,1427 was , evenals voor de planeet van LESCARBAULT was afgeleid , dan vindt men dat die planeet , den 29 Julijl. westelijk van de zon , wel met eene zuiderbreedte is kunnen! gezienworden , maar het komt noch geheel met a , noch geheel met buit.De planeet a werd door WATSON gezien met eene lengte , die 2 min-BINNEN DE LOOPBAAN VAN MERCURIUS . 55der bedroeg dan de zon; de berekening toont aan , dat, als de zoo evenbeschrevene loopbaan van de planeet van LESCARBAULT de hare is ,hare breedte dan moet bedragen 1 ° 37′ Zuid , terwijl de planeet a omtrent 0'56' Zuiderbreedte heeft.De planeet daarentegen had 6º ,4 minder lengte dan de zon; hiermede zou overeenstemmen 55′ Zuiderbreedte , terwijl b juist 2 " Zuiderbreedte heeft; a is dus te noordelijk , b te zuidelijk , om de planeetvan LESCARBAULT te kunnen zijn; nochtans is het verschil van a zoogroot niet of het zou wel vernietigd kunnen worden door de voorhelling , lengte van den klimmenden knoop en overstraal aangenomengetallen te wijzigen.zooNaar de berekeningen , die GAILLOT den 5den Augustus jl. aan deAcadémie des Sciences te Parijs mededeelde , was het wel mogelijk , datde ster a eene der planeten was waarvan LEVERRIER het bestaan alsmogelijk aannam , om verschillende voorbijgangen van ronde zwarte vlekken op de zon te verklaren. Hij bepaalde zelfs de excentriciteit en delengte van het perihelium. Ongelukkig heeft GAILLOT, 200 als mij gebleken is , eene rekenfout begaan, waardoor zijn resultaat aanmerkelijk gewijzigd wordt. Wellicht kom ik hierop in een volgend nummer terug. Hetonderzoek is dus nog lang niet afgeloopen , en er moeten noodzakelijknog nadere waarnemingen der beide Vulcanussen , hetzij tijdens , hetzijbuiten de totale zoneklipsen gedaan worden , eer dat men van de bijzonderheden hunner loopbaan eenige juiste kennis hebben kan.De beste kans , buiten zoneklipsen de planeet terug te vinden , zouongetwijfeld op de bergtoppen op lage breedte bestaan. Daar is , alsde lucht onbewolkt is , hare doorschijnendheid tot vlak bij den horizon , zoo goed als volkomen , en doordien de ecliptica altijd een zeergrooten hoek met den horizon maakt , is het verschil in topsafstandvan de zon en eene binnenplaneet steeds niet veel geringer dan haaronderlinge afstand .Ik voor mij ben van meening , dat een waarnemer , die eene maandlang op een bergtop op Java , hetzij met een kijker op parallaktischenvoet , hetzij met een kijker van een universaal-instrument , na zonsondergang in het westen en vóór zonsopgang in het oosten , den hemel wildedoorzoeken , mits voorzien van eene sterrekaart , even als de Amerikanennu gebruikt hebben , veel kans zou hebben , de gezochte planeet te vindenen dan tevens eene bruikbare plaatsbepaling to leveren .HET LAATSTE NIEUWS VAN EDISON.DOORW. M. LOGEMAN.In een tijdsverloop van zeker niet meer dan tien of twaalfjaren zijnaan EDISON het bijna ongeloofelijke , maar toch officieel vastgesteldegetal van een honderd en zestig patenten op nieuwe uitvindingen verleend geworden!Een honderd en zestig! Slechts weinige daarvan zijn hier in Europabekend geworden. Daaruit blijkt ten duidelijkste dat niet alle even belangrijke zaken betroffen en wordt het althans waarschijnlijk, dat zeervele dier uitvindingen , gepatenteerd toen zij nog maar half warenbeproefd , bij verder onderzoek moeten gebleken zijn niet proefhoudendte wezen of in hare toepassing schipbreuk te zullen lijden op eene onverwachte , dikwijls kleine zwarigheid , die toch de uitvinder niet overwinnen of ter zij schuiven kon. Vele dier patenten zullen ook wel genomen zijn met het oog , niet op wat de uitvinding reeds was , maarwat zij worden kon.Maar dit alles zou slechts in aanmerking behoeven te worden genomen en als ' t ware in rekening gebracht door hem , die reeds nu zouwillen bepalen welke diensten EDISON door zijne uitvindingen heeft bewezen aan het menschelijk geslacht , in hoeverre hij daardoor verdientop gelijke lijn te worden gesteld met WATT en STEPHENSON en WHEATSTONE en met wie men nevens dezen nog zou willen noemen , alsvertegenwoordigende de alles vervormende kracht van het stoomwerk-HET LAATSTE NIEUWS VAN EDISON. 57-tuig en de telegrafen in de negentiende eeuw. Naar dezen , men zoukunnen zeggen eenigszins zelfzuchtigen maatstaf berekend , is EDISON ,of althans schijnt hij want men weet niet wat de toekomst voor zijneuitvindingen heeft weggelegd naast deze reuzen nog een dwerg. Maarmen kan billijker zijn en behoort dit te wezen als men een objectiefoordeel vellen wil , en dan vraagt men alleen naar de mate van inspanning en geestesarbeid van den man , waardoor hij tot al die uitvindingen is gekomen , bovenal naar de meerdere of mindere oorspronkelijkheid , dat is voor zulke zaken genialiteit , waarvan zij doen blijken.En wanneer men zóó tracht zich een beeld te vormen van EDISON , dankan men dit niet aanzien, maar men ziet er tegen op; dan buigt iedereen ,die maar eenigszins zich kan voorstellen wat het zegt eene uitvindingte doen en die te beproeven en aan te vullen en levensvatbaar te maken ,vol eerbied het hoofd voor dien man en erkent in hem , zoo niet eender grootste en. machtigste , dan toch zeker het vruchtbaarste genievan de negentiende eeuw , van alle eeuwen misschien.Het voornaamste en meest algemeen belangrijke van wat er in denlaatsten tijd van EDISON's nieuwe uitvindingen bekend is geworden, zalhieronder kortelijk worden beschreven.Het eerst een nieuwe elektromagnetische motor. Iedereen weet datzulk een werktuig ten doel heeft om , door middel van een in een gewone galvanische batterij voortgebrachten elektrischen stroom , eenebeweegkracht te doen ontstaan , met andere woorden , om die kracht teverkrijgen door wat men in algemeenen zin zou kunnen noemen "verbranden" van zink of ijzer , zooals die in het stoomwerktuig wordtverkregen door verbranding van kool. Dit doel is bereikt in talloozeverschillende inrichtingen , die in de laatste veertig jaren zijn uitgevonden. Geen van die allen heeft echter het stoomwerktuig kunnen verdringen of zelfs zich daarnevens een bescheiden plaatsje verwerven inde praktijk. En dit omdat zij , bij onmiskenbare voordeelen , dit éénealles beslissende nadeel hadden, dat een paardenkracht , die zij leverden ,vele malen meer "brandstof" verbruikte , dus evenveel malen meerkostte dan dezelfde kracht van het stoomwerktuig. EDISON wil dat ditbij zijn werktuig geheel anders zij . Terwijl in alle vroeger bekende inrichtingen van dien aard , zegt hij , 90 procent der kracht van de batterijverloren gingen , en dus slechts 10 werden gebruikt , gaat in het mijne ,juist omgekeerd , slechts 10 % verloren.De nevensstaande figuur kan van de samenstelling van EDISON'S "Har-58 HET LAATSTE NIEUWS VAN EDISON.monic Engine" zoo noemt hij het — een denkbeeld geven. Het hoofddeel daarvan is een reusachtige stalen stemvork , 0,75 meter lang engebogen uit een staaf, die meer dan 5 centimeters in ' t vierkant heeft.Aan elk der uiteinden daarvan is een ijzerblok van 16 kilogrammengewicht stevig bevestigd, dat zich vrij met die uiteinden heen en weder kanbewegen, terwijl het gebogen deel van de vork onwrikbaar is verbonden aanhet voetstuk van het werktuig. Op dit zelfde voetstuk zijn twee kleineelektromagneten geplaatst , die elk , zoodra een elektrische stroom zeomvloeit , een der ijzermassa's aantrekken. De wijze , waarop de omwindingen van dezen met elkaar en met een stroombreker in verbindingstaan , is uit de figuur duidelijk. Men begrijpt, dat als de vork in trilling wordt gebracht , terwijl de uiteinden der zoo even vermelde geleidingmet een galvanische batterij zijn verbonden , de aantrekking door deelektromagneten op het geschikte oogenblik op het ijzer uitgeoefend ,die trilling kan onderhouden , al zou zij , zonder dit , ook snel in wijdteafnemen en dus spoedig ophouden door den arbeid , dien de trillendevorkeinden daarbij verrichten. Deze zijn namelijk elk van een uitsteekselvoorzien , dat reikt tot binnen een op het zelfde voetstuk geplaatstkastje , waarin een waterpomp in miniatuur met twee zuigers , een voorelk der genoemde uitsteeksels. Deze bewegen zich door de trilling slechtsomstreeks 4 millimeter. Maar er geschieden ook 35 heen- en wedergangenof zuigerslagen in elke sekonde , zoodat , al is voor elken zuigerslag dehoeveelheid verplaatst water ook zeer klein , de totale hoeveelheid inweinige minuten reeds aanzienlijk worden kan. EDISON wil deze , bij werktuigen ter grootte van het beschrevene , gebruiken om lucht samen te persen en tot allerlei kleine beweegkrachten te bezigen. Met drie of vier kleineHET LAATSTE NIEUWS VAN EDISON. 59galvanische elementen verkrijgt hij daarvan reeds kracht genoeg omb. v. eene naaimachine in werking te houden.Van waar nu het bijzonder voordeelige in de verhouding tusschenden verbruikten en den in anderen vorm voortgebrachten arbeid , dienEDISON van dit werktuig zegt te hebben verkregen? Ik geloof niet teveel te zeggen als ik beweer , dat niemand dit à priori daarvan verwachten zou. Maar men is het van hem reeds gewoon dat hij volbrengtwat eene volkomen gezonde theorie vooraf, zoo niet onmogelijk , dantoch zeer problematisch noemde.Een andere van zijne laatste uitvindingen is wat hij zijn phonometer noemt en beschrijft als een werktuig tot het meten van hetmechanisch arbeidsvermogen der geluidgolven . Als meetwerktuig vereischt het zeker nog verbetering. Maar als voorbeeld van overbrengingvan beweging is het zeer opmerkelijk. Het bestaat ten eerste uit eenmondstuk met daarvoor geplaatst veerkrachtig plaatje , evenals bij eentelephoon of phonograaf. Een aan het eind haakvormig omgebogenmetalen staafje wordt door een veer , met tusschenvoeging van eenstukje caoutcschouc , tegen het midden van het plaatje aangedrukt.Het in een scherpen kant eindigende haakje grijpt in de fijne tandenvan een schijfje , dat met een vliegwieltje op een licht bewegelijke spilis geplaatst. Het haakje en de tanden zijn zoo gevormd , dat het eersteover de laatste in één richting gemakkelijk heenglippen kan , maar deze60 HET LAATSTE NIEUWS VAN EDISON.en dus de schijf moet medevoeren bij zijne beweging in tegengestelde richting.Men begrijpt nu gemakkelijk wat er gebeuren moet , zoodra op geringen afstand van het mondstuk in de lucht niet te zwakke , aanhoudende geluidstrillingen worden opgewekt. Dan trilt daardoor het plaatje ,voert het haakje in zijn heen- en weergaande bewegingen mede en doetdus de schijf en het vliegwiel draaien. Het is opmerkelijk, zegt EDISON,of zijn verslaggever in de Scientific American , hoeveel kracht er noodigis om , als eens het geheel in beweging is gebracht , het spilletje vastte houden en dus die beweging te doen eindigen.Een derde uitvinding van EDISON is de megaphone , die men zoukunnen noemen een telephoon in de vrije lucht. Het is een werktuig ,waardoor een zacht fluisteren hoorbaar wordt tot op een afstand vanmeer dan 300 meters en de gewone luide spraak op nog veel grooterenafstand. Een reusachtige , dubbele gehoorhoorn is het , die dit tot nogtoe ongekende opvangen en hoorbaar maken der geluidstrillingen teweeg brengt. Twee kegelvormige buizen van metaal of zelfs van papier,elk van meer dan twee meter lang en aan het opene , naar het geluidtoegekeerde einde omstreeks 0,7 meter in middellijn , zijn horizontaalop een voetstuk geplaatst en aan het dunne achtereind elk van eencaoutschoucbuis voorzien , die tot in het oor van den waarnemer reikt⚫Voor den mond van dezen staat op hetzelfde voetstuk een van den gewonen weinig verschillende spreektrompet. Dit is de Megaphone. '1Van EDISON'S Tasimeter , een wetenschappelijk instrument , is inhet bijblad van de vorige aflevering van dit tijdschrift reeds een woordgezegd. In het voorbijgaan moge hier nog zijn thermotelephoonworden vermeld. Deze vertegenwoordigt veel meer een wetenschappelijke uitkomst dan een werktuig dat al aanstonds toepassing vindenkan. Wanneer een reep hard gevulkaniseerde caoutschouc wordt gebogen , dan is daaraan , reeds met de lippen , eene temperatuurverandering te bemerken en wel eene vermeerdering aan de holle en eenevermindering aan de door het buigen bol geworden zijde . Een dunplaatje van deze stof, vóór aan de opening van den reflector eensthermoskoops van MELLONI bevestigd , zal dus , als het door uitProf. WEINHOLD te Cremnitz heeft EDISON's megaphone beproefd en zijne opgavenaangaande de werking daarvan volkomen bevestigd . Slechts merkt hij op, dat de bruikbaarheid daarvan beperkt wordt door de omstandigheid , dat dit werktuig alle geluidenhoorbaar maakt , welke tusschen de beide megaphonen- stations " worden voortgebracht.HET LAATSTE NIEUWS VAN EDISON . 61de lucht daarop werkende geluidgolven aan het trillen wordt gebracht ,zich aan elke zijde beurtelings verwarmen en afkoelen. Een met denthermoskoop in verbinding en op een afstand geplaatste telephoon maaktdaar de stroomen hoorbaar , die door deze temperatuursveranderingen.in het thermo- elektrisch batterijtje worden opgewekt. Ziedaar eeneuitkomst , waarbij men niet weet wat meer verrassend moet genoemdworden , de gevoeligheid van den thermoskoop als stroomgever of dievan den telephoon als stroomtooner!En nu het elektrisch licht , vraagt misschien een lezer , die , dennaam EDISON reeds terstond daarmede in verband brengend , verwachthad dadelijk bij den aanvang van dit opstelletje daarvan iets tezullen vernemen. Er wordt daarvan hier eerst in de laatste plaatsmelding gemaakt, omdat er nog slechts dagbladberichten dienaangaandezijn bekend geworden , waaruit niets met eenige zekerheid aangaandeden aard en de waarde dier uitvinding is op te maken. Hoogstens laatzich daaruit afleiden , dat het geen gewoon kolenlicht is , maar doorgloeiing van metaal wordt verkregen. In afwachting van het bekendworden van nadere bijzonderheden dienaangaande , heeft reeds de heerWERDERMANN , een beambte bij de British telegraph manufactory te Londen , openlijk de mogelijkheid aangetoond om een tiental elektrischelampen onafhankelijk van elkaar te doen branden door slechts éénstroomgever. Zij gaven elk een licht van omstreeks 40 spermacetikaarsen, verkregen van een dun graphietstaafje , dat door den stroom ingloeiing werd gehouden. Het denkbeeld om op deze wijze elektrischlicht voort te brengen is volstrekt niet nieuw. Des te eervoller misschienvoor hem, die het nu in praktische toepassing weet te brengen endus de blijkbaar aan die toepassing verbonden zwarigheden te overwinnen.Een zelfde denkbeeld als WERDERMANN schijnt Dr. HOORWEG te hebbengeleid in zijne proefnemingen , waarvan hij voor eenige dagen te Utrecht.de welgeslaagde proeven vertoonde. Mocht het blijken dat EDISON's uitvinding op hetzelfde beginsel berust , dan zal het nu in dit jaar detweede maal zijn dat deze nederlandsche geleerde met een amerikaanschen uitvinder gelukkig wedijvert.DE GROEI VAN DEN HARING.·Terwijl men omtrent de ontwikkeling en den groei van eenige zoetwatervisschen , inzonderheid van zalmen en forellen , reeds een aantalvertrouwbare gegevens bezit , is de kennis daaromtrent , om voor dehand liggende redenen , bij zeevisschen nog eene zeer geringe. De commissie tot onderzoek der duitsche zeeën , gevestigd te Kiel , heeft derhalve een goed werk gedaan door te trachten over de voortteling ,ontwikkeling en groei van den haring eenig licht te verspreiden . Deheer H. A. MEIJER heeft onlangs een verslag over dit onderzoek uitgebracht , waaruit wij hier eenige hoofdpunten mededeelen .Aan alle kusten van Noordelijk Europa komen de haringen tweemaal ' s jaars in hun rijtijd voor en worden alsdan gevangen. In hetalgemeen vallen die tijden in het voorjaar en in het najaar , doch naargelang de streken noordelijker gelegen zijn , meestal iets later in hetjaar. Proeven met de eieren genomen , in opzettelijk daartoe aangelegdeaquarien , hebben geleerd dat de ontwikkeling niet aan een bepaaldetemperatuur gebonden is; alleen duurt zij in koud water langer danin warm , in water van 3° 5º C. b. v. 40 dagen , in dat van 7 ° - 8 ':15 , bij 10° 11 °: 11 , bij nog hooger temperatuur slechts 68dagen.De in het westelijk gedeelte der Oost- zee uit de in April en Meigelegde eieren gekomen jongen zijn bij het verlaten van het ei slechts5-8 millim. lang. In het eerste derde gedeelte van Juni hebben zijeene lengte van 25-28 millim. bereikt en zijn dan nog geheel doorschijnend en zeer in de lengte gerekt. Daarna nemen zij den bepaaldenharingvorm aan en verkrijgen hunne schubbekleeding. Tot aan het eindevan Juli , toen zij 45-55 millim. lang waren geworden , konden zijkunstmatig worden opgekweekt. Dezelfde generatie bereikt nu in September eene lengte van 60-70 millim. , in December 100 millim. ,in Maart en April van het volgende jaar 135-138 millim. , hetgeendan de lengte van den éénjarigen visch is. De kleinste individu's metrijpe kuit , die men vangt , zijn 160-175 millim. lang , en met veel waar-DE GROEI VAN DEN HARING. 63schijnlijkheid mag men aannemen dat die nagenoeg twee jaren oud zijn .De haring is dan echter nog niet volwassen; zijn verdere groei bedraagt dan nog ongeveer de helft van dien tot daartoe , of ' , der werkelijk te bereiken lengte , en men mag als waarschijnlijk beschouwendat daartoe nog twee jaren gevorderd worden , zoodat dan de volwassen haringen vier jaren oud zouden zijn .Het gezegde geldt alleen van de voorjaars-generatie der Oostzeeharingen. Omtrent de herfst - generatie heeft de waarneming van dengang der ontwikkeling nog niet kunnen plaats hebben , en ten aanzienvan dien der Noordzee- haringen verkeeren wij mede nog in het duister.HG.DE KLIMATEN DER NOORDPOOLSTREKEN.gen ,---In het vorige jaar hield Prof. NORDENSKJÖLD in de Zweedsche akademie een voordracht over dit onderwerp. Uit het reeds in rijkelijkemate verzamelde materiaal van fossile planten en dieren leidde hij afdat , van de silurische periode af, gedurende welke en de daaropgevolgde devonische en steenkolenperioden , aldaar tot op minstens den80sten breedtegraad eene tropische warmte heerschte , de temperatuurzeer allengs is afgenomen. De door sommige , vooral engelsche geoloin den laatsten tijd voorgestane meening , dat de aarde beurtelingswarmer en een kouder klimaat zoude hebben gehad , al naar gelang zij zich op haren weg met het geheele zonnestelsel in een kouder of warmer gedeelte der hemelruimte bevond , vind geen steun inhet geologisch onderzoek der Noordpoolstreken. Erratische blokken ,de kenteekenen eener gletschervorming , worden nergens aangetroffen inrotsen die ouder zijn dan het laatste gedeelte der tertiaire periode . Entoch is er wellicht nergens ter wereld eene betere gelegenheid om zichdaarvan zonder groote moeite te overtuigen. NORDENSKJÖLD zegt daaromtrent:een64 DE KLIMATEN DER NOORDPOOLSTREKEN."Het karakter der kusten in de arktische streken is bijzonder gunstig voor geologische onderzoekingen. Terwijl de dalen grootendeels metijs gevuld zijn , zijn de zijden der bergen des zomers , zelfs op den 80stenbreedtegraad , tot eene hoogte van duizend of vijftienhonderd voet boven den zeespiegel nagenoeg geheel vrij van sneeuw. Evenmin zijn derotsen bedekt met eenigen noemenswaardigen plantengroei , en voorts vertoonen de zijden der gebergten langs de zeekust dikwijls loodrechte doorsneden , die overal hare naakte vlakten aan den onderzoeker aanbieden.De kennis van de geographische samenstelling van een gebergte , waartoe men in zuidelijker streken slechts geraken kan na lange en moeitevolle onderzoekingen , na verwijdering van den bodem enz. , wordthier op den eersten blik verkregen. En daar wij noch op Spitsbergennoch op Groenland in deze doorsneden , die dikwijls verscheidene mijlen lang zijn , en waarin alle formatien , van die der silurische periodeaf tot die der tertiaire periode toe , vertegenwoordigd zijn , nooit eenigblok van de grootte van een kinderhoofd gezien hebben , zoo bestaatgeen de minste waarschijnlijkheid , dat lagen van eenige uitgestrektheid ,die erratische blokken bevatten , gevonden zouden worden in de poolstreken vóór het midden der tertiaire periode. "HG.


LEVENSSCHETS VAN WILLEM JACOB ' S GRAVESANDE.DOORP. L. RIJKE.'s GRAVESANDE behoort zeker tot de wis- en natuurkundigen , die onsland het meest tot eer hebben gestrekt; doch dat hem onder dezen deallereerste plaats zou toekomen , wordt door niemand beweerd. Heeftmen den man ondertusschen eens van nabij leeren kennen , dan is ergeen naam, voor welken men later eerbiediger buigt. Nooit toch leefdeer een geleerde meer vrij van alle aanmatiging , en wien het voortdurend meer om waarheid , en om waarheid alleen te doen is geweest.Mogen de volgende regelen strekken om dien dunk meer algemeente maken!den WILLEM JACOB'S GRAVESANDE is geboren te ' s Hertogenbosch ,26 September 1688 , dus in de dagen , waarin de tocht werd voorbereid , die onze republiek haar toppunt van grootheid moest doen bereiken. Hij is voortgesproten uit eene oude patricische familie , deSTORM VAN ' S GRAVESANDE's , waarvan sommige leden zich echter kortweg STORM of ' s GRAVESANDE hebben laten noemen. De STORM VAN ' S GRAVESANDE's behoorden oorspronkelijk te Delft te huis , maar één er van, degrootvader van onzen WILLEM JACOB , had zich , kort nadat de stad inhanden der Staten was gekomen, te ' s Hertogenbosch gevestigd en waser, vooral door toedoen van FREDERIK HENDRIK, met onderscheidene aanzienlijke en winstgevende betrekkingen bekleed geworden.566 LEVENSSCHETS VAN WILLEM JACOB ' S GRAVESANDE.Het gezin, waartoe de jonge ' s GRAVESANDE behoorde, was zeer talrijk,maar de vader was " Ontvanger generaal der beursen en geestelijke goederen gesticht voor de studiën, Controleur der licenten in de stadt vanden Bosch", daarenboven "Ontvanger der domeinen en geestelijke goederen van Z. H. den prinse van Oranje in zijne Baronie van Kranendonck , de stadt Eijndhoven en andere heerlijckheden gelegen in deMeijerij van den Bosch", en daar eenige dier betrekkingen ruime inkomsten opleverden, kon hij , al ware hij zelf niet zoo vermogend geweestals ik wel genegen zou zijn aan te nemen , aan zijne kinderen eene behoorlijke opvoeding laten geven .Onder de leermeesters , met die opvoeding belast , heeft een zekereTOURTON behoord , wien de verdienste toekomt, het eerst bij den jeugdigen WILLEM JACOB de lust voor mathematische studiën te hebben opgewekt. Ofschoon TOURTON zelf een vrij goed mathematicus schijnt geweestte zijn , moet hij toch meermalen hebben verklaard , soms , om zijn leerling vooruit te blijven, dag en nacht te hebben moeten doorstudeeren.Het schijnt dat ' s GRAVESANDE te Leiden , werwaarts hij zich in 1704met twee zijner broeders begeven had om er in de rechten te studeeren , geen leermeesters gevonden heeft , die hem in zijne wis- en natuurkundige studien van veel hulp zijn geweest; althans van onderwijsin de wis- en natuurkunde aan de akademie genoten , heeft hij laternooit gewaagd. Wij weten evenwel dat hij er zijne mathematische studiën niet heeft] laten varen , getuige zijn: Essai de perspective , dat uitzijn akademietijd is , en vóór zijne promotie geheel was afgewerkt. Hoegroot de ijver was , waarmede hij aan die verhandeling gearbeid heeft ,blijkt uit hetgeen hij later wel placht te verhalen , namelijk dat hij opeen collegie , ' t welk hem geen belang inboezemde , maar dat hij terwille van zijn vader bezocht , onder het dicteeren niet opschreef watopgeschreven moest worden , maar zich gedurende het geheele lesuurmet zijne perspectief bezig hield.De drie gebroeders , te gelijk aan de akademie gekomen, hebben haarook te gelijk verlaten. Alle drie zijn op denzelfden dag , den 25 October 1707 , in de rechten gepromoveerd en zijn ook alle drie , na hunnepromotie , naar den Haag getrokken , om er zich op de rechtspraktijktoe te leggen. Of WILLEM JACOB aan die praktijk veel gedaan heeft , meenik te mogen betwijfelen; althans in 1711 verscheen zijn Essai de perspective , en twee jaren later zien wij hem, in vereeniging met eenigeandere jongelieden , waaronder MARCHAND , SALLENGRE , ALEXANDRE ,LEVENSSCHETS VAN WILLEM JACOB ' S GRAVESANDE. 67st HYACINTHE en VAN EFFEN, het Journal littéraire oprichten, ' t welk spoedig ,zooals bekend is , zoowel binnen als buiten ' s lands , een belangrijke rolgespeeld heeft. Ofschoon nu ' s GRAVESANDE in dit tijdschrift vele onderwerpen heeft behandeld , heeft niet één er van , zoover mij bekend is ,op de studie van het recht betrekking; eenige zijn van wijsgeerigenaard , al de overige behooren tot het gebied der wis- en natuurkundige wetenschappen.Het Essai de perspective door ' s GRAVESANDE Vóór zijn negentiendejaar geschreven , en waarover JEAN BERNOULLI , dien men nooit vanbuitensporige ingenomenheid met het werk van een ander heeft beschuldigd , zulk een gunstig oordeel heeft uitgesproken , had natuurlijkde aandacht van deskundigen tot zich getrokken; nog meer moesthet doen eene verhandeling over de luchtpomp , geplaatst in het Meien Juni-nummer van het Journal littéraire voor 1714. In die verhandeling komen niet alleen zaken voor , waarvan meer dan één physicusvan onzen tijd , zoo hij oprecht is , zal moeten verklaren , dat zij nieuwvoor hem zijn , men kan van dit stuk nog zeggen , dat het de eerstebekende verhandeling is , gewijd aan de theorie van een physisch werktuig. Het denkbeeld moest trouwens het eerst opkomen bij een man ,voor wien het verbeteren van bekende en het uitvinden van nieuweinstrumenten de lust des levens zou zijn .Geen jaar heeft op den verderen levensloop van ' s GRAVESANDE grooteren invloed uitgeoefend dan het jaar 1715 , het kroningsjaar vanGEORGE I. De Staten- Generaal namelijk hadden besloten zich bij dieplechtigheid door een buitengewoon gezantschap te laten vertegenwoordigen en hadden dit gezantschap opgedragen aan de heeren baronWASSENAER VAN DUYVENVOORDE en BORSELE VAN DEN HOGE , en deze bewezen aan het Journal littéraire de eer van wat zijn de tijden veranderd! twee leden der redactie aan hun gezantschap te verbinden ,namelijk ' s GRAVESANDE als eersten en VAN EFFEN als tweeden secretaris.--Het kon niet anders of het vooruitzicht dier reis moest bij ' s GRAVESANDE , nauwelijks 27 jaren oud , hoog gespannen verwachtingen opwekken. Zoo hij het verlangde , zouden de aanzienlijkste kringen in Engeland voor hem openstaan. Hij zou zijn engelsche akademievriendenweer ontmoeten, daaronder de twee BURNET's , door wie hij zeker in kennis zou komen met hun vader , thans bisschop van Salisbury, den beroemden Dr. BURNET , die , uit het geschiedverhaal van MACAULAY, ookons zoo welbekende figuur. Hoe hoogen prijs moest daarenboven iemand68 LEVENSSCHETS VAN WILLEM JACOB ' S GRAVESANDE.van zoo veelzijdige ontwikkeling als ' s GRAVESANDE er niet in stellen ,in aanraking te komen met al die groote litterarische vernuften , dieaan het tijdperk van ANNA's regeering zoo veel luister hadden bijgezet.Doch er was voor hem weggelegd, wat, in zijne oogen, oneindig meerwaarde dan al het voorgaande moest hebben: hij zou het grootstegenie der eeuw, hij zou NEWTON ontmoeten!Het onthaal , aan ' s GRAVESANDE te beurt gevallen , moet wel aan zijneverwachtingen hebben beantwoord, evenals zijn omgang , zoowel metNEWTON zelf als met NEWTON's volgelingen , gestrekt zal hebben om hemin diens leer en methode dieper te doen indringen. Ware zulks niet hetgeval geweest , hij zou niet , na het vertrek van het gezantschap, nogeen jaar lang in Engeland zijn gebleven . Hij zelf schijnt op de wisen natuurkundigen , met welke hij in aanraking kwam , een zeergunstigen indruk te hebben gemaakt , niet het minst op NEWTON, diezich dan ook zoo gunstig over hem tegenover WASSENAER uitliet , datdeze , na zijn terugkeer in Hoiland , hem ter vervulling van een leerstoel aan de Curatoren der Leidsche akademie meende te moeten aanbevelen. Een nabestaande van dezen WASSENAER , namelijk een WASSENAER VAN STERRENBURGH , was te dien tijde President-Curator , en totdezen zal WASSENAER VAN DUYVENVOORDE zich waarschijnlijk wel in deeerste plaats hebben gewend. Wij kunnen dit echter niet opmaken uitde omstandigheid, dat, in het collegie van Curatoren, het initiatief omtrent' s GRAVESANDE's benoeming van WASSENAER VAN STERRENBURGH is uitgegaan; immers in die tijden was het alleen de voorzitter die voorstellenter tafel bracht: men vindt althans nergens in de notulen gewag gemaakt van de eene of andere motie van een gewoon lid afkomstig. Dochwat hiervan ook zijn moge, in de notulen van 1 Febr. 1717 leest men:"Den heer van STERRENBURGH heeft aan de heeren Curateuren en Burgemeesteren voorgedragen dat de professie eertijts bekleet bij den heerGRONOVIUS sal" . nu al een geruijmeu tijd was vacant geweest en hetTheatrum Astronomicum, ' t geene jaarlijcx met groote kosten moet worden onderhouden, mede seer langh buijten eenig gebruijck is gebleven,gevende derhalven hij heer van STERRENBURGH in bedenken of het nietdienstig voor de universiteijt zoude wezen , na een (geschikten? ) Professor Litterarum Humaniorum ende bijzonderlijck zoo een , dewelckegrondige kennisse heeft van de Grieksche taele , uijttesien , alsmedeof daer niet een bequamen man soude te vinden sijn die de Astronomie en de andere partes Matheseos alhier soude kunnen doceren. " Daar-LEVENSSCHETS VAN WILLEM JACOB ' S GRAVESANDE. 69op werd besloten dat men zich , "soude informeeren op de bequaemheytvan eenige persoonen, dewelcke daer toe soude in consideratie koomen,omme vervolgens hierop nader te worden geresolveert , zooals den dienstvan de universiteijt sal koomen te vereijschen. "Eerst drie maanden later is de zaak op nieuw bij Curatoren ter tafel gekomen , namelijk in de vergadering van 19 Mei , toen Curatoren ,zooals de notulen luiden: "naa rijpe deliberatie op de loffelijke getuijgenisse die haar zijn voorgekomen van de naarstigheijt , geleertheijt enverdere goede qualiteijten van den heer WILLEM JACOB'S GRAVESANDE, goedgevonden ende geresolveert hebben den vooren heer ' s GRAVESANDE ,tot ords Professor Astronomia et Matheseos op deze Universiteijt teberoepen op een Tractemt van Agt honderd guldens , ende de Privilegiënvoordeelen en immuniteijten aan de selve professie dependeerende, ende sal van deselve beroepinge aen de meergemelte heer ' s GRAVESANDE , bij de navolgende Missive kennisse werden gegeven . "men ,Hierop volgt een deftige latijnsche brief aan ' s GRAVESANDE , waarinte midden van de gewone plichtplegingen , niet verzuimt tevermelden , dat al de kosten , aan zijne verplaatsing verbonden ,zullen worden vergoed , en men er hem tevens opmerkzaam opmaakt , dat zijne private collegien " luculentissimos reditus" kunnen opleveren.Men zal wellicht met eenige bevreemding hebben gezien , dat ' s GRAVESANDE , die aan zijne verdiensten omtrent Physica schier uitsluitendzijn roem te danken zou hebben , niet om Physica , maar om Astronomie en Mathesis te doceeren , naar Leiden is beroepen . Hij heet deopvolger van DE VOLDER te zullen zijn , en deze onderwees immers zoowel Physica als Astronomie en Mathesis!De schijnbaar vreemde handeling van Curatoren laat zich echter uitden toenmaligen toestand te Leiden gereedelijk verklaren.Het is bekend dat het geven van publieke lessen oorspronkelijk deeigenlijke en eenige taak eens hoogleeraars was. Of hij buitendien private collegien zou geven was eene zaak die hem alleen aanging; hijwas er in alle gevallen toe bevoegd , en die bevoegdheid strekte zich zelfsuit tot vakken, waarover anderen, ambtshalve, publieke lessen hadden tegeven. Ofschoon die publieke lessen van lieverlede in hetgeen wij thanspopulaire voordrachten zouden noemen , waren ontaard , en de privatecollegien meer en meer op den voorgrond waren getreden , zoo "warende oude vormen , zoo als het zoo dikwerf gaat , toch blijven voort-70 LEVENSSCHETS VAN WILLEM JACOB'S GRAVESANDE.leven. DE VOLDER was dan ook wel de officieele hoogleeraar in Physicaen Astronomie en als zoodanig directeur van het Observatorium (hetTheatrum Astronomicum) en van het Physisch Kabinet (het Theatrumof Laboratorium Physicum) , doch dit had SENGUERDIUS , die , na de gebeurtenissen van 1672, om zijne rechtzinnige gevoelens, naar men beweert , tot Professor in de Philosophie was benoemd , niet verhinderdtegenover DE VOLDER private collegien over Physica te geven , en datwel in een jegens dezen zeer vijandigen geest. Strijd tusschen die tweemannen kon trouwens bezwaarlijk uitblijven , want evenzeer als DEVOLDER , ook op natuurkundig gebied, de Cartesiaansche philosophiewas toegedaan, evenzeer meende SENGUERDIUs die philosophie ten krachtigste te moeten bestrijden . Het schijnt dat DE VOLDER dien strijd eindelijk is moede geworden; althans den 6den October 1705 zien wij hem, slechts62 jaren oud, in eene vergadering van Curatoren verschijnen om te verklaren , dat hij " eenige jaren herwaerts gedelibereert hebbende om sighop eene gevoegelijke wijse van den Academischen dienst te ontslaandoor verscheijde toevallen daarin telkens verhindert geworden dog sedteen jaer herwaerts door zekere indispositie sijnde aangetast , die hemin sijne publijcque en particuliere institutie groot ongemak ende verhinderingh bijbragt" , hij eindelijk tot het besluit was gekomen zijn professoraat neer te leggen , en daarom Curatoren kwam verzoeken " hemzijne demissie te verleenen , alsmede te permitteren , dat hij op den19den dier maand de voors. resignatie van sijne professie met eenepublijcque harangue soude mogen afleggen." Curatoren schijnen aande " indispositie" van DE VOLDER , ofschoon zij van ernstigen aardwas , geen groot gewicht te hebben gehecht , althans " naa gehoudendeliberatie" werd door hen verklaard dat hun " dese propositie met veelverwondering ende niet minder leedwesen was voorgekomen" en zijdaarom " geerne souden sien dat hij van zijn voornemen wilde desisteren"; doch het besluit van DE VOLDER stond vast , en aan zijn verzoekmoest worden voldaan. Ondertusschen werd het alleen in zoo verreingewilligd , dat hij van de verplichting tot het geven van onderwijswerd ontheven; zijne betrekking tot de hoogeschool bleef overigensonveranderd; men meende in die dagen , dat een hoogleeraar nogtot iets anders dan tot het geven van collegie dienstig kon zijn .Ook spreekt het van zelf dat aan DE VOLDER , die bij Curatorenhoog stond aangeschreven en het om zijne buitengewone verdienstenook ten volle verdiende, vergund werd op den door hem voorgesteldenLEVENSSCHETS VAN WILLEM JACOB'S GRAVESANDE. 71dag de oratie te houden, waarop hij zoo gesteld scheen te zijn. In die redeondertusschen wordt nog wel over klimmende jaren en achteruitgaandegezondheid geklaagd , doch slechts zeer in het voorbijgaan; het is DEVOLDER duidelijk om iets anders te doen: hij wil niets meer te makenhebben met lieden , die in wetenschappelijke geschillen strijden "tantacum vehementia tantaque animorum acerbitate , ac si de salute ageretur patriæ” ,vooral niet meer met hen, die "palliare student veras litium causas et insuarum ineptiarum integumentum advocant Veritatem, Religionem , CausamDei, Magna et Veneranda Nomina. " In één woord, DE VOLDER wil gedurende de jaren , die hij nog te leven heeft, " se sibi totum dare."1Nauwelijks was deze oratie uitgesproken, of er werden door SENGUERDIUSbij Curatoren " ernstige instantien gedaan ten eijnde aan hem voortaenmogten worden toegestaan het gebruijck van ' t Laboratorium Physicummitsgaders van de instrumenten tot nu toe bij Prof. BURCHERUS DE VOLDERgeemploijeert tot het doen van sijne experimenten." "Het schijnt dat tegen dit verzoek, dat eigenlijk had moeten wordenafgewezen , bij Curatoren geene bedenkingen zijn gerezen. SENGUERDIUSwas een man dien men niet gaarne voor het hoofd stiet; van de verbeteringen, die hij aan de luchtpomp had aangebracht, was altijd veelophef gemaakt , en wellicht heeft men gemeend, dat hem ten goede moestkomen zijn onverdroten strijd tegen de Cartesiaansche philosophie , nudie philosophie op natuurkundig gebied van NEWTON den genadeslagscheen te hebben ontvangen.Ofschoon het verzoek van SENGUERDIUS werd ingewilligd , de inwilliging ging gepaard met het voorbehoud , dat "die geene dewelcke inplaetse van den Heer DE VOLDER met den titel van Professor of LectorPhilosophiæ sal worden gesurrogeert, sigh vant' meergeme Laboratoriumende publijcque instrumenten mede sal mogen bedienen ende sal aanhet overleg ende schickinge van haar worden overgelaten wat dagenider in de week tot sijne lessen sal willen gebruijcken. "Notulen van 5 Nov. 1705 .2 SENGUERDIUS had ook verzocht, dat "insgelijex reguard zoude mogen genomen worden op de diensten , die hij in den tijd van zes en twintig jaren in de qualiteijt vanProfessor of Lector Philosophiæ aen dese universiteijt hadde gedaen , ende diensvolgensdeszelfs wedde met eene sortabele bijslage souden gelieven te verhoogen. " Ook aan ditverzoek is voldaan en wel door eene verhooging van jaarwedde ten bedrage van ƒ 200.Eene gelijke verhooging was aan SENGUERDIUS vier jaren vroeger, bij zijne benoeming totBibliothecaris, te beurt gevallen.72 LEVENSSCHETS VAN WILLEM JACOB ' S GRAVESANDE.Toen ' s GRAVESANDE derhalve in 1717 beroepen zou worden, kon menzeggen dat er een titularis voor de Physica aanwezig was, en wat hetbewuste voorbehoud van Curatoren betrof, dit sloeg , zal SENGUERDIUSbeweerd hebben , op hem die DE VOLDER als Professor in de Philosophiezou opvolgen , en die opvolger was niet ' s GRAVESANDE maar BERNARD.Wat hiervan zijn moge, het stond vast dat ' s GRAVESANDE geen publiekelessen over physica zou hebben te geven, en hij zelf, in den brief aanCuratoren , waarbij hij het beroep aanneemt , gewaagt er van , dat hijslechts een gedeelte zal hebben over te nemen van de taak die op zijnvoorganger rustte.' s GRAVESANDE heeft zijne betrekking den 22sten Juni ' aanvaard methet uitspreken eener oratie "de Matheseos in omnibus scientis , præcipuein Physicis usu, necnon de Astronomia perfectione ex Physica haurienda. "Dat de jeugdige spreker, die daar was opgetreden, gekomen was omoude altaren af te breken en nieuwe op te bouwen, zal wel voor geenzijner toehoorders een geheim zijn geweest. Geen woord ondertusschen ,dat voor een tegenstander pijnlijk kon zijn aan te hooren , is ' s GRAVESANDE ontvallen. De naam van DESCARTES wordt zelfs niet éénmaal genoemd , maar dat de spreker de leer van NEWTON is toegedaan, wordtonverholen , ofschoon altijd op de aan ' s GRAVESANDE eigene wijze , uitgesproken. Hij wacht er zich ook wel voor, zich plus royaliste que le roivoor te doen; zoo wordt er b. v. met hetzelfde voorbehoud als doorNEWTON van de algemeene aantrekking gewag gemaakt: de aantrekkingis het verschijnsel , het is er niet de oorzaak van: Vis hæc quæcunquesit nomine designari debet. Si corpus versus quod aliud fertur spectemus,vocatur Attractio , respectu vero corporis quod pellitur vocatur Gravitatio' ALLAMAND heeft voor de Oeuvres Philosophiques et Mathématiques van ' s GRAVESANDE een levensbericht geplaatst , dat ik in bijna alle deelen heb gevolgd. In ditlevensbericht nu wordt vermeld , dat ' s GRAVESANDE den 16den Juni was beroepen en den22sten dierzelfde maand , dus 6 dagen later , zijne oratie had gehouden. Die tusschenruimtevan 6 dagen kwam mij zoo kort voor , dat er aan eene vergissing te denken viel. Ikverzocht daarom den heer DE BRUIJN KOPS , secretaris van heeren Curatoren, het notulenboek van het collegie voor het jaar 1717 te mogen inzien . Aan mijn verzoek werd nietalleen met de meeste bereidwilligheid voldaan , maar zonder dat ik er om verzocht had ,werden nog andere notulenboeken ter mijner beschikking gesteld. Aan den heer DE BRUIJNKOPS heb ik het dus te danken , mij te hebben kunnen vergewissen dat ' s GRAVESANDEwel den 22sten Juni zijne oratie had gehouden , maar dat zijn beroepsbrief reeds den 19denMei was verzonden .LEVENSSCHETS VAN WILLEM JACOB'S GRAVESANDE. 73"Hæc nomina effectus non causam indicant, et qui in illis qualitates occultasdesignari clamant , hujusce Philosophia sibi minime justam formarunt ideam .In de oratie zou , naar den titel te oordeelen , onder anderen het nutvan de kennis der Physica voor de beoefening der Astronomie wordenaangetoond. Menigeen ondertusschen zal , na het stuk gelezen te hebben , beweren , dat , wat dit punt aangaat , de inhoud geenszins aanden titel beantwoordt. Dit oordeel zou echter niet zeer billijk zijn . Menmoet niet uit het oog verliezen dat het woord Physica voor ' s GRAVESANDE een veel ruimere beteekenis had dan voor ons. Volgens ' s GRAVESANDE behoorde ook tot de Physica wat wij thans de zuivere oftheoretische Mechanica noemen , en het is van de kennis van die Mechanica dat hij het nut voor den Astronoom heeft willen doen uitkomen. Daarenboven, was het nauwe verband tusschen Astronomie en hetgeen ' s GRAVESANDE onder Physica verstond , aangetoond , dan was men eropvoorbereid, dat de nieuwe professor in de Astronomie ook collegie overPhysica zou geven. Dat ' s GRAVESANDE , toen hij zijn professoraat aanvaardde , reeds vast besloten was physica te doceeren , lijdt bij mij geentwijfel , maar buitendien zou de toenmalige inwendige toestand derAkademie er hem van zelf toe gebracht hebben. Bij zijn optreden tochstond reeds hoog boven den gezichteinder de ster , die van heinde enverre scharen van weetgierigen naar Leiden deed stroomen; zouden dievelen de Chemie hooren voordragen door een man als BOERHAAVE , dePhysica daarentegen door een SENGUERDIUS , die de Cartesiaansche dwaalbegrippen wel voortdurend had bestreden , doch niet wijl hij zijne eeuwvooruit , maar integendeel wijl hij haar verre ten achteren was? Dat' S GRAVESANDE overigens spoedig aan zijn plan gevolg heeft gegeven ,blijkt reeds daaruit , dat de eerste uitgave zijner Physices ElementaMathematica in 1719 verschenen is , en dat hij in dit leerboek werktuigen beschrijft , waarvan hij zegt dat hij gewoon was ze bij zijnelessen te gebruiken.1Wisten wij het niet van elders ¹ dat die lessen zeer druk werden bezocht, dan zouden de notulen van Curatoren het ons leeren. Curatorenzijn wel gewoon zich altijd , zoo als het fatsoenlijke lieden betaamt ,Wij vernemen het onder anderen uit een brief van VOLTAIRE aan FREDERIK II ,toen nog Kroonprins van Pruissen: " Je suis dans une ville où deux simples particuliers , Mr. BOERHAAVE d'un côté , et Mr. ' s GRAVESANDE de l'autre a'tirent quatreou cinq cents étrangers."74 LEVENSSCHETS VAN WILLEM JACOB'S GRAVESANDE.in hoffelijke bewoordingen omtrent professoren uit te laten , maar vantijd tot tijd komen in hunne notulen uitdrukkingen voor , die zij maarbij uitzondering , bij het huldigen van buitengewone verdiensten , bezigen.Zoo zij dan ook, 15 Maart 1724, na den dood van SENGUERDIUS, bij deoverdracht aan 's GRAVESANDE van het Laboratorium physicum van diens"geleertheijt en neerstigheijt" gewagen , dan heeft men aan die woorden geen groot gewicht te hechten: "neerstigheijt en geleertheijt" waren indie tijden , naar het schijnt , de gewone attributen van een professor;maar voegen Curatoren er bij , zoo als zij werkelijk doen , dat hij zijnecollegien onder eene "groote confluentie van studenten" pleegt te geven,dan kan men er op vertrouwen , dat de toevloed van hoorders , bijdie collegien , inderdaad buitengewoon is geweest. Men behoeft trouwens de Philosophia naturalis van SENGUERDIUS slechts te vergelijkenmet ' s GRAVESANDE's Elementa Mathematica , om dien toevloed zeer natuurlijk te vinden . De physische wetenschappen gaan in onze eeuwzeker snel vooruit , zoo snel zelfs dat niet een ieder dien vooruitgang even goed kan bijhouden , en er dus soms groot verschil istusschen het onderwijs van professoren , geroepen hetzelfde vak te onderwijzen, maar of er ooit in onzen tijd zulk een groot verschil is waargenomen als tusschen het onderwijs van SENGUERDIUS en dat van ' s GRAVESANDE meen ik te mogen betwijfelen. Wat toch te denken van eenman , die twee jaren vóór het verschijnen van NEWTON's Principia nogop theologische en andere gronden beweert dat de aarde moet stil staan?Doch oneindig meer dan door inhoud , verschillen die twee leerboekennog door methode. Zoo onbepaald en nevelachtig de voorstellingenzijn bij SENGUERDIUS , zoo duidelijk en scherp is het alles bij ' s GRAVESANDE. Ging men uit de school van SENGUERDIUS over in die van ' s GRAVESANDE , de overgang was uit de duisternis der middeleeuwsche scholastiek in het volle licht van onzen tijd.1' s GRAVESANDE heeft zijn leerboek getiteld: Physices Elementa MaVan de Physices Elementa Mathematica zijn drie uitgaven verschenen , de eerstein 1719 , de tweede in 1725 , de derde in 1742 , het jaar van ' s GRAVESANDE'S overlijden , zoodat de voorrede maar gedeeltelijk van zijne hand is. Er bestaan van deElementa twee vertalingen in het Engelsch, waarvan de eene bezorgd is door DESAGULIERS, en die twee uitgaven heeft beleefd, en ook twee in het Fransch , waarvan verrewegde beste is die van DE JONCOURT, door LANGERAK en VERBEEK te Leiden , in 1746 , uitgegeven.ENGELMAN, Med. Dr. te Haarlem, had ook eene hollandsche vertaling willen leveren, maar,LEVENSSCHETS VAN WILLEM JACOB ' S GRAVESANDE. 75-thematica experimentis confirmata sive Introductio ad Philosophiam Newtonianam (Mathematische grondbeginselen der Physica door experimenten gestaafd of Inleiding in de Newtoniaansche wijsbegeerte) . Ondertusschen heeft het boek althans in den vorm, waarin de twee eersteuitgaven zijn verschenen - niets van hetgeen wij thans onder een leerboek over de Mathematische Physica verstaan , want alles wordt uithet experiment afgeleid , zoodat b. v. de eigenschappen der verschillende zoogenaamde enkelvoudige werktuigen één voor één bewezenworden door proeven met die werktuigen te nemen. De door ' s GRAVESANDE gekozen titel was ondertusschen wellicht in zoo verre te verdedigen , dat de proeven moesten leiden tot natuurwetten die noodwendig mathematische vormen moesten aannemen. Het doel van ' s GRAVESANDEwas klaarblijkelijk hij komt er trouwens herhaaldelijk voor uitgeheel met zijn voorgangers te breken , en , onder verwerping van alhetgeen op hypothese rustte , niets aan te nemen dan hetgeen , hetzijlangs mathematischen , hetzij langs proefondervindelijken weg kon worden bewezen. Daar nu de opleiding, die het meerendeel zijner toehoorders ontvangen had , hem niet toeliet den eersten weg zelfs gedeeltelijk te volgen , was hij wel gedwongen den tweeden in te slaan . Maardan moest hij ook de instrumenten hebben , met welke die proevengenomen konden worden. Die instrumenten nu bestonden grootendeels nog niet , hij moest ze dus uitdenken , en daarin heeft hij eenevirtuositeit aan den dag gelegd , waarvan men de weerga nog niethad gezien. Het geluk heeft ook gewild dat hij ter zijner beschikkinghad de hand, die kon uitvoeren wat zijn brein had gewrocht. Geen landbezat toen bekwamer instrumentmakers dan het onze, en onder deze werdde allereerste plaats ingenomen door den te Leiden gevestigden JANMUSSCHENBROEK, broeder van den hoogleeraar, die aan ' s GRAVESANDE isopgevolgd. ' s GRAVESANDE zelf vermeldt hoeveel hij aan dien JAN MUSSCHENBROEK Verschuldigd was , die , volgens het getuigenis van ALLAMAND,ze is incompleet gebleven , dewijl ze geen genoegzamen aftrek vond; de kennis van hetlatijn was toen nog te algemeen verspreid.' s GRAVESANDE heeft , ten behoeve zijner leerlingen , van zijn Elementa eene verkortinggegeven onder ten titel: Philosophia Newtoniana Institutiones in usus Academicos. Lugduni Batavorum apud Petrum van der Aa , 1724, in 8º. Hiervan hebbentwee uitgaven gedurende het leven van ' s GRAVESANDE het licht gezien , terwijl er tweena zijn dood zijn verschenen , maar van deze moet ALLAMAND eerder als auteur gelden ,daar hij ze naar de derde uitgave der Elementa heeft omgewerkt.76 LEVENSSCHETS VAN WILLEM JACOB ' S GRAVESANDE.op bloot mondelinge opgaven van ' s GRAVESANDE , al het door dezenontworpene wist uit te voeren. ALLAMAND Voegt er bij , dat het afgeleverde wellicht beter had kunnen zijn afgewerkt, maar het was, zegt hij ,stevig en beantwoordde volkomen aan het doel . Of physische instrumenten in die dagen beter konden worden afgewerkt, laat ik, ofschoongenegen voor MUSSCHENBROEK partij te kiezen , ter zijde; maar datMUSSCHENBROEK's instrumenten stevig waren , kan ik getuigen , daar zenu nog even goed te gebruiken zijn als toen ' s GRAVESANDE ze , anderhalve eeuw geleden , in handen kreeg , en dat zij aan het doel beantwoordden blijkt daaruit , dat in het Leidsche Kabinet de meesten doorgeene andere van nieuwere constructie zijn vervangen .Men denke echter niet dat de instrumenten van ' s GRAVESANDE d'unpremier jet zijn. Vergelijkt men de afbeeldingen , die in de verschillendeuitgaven der Elementa voorkomen , onderling , dan ontwaart men dat' S GRAVESANDE die instrumenten voortdurend is blijven verbeteren, zoodat men van zijne verzameling van instrumenten kan zeggen ,dat zijmeer dan eens is hernieuwd.Zelden is een auteur bij het schrijven van een boek aan het éénmaalontworpen schrijfplan zoo getrouw gebleven als ' s GRAVESANDE. Hij houdtzich aan het besluit , dat er in zijn leerboek niets hypothetisch zal voorkomen , zoo stipt , dat hij , in weerwil van zijn eerbied voor NEWTON ,van diens verklaring van de kleurverschijnselen bij dunne platen metgeen enkel woord gewaagt. De vices facilioris reflexionis et facilioris transmissionis worden niet ééns genoemd; maar , wat erger is , de wettenvan HUYGENS omtrent de dubbele straalbreking worden , omdat zij opeene hypothese rustten , evenmin vermeld. ' s GRAVESANDE had ondertusschen , even als WOLLASTON zulks later gedaan heeft , zich kunnenovertuigen , dat die wetten geene louter theoretische wetten waren ,en dat zij , onafhankelijk van eenige onderstelling omtrent de natuurvan het licht , als volkomen juist te beschouwen zijn. Slechts ééne enkelemaal is ' s GRAVESANDE ontrouw aan zijn beginsel , en men kan nietzeggen dat het geluk hem dan bizonder dient. Immers hij leidt de wettenomtrent de enkele straalbreking af uit eene hypothese, die later gebleken is valsch te zijn .Wij hebben gezegd dat ' s GRAVESANDE in zijn leerboek geene mathematische betoogen had opgenomen. Hij schijnt echter later te hebbenbegrepen , dat zijne Elementa zonder die betogen toch bezwaarlijk alseene inleiding tot de werken van NEWTON , zooals de titel luidde , kon-LEVENSSCHETS VAN WILLEM JACOB ' s GRAVESANDE. 77den beschouwd worden, en dat het overigens wel wenschelijk was vandie Elementa een studieboek te maken voor hen, die verder in de mathematische wetenschappen gevorderd waren. Het zou echter te betreuren zijngeweest, zoo ' s GRAVESANDE, om zijn doel te bereiken, zijn boek voor devolgende uitgaven had omgewerkt en er het plan , waarnaar het geschreven was , aan had opgeofferd . Hij heeft het gelukkig niet gedaan,en die betoogen vindt men dan ook niet verspreid in den text , maar,als aanhangsels , achter sommige hoofdstukken.-Men had het ' s GRAVESANDE schier als eene misdaad aangerekend , dathij nergens in zijn boek bronnen opgaf , nergens de namen meedeeldevan hen , die zich omtrent het een en ander het meest verdienstelijkhadden gemaakt. Men was zelfs zoo ver gegaan van te vragen , of hijzijne lezers in den waan had willen brengen , dat men alleen aan hemen aan NEWTON al het nieuwe, dat in de laatste tijden gevonden was ,te danken had. Nooit zeker was er minder grond voor zoodanige beschuldiging. ' s GRAVESANDE had reeds in de voorrede van de eerste uitgaaf gezegd , dat de schrijver van een elementair boek niet geacht wordtiets nieuws, wat den inhoud betreft, te leveren, dat er dus geene spraakvan kon zijn , dat hij , hetgeen hij meedeelt, voor eigen vinding wil latendoorgaan. Ik heb, voegde hij er bij , zonder opgave van bronnen , rechtsen links genomen wat ik voor mijn doel noodig achtte het heeft veelvan het bekende gezegde van MOLIÈRE: "je prends mon bien où je le trouve"ieder kan het zijne terug nemen , ik wil niets als het mijne beschouwdhebben. ' s GRAVESANDE is echter later voor den aandrang bezweken , enheeft in de voorrede der derde uitgave de bronnen , waaruit hij geputhad , opgegeven. Die taak is echter voor hem geene lichte geweest , wanthij had de slechte gewoonte van weinig of niets op te schrijven. Kwamer wat nieuws aan den dag , dan hechtte hij er veel meer gewicht aandat nieuwe in zich op te nemen en te verwerken , dan zich den naamvan hem , aan wien men dat nieuwe verschuldigd was , in het geheugente prenten.-Men zal het wellicht vreemd vinden , dat ik bij een boek , dat tochmaar een leerboek was , zoo lang heb stil gestaan. Het zij mij echtervergund op te merken, dat men van dit leerboek kan zeggen: beschouwhet al dan niet in het licht van zijn tijd , het is , wat methode enhelderheid van voorstelling betreft , tot nu toe door geen ander geëvenaard. In de beste leerboeken van onzen tijd komen , en het zou onbillijk zijn er den schrijvers eene grief van te maken , tal van plaatsen78 LEVENSSCHETS VAN WILLEM JACOB ' S GRAVESANDE.voor, die uit andere schrijvers zijn overgenomen; beproef of gij zoodanige plaatsen bij ' s GRAVESANDE kunt aanwijzen? Wel een bewijs dat zijnboek een nieuw tijdperk in het onderwijs der experimenteele physicaheeft geopend. - Ondertusschen wil ik gaarne erkennen dat de tijd voorleerboeken in den trant der Elementa voorbij is. In hoeveel gevallen tochkomt men met een kort mathematisch betoog veel verder dan dooreen grooten omhaal van proeven? Wij hebben , helaas, niet meer uitsluitend naar den weg te vragen , waarop het minst aantal moeilijkheden voorkomen , wij weten maar te zeer dat wij den kortsten hebben in te slaan.Het is klaarblijkelijk dat een boek, waarin de Philosophia Naturalisvan vroeger in zoo geheel nieuwe vormen te voorschijn trad , den schrijver spoedig eene groote bekendheid moest doen erlangen; en inderdaad, eris een tijd geweest waarin ' s GRAVESANDE de meest bekende natuurkundige van Europa was. De brieven van VOLTAIRE onder anderen , die hetgeen er in de fransche litterarische kringen van dien tijd omging , zoolevendig teruggeven, leveren er meer dan één bewijs van. Zoo VOLTAIREzelf , op het einde van 1736 , na , uit vrees van wegens de uitgavevan den Mondain te worden vervolgd, zijne schuilplaats bij de markiezinDU CHATELET, te Cirey in Champagne, verlaten te hebben, besloot naarHolland de wijk te nemen , was het hoofdzakelijk , omdat hij er ' s GRAVESANDE zou kunnen ontmoeten, in wien hij den man meende te zullen vinden , die hem het best omtrent zijn Elements de la philosophie de Newton ,die hij voornemens was uit te geven , van raad zou kunnen dienen. Wijweten dat VOLTAIRE toen eenige weken in ons land heeft vertoefd, grootendeels te Leiden , waar hij trouw de lessen van ' s GRAVESANDE heeft bijgewoond. 1Al mogen wij aannemen dat ' s GRAVESANDE het door hem te gevenonderwijs als zijne hoofdtaak heeft beschouwd , zoo zoude men hemechter onrecht doen , door te gelooven , dat hij ook niet in het belangder wetenschap werkzaam was en dat de door hem in de Elementabeschreven werktuigen slechts tot collegieproeven konden dienen. Men' Hoe gaarne zouden wij iets naders weten van den indruk , dien VOLTAIRE op de deftige Leidsche professoren van dien tijd gemaakt heeft! Van ALLAMAND vernemen wij alleendat ' s GRAVESANDE " admirait la facilité avec laquelle Mr. DE VOLTAIRE exprimait deschoses qui ne semblent guères susceptibles des ornemens du langage. ” Toen ALLAMANDdit schreef, in 1774 , was VOLTAIRE nog in leven , en hij heeft klaarblijkelijk niets willen zeggen , dat voor dezen onaangenaam zou zijn aan te hooren.LEVENSSCHETS VAN WILLEM JACOB'S GRAVESANDE. 791denke slechts, wat het tweede punt betreft, onder anderen aan de doorhem verbeterde dubbele kraanluchtpomp met den vernuftig uitgedachten toestel voor de automatische beweging der kranen , inzonderheidaan zijn door een uurwerk bewogen heliostaat , waardoor , voor heteerst , de richting der zonnestralen onafhankelijk werd gemaakt van deverplaatsing der zon aan den hemel , eene vinding van zoo groot belang , dat zij alleen den naam van ' s GRAVESANDE zoo lang als de wetenschap zelve zal doen voortleven. Doch ook met meer dan één onderzoek , voor de zuivere wetenschap van het hoogste belang , heeft' S GRAVESANDE zich bezig gehouden. Zoo heeft hij de physische wetten ,waaraan gespannen snaren en veerkrachtige lichamen in ' t algemeengehoorzamen , langs proefondervindelijken weg met eene nauwkeurigheidnagegaan, die vóór dien tijd niet was geëvenaard, zoodat dan nog, op denhuidigen dag, die proeven in alle leerboeken over de natuurkunde wordenvermeld.'s GRAVESANDE is ook zeer betrokken geweest in den strijd omtrentde vraag , hoe men de kracht die in een lichaam, dat in beweging is, geachtwerd te huisvesten , moest meten. Dat die kracht evenredig moest zijnaan de massa van het lichaam, was een punt, waaromtrent allen het eenswaren; doch hoe was het gesteld met de snelheid? Was de krachteenvoudig evenredig aan de eerste of was zij evenredig aan de tweedemacht dier snelheid , met andere woorden , moest de hoeveelheid vanbeweging of moest de zoogenaamde levende kracht van het lichaam totmaat dier kracht worden genomen? Uit hetgeen HUYGENS , echter zonder zich in de vraag zelve te verdiepen , geleerd had , vloeide voort datde kracht evenredig zou zijn aan het vierkant der snelheid . Hij namtoch tot maat de verticale hoogte waartoe het lichaam onder den invloed van de snelheid , die het bezit , kan stijgen , en die hoogte was ,dit werd algemeen erkend , evenredig aan het vierkant dier snelheid.De vraag , waaraan HUYGENS geen opzettelijk onderzoek had gewijd ,was later door LEIBNITZ opgevat , en deze had niet geaarzeld uit te spreken , dat men werkelijk de massa vermenigvuldigd met het vierkantder snelheid , tot maat der bewuste kracht moest nemen. NEWTON had ,maar ook zonder in de vraag dieper in te gaan , het in zijn tijd gang-' Onder meer andere toestellen van ' s GRAVESANDE is ook zijn oorspronkelijke heliostaatdoor mij gezonden naar de historische tentoonstelling , twee jaren geleden , in het Kensington- Museum gehouden. Men heeft er te Londen voor dit Museum een facsimile vanvervaardigd.80 LEVENSSCHETS VAN WILLEM JACOB ' S GRAVESANde.baar gevoelen aangenomen , dat de kracht beschouwd moest wordenals evenredig te zijn aan de eerste macht der snelheid en dit was voorde engelsche wis- en natuurkundigen voldoende geweest om zich , ookin deze quaestie , tegen LEIBNITZ te verklaren. Daar nu schier alle fransche geleerden hun voorbeeld gevolgd hadden , kon men zeggen dater een tijd was , dat het gevoelen van LEIBNITZ alleen in Duitschland verdedigers had. Ook ' s GRAVESANDE deelde in de algemeene zienswijze , maar was verstandig genoeg om in te zien , dat in dien standvan zaken experimenteel onderzoek niet overbodig zou zijn , en dat hijwel zou doen met zelf de handen aan het werk te slaan. Daartoe liethij vervaardigen drie koperen bollen , wat den uitwendigen vorm betrof, zoo veel mogelijk aan elkander gelijk; de eene bol A was massief, de twee anderen , B en C , bestonden ieder uit twee holle hemispheren, die in elkander geschroefd konden worden en zoodanige diktenhadden, dat de gewichten der drie bollen A, B en C tot elkander stonden als 3: 2: 1. Het is duidelijk , dat, liet men twee dier bollen , b. v.A en B, van zoodanige hoogten op eene massa weeke klei vallen , datde snelheden , op het oogenblik van aanraking , evenredig waren aan devierkantswortels van 2 en 3 , met andere woorden liet vallen van hoogtenevenredig aan 2 en 3 , men dan in de klei holten zou krijgen , die , zooLEIBNITZ gelijk had , even diep zouden zijn. Toen ' s GRAVESANDE nu deproef ging doen , verwachtte hij dat de diepten ongelijk zouden zijn ,en dat hij , om gelijke diepten te krijgen, bij eene tweede proef aan delichamen snelheden aan 2 en 3 evenredig zou moeten geven. Doch zie ,beide proeven vielen gansch anders uit dan ' s GRAVESANDE verwacht had ,geheel ten voordeele van LEIBNITZ. Die onverwachte uitkomst deedhem luide uitroepen: " Wel , dan ben ik het , die ongelijk heb," welkeuitroep zijn zwager SACRELAIRE, die zich bij toeval in hetzelfde vertrekbevond , naar hem deed toesnellen met de vraag , wat er toch gaandewas. Daarop werden de proeven voor SACRELAIRE door ' s GRAVESANDEherhaald en wel met eene opgetogenheid , die , volgens het zeggen vanSACRELAIRE , niet grooter had kunnen zijn , indien de proeven zoo alshij , ' s GRAVESANDE , verwacht had , waren uitgevallen. 'Het is er verre af, dat die experimenten , welke ons zoo beslissendvoorkomen , en waaraan ' s GRAVESANDE nog een groot aantal andere ,Een Italiaansch geleerde , markies POLENI , had vroeger soortgelijke experimentengenomen , die echter eerst later ter kennis van 's GRAVESANDE zijn gekomen.LEVENSSCHETS VAN WILLEM JACOB'S GRAVESANDE. 81alle tot dezelfde uitkomst leidende , had toegevoegd , de tegenpartijtot erkenning harer dwaling hebben gebracht. De strijd is integendeelheftiger dan ooit voortgezet, en daarbij is ' s GRAVESANDE Voor het eerst enhet laatst afgeweken van zijn stelregel, van nooit op persoonlijke aanvallen te antwoorden. Een bekend theoloog , SAMUEL CLARCKE , dezelfdedie de optica van NEWTON uit het Engelsch in het Latijn heeft vertaald ,had niet alleen gezegd ' , sprekende van LEIBNITZ, HERMAN, ' S GRAVESANDEen BERNOULLI: " that in mathematicks themselves which are a real science,and founded in the necessary nature of things , men of very great abilitiesin abstract computations, when they come to apply those computations to thenature of things, should persist in maintaining the most palpable absurdities and in refusing to see some of the most evident and obvious truths ,is very strange , " hij had er nog bijgevoegd, dat zij , in order to raisea dust of opposition against Sir ISAAC NEWTON's Philosophy, the glory ofwhich is the application of abstract Mathematicks to the real Phænomenaof nature, have for some years insisted with great eagerness, upon a principle which subverts all science and which may easily be made appear (evento an ordinary capacity) to be contrary to the necessary and essentialnature of things. " Het is alleen tegen de laatste aantijging - het overigebeteekent volgens ' s GRAVESANDE alleen, dat er een punt was, waaromtrent hij het ongeluk had met den heer CLARCKE van gevoelen te verschillen , het is alleen tegen de laatste aantijging , waarbij hij inzijne piëteit jegens NEWTON werd aangerand , dat ' s GRAVESANDE in verzet is gekomen. - NEWTON had zich overigens den strijd, die in zijn naamheette gevoerd te worden, weinig aangetrokken. Zoowel zijne hooge jaren , verklaarde hij in 1725 in een onderhoud met graaf BENTINCK , alsbezigheden van een geheel anderen aard hadden hem belet zich met dezaak in te laten. Het gesprek verder voortzettende , liet hij zich omtrent ' s GRAVESANDE uit in bewoordingen , die aantoonden dat deze nogeven hoog bij hem stond aangeschreven.-Ik geloof ondertusschen dat ' s GRAVESANDE Wijzer gehandeld zou hebben ,zoo hij ook de persoonlijke aanvallen van CLARCKE als niet gedaan had beschouwd en zich vergenoegd had met, zooals hij gewoon was, de aangevoerde argumenten, zonder vermelding van eigennamen, te weerleggen.Behoefde ' s GRAVESANDE zich te bekommeren om lieden , wien men kondoen gelooven, dat hij in staat was NEWTON met heftigheid te bestrijden?' Phil. Trans. 1728 , Numb. 401 , p . 382.682 LEVENSSCHETS VAN WILLEM JACOB ' S GRAVESANDE.11Het was zeker op experimenteel gebied dat ' s GRAVESANDE het meestschitterde , maar het was hem toch gegeven soms op mathematischterrein op te treden met een kort betoog , dat even , zoo niet meer ,afdoende was als de langwijlige bewijsvoeringen, waarvan men zich totnu toe bediend had. Daarvan heeft hij onder anderen een blijk gegevenin den strijd , die ons bezighoudt. Het betoog , waarbij ik zoo veelmogelijk de terminologie van den tijd volg , komt ongeveer op het volgende neer. Onderstellen wij dat we een lichaam hebben dat zich volgens eene bepaalde richting AB beweegt met eene snelheid gelijk aanV₁ en laten wij er nu gedurende een tijdsverloop top werken , volgenseene op AB loodrechte richting CD, eene kracht P, die aan het lichaam ,in dat tijdsverloop t , eene snelheid gelijk aan V, kan geven. Daar detwee richtingen AB en CD loodrecht op elkander staan, zal de krachtP na het tijdsverloop t hare volle werking op het lichaam hebben uitgeoefend , en zal omgekeerd de aan AB evenwijdige kracht , die in hetlichaam aanwezig was , geene wijziging hebben ondergaan. De totalekracht in het lichaam aanwezig , zal dus gelijk moeten zijn aan de krachtdie er reeds in was , vermeerderd met de kracht die er bij gekomen is.Neemt men nu aan , dat die krachten gemeten moeten worden doorde eerste machten der respectieve snelheden , en noemen wij V, deresulteerende snelheid , dan zal men moeten hebben:V₁3 = V₁ + V₂223doch dit is niet mogelijk. Neemt men daarentegen aan , dat de krachten evenredig zijn aan de vierkanten der snelheden , dan moet men hebben:V¸²3 = V₁1 ³ + V¸³2en deze vergelijking is , zoo als wij weten , volkomen juist.' s GRAVESANDE is nog door den gang van zijn onderzoek gevoerd totproeven, waarvan wellicht noch hij noch een zijner tijdgenooten de volleportée heeft ingezien . Hij heeft namelijk een toestel uitgedacht , 2 waarmede men proefondervindelijk kan bewijzen , dat, wordt eene bepaaldehoeveelheid mechanisch arbeidsvermogen onder zeer verschillende omstandigheden verbruikt om een lichaam in beweging te brengen , dit lichaamSupplément à l'Essai sur le choc des corps . Journ . Litt. T. XII p . 190 et Oeuvres Phil. & Math. T. I. p . 250.Nouvelles expériences sur la force des corps en mouvement. Journal historiquede la république des Lettres T. III . p. 374. Oeuvres Phil. & Math. T. I. p. 280.Physices Elementa Mathematica , Ed. III , T. I , § 745 , p. 209.LEVENSSCHETS VAN WILLEM JACOB ' S GRAVESANDE. 83altijd gelijke snelheid zal erlangen. Men stelle zich een ongeveer 1 meterlange staaf voor , die om een boven aangebrachte horizontale as vrijkan draaien , en waaraan op twee verschillende afstanden twee loopers(cursores) zijn vastgeschroefd. Die cursores zijn voorzien van schijvenvan gelijk gewicht , die men er van kan verwijderen en dan vervangen door eene veer , die evenveel als elk dier schijven weegt. Wanneer men nu de veer achtereenvolgens aan elk der cursores aanschroeften haar telkens even sterk tegen een onbewegelijk lichaam aandrukt ,met dien verstande dat de staaf altijd denzelfden verticalen stand inneme , dan zal men de staaf, bij het losspringen van de veer , telkensdenzelfden hoek zien beschrijven , met andere woorden het zwaartepuntvan de stang zal altijd tot dezelfde verticale hoogte worden opgevoerd ,hetgeen in zich sluit , dat de staaf telkens dezelfde snelheid moet hebben verkregen.Ik heb boven gezegd , dat wij ons moeilijk kunnen voorstellen , hoehet mogelijk is geweest den strijd , na het bekend worden van ' s GRAVESANDE's proeven , nog verder voort te zetten. Willen wij echter billijk zijn , dan moeten wij erkennen , dat het geschil grootendeels daaruit was voortgesproten , dat men niet was aangevangen met de woorden ,waarvan men zich bediende , scherp te definieeren en dat dit verzuimtengevolge had gehad, dat hetgeen de een onder het woord kracht verstond, hemelsbreed verschilde van de beteekenis, die een ander er aanhechtte , om niet te spreken van hen , die , naarmate het hun te paskwam , aan het woord dan deze dan gene beteekenis toekenden . Menkan dan ook zeggen , dat beide partijen , tot op zekere hoogte , gelijk enongelijk hadden; immers op de vraag: welke verhouding moet er bestaan tusschen twee onveranderlijke krachten , die twee in beweging zijndelichamen in gelijk tijdsverloop in rust moeten brengen , antwoordt iederthans: dezelfde verhouding als tusschen de hoeveelheden van beweging derlichamen die men beschouwt; terwijl op de vraag: welke is de verhouding tusschen de hoeveelheden arbeid welken beide lichamen bij het overgaan tot den stand van rust verrichten , even eenparig geantwoordwordt dezelfde als tusschen de levende krachten dier lichamen.Men zal ongetwijfeld met bevreemding vernemen , dat een man als' s GRAVESANDE , die zijn tijd in vele opzichten vooruit was , door denlandgraaf van Hessen naar Cassel ontboden om zijn oordeel uit te spreken over een toestel, waarvan de vervaardiger, een zekere ORFFYREUS ,84 LEVENSSCHETS VAN WILLEM JACOB'S GRAVESANDE.beweerde dat het een perpetuum mobile was , overgeheld heeft tot hetgevoelen , dat deze ORFFYREUS werkelijk het groote vraagstuk had opgelost. ' s GRAVESANDE heeft de zaak zelfs van zooveel belang geacht , dat hij haar ter kennis van NEWTON heeft gebracht in een brief,afgedrukt in den Mercure Historique et Politique (September-nummer van1721 ) . Reeds ten tijde van ' s GRAVESANDE geloofde schier geen wis- ofnatuurkundige meer aan de mogelijkheid van het perpetuum mobile. Tegenspraak kon dus op den brief aan NEWTON niet uitblijven , en die tegenspraak heeft ' s GRAVESANDE getracht te weerleggen in de Remarques touchant le mouvement perpétuel, door ALLAMAND in de Oeuvres philosophiqueset mathématiques opgenomen. Ik erken het gaarne: les écrits doivent êtrejugés d'après leur date , maar in de Remarques stuit men op dwalingen ,die niet alleen uit de achterlijkheid der wetenschap zijn te verklaren.Wij hebben uit het leven van 's GRAVESANDE nog eene bizonderheid tevermelden , die , ofschoon van geheel anderen aard , evenzeer bevreemdingmoet verwekken. Wij hebben gezien dat ' SGRAVESANDE, behalve Physica, nogAstronomie en Mathesis had te doceeren en men zou denken, dat het, zelfsin die tijden, zwaar moest vallen eene taak van zooveel uitgebreidheidnaar eisch te vervullen . Ondertusschen zien wij ' s GRAVESANDE , eenigejaren vóór zijn dood , in 1734 , nog daarenboven het onderwijs van eenbelangrijk deel der Bespiegelende Wijsbegeerte op zich nemen. Aan Curatoren was het wenschelijk voorgekomen 1 "eenige gedeeltens der Philosophie" zooals hunne notulen luiden , "welke in minder estime geraekt waeren weder te doen floreren , " en zij besloten daarom de "tituls"van WITTICHIUS, professor in de Philosophie en Ethica en van ' s GRAVESANDE, die nog professor in de Astronomie en Mathesis heette, alsmede"deselver departementen te egaliseren ende dienvolgende deselve aente vullen tot professoren totius Philosophiae. " Daar nu , tengevolge vandit besluit , ' s GRAVESANDE collegie over Logica en Metaphysica is gaangeven , terwijl WITTICHIUS zich met een gedeelte van het onderwijs inde wiskunde belastte , moeten wij aannemen dat Curatoren de Bespiegelende Wijsbegeerte gaarne in handen van ' s GRAVESANDE zagen. Hetspreekt van zelf dat deze te voren in de zaak gekend was. Dus rijstde vraag: wat kan ' s GRAVESANDE bewogen hebben in die schikkingte treden? Hij werd wel tevens ontlast van het onderwijs in de "Nederduytsche doctrine van de Civile & Militaire Bouwkunden ," dat1 Notulen van 12 Juli en 9 Augustus 1734.LEVENSSCHETS VAN WILLEM JACOB 'S GRAVESANde. 85onder de benaming van " Duytsche mathematicq" aan een lector werdoverdragen , maar dit onderwijs zal voor ' s GRAVESANDE op verre naniet zoo tijdroovend geweest zijn als dat , ' t welk hij nu op zichging nemen. Wat mij betreft , ik geloof dat het verkrijgen van' s GRAVESANDE'S toestemming aan Curatoren niet veel moeite zal hebben gekost. Minder dan iemand was deze hetgeen wij thans een " specialiteit" noemen. Ik twijfel er zelfs niet aan , dat, had men hem kunnen overtuigen , dat er veel meer wetenschappelijken roem voor hemte wachten was , zoo hij , maar met al den aankleve van dien , een"specialiteit." werd , hij stellig voor de groote eer bedankt zou hebben.Neemt men nu in aanmerking, dat, van zijne jeugd af, zooals verschillende door hem in het Journal littéraire geplaatste stukken getuigen ,onderwerpen van wijsgeerigen aard , inzonderheid zoo zij op de Moraal betrekking hadden , hem sterk hebben aangetrokken , dan kan menzich wel voorstellen , dat het vooruitzicht van ook op wijsgeerig gebied een actieve rol te spelen hem heeft toegelachen. Ik geloof ondertusschen dat ' s GRAVESANDE Wijzer gedaan had met aan de verzoekingmeer tegenstand te bieden. Ik zal de laatste zijn om er tegen hem eengrief van te maken , dat hij belang stelde in de vraagstukken , waarmede de bespiegelende wijsgeer zich bezighoudt; maar belang te stellenin eene wetenschap is iets anders , dan als haar vertegenwoordiger opte treden. Dat ' s GRAVESANDE daarenboven zijn collegie over Philosophieniet als eene bijzaak beschouwde, wordt bewezen door zijne Introductioad Philosophiam , Metaphysicam et Logicam continens , alsmede de talrijke opstellen van wijsgeerigen aard, na zijn dood onder zijne papierengevonden. Ofschoon er van de Introductio vijf uitgaven verschenen zijn ,waarvan drie gedurende zijn leven , zoo beweren de deskundigen toch ,dat ' s GRAVESANDE het op wijsgeerig gebied niet boven het middelmatige gebracht heeft. Zou de wetenschap er niet oneindig beter bijgevaren zijn , zoo de tijd , besteed aan het schrijven over wijsgeerige onderwerpen , gewijd was geworden aan een dier experimenteele onderzoekingen , waarin het ' s GRAVESANDE ZOO gemakkelijk viel zijn meesterschap te doen uitkomen?1Ten opzichte van concentratie in de gedachte , methode in het uiteenzetten en helderheid in het voorstellen , schijnt de Introductio op gelijke lijn met de Elementa tekunnen worden gesteld . Vandaar dan ook dat fransche schrijvers nog in onze eeuwer met zooveel lof van hebben gewaagd . DÉGÉRANDO heeft er onder anderen van gezegd: " Cet ouvrage , quoiqu'il n'ait pas avancé la science sur les points essentiels86 LEVENSSCHETS VAN WILLEM JACOB'S GRAVESANDE.Was het Curatoren , toen zij het onderwijs in de Philosophie aan' s GRAVESANDE opdroegen, voornamelijk te doen om iemand te hebben,die geen ergernis zou geven , en meenden zij dien in den humanen enzoo bezadigden ' s GRAVESANDE te hebben gevonden , dan heeft de uitkomst , wat de niet te geven ergernis betreft , maar gedeeltelijk aanhunne verwachting beantwoord. ' s GRAVESANDE toch was tot op zekerehoogte het determinismus toegedaan, en dit determinismus werd doorde rechtzinnigen dier dagen, tot groote verbazing van ' s GRAVESANDE, metde leer der Dortsche vaderen onvereenigbaar verklaard. Overigens schijnt' s GRAVESANDE zich de tegenspraak , die zijne philosophische leer bij sommigen ontmoette , weinig te hebben aangetrokken. Dat hij zich ook nietverwaardigd heeft een fransch schrijver te beantwoorden , die getrachthad hem door leugenachtige voorstellingen bespottelijk te maken ,spreekt van zelf.Wij zouden van ' s GRAVESANDE'S werkzaamheid eene onvolledige voorstelling hebben gegeven, zoo we nog niet vermeldden, dat hij in 1724onder den titel van: Christiani Hugenii Opera Varia , Lugduni Batavorum, apud Janssonios van der Aa, 2 deelen in 4º, eene uitgave bezorgdhad van de werken van HUYGENS , voorzien van een levensbericht ,en 4 jaren later een toevoegsel , getiteld Christiani Hugenii Operareliqua , Amstelodami , apud JANSSONIOS VAN DER AA , 2 deelen in 4º.Verder zijn er nog onder zijn toezicht uitgegeven NEWTON's Arithmetica ,Lugduni Batavorum apud F. T. H. VERBEEK , de werken van zijn vriendKEILL: JOHANNIS KEILL , Introductiones ad veram Physicam et veram Astronomiam. Quibus accedunt Trigonometria , De Viribus Centralibus , DeLegibus Attractionis. Lugduni Batavorum , apud J. et H. VERBEEK in 4º , eneindelijk de Ouvrages adoptés par l'Académie Royale des Sciences , avantson renouvellement en 1699 à LA HAYE , chez P. GOSSE et J. NEAULME 1729in 4º. Van dit laatste werk heeft hij echter slechts aan de vier eerstedeelen zijne zorgen gewijd.Ook is veel van ' s GRAVESANDE's tijd weggenomen door de adviezen ,die van hem in het belang der publieke dienst gevraagd werden. Toenhij nauwelijks de hoogeschool verlaten had , werd hij reeds geraadpleegdet difficiles sera toujours précieux à ceux qui la cultivent . La plupart des livresde philosophie qu'on met aujourd'hui entre les mains des élèves ne valent pascelui-là . " Men raadplege ook: Mémoire sur la vie et les écrits philosophiques de' s GRAVESANDE lu à l'Académie des Sciences Morales et Politiques , Séances des 30Mai, 20 et 27 Juin 1857, par M. C. MALLET . Paris , A. Durand , 1858 .LEVENSSCHETS VAN WILLEM JACOB'S GRAVESANDE . 87over de finantieele operaties , waartoe men gedurende den spaanschensuccessie-oorlog de toevlucht moest nemen. Hem werden mede gedurende dien oorlog onderschepte stukken , in geheim schrift geschreven,toegezonden, wanneer anderen ze niet hadden kunnen ontcijferen, terwijl hij , naar het schijnt, er altijd in slaagde. Zijne adviezen in Waterstaatszaken moeten , volgens ALLAMAND , tot eene ware verzameling zijnaangegroeid. Hij had onder anderen met zijn ambtgenoot WITTICHIUS enden landmeter CRUQUIUS een plan tot verbetering van de Merwe ontworpen; ook had hij het reeds vroeger voorgestelde ontwerp eener overloop door het land van Altona ontworpen.1' s GRAVESANDE moet een vermogend man zijn geweest. Ik maak het ,behalve uit andere bizonderheden , voornamelijk daaruit op , dat hij deinstrumenten , die hij noodig had , uit eigen middelen kon bekostigen.Deze zijn , na zijn dood , voor taxatieprijs, door Curatoren , ten behoeveder hoogeschool , voor f3931: 10 overgenomen; doch wij weten dat' S GRAVESANDE zijne instrumenten voortdurend wijzigde en verbeterdeen dikwerf door nieuwe verving; hij zal derhalve voor zijne verzameling veel meer dan de vermelde som hebben uitgegeven. Neemt mendaarenboven in aanmerking, dat het geld, in het begin der achttiendeeeuw , twee à driemaal meer waard was dan thans , dan zal men mijnvermoeden , dat ' s GRAVESANDE een bemiddeld man geweest is , niet ongegrond vinden. Het zijn ondertusschen de ruime geldelijke hulpmiddelen , waarover hij kon beschikken, niet alleen geweest, die hebben bijgedragen om van ' s GRAVESANDE te maken , wat hij geworden is; menkan zeggen , dat het geluk hem in alles gediend heeft. Wat kan tochmeer gewenscht zijn , wanneer men een akademischen leerstoel gaatvervullen , dan daartoe geroepen te worden op een tijdstip, dat men alshervormer kan optreden; en , moet men als hervormer optreden , watmeer gewenscht dan de noodige krachten met het noodige zelfvertrouwenin de onmiddellijke omgeving van een NEWTON te kunnen vergaren?Vergeten wij ook niet dat het tijdperk , gedurende ' t welk ' s GRAVESANDEwerkzaam is geweest , dank zij de tegenwoordigheid van BOERHAAVE ,een der meest bloeiende der Leidsche Akademie is geweest , en datvolgepropte collegiezalen ook op ' s GRAVESANDE hare gewone bezielende¹ MOLL, Bijdragen tot de geschiedenis der wiskundige wetenschappen in de Nederlanden , in de achttiende eeuw , in VAN KAMPEN's Geschiedenis der Letteren enwetenschappen in de Nederlanden. Deel III , bl. 310.88 LEVENSSCHETS VAN WILLEM JACOB ' S GRAVESANDE.kracht wel zullen hebben uitgeoefend . Ook werd hij niet alleen gesteunddoor den hoogen dunk, dien zijne landgenooten van hem hadden; wanttot twee malen toe is hem eene onderscheiding te beurt gevallen , dietoonde, hoezeer ook het buitenland zijn verdiensten waardeerde. In 1724,bij de stichting der Petersburger Akademie, werd er hem een zetel, enwel op door hem te stellen voorwaarden aangeboden , terwijl later in1740, FREDERIK DE GROOTE hem nog liet uitnoodigen zich te Berlijn alslid der Berlijnsche Akademie te komen vestigen.Hoe effen de levensloop van ' s GRAVESANDE geweest moge zijn , eindelijk heeft hij toch den tol moeten betalen, die vroeg of laat van onsallen gevergd wordt. Slechts één ramp, wel is waar , heeft hem getroffen , maar die ramp moet voor hem verpletterend geweest zijn. Uit zijnhuwelijk met ANNA SACRELAIRE , in 1720 gesloten , waren hem twee zoonsgeboren, van welke men de beste verwachtingen mocht koesteren , enbeiden zijn hem , schier te gelijkertijd , toen zij hunne akademischestudien nauwelijks hadden aangevangen, plotseling ontvallen. Zijne godsdienstige overtuigingen , door zijne wijsgeerige studien eerder versterktdan verzwakt , hebben hem den slag schijnbaar met gelatenheid doendragen; hij heeft zelfs zooveel zelfbeheersching aan den dag gelegd ,dat men hem drie dagen, nadat hij den laatst overleden zoon grafwaartshad vergezeld , zijne ambtsbezigheden heeft zien hervatten. Hij heeftzijne kinderen ondertusschen niet lang overleefd . Drie jaren later werdhij door eene kwijnende ziekte aangetast , die een einde aan zijn levenheeft gemaakt. Hij stierf, slechts 54 jaren oud , maar die 54 jarenwaren de jaren van een welbesteed leven.Leiden , November 1878.DE AFGHANEN.DOORDr. D. LUBACH.De oorlog van de Engelschen tegen Afghanistan heeft veler oogenop dat tot dusver aan de meesten wel niet anders dan bij name bekende land gevestigd , en het komt mij voor , dat het alzoo aan sommigenniet anders dan welgevallig zijn kan , indien hunne aandacht een oogenblik bepaald wordt bij het volk , dat het genoemde land bewoont,een volk , dat ook uit anthropologisch en ethnologisch oogpunt weldie aandacht verdient.-Ik zal niet noodig hebben de ligging van het land der Afghanen(Afghanistan) te beschrijven en mag veronderstellen , dat ieder mijnerlezers , in dezen tijd , nu de dagbladen bijna dagelijks berichten mededeelen omtrent de toerustingen en de aanvankelijke vorderingen derEngelschen , wel eens een oog heeft geslagen op de kaart van Azië ,eerst om zich het belang duidelijk te maken dat de Engelschen hebben bij Afghanistan als voormuur tegen de Russen , vervolgens omop de hoogte te blijven van de krijgsgebeurtenissen. Genoeg zij het hierop te merken , dat Afghanistan met het ten zuiden daarvan gelegenBeloedsjistan voor ' t grootst gedeelte bestaat uit eene bergvlakte , omringd door gebergten , en op welke zelve ook hier en daar bergen metdaartusschen gelegen dalen voorkomen , terwijl een ander gedeelte uitvlak land bestaat. Het klimaat is wegens de hoogte , waartoe het landzich verheft , zeer gematigd en koel , niettegenstaande de zuidelijkeligging er van. Het gevolg daarvan is , dat Europeesche gewassen daar90 DE AFGHANEN.met die der subtropische landen kunnen tieren en dan ook hier endaar in overvloed worden aangetroffen.Dat de voornaamste steden in dit land Kaboel , Kandahar en Heratzijn , is in elk geographisch handboek te lezen.De Afghanen , die dit land bewonen , noemen zich zelven niet zóó ,maar Poeshtoe of Poestaneh , en hunnen taal Pashto of Pachto. Denaam Afghan schijnt van perzischen oorsprong te zijn. Zij worden beschreven als een welgemaakt , groot en krachtig slag van menschen ,met eene vrij blanke huidkleur , die echter door blootstelling aan luchten zon donker wordt , zoodat ook de vrouwen der landbouwers en derwerkende klassen door de Engelschen als " swarthy" beschreven worden ,hetgeen niet belet dat de Afghaansche vrouwen meestal als schoonworden geroemd.-Tot welken menschenstam moeten de Afghanen worden gebracht?Luidens hunne eigene traditiën zouden zij Israëliten van afkomst endus Semiten zijn. Ofschoon zij als Mohamedanen van het bekrompenstslag de Joden diep verachten , dragen zij toch roem op hunne veronderstelde Israëlitische afkomst , en noemen zich zelven "Beni Israeli " ,-kinderen Israëls. Zij bezitten uitvoerige schriftelijke verhalen overden uittocht der Israëliten uit Egypte onder aanvoering van MOESA(MOZES) , van de oorlogen der Israëliten met de Amalekiten , de Enakim , de Philistijnen en andere heidensche volken , van de omzwervingen van de verbonds- ark , in ' t algemeen van de lotgevallen vanIsraël tot op het tijdstip van de vermeestering van Kanaän , en deinhoud dier boeken komt , met terzijdestelling van ettelijke vreemdeinmengselen , in de hoofdzaken met dien van de historische boeken derIsraëliten overeen. Evenzoo hebben zij ook verhalen van hunne eigenerondzwervingen sedert zij Palestina verlieten en tot zij in hunne tegenwoordige woonplaats aanlandden; hun stamvader KESH ABDOERESCHIDwordt daarbij voorgesteld niet alleen als vader van de vier oorspronkelijke stamvorsten der Afghanen , maar ook als de vader van denIsraëlitischen koning SAUL. Sommige stammen in Afghanistan , ofschoonoverigens niet van de overige Afghanen verschillende , worden doordezen Pathans genoemd en als afstammelingen van de oorspronkelijkebevolking , dus niet als Israëliten van afkomst , beschouwd en natuurlijk veracht.Deze overlevering wordt ondersteund door de merkwaardige overeenkomst van de gelaatstrekken der Afghanen met die der Joden , dieDE AFGHANEN. 91iederen vreemdeling , zoodra hij in Afghanistan komt , in ' t oog valt.Er is dan ook geen reiziger , die van de Afghanen spreekt , of hij maaktdaarvan gewag , en BELLEW , die in 1857 in Afghanistan vertoefde , grondtzich op deze overeenkomst en op eenige door hemwaargenomen joodsche ,of op die der Joden gelijkende gebruiken der Afghanen , om aan hunneoverleveringen geloof te schenken.Anders wordt de zaak , wanneer men acht geeft op de taal der Afghanen.Op grond van deze zouden de Afghanen moeten behooren tot de aziatischeAriërs , en wel tot den Iranischen tak daarvan. Volgens nieuwere onderzoekingen is het Pashto zelfs niet te beschouwen als alleen maar eentak van het Pehlwi , nog minder , zooals anderen willen , als een mengelmoes van arisch en semitisch , maar als een zelfstandige zijtak , ontsproten uit de bifurcatie van het oorspronkelijk arisch in de iranischeen sanskritische taaltakken.In het nu aan den eenen kant waar , dat men niet geheel kan afgaanop ' t geen de gelaatstrekken van een volk schijnen te leeren , al wordtdie aanduiding door overleveringen ondersteund , zoo is het aan denanderen kant even zeker , dat die taal , alleen en op zich zelve , evenmin altijd tot een beslissend oordeel kan en mag voeren. De voorbeelden van volken , die ten gevolge van overheersching of om andere redeneneene hun vreemde taal hebben aangenomen , bestaan; ik herinner , omeen ontwijfelbaar voorbeeld te noemen , aan de bewoners van Haïti , diewel door niemand zullen worden geacht van fransche afkomst tewezen , omdat zij niets dan fransch verstaan en spreken.De uitkomsten van schedelmetingen zouden hier veel licht kunnenverspreiden. Maar ongelukkig is het aantal Afghanenschedels , die in dekabinetten voorhanden en gemeten zijn , zeer klein , te klein om uitde metingen er van gevolgen afteleiden . WILLIAMSON , die nog demeeste Afghanenschedels onderzocht , houdt het er voor dat zij grooten ovaal zijn en op de best gevormde Europeesche schedels gelijken.BARNARD DAVIS , die er zes onderzocht (waarvan 4 van de later te vermelden Joesoefzai en 2 uit de hoofdstad Kaboel) gelooft daarentegendat zij bij nader onderzoek bepaald klein zullen worden bevonden.Mij komt het ' t waarschijnlijkst voor dat de Afghanen een uit Ariersen Semiten gemengd ras zijn , evenals dit van hunne zuidelijke naburen , de Beloedsjen , verzekerd wordt. Die Semiten behoeven daaromnog geen Israëliten geweest te zijn . Zij kunnen Arabieren zijn geweest ,gelijk men dan ook wil dat het Semitisch element onder de Beloedsjen92 DE AFGHANEN.van Arabische herkomst is . Bekend is het , dat de gelaatstrekken derArabieren aan die der Joden niet ongelijk zijn.Of de Afghanen bij de ouden bekend waren , is onzeker. De Pactyers(Iάxtuss) en Gandariers (Tavdápio ) , door HERODOTUs opgenoemd onder devolken , die de banier van XERXES volgden , schijnen door sommigen voorde voorouders der Afghanen te worden gehouden. De grond voor dezegissing bestaat eensdeels in de overeenkomst van den volksnaam Pactyers met den naam Pachto der Afghaansche taal , anderdeels daarin ,dat men door eene combinatie van het weinige wat de oude griekscheschrijvers (HERODOTUS , HECATAEUS , STRABO , PTOLEMAEUS) , over de Pactyers en de Gandariers vermelden , tot het besluit is gekomen dat hetland der eersten grensde aan of een deel uitmaakte van dat der laatsten , en dat Gandaria gelegen was ten oosten van Bactriana.De kleeding der Afghanen , ofschoon verschillend naarmate van deverschillende stammen en landschappen , komt in de hoofdzaak voor demannen neder op een wijde broek van donkerkleurig katoen , een ruimbeneden de knieën reikend overkleed van evenzeer donkere wollen stof,eene lage muts van zwarte zijde en rijglaarzen tot aan de kuiten. Ishet koud , dan slaan zij nog een mantel of overkleed van goed gelooideschapenhuid met de wol naar binnen , of een van kemelsharen vilt , overalles heen. De vrouwen dragen minder wijde broeken , maar een veellanger overkleed; het laatste is van fijnere stof dan dat der mannen ,en daarbij lichter en vroolijker van kleur , niet zelden versierd metopgenaaide zijden bloemen. Zij scheiden het haar van voren in tweevlechten , die op het achterhoofd worden vastgemaakt en bedekken allesmet een kleine fraai gekleurde zijden muts , waaraan een soort vansluier is bevestigd , die zij voor het gelaat trekken , wanneer een vreemdeling nadert. Hare versierselen bestaan in gouden en zilveren kettingen , strengen van Venetiaansche sequinen , vinger-, oor- en neusringen.In de steden worden ook wel de perzische wijzen van kleeden in meerof minder mate gevolgd.Wij hebben gezegd dat er vier hoofdstammen van Afghanen bestaan;zij zijn die der Doerani , der Gilzai , der Berdoerari en der Joesoefzai.Maar ieder van deze hoofdstammen is weer in verschillende kleinerestammen of clans (khiels) verdeeld . Elke khiel heeft zijn opperhoofd ,dat den titel van Khan draagt; kleinere stammen en de onderdeelenvan de groote bezitten hoofden van minderen rang. De provinciënworden bestuurd door prinsen van het vorstelijk huis , en het hoofdDE AFGHANEN. 93van dit , de Emir , die te Kaboel zijn verblijf houdt , is de beheerschervan het gansche land.De godsdienst der Afghanen is , gelijk reeds is opgemerkt , de Mohamedaansche , en zij behooren , evenals de Turken , maar in tegenstellingvan de Perzen , tot de Sonnitische secte . Zij zijn echter verdraagzaamgenoeg om belijders van andere godsdiensten , zelfs heidensche Hindoes , tegen betaling van eene kleine belasting , ongehinderd in hun landte laten wonen. Onder de hoogere kringen moeten trouwens twijfelaarsen zuivere deïsten geen zeldzaamheid zijn. De zedelijkheid der Afghanen staat overigens op vrij lagen trap. Dieverij is algemeen en nietschandelijk; schande is het zich te laten betrappen. Moorden komendagelijks voor , en niemand let daarop. Onkuischheid heerscht onderde mannen op de meest afstootende en walgelijke wijze. Dankbaarheidschijnt den Afghanen onbekend; een hunner eigen hoofden verzekerdedat een Afghaan volkomen in staat is een engelschen geneesheer , diehem uit zuivere menschenliefde de door hem afgesmeekte medicijnenin de eene hand geeft , met de andere neertestooten. Daar tegenoverstaan de gastvrijheid der Afghanen: geen man zal zijn ergsten vijandeenig leed toevoegen zoolang hij onder zijn dak vertoeft; - hunne matigheid in spijs en drank , hunne werkzaamheid , hunne trouw jegenshunne vrienden , hunne zachtheid jegens hunne ondergeschikten. Trouwens de Afghaan is in velerlei opzicht een zonderling mengsel van goeden kwaad en schijnbaar vaak met zichzelven in tegenspraak. DezelfdeAfghaan , zegt ELPHINSTONE , die zeer zeker een eenzamen reiziger , dieeen overkleed aan heeft , daarvan zal berooven , zal zeer goed in staatzijn een overkleed te schenken aan een reiziger , die er geen heeft.Het onderwijs staat in Afghanistan op een zeer lagen trap; de armenleeren van een Mollah gebrekkig uit den koran lezen en kunnen zeerzelden schrijven; de middenstand zendt de kinderen naar eene school ,waar lezen en schrijven geleerd wordt; de rijken nemen een bijzonderenonderwijzer aan. In het Pashto bestaan slechts weinig boeken; de meesteliteratuur die aan de priesters en rijken bekend is , bestaat uit perzischeboeken; alle correspondentie en alle regeeringsstukken worden in hetperzisch gesteld. Van wetenschappelijke kennis is in Afghanistan nietste vinden; zelfs van aardrijkskunde heeft men daar geen begrip. Europaof Ferengistan is naar het denkbeeld der Afghanen een land dat bewoond wordt door de Ferengies , "een blank , varkensvleeschetend rasvan ongeloovigen , dat veel houdt van vechten , drinken en zich eens94 DE AFGHANEN.andermans land toeeigenen. " De Engelschen zijn volgens hen de wareFerengies; van andere Europeesche volken weten zij niets , behalve iets.van Russen en Franschen , die zij beschouwen als een soort van basterd-Ferengies.Bijgeloof in den vorm van geloof aan tooverij , geestverschijningen ,droomgezichten , aan de kracht van liefdedranken en bezweringen enz.is algemeen.De Afghanen zijn zeer gezellig: zij scheppen vermaak in keuvelen inde koffiehuizen en de medsjids of moskeeën , en in gastmalen , waarbijvooral gekookt schapenvleesch met eene door zout en peper gekruidesaus en brood wordt gebruikt. Veel houden zij van jagen en hebbenonder anderen veel kennis van het africhten van valken en van het jagendaarmede.Voor de Afghanen uit de hoogere standen is bijna geen werkkringopen dan die van soldaat of landbouwer , en slechts de armsten wijdenzich aan een handwerk of aan den kleinhandel. Slechts weinige Afghanenzijn kooplieden; maar, ' t zij uit trots , ' t zij uit traagheid , hebben dezealtijd een Perziaan of een Hindoe in hun dienst , om voor hen de bijzonderheden van hun beroep waartenemen. De overige kooplieden behooren tot de zoo even genoemde natiën.De maatschappelijke en huiselijke toestand der Afghaansche vrouwenis dezelfde als die in de meeste mohamedaansche landen. In den regelworden zij door de mannen zeer verwaarloosd , die hun meesten vrijentijd in de koffiehuizen (hoejra's) of in de moskeeen doorbrengen. Op hetplatteland zijn de vrouwen vrijer dan in de steden.Ik heb boven de namen der vier Afghaansche hoofdstammen opgenoemd. De Doerani of westelijke Afghanen leven deels van landbouw ,deels van veeteelt . Zij zijn opgeruimd , zeer gastvrij , weinig fanatiek ,goedhartig en dapper , en veroorloven aan de vrouwen veel meer vrijheid dan de overige Afghanen. Onder de hoogere klassen zijn velengoed bekend met Perzische poëzie enz.De Gilzai verschillen weinig van de Doerani; de onderscheiding schijntmeer van politieken aard te zijn , dan op stamverschil te berusten .Van de stammen der Berdoerani of oostelijke Afghanen is die derKyberi ' t meest bekend , en van deze maken de thans in de dagbladensoms genoemde Affridi eene afdeeling uit . Het waren de Kyberi , diein vereeniging met de Gilzai in 1842 een Britsch leger van 16500 manin den Kyber-pas van den Hindoe- Koh zoo totaal vernietigden , datDE AFGHANEN.395-slechts één man , Dr. BRYDON , overbleef. De Berdoerani en vooral deKyberi zijn geboren plunderaars en roovers , die de door de bergpassenleidende wegen onveilig maken , maar dapper , en uitmuntende soldaten. Hunne onderlinge veeten zijn zoo vele , dat de kinderen in de dorpen er van jongs af aan gewend worden nooit op het midden van denweg te loopen , maar steeds onder bedekking van muren enz. dáárheente sluipen , waar zij heen willen , en het is zonderling dat hun vee alsbij instinkt dezelfde gewoonte heeft aangenomen. In hun uiterlijk gelijken zij wel wat op de Kurden; zij zijn donkerder van kleur dan deoverige Afghanen en daarbij , schoon gespierd , rank en mager , metvooruitstekende jukbeenderen.Terwijl bij de Doerani een soort van feudaal stelsel beerscht , is de regeering der Joessoefzai , of kinderen van Jozef, meer demokratisch . Zij zijnmeestal landbouwers. De landerijen behooren aan de stammen , doch zijworden aan de kleinere onderafdeelingen van deze slechts voor een bepaalden tijd in gebruik gegeven, opdat ieder op hare beurt het gebruik zou hebben van de vruchtbaarste gedeelten. Iets dergelijks schijnt ook in ouden tijdbij vele Germaansche stammen plaats te hebben gegrepen. Nergens bezitten overigens de hoofden (mulliks) minder macht dan bij de Joessoefzai ,en bloedveeten zijn bij hen zóó in zwang , dat niemand ongewapenddurft uitgaan en de rijken zich steeds door eene soort van garde doenomringen.Nog wonen in Afghanistan overal verspreid Tadjiks , van Perzischbloed en een Perzisch dialekt sprekend. Zij wonen overal verspreid , ' t zijin afzonderlijke dorpen , ' t zij als huurders of dienaars van AfghanenVooral in de steden zijn zij zeer talrijk. Zij zijn een rustig , matig enwerkzaam volk , en , ofschoon Sonniten , minder dweepziek dan de Afghanen. Velen dienen ook als soldaten in het leger van den Emir en inhet Engelsche leger in de Punjaub.De Kazzilbash zijn aan de Tadjiks verwant door afkomst en taal ,doch behooren , evenals de Perzen , tot de secte der Shiften. Zij zijn eenschoon , verstandelijk goed ontwikkeld en tevens dapper en oorlogzuchtigvolk , dat deels als soldaten , deels als kooplieden , geneesheeren , schrijvers , kleinhandelaars enz. zijn brood verdient , maar tevens op de Perzen gelijkt in slimheid en bedriegelijkheid.De Hazarah's , die Tataren zijn , de Hindki , de hier en daar verspreide inboorlingen van Kashmir en Armenië , en eenige zwervendestammen van wie men weinig weet , ga ik met stilzwijgen voorbij .96 DE AFGHANEN.Ik zal geen schets trachten te geven van de Afghaansche staatsinstellingen , te meer omdat deze op zeer losse grondslagen berusten.ELPHINSTONE bericht dat in Afghanistan geen geregelde rechtbanken zijnen geen spoor van eene georganiseerde politie , en dat alle instellingener in een weifelenden en onzekeren toestand verkeeren. Een karaktertrek van de Afghanen is , dat zij het belang en de eer van hun volken van ieders afzonderlijken stam boven alles stellen , en daarom , ofschoonanders aan hunne hoofden vrij onderdanig , volstrekt niet aarzelen debevelen van dezen in den wind te slaan , zoodra zij begrijpen dat diemet dat belang en die eer in strijd zijn .Het leger bestaat uit een staand leger en eene militie. Bij sommigestammen is ieder man tot krijgsdienst verplicht , bij andere wordteen voetknecht voor iedere ploeg , of een ruiter voor twee ploegen geeischt. Het staand leger bestaat uit 17 of 18 op engelsche wijze uitgeruste en geoefende regimenten , gewapend met vuursteen- , of zelfslontgeweren , 3 of 4 regimenten dragonders , en eenige artilleristen metongeveer 100 metalen eigengemaakte kanonnen. De soldaten wordenslecht en ongeregeld betaald en voorzien zich van het noodige doorden landman te plunderen , zoodat zij in velerlei opzicht als een vloekvoor het land kunnen worden beschouwd. Hoe het met de uitrustingder militie is , waarvan elk lid zelf voor zijne eigen wapens zorgt ,is te begrijpen.In hoever de Emir van Afghanistan , SHIR ALI , zoon van den beroemden of beruchten DOST MOHAMMED , met die troepen den aanvalder Engelschen zal kunnen weerstaan , zal de tijd moeten leeren . DeAfghanen zijn dapper en krijgshaftig; maar de vraag is of zij met hunnevuursteen- en lontgeweren , met hunne speeren en zwaarden , tegen deachterladers der Engelschen bestand zullen zijn. Thans is reeds de vroegerzoo goed verdedigde Kyberpas zonder moeite genomen . Gelukt het Engeland de Afghanen tot onderwerping te brengen , dan zou het mijechter niet verwonderen indien zij zich daardoor , voor ' t geval vaneen mogelijken oorlog met Rusland , een onverzoenlijken vijand aanhunne grenzen verwekten , die elke gelegenheid zal aangrijpen om deplannen van elken vijand van Engeland te begunstigen.PARASITISMUS IN HET PLANTENRIJK.DOORDr. J. C. COSTER US.I.Wanneer men een tulpenbol of een knol van den crocus in vochtige aarde zet en voor een voldoenden warmtegraad en toevoer vanversche lucht zorg draagt , zal , welke de overige omstandigheden ookmogen zijn , de ontwikkeling beginnen en zich spoedig doen kennen door hetontluiken eener bloem. Ik stel mij voor: één bloempot met crocus -knollenin donker en een andere blootgesteld aan het daglicht; in beide gevallenheeft volgens het zooeven gezegde groei plaats , en de verschillen , tusschen beide optemerken , zijn niet zeer in het oogvallend. Terwijl namelijk de bloemen gelijk gekleurd zijn , trekt het de aandacht , dat de langespitse bladeren van den crocus in het eene geval normaal groen zijn ,maar in de donkere kast een verbleekt uiterlijk bezitten. Wat ik evenwel wenschte aantetoonen , is , dat de groei zelf in beide gevallen ongeveer even krachtig is . Dit verwondert ons niet , wanneer wij wetendat onze knol of bol met een groote hoeveelheid voedingsstof was opgevuld. Deze stof heet zetmeel en is blijkbaar toereikend om den krachtigen groei der bloem en van andere deelen mogelijk te maken , hetgeendaaruit volgt , dat , als de bloem haar vollen wasdom heeft bereikt ,een groot deel der voedingsstoffen is verdwenen en de bol of knolhare oorspronkelijke hardheid heeft verloren.-Behalve de eerstgenoemde voorwaarden vochtigheid , warmte ,versche lucht hebben planten en deelen eener plant dus nog noodig:een zekere hoeveelheid voedingsstof, in ons geval zetmeel. Is deze voor798 PARASITISMUS IN HET PLANTENRIJK.raad opgeteerd , dan moet de groei ophouden , tenzij er een nieuwebron voor dergelijk voedsel wordt geopend. In de nabijheid van deplant echter zien wij die nieuwe bron niet , noch in de lucht , nochin den grond , waarin zij bevestigd is. De stoffen , die wij rondom deplant aantreffen , zijn ruwe , onbewerktuigde , zoogenaamde anorganische stoffen , terwijl het zetmeel gebracht wordt tot de groep derbewerktuigde , organische stoffen , welke naam aanduidt dat zij in eenlevend wezen , in een organisme gevormd zijn. Het eenige wat er dusaan de plant overblijft te doen , is: het samenstellen van een nieuwenvoorraad voedingsstof uit de bestanddeelen van bodem en dampkring,of m. a. w. het veranderen van anorganische in organische stoffen .Keeren wij tot onze tulpen en crocussen terug en beschouwen wijze nog eens eenige maanden nadat wij ze in de aarde gezet hebben.Onze bevinding is nu , dat de plant die in het donker heeft gestaan , geheelis verwelkt en slechts eenige afgestorven overblijfsels heeft achtergelaten , niettegenstaande zij uit hare omgeving alles kon putten watnoodig is voor de vorming van een nieuwen voorraad zetmeel.Een geheel ander schouwspel biedt ons de andere , de in het lichtopgegroeide plant. Ook hare bloem , ook hare bladeren zijn verdroogd ,maar in den grond vinden wij een nieuwen knol of , als ' t een tulp is ,een bol , met dezelfde eigenschappen als die waarvan wij straks uitgingen. Deze plant heeft dus bouwstoffen voor zetmeel aan de omgeving ontleend; deze plant heeft werkelijk de anorganische in organische stoffen omgezet en ze opgehoopt in het onderaardsche deel , opwelks top de aanleg van een nieuwe plant duidelijk is aantewijzen.Welk een verschil! Het zonlicht dat deze plant beschenen heeft , is hiervan blijkbaar de oorzaak; het is het zonlicht dat aan de plant de krachtheeft gegeven om een nieuwen voorraad voedingsstof te vormen. Menkan deze zeer eenvoudige proef ten allen tijde nemen en altijdzal men zien dat de plant onder den invloed van het zonlicht de beschreven werking volvoert. Nader onderzoek , welks methode we hierniet verder wenschen aantegeven , leert , dat alleen de groene deelender plant , maar ook uitsluitend deze , in staat zijn de voedingsstoffenonder den invloed van het zonlicht te vormen. De groei van een kruid ,van een heester of een boom laat zich dus alleen verklaren , wanneermen weet dat de groene , door de zon beschenen bladeren voortdurendvoedingsstoffen vormen , die door de groeiende en nieuw ontstaandedeelen worden verbruikt. Het veranderen van anorganische stoffen ,PARASITISMUS IN HET PLANTENRIJK. 99zooals zij in den dampkring en in den grond worden gevonden , inorganische , gelijk men ze in de plant aantreft , noemt men assimilatie.Een blad assimileert , en het geassimileerde wordt bij den groei verbruikt.1Verreweg de meeste plantensoorten zijn zóó in staat gesteld , in harelevensbehoeften te voorzien , maar er zijn er ook , die om deze ofgene reden de hulp van andere noodig hebben. Stel u een plantvoor , die geen groene kleurstof voortbrengt , en wier stengels en bladeren b.v. wit of geel zijn. Een zoodanige plant zal niet kunnen assimileeren,zij kan uit den vruchtbaren bodem niets trekken en zal dus noodwendig om het leven moeten komen. Maar zulke planten zoeken anderelevende wezens op om de voedingsstoffen , die deze voor zichzelven hebben gemaakt , weg te nemen en zoo in haar onderhoud te voorzien. Mennoemt de zoodanige Woekerplanten of Parasieten. Alle planten dus, die geengroene kleurstof bezitten , zijn parasieten. Maar omgekeerd mag menniet zeggen dat alle parasieten niet- groene planten zijn , want menkent er verscheidene die volkomen groen zijn , maar om andere nogniet goed bekende redenen de hulp van een andere plant behoeven .Zoo vindt men op de korenvelden een klein groen plantje , dat onder dennaam van Oogentroost bekend staat (Euphrasia odontites en E. officinalis) . Ofschoon het geheel den schijn heeft van zichzelve te onderhouden , leert men toch bij nadere beschouwing , dat het innig vereenigdis met de roggeplanten , waartusschen het groeit , door middel van dewortels , die al dadelijk bij de kieming van de plant die van de roggehebben aangegrepen. Het zoogenoemde zwartkoorn (Melampyrum arvense)hecht zich op dezelfde wijze aan andere graangewassen vast. Wat deaanleiding tot deze soort van woekeren is , laat zich niet geheel en alverklaren. Het eenige wat men hiervan kan zeggen , is , dat de woekerplant zelve niet bij machte is , het noodige vocht uit deu bodem opte zuigen , maar dit doet door tusschenkomst van de Rogge. Heeft zijnu eenmaal de bouwstoffen tot hare beschikking , dan kan zij die tegelijkmet het aan den dampkring ontleende verwerken tot bruikbare voedingsstof. Een dergelijk voorbeeld levert de Vogellijm (fig. 1 ) , een geEr zijn planten , wier bladeren oogenschijnlijk niet groen zijn , maar bruin , roodenz. , en die toch niet parasitisch leven. Bij deze is de groene kleurstof eenvoudig dooreen andere bedekt , die men door koking gemakkelijk kan verwijderen . Bladeren van denbruinen beuk , sommige begonia's en andere siergewassen , kan men door ze een paarminuten in heet water te houden , in zuiver groene bladeren veranderen.100 PARASITISMUS IN HET PLANTENRIJK.heel groene plant van een zonderling voorkomen, die alleen op andere gewassen , op krachtige boomen , kan tieren . Vooral in denC.LAPFig. 1. Vogellijm ( Viscum album) op een peerentak.winter trekt zij de aandacht van den voorbijganger , omdat hare groenebladeren zoo scherp afsteken bij de bruine , dorre takken van den boomwaarop ze leeft . Men kent de plant gemakkelijk aan de bijzonderheid ,dat bij het uiteinde van elk takje een tweetal leerachtige groene bladeren bevestigd zijn. Alhoewel de vogellijm meest voorkomt op appelen pereboomen , ziet men haar van tijd tot tijd ook op andere vruchtboomen verschijnen , eveneens op wilgen , linden , esschen , eschdoorns ,conifeeren , ja op de vogellijm zelf, terwijl volgens jongere berichten ook de bekende gomboom, Eucalyptus globulus , niet voor hare aanvallen gevrijwaard is . Jaren aaneen blijft de plant van hare voedsterleven , telken jare wordt haar omvang grooter en de stam dikker ,zoodat wij hier een voorbeeld van een echten woekerboom voor onshebben. Met hare wortels dringt zij tusschen hout en bast in, om vandaar het noodige voedsel te putten; het steeds dikker wordende hout1 Wetenswaardige bijzonderheden over deze plant vindt men op bladz. 301 , jaargang1854 van dit tijdschrift, in een opstel van den heer F. w. VAN EEDEN , getiteld: deWoekerplanten.PARASITISMUS IN HET PLANTENRIJK. 101van den aangetasten boom sluit die wortels in zich en zet er elk jaareen nieuwe laag om af, zoodat het schijnt alsof de wortels door al dehoutringen zijn heengedrongen. Dit is intusschen niet zoo , en wanneermen dus vindt (zooals werkelijk voorgekomen is) dat een wortel vande vogellijm door 70 houtlagen bedekt is , kan men daaruit besluiten ,dat de woekerplant minstens 70 jaren oud is , wijl voor 70 jaren dewortel door de eerste houtlaag is ingesloten.Gaan wij over tot de zonderlinge bremrapen ( Orobanche) , die menbij menigte in de duinen aantreft . Men ziet ze daar ten getale vanFig. 2. Bremraap ( Orobanche) op een wortel vanthym ( Thymus serpyllum) groeiende.vier of vijf bij elkander ,bleekgeel van kleur envoorzien van schubachtigeblaadjes , die veel minderin het oog vallen dan deonregelmatige bloemen ,die het grootste gedeeltevan den stengel bedekken.Met hare onderaardschedeelen hecht zich de bremraap aan de wortels vande brem , het walstroo eneenige andere plantsoorten,maar niettemin heeft zijnog sporen van zelfstandigheid overgehouden , in zooverre men in haar binnenstekleine hoeveelheden bladgroen kan aanwijzen enbehalve dit nog opmerktdat enkele harer wortelsin den bodem zelven bevestigd zijn. Het laat zich evenwel met rechtbetwijfelen dat de plant een belangrijk deel harer voeding aan dezenlaatsten te danken heeft.En zoo komen wij dan eindelijk tot die parasieten , welke ook de laatste sporenvan eigen zelfstandigheid hebben opgegeven en geheel afhankelijkzijn van het welzijn eener andere plant. Van de talrijke hiertoe behoorende , wijs ik op een inlandsche plant, het Wargaren (Cuscuta europaeafig. 3) , dat als een bundel lange draden verscheidene onzer kruidachtige102 PARASITISMUS IN HET PLANTENRIJK.gewassen bedekt. Menziet het, bij fig. 4 , hoede kleurlooze onbebladerde stengel devoedsterplant aangrijpt en kleine worteltjes in haar binnenste indringen , omhet organische voedsel te bemachtigen.Dichtbij's Hertogenbosch vond ik , in denzomer van 1877 , tienverschillende plantsoorten , die in elLAPLANTESFig. 3. Wargaren ( Cuscuta) op luzerne woekerend.SS zuigwortels.kaars onmiddellijke nabijheid groeiden , dooreen uitgestrekt samenhangend net van ditwarkruid bedekt. Hiervoor staat de Cuscutaeuropaea trouwens bekend; een andere aanverwante soort C. epilinum ,bezoekt voornamelijk (volgens sommigen uitsluitend) het vlas , terwijlabaBFig. 4. Een stukje van Cuscuta (B) met harevoedsterplant (A); a schors , b houtring, e merg,x cambiumlaag , y worteltjes der Cuscuta.C. epithymum op de wilde thymen eenige andere heideplanten wordt aangetroffen.Ziedaar dan eenige voorbeelden van parasitisme inhet plantenrijk ik . Watvoorloopig wilde aantoonen was , dat ook hier geenscherpe grenzen bestaan tusschen zich zelf voedende planten en parasieten , maar datbeide door een reeks vanlangzame overgangen , waarvanik slechts weinige noemde,met elkander zijn verbonden.PARASITISMUS IN HET PLANTENRIJK. 103Ik wensch thans te bewijzen dat het parasitisme tamelijk algemeen inhet plantenrijk voorkomt, om ten slotte stil te staan bij den allerzonderlingsten vorm , waaronder het bij de lagere planten optreedt. Voorafnog een paar opmerkingen. Parasieten kan men aantreffen in verschillende afdeelingen van het plantenrijk , hoewel niet in alle. De straksgenoemde b. v. behooren alle tot de tweezaadlobbige gewassen , onderde eenzaadlobbige kent men er slechts weinige. Opmerkelijk is hetvoorzeker dat de tweezaadlobbige planten op haar beurt veel geregelderdoor woekerplanten worden aangetast , terwijl de eenzaadlobbige , diezelf weinig woekeren , ook zeldzaam door woekerplanten worden bezocht. Herinnert men zich dat palmen , vele grassen en andere eenzaadlobbige planten een zeer harde buitenlaag bezitten , terwijl bij onzeboomen, voorbeelden van tweezaadlobbigen , het harde deel in het midden en het weekere aan den omtrek gelegen is , dan is het tevens duidelijk , waarom gene minder ontvankelijk zijn voor indringers dan delaatstgenoemde.II.Zoowel eenzaadlobbige als tweezaadlobbige gewassen dragen op zekeren tijd bloemen; te zamen met de sparren , dennen en cycadeënvormen zij de hoofdafdeeling: Bloem- of Zaadplanten (Phanerogamen) .De andere hoofdafdeeling noemt men Sporeplanten of bloemlooze gewassen (Cryptogamen); deze brengen nooit bloemen voort , en inplaats van " zadensporen" of kiemkorreltjes , die steeds zeer kleinen licht zijn en uit dien hoofde zich gemakkelijk laten verspreiden .Deze sporeplanten nu zijn of zelf in staat zich te onderhouden of ontleenen haar voedsel aan andere wezens , hetzij planten of dieren. Maarde verhouding tusschen het aantal soorten van de eene en die der andere levenswijze is hier niet dezelfde als bij de Phanerogamen.Honderde , ja duizende soorten leven parasitisch , en zelfs is ereen aanzienlijke groep van planten , waarvan geen der leden zich zelfstandig voedt. Ik bedoel de schimmels , paddestoelen of zwammen , namen, waarbij men dadelijk denkt aan het vlokkige aanslag op vruchten , brood , leder of aan de gesteelde schermen , die zoo dikwijls inbosschen en tuinen op de half vergane bladeren tieren , of aan de bruineroestvlekken , die op de bladeren van den pereboom , de zuring en verscheidene graangewassen voorkomen. Als van zelve gevoelt men reeds104 PARASITISMUS IN HET PLANTENRIJK.dat men hier te doen heeft met planten , die heilloos inwerken op dewelvaart van andere , dat zij het zijn die gevaarlijke ziekten in hetnb.....aaFig. 5. Een stukje van een aardappelblad ,dwars doorgesneden , waarin een schimmel(Peronospora infestans) woekert; a schimmelweefsel , b schimmeltakjes , die door eenhuidmondje aan de onderzijde van het bladheengedrongen zijn , e knopjes. De bovenzijdevan het blad is in de figuur naar onder gekeerd.leven roepen en de hoop op een rijken oogst jammerlijk teleurstellen.Wilt ge een dier gevaarlijke wezens leeren kennen , die ook in onsvaderland telken jare schade aanricht?Vestig dan uwe aandacht op eenezieke aardappelplant , die in demaand Juli hier of daar wel te vinden is , soms gemakkelijker dan denmeesten lief is. In het eerste tijdperk der ziekte vertoont zich op debladeren , bij voorkeur aan de ondervlakte , een teeder schimmelweefsel, dat bij vergrooting uit eenige takjes (hyphen) blijkt te bestaan , zooalsbijb fig. 5 is afgebeeld . Genoemde takjes zijn niet anders dan verlengsels van het draderige weefsel , datin het binnenste van het blad voortwoekert ten koste van de groenecellen , waaruit dit hoofdzakelijkstaat. De buisjes a zorgen zoodoende voor de voeding van het geheele weefsel van de gansche schimmelplant , maar de naar buiten gedrongene (b) zijn het , die maken datS Ꭶ2Fig, 6. Afgesnoerde knopjes van Peronospora infestans; ss vertoont de verdeeling van den inhoud ,zz vrije bewegelijke lichaampjes , door die verdeelingontstaan.het kwaad in weinig tijdzich op een schrikbarendewijze vermenigvuldigt endikwijls aan al de aardappelplanten in de nabijheidwordt medegedeeld. Dooraan den top aan te zwellen , vormen zij in kortentijd kleine eironde knopjes(c en fig. 6 s) , die aan hetvrije uiteinde van een klein uitstekend puntje voorzien zijn. Deze val-PARASITISMUS IN HET PLANTENRIJK. 105len van de buizen af en worden weldra door meer andere opgevolgd.Nu kan het gebeuren dat zij , op een ander blad neergekomen , dadelijk weer gaan kiemen , d. w. z. buisjes uitzenden , die in de plant door .dringen en zoo een nieuwe schimmelplant van dezelfde soort in hetleven roepen. Maar men merkt ook dikwijls op , dat de inhoud derknopjes zich verdeelt en vooraf eenige kleinere lichaampjes (fig. 6 z)doet ontstaan , die uit het straks beschrevene puntige uiteinde ten getale van 6-16 ontsnappen. Deze kleine lichaampjes leiden gedurendeeen half uur een vrij leven , aangezien zij heen en weer zwermen , totwelke beweging de beide fijne trilhaartjes stellig belangrijk bijdragen.Daarna komen ze tot rust , nemen een bolronde gedaante aan en vormen, door uit te groeien, elk een nieuwe schimmelplant , die weldra hetinwendige der aardappelplant bereikt. Daargelaten of wel alle knopjes,hetzij verdeeld of niet , het kiemvermogen bezitten en in de gelegenheid komen van dit te uiten , valt het toch van zelf in het oog , datwe hier te doen hebben met een snelheid van vermenigvuldiging , diein een andere afdeeling van het plantenrijk te vergeefs gezocht wordt.De bladeren , welke op die wijze aangetast zijn , beginnen weldra veranderingen te vertoonen , die met het bloote oog gemakkelijk zijn waarte nemen. Zij verkrijgen bruine vlekken , die zich meer en meer uitbreiden en zelfs samenvloeien, om zich vervolgens aan de kruidachtigestengels mede te deelen. Van hier kan het kwaad zich tevens overplanten naar de onderaardsche deelen , namelijk de nieuwe knollen , die nu juistbezig zijn aan te zwellen. Dit geschiedt , wanneer het weer vochtig ennat is; de knollen worden dan tot in het binnenste week en ziek ,bij droog weder daarentegen sterft wel het loof af , maar kunnen deaardappels gespaard blijven. Dat evenwel uiterlijk gezonde knollen tochsoms schimmelweefsel in zich herbergen , blijkt wel hieruit , dat in hetvoorjaar, wanneer de aardappels gepoot zijn en gaan uitgroeien , onmiddellijk draden gaan meegroeien van uit den knol , waar zij gedurende eenige maanden hebben gerust.De aardappelziekte , die hier bedoeld wordt (er bestaan nog andere ,zooals de krul , de schurft , de kanker) wordt dus teweeg gebracht dooreen schimmelplant , die uit een zeer lange witachtige , zich vertakkendebuis bestaat , zij teert van het voedsel , dat zich in de cellen der aardappelplant bevindt , en oefent zóó een wijzigenden invloed uit op de groene stof,die deze kleurt. Of al de ziekelijke veranderingen die de plant ondergaat ,wel zijn toe te schrijven aan het genoemde draderige weefsel , is een vraag106 PARASITISMUS IN HET PLANTENRIJK.die hier niet in het breede besproken kan worden. Voldoende zij hetop te merken , dat deze aardappelziekte , die sinds 1845 bekend is , stellig wordt ingeleid door den schimmel , dien men Peronospora infestansnoemt. Zoo leven er nog ontelbare bloemlooze woekerplanten , die door deonbestemde kleur, door de fijnheid van het weefsel en de verborgen levenswijze , nauwelijks in het oog vallen , maar wier rampzalige werking heindeen verre schade aanbrengt. Alle komen hierin overeen , dat zij samengesteld zijn uit fijne draden, en lichaampjes voortbrengen , die door hunnebuitengemeene kleinheid zich ongezien maar ontzaglijk snel verspreiden.Zelfs de grootere schimmelsoorten - paddestoelen , champignonszijn in hoofdzaak zoo samengesteld als de straks beschrevene. Maar huneigenlijk weefsel bevindt zich onder den grond. Dagen lang , voordatzij uit den bodem oprijzen , leefden zij reeds verborgen tusschen afgevallen bladeren en andere organische overblijfsels . Het voor ons zichtbare gedeelte , de gesteelde hoed , is de drager der voortplantingscellen, die alleen door de lucht kunnen opgenomen en verbreid worden. ¹-De schimmel die de druivenziekte veroorzaakt , de ziekten in onzegraangewassen enz. enz. zouden om hunne belangrijkheid hier alle nogeen plaats kunnen vinden , als het mijn bedoeling was over schimmels alleen uit te weiden. Ik stelde mij evenwel slechts voor dooreenige verschillende voorbeelden een denkbeeld te geven van hetgeenmen onder parasitisme in het plantenrijk verstaat en van de wijzewaarop het zich openbaart.III.De schimmelplant is volstrekt niet gebonden aan hoogere plantenalleen , zij kan haar voedsel eveneens ontleenen aan gewassen , die inmate van ontwikkeling of even hoog of zelfs belangrijk lager staan danzij zelve. Er is een groote groep van bloemlooze planten , die men Wierenof Algen noemt , planten die voor het meerendeel in het water leven endus tegen den aanval van schimmels vrij volledig beschut zijn . Haarkleur is of groen of bruin of rood; de grootte wisselt van 300 mM.tot 500 Meters toe. De vormen zijn zeer uiteenloopend , want mentreft er aan , en wel onder de allerkleinste , die bolrond zijn , anderedie de gedaante van een draad bezitten , terwijl weer andere een belangrijke breedte en lengte , maar een uiterst geringe dikte bezitten ,De Paddestoelen of Hoedzwammen leven niet van levende wezens , maar van plantaardigen afval. Ook onder de Phanerogamen vindt men zulke afvalplanten .PARASITISMUS IN HET PLANTENRIJK. 107zoodat men ze vergelijken kan met een blad zeer dun papier. Maarde grootste en meest bekende , de soorten die aan onze kusten leven(fig. 7) , die de Sargasso- zee van Columbus vullen , en die welke de troFig. 7. Een stuk van Fucus vesiculosus ( bruinwier).pische zeeën versieren , aldie algen hebben een uiterlijk, dat in de verte doetdenken aan de stengels ,bladeren en wortels derhoogere planten , maar inderdaad teweeg wordt gebracht door vertakkingenvan het ééntoonige loof,waaruit deze planten zijnsamengesteld.Slechts enkele soortendezer zoo rijke afdeelingzijn voor de aanvallen derschimmels toegankelijk;het zijn de eenvoudigsteen de kleinste vormen ,plantjes , die men dikwijlseerst dan kan waarnemenmet het bloote oog , wanneer eenige honderden individuen op en nevens elkander voorkomen. Met dezehouden wij ons dus uitsluitend bezig.Op boomschors , rotsen en op mosplanten vindt men dikwijls eenaanslag , dat bij nader onderzoek blijkt te bestaan uit een wiersoort 1van zeer eenvoudige samenstelling. Men ziet het: een paar rijen vandraden , die verdeeld zijn in cellen (fig. 8) . De cellen hebben een geelachtiggroene tint , zij bezitten dus de voor haar onderhoud onmisbare groenekleurstof, maar bovendien nog in haar midden een bruinrood vlekje ,dat aan deze plant een zeer eigendommelijk uiterlijk geeft. Op verscheiden plaatsen der schors ziet men niets anders dan dit , niets an1 Trentepohlia Mart.108 PARASITISMUS IN HET PLANTENRIJK.ders dan lange draden door elkander heen geslingerd , door geen enkelen tegenstand in den groei gestoord. Maar hier en daar ontdektmen den vreemden indringer in de gedaante van een witte buis , dieIIFig. 8. Een Wier ( Trentepohlia) bestaande uit draden van groene cellen. Rechts is slechtsééne rij aangetast , links hebben zich de hyphen of schimmeldraden H reeds tusschen decellen ingedrongen.zich vast tegen onze wier aanzet , door middel van korte takjes deonderdeelen aangrijpt en er zelfs in slaagt tot in het binnenste dercellen door te dringen. Het is weer de schimmel , die , aangelokt doorde voedende bestanddeelen der wier , haar tracht te omslingeren , overalhaar prooi zoekt te omvatten , zelfs de groene cellen uit elkanderdringt en zoodoende aan de aangetaste plant een gansch ander aanzien geeft. Hoe meer men den oorsprong van den schimmel nadert , deste dichter is het net van witte vezels , des te meer zijn de aangegrepencellen van elkaar verwijderd. Ja , als men de veranderingen niet stapvoor stap had nagegaan , zou men werkelijk een geheel ander gewasvoor zich meenen te hebben , een plant die samengesteld is uit tweeverschillende elementen , groene en kleurlooze bestanddeelen .Een tweede voorbeeld. Op dergelijke plaatsen , als waarop men dezooeven beschreven wiersoort vindt , treft men er ook eene aan ' , diedoor haar lange draden en haar zachte blauw-groene kleur dadelijkde aandacht trekt. Met de gewone cellen , die den draad vormen , wisseltvan tijd tot tijd een geelgekleurde af, en bovendien merkt men op, dathet geheel in een vrij dikke scheede is ingevat. Men zou zeer moeielijk eenig verband zien tusschen deze en eene die iets verder opdezelfde schors voorkomt , wanneer men niet gezien had dat ook dezeI Scytonema Ag.PARASITISMUS IN HET PLANTENRIJK. 109wier door schimmeldraden wordt aangetast , die zich eerst tegen hareoppervlakte aandringen , maar bij voortgezetten arbeid de verschillendecellen uit elkander weten te drijven. Zoo hevig is zelfs de aanval enzoo afdoende de insluiting , dat men ten slotte de prooi in het midden en den overweldiger aan weerszijden ziet , die onder de hand dikgeworden is van al het voedsel , dat hem wordt aangeboden en , uitdankbaarheid daarvoor , hechtwortels uitzendt naar de schors om zichzelve en de voedster aan de onderlaag vast te klemmen. Toch is hetzoo; en dat de blauw-groene cellen hier de meeste verandering hebben ondergaan , blijkt uit de geele cellen , die in veel minder gewijzigden vorm tusschen de andere terug te vinden zijn .1Ziedaar een paar uitstekende voorbeelden van parasitisme. Maarwat is het einde van de zaak? Wordt de plant geheel uitgezogen enalzoo de dood voor den schimmel voorbereid? Geenszins. Beide planten leven rustig door; de wier wordt niet alleen niet uitgeput, maartiert in hare gevangenis , waarin zij tegen allerlei gevaren is beschut,ja, dikwijls veel voordeeliger dan in den vrijen staat , welig voort.De beide planten worden onmisbaar voor elkander , omdat zij gezamenlijk aan nagenoeg alle wederwaardigheden des levens weerstandkunnen bieden , daar zij zich tevreden stellen met het allersoberste voedsel dat ergens ter wereld te vinden is , en de sterkste hitte met degrootste droogte , die in den zomer aan duizende andere planten dendoodsteek toebrengt , en evenzoo de felste koude kunnen verduren. Zulkevereenigingen van planten kunnen in een wereld , waarin de strijd omhet bestaan zoo heftig gevoerd wordt , geen zeldzame verschijningenzijn. Integendeel , men vindt ze allerwege , en dat er tot nog toe zooweinig over gesproken is , vindt eenvoudig zijne verklaring hierin , datde tegenwoordige beschouwing slechts weinige maanden geleden bewezen is de eenige ware te zijn . Het zijn de Lichenen of Korstmossen , die ik hier op het oog heb.Om het aantal figuren niet al te veel uittebreiden , heb ik mij genoodzaakt gezieneen tweetal afbeeldingen , die op het zooeven besprokene betrekking hebben , wegtelaten.Evenwel kan zich de lezer den beschreven toestand verduidelijken door fig. 11 , waareen dergelijke verhouding tusschen groene en kleurlooze elementen voorkomt , als waarvan hierboven sprake is.(Vervolg en slot in het volgend nommer.)ONTDEKKING VAN TWEE PLANETEN BINNENDE LOOPBAAN VAN MERCURIUS.DOORJ. A. C. OUDEMANS.(Vervolg van blz. 55. )Het in eene vorige aflevering opgenomen opstel was grootendeelsreeds in het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad van 25 October jl. medegedeeld . Alleen was daarin nog niets omtrent mijne eigeneberekeningen vermeld , daar die op dien datum nog niet verricht waren. Alvorens hare resultaten te bespreken , moge hier een korte verklaring volgen omtrent het onderscheid , in het eerste opstel gemaakttusschen "de planeet van LESCARBAULT" en "de planeet, van welker bestaan LEVERRIER zich in den laatsten tijd overtuigd hield. "Toen LESCARBAULT , den 26sten Maart 1859 , een zwart lichaampjezich over de zonneschijf had zien bewegen , heeft hij , zoo nauwkeurigde gebrekkige hulpmiddelen het toelieten , waarover hij te beschikkenhad , den tijd aangeteekend waarop , en de plaats aan de zonneschijf,waar de ingang en uitgang hadden plaats gehad. Neemt men aan , dat deloopbaan der planeet , die hij gezien heeft , elliptisch is , dan warendeze aanteekeningen niet toereikende , om er de elementen dier loopbaandaaruit af te leiden , maar zij zijn wel voldoende , als men wil aannemen,dat die loopbaan cirkelvormig is , want in het laatste geval heeft mentwee onbekenden minder te bepalen , de richting der groote as en deexcentriciteit.Aan de planeet van LESCARBAULT eene cirkelvormige loopbaan toe-ONTDEKKING VAN TWEE PLANETEN ENZ . 111schrijvende , vond LEVERRIER al in 1859 , dat de afstand dier planeet.tot de zon bedragen moest 0,1427 (den middelbaren afstand van deaarde tot de zon als eenheid aannemende).De derde wet van KEPPLER toepassende , vindt men hieruit voor denomloopstijd 19 dagen en 17 uren. '1De helling der loopbaan op de ekliptika bleek te bedragen 12 ° 10′ ,en de lengte van den klimmenden knoop 12 ° 59′ .Met de benaming " de planeet van LESCARBAULT" is nu bedoeld eeneplaneet , wier loopbaan aan deze gegevens . geheel en al voldoet.Het in het vorige opstel met een enkel woord vermelde onderzoek ,dat LEVERRIER in het najaar van 1875 instelde , ging van geheel anderegegevens uit , hoewel het toch ook de waarneming van LESCArbault inzich opnam.LEVERRIER onderzocht een aantal verschillende waarnemingen vanlichaampjes , die op de zon gezien waren , met het doel of er ook meerdere voorbijgangen van dezelfde planeet bij konden zijn . Aannemende ,dat al die waarnemingen vertrouwen verdienen , moet het waargenomene toch aan sommige eischen voldoen , opdat het betrekking kunnehebben op eene intramercurieele planeet. De beweging moet bijv. nochte snel geweest zijn , waardoor men eerder aan een voorbijtrekkendmeteoor zou gelooven , noch te langzaam , waardoor het waarschijnlijkzou worden , dat hetzij eene zonnevlek of eene planeet aan deze zijdevan Mercurius zou gezien zijn.Na dus de goede van de slechte waarnemingen gezift te hebben ,moesten nog alleen die bij elkander gevoegd worden, die, wat den datum van waarneming aanging , niet te ver uit elkander liepen. Evenals de overgangen van Mercurius alleen plaats hebben in het beginvan Mei en November , die van Venus alleen in het begin van Junien December , evenzoo moeten de overgangen van eene andere binnenplaneet in twee tijdperken des jaars vallen , die nagenoeg een half jaarvan elkander verschillen; het zijn namelijk die tijdperken , waarin deaarde zich in of nabij de knoopenlijn der planeet bevindt.' Men heeft namelijk:waaruit(Omloopstijd planeet): (omloopstijd aarde)²-= 0,14273: 13Omloopstijd planeet omloopstijd aarde × V 0,1427³= 365,26 X 0,05392 = 19,695 dag19d 16u 41 m.112 ONTDEKKING VAN TWEE PLANETENWare de zon , uit de aarde gezien , een enkel punt , of althans eenzeer klein lichaam , en de planeet evenzoo , dan zou de aarde , tijdenseene zoogenaamde onderste conjunctie , volkomen juist in de knoopenlijn moeten staan , om de planeet op de zon geprojecteerd te zien. Maarnu de zon een tamelijk aanzienlijken schijnbaren straal heeft , nl. van16 minuten , nu bestaat hieromtrent eenige meerdere speling , en kaneene binnenplaneet , van de aarde uit , ook op de zon geprojecteerdgezien worden , al bevindt zich de aarde bij de onderste conjunctie derplaneet niet juist in de knoopenlijn; maar het spreekt wel van zelfdatde planeet zich dan niet over het middelpunt der zon schijnt te bewegen , maar ten noorden of ten zuiden van het middelpunt eene koordebeschrijft. De ruimte van tijd , vóór en na den doorgang der aardedoor de knoopenlijn , waarin een overgang zichtbaar is , is bijgelijke helling der loopbaan , grooter, naarmate de planeet dichter bijde zon is; en daarom meende LEVERRIER de mogelijkheid te kunnenaannemen, dat de volgende voorbijgangen tot ééne en dezelfde planeetbehoorden:―-No. Waarnemer. Plaats. Datum.1. FRITSCH2. STARK3. DE CUPPISQuedlinburg 10 October 1802.AugsburgRome9 October 1819.2 October 1839.4. SIDEBOTHAM Manchester? 12 Maart 1849.5. LESCARBAULT Ogères6. LUMMIS26 Maart 1859.Manchester 20 Maart 1862 .Wanneer nu de planeet , waarvan sprake is , niet in een cirkel , maarin eene ellips om de zon loopt, (altijd met dien verstande , dat de zoneen der brandpunten dier ellips inneemt) , dan wordt de geheele omloopstijd ook in het algemeen niet door de beide doorgangen door den klimmenden en een dalenden knoop in twee gelijke deelen gedeeld; dit heeftalleen dan plaats , als de knoopenlijn samenvalt met de groote as.Had men nu , bij het onderzoek of de waargenomene overgangen totééne en dezelfde planeet behooren , alleen te doen met overgangen , indezelfde maand waargenomen , dan zou hierop niet behoeven gelet teworden: men zou alleen maar te onderzoeken hebben of er eene periode bestond , die een evenmatig deel was van de tijdsruimte tusschende eerste en de tweede, de tweede en de derde waarneming , enz.; maarnu er October- en Maart-overgangen zijn, mag het niet buiten rekeningBINNEN DE LOOPBAAN VAN MERCURIUS. 113gelaten worden. In de vooronderstelling dat het overgangen der zelfdeplaneet zijn , heeft die planeet bij die overgangen gestaan op puntenin hare loopbaan, die nagenoeg diametraal tegen elkander over staan.Stel nu, dat behalve de overgangen in den éénen knoop, er ééne waarneming is in den anderen knoop; stel dat men de tijdsruimten tusschende oogenblikken der waarneming aan eene dergelijke proef onderwerpen wilde, als zooeven bedoeld is , dan zou, rekenende van den eerstenwaargenomen overgang , de tijdstippen der overgangen in denzelfdenknoop als waarin de eerste plaats had , verwijderd zijn een zeker aantal malen den geheelen omloopstijd; maar het tijdstip van dien overgang door den anderen knoop , aan een zeker aantal malen den geheelenomloopstijd met nog een halven omloopstijd er bij . Komt dit nu nietjuist uit , dan kan dit , overeenkomstig het gezegde , nog liggen aaneene ellipticiteit der loopbaan; en het verschil kan daarom juist dienen om iets naders omtrent die ellipticiteit af te leiden .LEVERRIER bericht nu dat de vijf boven vermelde waarnemingen van1802 , 1839 , 1849 , 1859 en 1862 , allen voorgesteld kunnen wordendoor meer dan ééne formule , die begrepen zijn in de volgende algemeene formule.v = 139,94 + 214º, 18 k + (10°, 901252 -+ (− 5º, 3 + 5º, 5 k) cos . v10,972472 k) jwaarin k een onbepaald geheel getal is , dat positief of negatief kan zijn.In deze formule stelt v de ware lengte der planeet voor en hetaantal dagen , verloopen sedert het begin van het jaar 1750.Men moet dus deze formule aldus opvatten:De middelbare lengte der planeet bij het begin van het jaar 1750 is1390,94 plus of min k maal 214º, 18;de middelbare dagelijksche beweging is10°, 901252 min of plus k maal 1º, 972472;de herleiding van middelbare lengte tot ware lengte , of de zoogenaamdemiddelpuntsvereffening is5º,3 + 5º,5 l maal de cosinus der middelbare lengte.In het algemeen genomen bestaat de middelpuntsvereffening , althansbenaderd , uit twee termen , waarvan de eene bestaat uit een factor ,maal de cosinus , de andere uit een' factor , maal de sinus der middelbare lengte; maar de laatste kon LEVERRIER niet bepalen , daar dewaarnemingen zoo dicht bij de nachteveningspunten plaats hadden ende lengte der planeet dus nagenoeg 0° of 180 en de sinus der lengte8114 ONTDEKKING VAN TWEE PLANETENdus nagenoeg = 0 was; daarom is de formule niet volledig , en komtdit gebrek meetkunstig daarop neder , dat de groote as aangenomenis te loodrecht te vallen op de lijn der nachteveningen.Door de planeet , die LEVERRIER Voor mogelijk hield , hebben wijdeze bedoeld , wier ware heliocentrische lengte door de bovenstaandeformule werd voorgesteld. Zij is niet afgeleid uit de bijzonderheden derwaarnemingen van LESCARBAULT , maar alleen uit de tijdstippen, waaropdoor 5 waarnemers ronde zwarte vlekjes op de zon gezien zijn. Eenezesde waarneming kwam er bij , want HIND merkte op , dat de voorbijgang eener vlek , den 9den October 1819 waargenomen , ook in deformule paste.-LEVERRIER stelde nu in de gevondene formule k achtereenvolgensgelijk aan — 2 , -1 , 0 , +1 , en +2, en kwam tot de volgendegevolgtrekkingen:k = 0; de oplossing is zeer juist en is die , welke LEVERRIER reedsvroeger gegeven had; de omloopstijd is 33,02 dagen , en de halve grooteas = 0,201.k =-1; de oplossing is even nauwkeurig als de voorgaande; deomloopstijd is 27,96 dagen en de halve groote as 0,180.k = 2; de oplossing is minder goed; de omloopstijd is 24,25dagen , kleiner dan de omwentelingstijd der zon om hare as.k1; geeft omtrent dezelfde nauwkeurigheid als k =omloopstijd 40,32 dagen.2;k = + 2 laat grove fouten over; omloopstijd 51,75 dagen.LEVERRIER merkt nog op , dat bij al deze onderstellingen omtrent kde berekende voorbijgangen dicht bij de knoopen omtrent dezelfde bleven , namelijk:Lengte. Voorbijgang in1859.Lengte.Voorbijgang in1862.2 stellende: 25,55 Maart 184º, 91»»0»25,90 185,226,37 > 185,727,10 > 186,420,41 Maart 180º, 020,05» 179,719,57» 179,218,82» 178,5k =k = -k =k = +1Werkelijk had de door LESCARBAULT waargenomen doorgang plaatsden 26sten Maart 1859 , en de door LUMMIS waargenomene den 20stelMaart 1862.Steunende op deze overeenkomst en aannemende de lengte van denklimmenden knoop 12 °,9 , zooals hij vroeger voor de planeet vanBINNEN DE LOOPBAAN VAN MERCURIUS. 115LESCARBAULT had afgeleid , onderzocht LEVERRIER , hoe in de volgendejaren de waarschijnlijkheid was , om op het einde van Maart , als deaarde zich nabij de knoopenlijn zou bevinden, eenen overgang der planeetwaar te nemen. Het resultaat was , dat in het jaar 1877 slechts eeneflauwe kans daartoe bestond , en dat eerst in 1885 weder eene nieuweperiode van jaren zou aanbreken , waarop , in het begin van April ofhet einde van Maart , mogelijkheid bestaan kan , deze planeet voor dezon te zien. Tusschen 1877 en 1885 is bij de onderste conjuncties , diein dit gedeelte des jaars plaats hebben de afstand der knoopen tegroot , dus de planeet te hoog benoorden of te laag bezuiden het vlakder ekliptika , om op de zon geprojecteerd te kunnen gezien worden.Een dergelijk resultaat gaven de overgangen in de nabijheid van dendalenden knoop in het begin van October of het eind van September.In Maart 1877 werd op een aantal sterrewachten , onder anderenook te Leiden en te Utrecht , naar eene planeet op de zon gezocht ,maar te vergeefs.Toen nu de tijding van de door WATSON ontdekte planeet in Europakwam , droeg de heer MOUCHEZ , de tegenwoordige directeur der sterrewacht te Parijs , den heer GAILLOT op , de vier door LEVERRIER als mogelijk aangeduide loopbanen van de intermercurieele planeet aan dewaarneming van WATSON te toetsen .Daartoe moest eerst , onder verschillende onderstellingen aangaandeden afstand van die planeet tot de zon , hare heliocentrische lengteafgeleid en daarna onderzocht worden of de door LEVERRIER afgeleideformule daaraan voldeed .Voor den afstand der planeet tot de zon nam GAILLOT aan 0,150 ,0,195 en 0,240. Voor elk dezer afstanden kon hij nog onderstellen ,dat de planeet tijdens de waarneming van WATSON aan deze of aangene zijde der zon was , met andere woorden of zij nabij hare ondersteof nabij hare bovenste culminatie was.Hij vond in deze drie onderstellingen het volgende:116 ONTDEKKING VAN TWEE PLANETENDe planeet aan deze zijde der zon. De planeet aan gene zijde der zon.Afstand der planeet Lengte.Breedte.Lengte. Breedte.tot de zon.0,150 293°57' -7° 5' 143°54' -9°37'0,195 297 42 -5 1 139 38 -7 310,240 299 48 -3 50 183 25 -4 59En, de formule van LEVERRIER voor de lengte der planeet van WATSON aannemende , heeft men:le hypothese k = 2--- 300,2 = *2e k = 1 48, 6 = V23e» k = 0 163, 8 = 34e» k = +1 262, 7 = v₂GAILLOT besluit hieruit , dat er geene benadering hoegenaamd bestaattusschen de lengten v en , met de bovenstaande; v₁ = 163,8zou beter overeenkomen met de lengten , die de planeet hebben zou ,als zij aan gene zijde der zon heeft gestaan , maar v , komt werkelijkzeer na met de lengte overeen , die de planeet van WATSON hebben moet,als zij aan deze zijde der zon staat.Bij deze berekening schijnt GAILLOT echter meer dan eene rekenfoutbegaan te hebben; want de planeet had uit de aarde gezien eene lengtekleiner dan die der zon (die 126 °35' bedroeg; ) of met andere woorden,voor iemand die het hoofd naar de noordpool der ekliptika gerichtheeft , stond zij aan de rechterhand der zon.Neemt men nu aan , dat de planeet aan deze zijde der zon stond ,dan moet zij , uit de zon gezien , links van de aarde gestaan hebben ,dat is , eene grootere lengte gehad hebben dan die der aarde , die306 ° 35′ bedroeg. Bij GAILLOT zijn de drie lengten 293 ° 57' , 297 ° 42′ en299°48′ kleiner dan dat getal , hetgeen blijkbaar daarvan daan komt,dat hij den hoek aan de zon , tusschen de aarde en de planeet , meteen verkeerd teeken heeft aangebracht.Neemt men daarentegen aan , dat de planeet aan gene zijde der zonstond , dan moet zij , uit de zon gezien , rechts van de plaats gestaanhebben , die diametraal tegenover de aarde is; d. i. de lengte moetkleiner zijn dan 126 ° 35' , terwijl de drie door GAILLOT gegevene lengten143° 54' enz . allen grooter zijn.Bij mijne berekeningen heb ik de laatste mededeeling van WATSONaangaande zijne planeet ten gronde gelegd , dat zij hadBINNEN DE LOOPBAAN VAN MERCURIUS. 117eene rechte opklimming van 126 °51 ′ ,en eene declinatie van 18 ° 16 ′ ,Dit omgezet in lengte en breedte geeft: lengte 124° 43′ , 3 ,breedte -0°51' ,3.In aanmerking nemende , dat de lengte der zon tijdens de waarneming , die te 10u. 5m . (des namiddags) middelb. tijd te Parijs plaatshad , 126 °35' , 5 bedroeg , dan vond ik in plaats van de boven opgegevene getallen de volgende.Afstand der planeettot de zon.De planeet aan dezezijde der zon.HeliocentrischeLengte.317 °31'De planeet aan genezijde der zon.HeliocentrischeBreedte.―- 6°38′Breedte. Lengte.- 4'58' 141 °18'3 37 138 17 5 182 47 136 25 - 4 280,1500,1950,240314 31312 39Ook ingevolge deze berekening biedt alleen de eerste hypothese ,k = 2 , eene redelijke overeenkomst aan.Die hypothese geeft eene middelbare dagelijksche beweging van149,846198 , zoo als men licht vindt , als men let op hetgeen bovenaangaande de formule van LEVERRIER is medegedeeld. Deze deelendein 360 °, vindt men voor den omloopstijd 24,24863 dagen , of 0,06638797sideraal jaar; maar hieruit kan men door de derde wet van KEPPLERden middelbaren afstand vinden , door namelijk dit getal in de tweedemacht te verheffen en uit het komende de derde-machts-wortel te trekken. Men verkrijgt dan 0,1639556.= ―Uit de boven gegevene getallen kan men licht afleiden dat bij dezenafstand van de zon de planeet van WATSON eene geocentrische lengtevan ongeveer 316,5 zou moeten gehad hebben , hetgeen dus niet veelvan de 300 ° , 2 verschilt, die uit de formule van LEVERRIER volgt, aannemende k 2. De overeenstemming kan nu volkomen gemaaktworden , door nog datgene aangaande de elliptische loopbaan er bijaan te nemen , wat wij boven reeds hebben opgemerkt , dat nog slechtsonvolkomen werd voorgesteld. Wij zeiden dat die onvolkomenheid eengevolg was van de omstandigheid , dat de gebruikte doorgangen alledicht bij de nachteveningspunten waren waargenomen. De verklaringhiervan is deze , dat er , zoo als boven is opgemerkt , even als eenterm , waarin de cosinus der lengte voorkomt , nog een tweede behoortte zijn , waarin de sinus der lengte voorkomt. Van dezen term bleef118 ONTDEKKING VAN TWEE PLANETENde coefficient (of vermenigvuldiger) onbepaald , maar nu kon die bepaald worden door de berekening in volkomene overeenstemming tebrengen met de planeet van WATSON. Op die wijs vond ik, dat de excentriciteit moest bedragen 0,1472 (GAILLOT heeft ook ongeveer hetzelfdenl. 0,14) , en de lengte van het perihelium 123°21 ' (GAILLOT heeft 74 ° ),en de lengte van den klimmenden knoop 10 ° aannemende , hetgeenweinig verschilt van de waarde die de waarneming van LESCARBAULTgeeft , verkrijg ik eene helling van 6 tot 7 graden.GAILLOT komt tot het besluit , dat uit zijne berekeningen geenszinsde identiteit volgt van de planeet van WATSON met die , waarvanLEVERRIER de formule gegeven heeft , maar dat er ook geenszins tegenstrijdigheid bestaat tusschen het bestaande en het hypothetische hemellichaam. Om de vraag te beslissen , moeten wij verdere waarnemingenafwachten.Zoo als gezegd , hebben wij de berekeningen , door GAILLOT aangegeven , zelf ook volbracht, en de bijzonderheden nagegaan, betreffendede overgangen, waarop LEVERRIER zijne berekeningen gegrondvest heeft.Wij hebben daaromtrent het volgende gevonden. In de eerste plaatsis er, bij aanneming van de door LEVERRIER aangegevene formule geenemogelijkheid de waarneming van SIDEBOTHAM met de anderen doorééne planeet voor te stellen , en ik zou haast durven beweren , datGAILLOT die bij zijn eerste onderzoek reeds heeft moeten verwerpen.In zijne tweede mededeeling, van 30 September, zegt hij dat LEVERRIERreeds tot het besluit was gekomen der noodzakelijkheid hiertoe. Ikmerk nochtans op , dat dit bepaaldelijk alleen slaat op de formulevan LEVERRIER , zoodat als men een andere formule toetste , wellichtde waarneming van SIDEBOTHAM wel zou blijken bruikbaar te zijn.De formule van LEVERRIER , na daarin k = 2 gesteld te hebben,aan al de opgenoemde waarnemingen toetsende , ( waarbij bij gebrekaan kennis van het uur der waarneming aangenomen werd , dat zijop den middag gedaan is) , blijkt namelijk dat de waarneming vanSIDEBOTHAM eene afwijking van 59 graden oplevert , zijnde de lengteder planeet naar die formule zooveel kleiner dan de lengte der aarde,uit de zon gezien. Dat dan bij geene mogelijkheid de planeet op dezon geprojecteerd geweest is , spreekt van zelf. Doch ook bij de planeet van WATSON blijft dan eene fout van ongeveer 18 graden over.De waarneming van SIDEBOTHAM uitsluitende , kan men eene loopbaan zoeken , die zoo goed mogelijk aan de overigen voldoet , maar daarBINNEN DE LOOPBAAN VAN MERCURIUS. 119de waarneming van WATSON Voor vrij nauwkeurig moet gelden , kanmen als voorwaarde aannemen , dat aan deze strikt nauwkeurig voldaan wordt. Op die wijze heb ik de volgende loopbaan verkregen:Middelbare lengte tijdens de waarneming van FRITSCH , 1802October 10,0. ...Excentriciteit. .Middelbare dagelijksche beweging.•• 28º,314º, 846654Halve groote asLengte van het perihelium. . •0,14720,1639522123°21'Maar de overblijvende fouten in lengte zijn dan de volgende , (Berekening - Waarneming:)10 October 1802 (FRITSCH) . • •9 October 1819 (STARK) .2 October 1839 (DE CUPPIS) .26 Maart 1859 (LESCARBAULT)20 Maart29 Juli 1878 (WATSON).1862 (LUMMIS)·•• •· •·- 40,8+ 4,2+20,4+8,8- 7, 90, 0Het behoeft nauwelijks betoog , dat bij de waarneming van LESCARBAULT geene fout in lengte van 7º, 8 te dulden is. Die waarneming isveel te nauwkeurig gedaan , aan haar moet geheel voldaan worden.Maar dan blijkt wel dat de waarneming van LUMMIS vervallen moetwant , moet de vorm en ligging der baan zoover veranderd worden ,dat de lengte der planeet den 26sten Maart 1859 7º , 8 kleiner wordt ,dan wordt de fout den 20sten Maart 1862 ook nagenoeg evenveel veranderd; men zou dus daar eene lengte verkrijgen , die 15°, 7 te kleinwas, hetgeen weder te veel is . Maar bezien wij hetgeen van die waarneming bekend is , dan zien wij dat het lichaam , dat LUMMIS op dezon heeft gezien , onmogelijk eene intra- mercurieele planeet kan geweestzijn , want LUMMIS vermeldt dat de door hem geziene ronde vlek van8u. 28m. tot 8u. 50m. , dus in 22 minuten tijds , 12 minuten boogshad afgelegd. Hier zou dus een snel voorbijgaand meteoor gezien zijn.Als het een cosmisch lichaam geweest is , dan is het wellicht , evenals vele kometen , van ver buiten het zonnestelsel tot ons gekomen ,om na het beschrijven eener hyperbolische loopbaan even zoo wederte verdwijnen. Sluit men nu de waarneming van LUMMIS uit , dan blijven er nog 5 over; men kan nu verlangen , ook aan de waarnemingvan LESCARBAULT geheel te voldoen; aldus heeft GAILLOT de vraag op120 ONTDEKKING VAN TWEE PLANETENnieuw opgevat , en zijn resultaat in de fransche akademie van wetenschappen medegedeeld. Het is het volgende:Middelb. lengte op midd. Parijzer middag1 Januari 1850 ..Middelbare dagelijksche bewegingExcentriciteit ...• ••165º,8914º,8456300,2538Lengte van het perihelium . • 1550,8Deze loopbaan sluit nu ook geheel op de waarneming van FRITSCHaan, zoodat de overblijvende fouten de volgende zijn:10 October 1802 (FRITSCH) .•• .9 October 1819 (STARK) .2 October 1839 (DE CUPPIS) .26 Maart 1859 (LESCARBAULT)29 Juli 1878 (WATSON) . .· •.•-0º,0+ 2,42,40,00,0Dat wil zeggen , op de eerste , voorlaatste en laatste waarnemingsluit de opgegevene loopbaan volkomen aan , maar voor den 9den October 1820 wordt de heliocentrische lengte 20,4 te groot , en voorden 2den October 1839 2º, 4 te klein genomen.Dit verschil is niet te groot, want de tijd, waarop STARK en DE CUPPIShunne waarneming deden, is niet aangegeven, en 2° , 4 stemt met eenebeweging in 4 uren overeen .De aarde had bij de waarneming van FRITSCH eene lengte = 16º, 4,of, dit door de praecessie op het nachteveningspunt van 1878 herleidende , en er dus 76 × 50'2 = 3815′ = 1º, 1 bijvoegende: 170,5Evenzoo bij de waarn . van STARK 15,359 x 50, " 2 = 16,18,639 × 50, 2 =LESCARBAULT 5,3 +19 × 50,bij >bij» >> DE CUPPIS»»8,92 = 180, +-5,6Nemen wij nu, zonder op die 180. te letten , het midden van de anderegetallen , dan verkrijgen wij voor de gemiddelde lengte der knoop ,die zich aan de zijde bevindt , waar de aarde zich in October bevindt,120,0. Dit komt zeer nabij overeen met de lengte van den klimmendenknoop, zooals uit de waarneming van LESCARBAULT afgeleid was. Maartoen GAILLOT nu naging , welke helling aan de loopbaan moest toegekend worden , om de waarneming van WATSON voor te stellen , verkreeg hij 4º 4' , en tegen zulk eene geringe helling is dit in te brengen,dat , als zij bestond , de planeet elk jaar, in April en October, eenenBINNEN DE LOOPBAAN VAN MERCURIUS. 121voorbijgang over de zon zou moeten vertoonen , hetgeen niet aan tenemen is , daar het de opmerkzaamheid der waarnemers onmogelijk hadkunnen ontgaan.Ik geloof , dat er nog twee opmerkingen ten dezen opzichte temaken zijn. In de eerste plaats heeft LESCARBAULT Zoo nauwkeurig tijden plaats van in- en uitgang zijner planeet aangegeven , dat het nietaangaat , die waarnemingen geheel te verwerpen. Van hare realiteitwas LEVERRIER , die een onderzoek in loco heeft ingesteld , overtuigd .Nu gaf de waarneming van LESCARBAULT eene helling der loopbaanop de ekliptika van 12º, en de gevondene waarde van 4o 4' wijkt hierte veel van af. Zoo als ik in het vorige opstel zeide , de le planeetvan WATSON is te veel noordelijk , om de planeet van LESCARBAULT tekunnen zijn.Eene tweede opmerking betreft den grondslag der geheele berekening.Men moet noodzakelijk tot de origineele verhalen opklimmen, die dewaarnemers zelve gegeven hebben. Wat zegt nu FRITSCH aangaande zijnewaarneming van den 10den October 1802? Men vindt het op blz. 183van het Berl. Astr. Jahrbuch voor 1806. Schrijvende aan den uitgevervan het jaarboek , den sterrekundige BODE te Berlijn , zegt FRITSCH:"Uw denkbeeld dat de heer DANGOS slechts een meteoor waargenomen heeft (Berl. Jahrb. 1801 , p. 229) vind ik zeer waarschijnlijk , ikgeloof dat het met mijne zoo snel voorbijgegane zonnevlekken even zoogesteld kan zijn . Den 10den October ( 1802) was ik op het punt , wederzulk eene waarneming te doen. De hemel was eenigszins ongunstig.Eene kleine ronde vlek vertoonde zich op de zon , en toen ik haar metmeerdere andere in rechte opklimming vergeleken had , en dit na 3 minuten wilde herhalen , had zij zich reeds 2 minuten in rechte opklimming vooruitbewogen. De toenemende wolken lieten mij nauwelijks toedeze waarneming te eindigen; toen ik vier uur later bij weer heldergewordene lucht de zon weder beschouwde , was de vlek niet meer voorhanden. Over het algemeen heb ik sedert kort over het snelle verdwijnen en ontstaan van geheele rijen vlekken weder eenige belangrijkebijzonderheden opgemerkt. Vreemd is het dat sommige vlekken een ietsverder inschuiven of een iets verder uitschuiven der oogbuis vorderen .Ik hoop nog veel belangrijks in dit opzicht te bemerken , daar ik dagelijks , wanneer het helder is , en zoo mogelijk dicht bij den middag,de zon waarneem. "Het blijkt hieruit dat FRITSCH zijne waarneming vermeldt , terwijl122 ONTDEKKING VAN TWEE PLANETEN ENZ.er van snel voorbijtrekkende ronde vlekken sprake is; in 3 minuten 2'rechte opklimming , dat is den straal der zon in 48 minuten; ik besluithieruit dat het door FRITSCH geziene voorwerp geene intra-mercurieeleplaneet kan zijn , evenmin als het door LUMMIS bedoelde.--Laten wij nu de waarneming van FRITSCH Ook vervallen , dan blijvener alleen over die van STARK , DE CUPPIS , LESCARBAULT en WATSON.Het zal nu wel altijd mogelijk zijn eene loopbaan te vinden, die, watde heliocentrische lengten aangaat , aan deze vier waarnemingen geheel voldoet; het komt namelijk overeen met het vraagstuk , eenstel van vier vergelijkingen , tot den eersten graad , met vier onbekenden op te lossen , daar dit nu altijd mogelijk is , zoo wordt erniets of althans nog zeer weinig door bewezen; eerst wanneer vijf ,zes , zeven ... verschijningen door ééne loopbaan verklaard worden ,wordt die loopbaan waarschijnlijk; en wat de boven aangehaalde waarnemingen aangaat , houd ik de beide waarnemingen van LESCARBAULTen WATSON voor zeer moeilijk vereenigbaar.GAILLOT beproeft in de Comptes Rendus van 30 September nog, of detweede planeet van WATSON Ook met een der loopbanen van LEVERRIERin overeenstemming te brengen is . Hij komt tot een vrij gunstig resultaat ten opzichte der 2de loopbaan , waarin k - 1 gesteld was.Maar daar hij ook hier gebruik maakt van de waarnemingen van FRITSCHen LUMMIS , heeft mijns inziens het onderzoek geene waarde hoegenaamd.Daar GAILLOT Voor de helling 17º verkrijgt , vertrouwt hij ook zelf zijneuitkomst niet , daar hij bij zulk eene helling het twijfelachtig vindt ofde planeet op zooveel verschillende dagen des jaars wel voor de zongezien kan zijn.Wij komen tot het besluit , dat het zeer goed mogelijk is , dat erzelfs twee intra-mercurieele planeten bestaan , maar dat het voorshandsniet mogelijk is , iets zekers ten haren opzichte mede te deelen.Uit een schrijven van GAILLOT blijkt, dat hij het onderzoek nog voortzet. Worden nadere resultaten daaromtrent door hem bekend gemaakt ,dan zullen wij de lezers van dit tijdschrift daarvan op de hoogte houden.VOORZORGEN TEGEN KLEURENBLINDHEID.Over kleurenblindheid , ook Daltonismus genaamd , is in de laatstejaren zooveel gezegd en geschreven , dat wij niet kunnen v eronderstellen , dat een lezer van ons Album daarvan niet eenig denkbeeldzou bezitten. Iedereen weet , meenen wij , dat kleurenblindheid beteekent die gesteldheid van het oog , waarbij sommige kleuren nietworden waargenomen , of liever , niet worden onderscheiden van zekereandere , en daarmede worden verward. Het meest in ' t oog loopendeis de verwarring tusschen rood en groen. Bekend is het geval vaneen dorpskleermaker in Engeland , die een rooden soldatenrok , hemgegeven om een stuk in den elleboog te zetten , terugbracht met eengroene lap voorzien , en die stijf en sterk bleef beweren , dat het ingezette stuk dezelfde kleur had als de rok. Het is de beroemde engelsche scheikundige JOHN DALTON , die het eerst op dit gebrek vanhet gezichtsvermogen de aandacht vestigde , en wel in eene voordracht , in 1794 in de Manchester Society gehouden (ExtraordinaryFacts relating to the Vision of Colours) . Trouwens de ontdekking vandat gebrek had DALTON op zich zelven gedaan. Terwijl de meeste menschen zes ( of zeven , wanneer men blauw en indigo voor twee rekent) ,kleuren in het zonnespectrum herkennen , zag hij er maar twee: geelen blauw, of, ten hoogste drie: geel , blauw en purper. Hij zag geenonderscheid tusschen groen en rood; de bovenvlakte van een laurierblad had voor hem dezelfde kleur als rood lak , en de benedenvlaktedier bladen was volgens hem in kleur volkomen gelijk aan de lichtergekleurde roode ouwels. Toen WHEWELL hem vroeg , waarmede hij zijnrooden doctorstabbaard vergeleek , wees hij op de bladeren der boomen in de nabijheid. Hij vond ongeveer twintig personen , behebdmet hetzelfde gezichtsgebrek. De beroemde metaphysicus DUGALD STEWARDwas er een van; hij kon alleen door het verschil in gedaante eenbloedroode vrucht onderscheiden van de bladeren , waartusschen dezeaan den boom hing.Op het vaste land gaf men aan dit gebrek eerst den naam van Daltonismus. De Engelschen verwierpen dien naam; men zou op die wijze , zeidenzij , stotteren Demosthenismus , een bochel Esopismus , het gemis van124 VOORZORGEN TEGEN KLEURENBLINDHEID.een arm Nelsonismus kunnen noemen , zoodat eindelijk de nakomelingschap beroemde mannen voornamelijk van den kant van hunnegebreken zou leeren kennen .Nadat onderscheiden andere benamingen waren verworpen , werd inEngeland , en daarna bijna overal , de door BREWSTER Voorgeslagenevan kleurenblindheid ( Coulour- Blindness) aangenomen.Het getal der kleurenblinden is betrekkelijk groot , grooter dan menverwachten zou. Het gebrek wordt dikwerf niet opgemerkt en komteerst uit , wanneer men kennis erlangt van het bestaan er van in hetalgemeen. Eens aan eene familie , uit vier personen bestaande , ontvouwende wat kleurenblindheid was , bleek het mij al dadelijk dat eender leden kleurenblind was. Er lag op de tafel een tafelkleed metrooden grond en groene bloemen. En nu bleek het , dat de zoon deshuizes altijd gemeend had dat de kleur van den grond en van de bloemen dezelfde was , ofschoon van een andere tint .Te verwonderen is het dan ook niet , dat in de laatste jaren de regeeringen de machinisten der spoorwegen en de stuurlieden van tijdtot tijd op kleurenblindheid doen onderzoeken , om er zeker van tezijn dat zij de gekleurde seinen , kustlichten enz. van elkander wetente onderscheiden. Te meer is dat noodig , omdat het schijnt geblekente zijn dat iemand , die niet kleurenblind is , zulks kan worden.Aangeboren of verkregen kleurenblindheid schijnt echter genezen tekunnen worden. Dat het dus van belang moet geacht worden, om reeds vande vroegste jeugd af maatregelen te nemen tegen het bestaan of de ontwikkeling van dit gezichtsgebrek , behoeft nauwelijks te worden betoogd.Al ware het niet dat onder zekere omstandigheden eenige moeielijkheden en onaangenaamheden , onder andere omstandigheden gevaarmet het bestaan van dit gebrek vergezeld gingen , zou die bestrijdingvan de kleurenblindheid reeds van het aesthetische standpunt gerechtvaardigd zijn . Men denke b. v. aan het genot dat aan den beschouwerde waarneming van de oneindige en zoo schoone kleurschakeringen ,waarmede de natuur hare werken versierd heeft , oplevert , en dat dekleurenblinde noodzakelijk missen moet. Het jaargetijde , waarin ik ditschrijf , geeft mij aanleiding te doen opmerken , dat een kleurenblindeniets waarneemt van de schoone uitwerking , die de thans rijpendelijsterbessen tusschen het donkere groen van een boschje teweegbrengen.De heer A. FAVRE heeft aan eene reeks van onderzoekingen aangaandekleurenblindheid , door hem aan de Académie des Sciences aangeboden ,VOORZORGEN TEGEN KLEURENBLINDHEID. 125eenige slotsommen toegevoegd , in eenige waarvan hij de middelen aande hand geeft om dit gebrek tegen te gaan en te doen verminderen .Zij zijn de volgende:1º. De kleurenblindheid heeft hare oorzaak in de onwetendheidomtrent de kleuren , de verwarring van de eene met de andere. (Datdeze stelling geheel juist zou zijn , meen ik te moeten ontkennen) .2º. In Frankrijk lijden meer dan drie millioen menschen aan kleurenblindheid.3. Het getal der aangetaste vrouwen staat tot dat der mannenongeveer in de verhouding van 1 tot 10.4º. Negen op tien gevallen van kleurenblindheid kunnen bij jeugdigepersonen gemakkelijk genezen worden.5. Het beste middel daartoe bestaat in eene methodische oefeningop gekleurde voorwerpen.6º. In het huisgezin moeten de huismoeders zorg dragen voor de ontwikkeling van den zin voor kleuren bij de kinderen , vooral van diegene ,die dwalingen begaan bij het benoemen. Men moet haar afraden ommet de kleurenblinden den spot te drijven .7. In de toekomst moet niemand tot den dienst der spoorwegen ,der marine en tot de schilderscholen worden toegelaten , zonder met goedgevolg op kleurenblindheid onderzocht te zijn.8. Kleurenblindheid kan geen vrijstelling verleenen van den dienstin het leger te land en ter zee , maar de kleurenblinden mogen nooitbelast worden met bezigheden die betrekking hebben op gekleurde signalen. Bij de marine en het leger te land behooren geregelde oefeningenop kleuren te worden ingesteld.9. In alle scholen moeten de leerlingen op de onderkenning derkleuren onderzocht en geoefend worden.Wij behoeven hier nauwelijks bij te voegen van hoeveel belang geregelde en goed bestuurde oefeningen van dien aard op de bewaar- envoorbereidingscholen zouden zijn. Deze staan echter in ons land helaasnog altijd boven de wet.D. L.' De heer FAVRE gebruikt , evenals alle Franschen , nog steeds de benaming daltonisme. De armoede der fransche taal , die geen samenstelling van woorden toelaat , isdaarvan waarschijnlijk de reden. Maar waarom dan niet , volgens fransche gewoonte ,cen grieksch woord genomen?DE UITVINDING DER SLINGERUURWERKEN.Er zijn sommige vraagstukken , die , al meent men dat zij reeds opafdoende wijze beantwoord zijn , toch telkens weder opduiken. Zoo gaathet ook met dat aangaande den waren uitvinder der slingeruurwerken.Na de uitvoerige , op authentieke bescheiden steunende verhandelinghierover door VAN SWINDEN ( Verh. der eerste klasse van het Kon. Ned.Instituut , 3de Deel , 1817) zoude men meenen dat het onderwerp uitgeput was en dat er geen de minste twijfel was overgebleven aangaandede aanspraak die onze CHRISTIAAN HUYGENS heeft op de verdienste vanhet slingeruurwerk te hebben uitgevonden. Toch zijn er sedert hetverschijnen dier verhandeling meerderen geweest , die hem die verdiensten ontzegd en de uitvinding aan anderen toegekend hebben. Ditheeft den heer E. GERLAND te Kassel aanleiding gegeven het vraagstuknogmaals aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen , en hij heeftde uitkomsten daarvan medegedeeld in een opstel , geplaatst in deAnnalen der Physik und Chemie , 1878. Neue Folge , Bd. IV p. 584. Voorde bijzonderheden daarheen verwijzende , stippen wij daaruit hier slechtshet volgende aan.In zijne Geschichte der Astronomie , München 1877 , p. 369 , heeftonlangs de hoogleeraar E. WOLF de uitvinding der slingeruurwerken toegeschreven aan een Zwitser , met name BÜRGI , die reeds omstreeks 1580een secondenslinger tot regeling van uurwerken zoude gebezigd hebben.Hij beroept zich daartoe op een manuscript van BOTHMANN , den hofastronoom van den landgraaf Willem IV van Hessen , dat bewaardwordt in de landsbibliotheek te Kassel en voorts op door BÜRGI vervaardigde uurwerken , waaronder er althans één is , namelijk het volgens plannen van genoemden landgraaf door BÜRGI vervaardigde planeten-uurwerk , dat werkelijk een slinger bezit.GERLAND nu toont vooreerst aan , dat de in het manuscript vanBOTHMANN Voorkomende uitdrukkingen volstrekt niet de aanwezigheidDE UITVINDING DER SLINGERUURWERKEN. 127van een slinger aan BÜRGI's uurwerken bewijzen , en ten tweede datde slinger , waarvan het thans te Kassel bewaarde planeten-uurwerkvan BÜRGI werkelijk voorzien is , daaraan in veel lateren tijd is toegevoegd.Veel ernstiger zijn de aanspraken van GALILEI , die trouwens reedsgrootendeels aan VAN SWINDEN Wel bekend waren. Toch schrijft dezede uitvinding aan HUYGENS toe , even als ook later s. GÜNTHER , in zijneQuellenmässige Darstellung der Erfindungsgeschichte der Pendeluhr , tevinden in zijne Vermischte Untersuchungen zur Geschichte der mathemathischen Wissenschaften , Leipzig 1876, p. 308.Daarentegen hebben E. ALBERS , de uitgevers der verzamelde geschriften van GALILEI (Le Opere di Galileo Galilei , Firenze , 1856 ) en c. v. GEBLER in zijn geschrift: GALILEO GALILEI und die Römische Curie nachden authentischen Quellen , Stuttgart 1876 , de uitvinding aan GALILEItoegekend.Wat is nu hier de waarheid?De heer GERLAND komt, na zorgvuldige overweging der verschillende nog aanwezige bewijsstukken , tot de volgende uitspraak."GALILEI heeft het slingeruurwerk in 1641 uitgevonden; HUYGENSheeft , zonder van GALILEI's uitvinding te weten , deze in 1657 nogeens gedaan. Doch terwijl de toestel van GALILEI onbekend bleef ennooit toepassing gevonden heeft , vond die van HUYGENS zeer spoedigalgemeenen ingang en werd weldra overal in toepassing gebracht."Het komt ons voor, dat die uitspraak in hoofdzaak juist is. Alléénzouden wij er nog het volgende aan willen toevoegen. De wijze waarop ,volgens het door GALILEI ontworpen plan , de slinger als regelaar derbeweging met het uurwerk moest verbonden worden , verschilde daarinvan die van HUYGENS , dat zij merkelijk samengestelder was , terwijlde door dezen uitgedachte inrichting veroorloofde , op zeer eenvoudigewijze elk bestaand rader-uurwerk van een slinger te voorzien . Ditmag dan ook wel de hoofdreden geweest zijn waarom zijne uitvindingzoo spoedig ingang vond.HG.EENE ZONDERLINGE GEWOONTE VAN BIJEN EN WESPEN.In Nature , 3 Oct. 1878 , komt een verhaal voor van iemand , zichonderteekenende w. M. , die van eene vriendin vernomen had , dat zijdikwijls een bij onder den invloed van chloroform had geplaatst , endaarbij altijd had gezien , dat deze vóór den dood den angel in den mondbrengt en den daaruit vloeienden giftdroppel opzuigt. De dame bood aan ,w. M. door de proef te overtuigen , doch er was geen bij op dit oogenblik bij de hand , maar wel een wesp , die gevangen en onder een omgekeerd glas geplaatst werd, met een stukje papier dat met chloroform was doortrokken .Binnen weinigen seconden viel de wesp op den rug , en bijna onmiddellijk daarna krulde zij haar achterlijf om , met den angel uitgestoken , en een droppel vocht kwam uit het einde daarvan te voorschijn.De angel werd naar den mond gebracht , en de droppel verdween. Daaropbleef de wesp bewegingloos liggen. Na eenige seconden werd het glasweggenomen. De wesp kwam echter gedurende den dag niet meer bij; menbracht haar naar buiten in eene voor het houden van vlinders bestemdekooi. Den volgenden morgen was de wesp verdwenen . De schrijver ( ofschrijfster) vermoedt dat de wesp door een kleine spleet nabij het deurtjeder kooi ontsnapt was. Is dit zoo , dat blijkt , dat het vergift des angelsvoor de wesp niet doodelijk is , dat er derhalve hier aan geen zelfmoordkan gedacht worden. Heeft het vergift dan eene pijnstillende , narcotische werking? Of welke andere beteekenis heeft deze zonderlingehandeling? Nadere proeven , die gemakkelijk door ieder kunnen genomen worden , zullen wellicht hierop een antwoord geven.Misschien zijn er onder onze lezers of lezeressen , die , buiten wonende ,eene goede gelegenheid hebben en zich opgewekt gevoelen om deze proefte herhalen , onder wijziging der omstandigheden , bepaaldelijk die vaneen langer of korter verblijf der bij of wesp onder het bedekte glas.Ook zoude men , door op hetzelfde oogenblik dat het dier verdoofd opden rug nedervalt , door middel van een strookje papier de ombuiging vanden angel naar den mond kunnen beletten . Al zulke proeven moetenechter vergelijkende zijn , zullen zij tot eenig betrouwbaar resultaat leiden.Eene mededeeling van de uitkomsten van dergelijke proefnemingen zalde redactie van dit tijdschrift gaarne ontvangen. HG.PARASITISMUS IN HET PLANTENRIJK.DOORDr. J. C. COSTERUS.(Vervolg en slot van bladz. 109.)IV.De naam "korstmos" duidt aan , dat men deze planten vroeger onderde familie der mossen plaatste , meer omdat ze dikwijls deze vergezellen,dan omdat de uitwendige overeenkomst zoo treffend is . CASPAR BAUHIN ,die omstreeks 1600 arbeidde en schreef , plaatste ze inderdaad onderhet geslacht "Muscus" of Mosplant. Eerst in de vorige eeuw werden ze herFig. 9. Een korstmos. (Weinig vergroot.)kend als een afzonderlijkegroep , evenals de mossen,de schimmels en de varens ,die alle afdeelingen zijn vandegroote klasse der cryptogamen of sporeplanten. Opmerkelijk is het , dat ze inde tweede helft der 19deeeuw niet tot ééne maartottwee afdeelingen te gelijk zijn gebracht. Korstmossen (Lichenes) doenzich voor als aanslag opmuren, steenen , rotsen enboomstammen , en zijn, behalve daaraan, ook kenbaaraan een witte , groene of9130 PARASITISMUS IN HET PLANTENRIJK.ageele tint; dikwijls verheft zich deplant meer boven de oppervlakteen is dan in gekromde bladachtigeuitwassen verdeeld (fig. 9) , of ze doenzich voor als vertakte stammetjes(fig. 10), die groote uitgebreidheden.van den bodem bedekken of, als dunne lappen, van den stam en de takkenderboomenafhangen. Vooral als hetgeregend heeft , zijn de lichenenschoon groen of geel gekleurd entrekken dan van verre de aandacht.Sober van levenswijze als zij zijn, weten zij zich te vergenoegen met denFig. 10. 1Jslandsche mos ( Cetraria islandica) hardsten rotsbodem, hechten ze zich712(weinig vergroot) . a apotheciën.op glas , zelfs op de rails der spoornFig. 11. Dwarse doorsnede van een korstmos(Sticlafuliginosa) g. gonidiën, m. hyphen, r . hechtwortels , o. bovenste , u. onderste schorslaag; inbeide zijn de hyphen meer aaneengesloten.wegen , waaruit ze toch waarlijk niet veel kunnen putten.En toch zijn zij het , die methunne hechtworteltjes (r fig.11 )denbijkans ondoordringbaren rotsgrond weten los te maken, door middel van het koolzuur, dat zij bij den groei zelfontwikkelen, en het water datzij opnemen. Bovendien latenze bij hun dood een kleinlaagje teelaarde achter , dataan andere , minder soberegewassen een gunstige standplaats aanbiedt. Zoo wordtde bodem al losser en steedsmeer geschikt voor plantendie nog grooter behoeftenhebbendan de opvolgsters dereenvoudige lichenen. Duizenden individuen leiden gezamenlijk een gezellig leven;PARASITISMUS IN HET PLANTENRIJK. 131soms is elk individu klein van stuk , nog kleiner dan een millimeter;velen zijn een voet lang , nog anderen bereiken de lengte van een geheelen meter. In de heete luchtstreken is de Lichenen-vegetatie uiterstweelderig , maar dat ook in Europa vele vormen voorkomen , blijkt uiteene opgave , volgens welke het aantal bekende soorten in Duitschlanden Zwitserland alleen over de 1000 bedraagt. Inwendig beschouwdleveren de beschreven planten een belangrijk schouwspel op. Onderzoeken wij een dwarse doorsnede (fig. 11 ) , dan wordt onze aandacht bepaalddoor tweederlei bestanddeelen , nl. bolronde cellen (g) met een groengekleurden inhoud, en ten tweede lange ongekleurde , elkander kruisendedraden (m) , die aan de oppervlakte (o) en aan den benedenkant (u) beidedichter ineen zijn gevlochten. De groene cellen noemt men "gonidiën",de draadvormige , "hyphen", eene benaming , die ook voor de bestanddeelen der schimmels in gebruik is. Beide elementen zijn tegen elkandergedrukt en stevig verbonden , maar niettemin heeft men nooit kunnenwaarnemen dat de gonidiën uit de hyphen ontstaan zijn of omgekeerddeze hun oorsprong in de gonidiën hebben. De volkomen afwezigheidvan groene kleurstof in de hyphen maakt het zonder verdere beschouwing zeker, dat zij zelven niet in hun onderhoud kunnen voorzien , maarhet noodige voedsel moeten ontleenen aan de gonidiën , die juist doorhaar groene kleur in staat gesteld zijn voedsel te assimileeren . Meerdan waarschijnlijk is het evenwel , dat de hyphen het noodige watermet de daarin opgeloste stoffen aanvoeren. De inwendige samenstellingis bijna overal dezelfde , en het kan dus niet verwonderen dat hier nauwelijks sprake is van een individueel bestaan , maar dat een afgesnedenstuk der plant even goed blijft voortleven; ja het is eene gewoonte vanzeer vele lichenen , eenige gonidien door hyphen omsponnen uit tewerpen , die dan op hare beurt weder een nieuwe plant kunnen vormen. Maar één enkel bestanddeel is ontoereikend; de beide moeten voorhet vormen van een korstmos immer samen gaan. Deze wijze van zichvoort te planten is vergelijkbaar bij het stekken , marcotteeren , enten,oculeeren , welke handelwijzen in den tuinbouw algemeen worden toegepast , voor zoover ook hier een deel der plant in staat wordt gesteldeen nieuwe te vormen. Met geslachtswerktuigen heeft ze evenwel nietste maken. Toch bestaan deze. Het zou ons veel te ver voeren, wanneerwij de werking der geslachtsorganen gingen bestudeeren; veel lieverwijs ik den lezer op de einduitkomst van hunne werking. Als zoodanigvindt men een soort van vruchtje aan de oppervlakte der korstmos132 PARASITISMUS IN HET PLANTENRIJK.dat zoo groot is dat men het met het bloote oog kan onderscheidenen, gewapend met een loupe , weldra ontdekt dat het een schijfvormigeverhevenheid (fig . 10 a) is , wier bovenzijde min of meer schotelvormig isuitgehold , met een vrij scherpe omranding. Bij eenige Korstmossen zijnde vruchtjes geheel in het binnenste verborgen en dus alleen op de doorsnede duidelijk waar te nemen (fig. 12). Men noemt deze vruchtjes"apothecin".Opeene overlangschedoorsnede (fig. 12 A)ziet men al spoedigde voornaamste bestanddeelen; hier, inhet midden vooral ,vertoonen zich uitgerekte peervormige blazen met deFig. 12. Doorsnede van een apothecium van Endocarponpusillum , dat geheel door het omgevende weefsel is ingesloten .De sporeblazen A zijn in fig. 15 meer vergroot voorgesteld.spits naar beneden en het afgeronde gedeelte naar boven gekeerd . Reedsziet men door de dunne wanden andere lichamen heenschemeren. Het zijnde sporen die op dit oogenblik te gelijk met een hoeveelheid vocht in deblazen gevangen zitten . Maar weldra zullen zij vrij komen. Wordthet apothecium bevochtigd , dan zwellen de onderdeelen zoo sterkop , dat het gedwongen is een grootere oppervlakte te beslaan, maarde opspringende rand verzet er zich tegen , deze wijkt niet uiten het einde moet dus zijn , dat de blazen bersten en de sporen eruit vliegen. De kracht waarmede dit geschiedt is zoo groot, dat ze totop een afstand van minstens 1 cM. worden voortgeslingerd. Dezesporen nu zijn het , die de plant op geslachtelijke wijze vermenigvuldigen , evenals aan de zaden der hoogere planten is opgedragen desoort in stand te houden. Zij zijn het die bij de sporeplanten vrijalgemeen voorkomen en haar naam aan deze afdeeling van het plantenrijk hebben gegeven.Ziedaar een schets van het maaksel der Korstmossen; volledig is zijniet , maar voldoende om het gewicht der thans volgende beschouwingte doen gevoelen.Ik wil namelijk thans trachten de tegenwoordige theorie van devorming der Korstmossen uiteen te zetten , en de gronden aangevenwaarop zij rust. Men beschouwt een korstmos als een vereeniging vantwee zeer verschillende planten , een schimmel en een wier. De wierPARASITISMUS IN HET PLANTENRIJK. 133is in staat zich zelve te onderhouden en ten koste van de bestanddeelen des bodems en van de dampkringslucht nieuwe voedingsstoffente vormen; de schimmel , die dit vermogen mist , wordt daardoor genoodzaakt te woekeren , d. i. te leven van den voorraad dien de wierbezit , maar als vergelding biedt zij haar gevangene een beschutte plaatsaan , waar zij voor vijandelijke aanvallen gevrijwaard is .Reeds op het eerste gezicht treft ons de groote gelijkenis tusschensommige wieren en de gonidien , en aanstonds zijn wij geneigd eenparallel te trekken tusschen de hyphen der Lichenen en die der Schimmels. Is het niet geheel natuurlijk, dat men getracht heeft de bestanddeelen te scheiden en te zien of ieder voor zich kan leven? Voorafdient men wel in het oog te houden , dat alleen de wier zelfstandigzal kunnen bestaan , maar de schimmel al heel spoedig de hulp eenerandere plant behoeven zal . Maakt men nu de gonidien vrij en zuivertmen ze goed van de hyphen , dan zal men zien dat ze niet alleen blijven leven , maar blijken geven van krachtig door te groeien , hetgeenzich openbaart in een snelle voortplanting (STAHL) . Deze voortplanting ,die door middel van deeling plaats heeft , is zoo snel , dat de daaruitontstane producten veel kleiner zijn , dan wanneer zij opgesloten zijnin de korstmos , hetgeen wel bewijst dat de schimmeldraden nog watanders doen dan uitzuigen , namelijk de gonidien aansporen tot vergrooting en versterking van hare massa.Fig. 13. Kiemende sporevan Physcia parietina. Dehyphen (2) omspinnen de Wieren (g) , Protococcus viridis.Wetende , dat de sporen , waarover straksgesproken is , ontstaan uit het ongekleurdegedeelte van de korstmos en dus in eigenschappen met de hyphen overeenstemmen ,verzamelde BORNET ' , een fransch plantkundige , de sporen eener zekere soort van Lichenen liet ze kiemen. Evenwel droeg hij zorg, inhare nabijheid echte wieren te plaatsen , diehij op de schors van boomen verzameld had.De proef kreeg daardoor een dubbele beteekenis; vooreerst kon er uit blijken of uit dekiemende sporen gonidien gevormd werden ,en daarmee zou de tegenwoordige beschouwingvallen; in de tweede plaats zou men kunnenbeoordeelen of de draden neiging vertoonen' Ook Dr. M. TREUB, te Voorschoten, heeft zich met dergelijke proeven bezig gehouden .134 PARASITISMUS IN HET PLANTENRIJK.om zich met de wier te verbinden. Men zie slechts figuur 13en men verbaast zich over den snellen groei der hyphen , die zooeven uitde spore ontstaan zijn; ze vatten de wier aan en geven door een en anderte kennen , dat zij het voedsel , noodig voor den groei , aan haar onttrekken. Men ziet hieruit dat eene verbinding van twee verschillende plantenkan plaats hebben. Vroeger , toen dit feit nog minder goed was waargenomen en de verklaring nog meer bestreden werd , kwam men tot hetbesluit , dat de gonidien der Lichenen , vrij geworden , zelfstandig voortleefden en de Algen dus eigenlijk afkomstig zijn van Lichenen , enin één woord vrijgeworden gonidien waren. Maar dit veronderstelt ,dat de gonidiën door de hyphen gevormd er uit ontstaan zijn; en dieveronderstelling juist is volkomen van grond ontbloot.Reeds in 1871 werd door een Duitsch plantkundige een Lichen samengesteld uit een wier ( Nostoc lichenoides) en de sporen van een Lichen(Collema glaucescens). Maar de feiten , onlangs door een anderen Duitscher (E. STAHL , te Würzburg) wereldkundig gemaakt , heffen allentwijfel aangaande den dubbelen oorsprong der korstmossen op. Bij eenklein plantje dezer klasse (Endocarpon) , welks afbeelding men hierziet (fig. 14) en dat evenals een hooger gewas door middel van stevigeFig. 14. Endocarpon pusillum ,vijf maal vergroot.Fig. 15. Een gedeelte van hetapothecium van Endocarpon pusillum sterker vergroot , g gonidiën.vezels in den bodem is vastgehecht , vindt men ten tijde der sporevorming kleine groene gonidien tusschen de sporehouders (fig. 12 en 15)verborgen , die afstammelingen zijn van de lager liggende. Zij wordentegelijk met de sporen uitgeworpen , zoodat deze bij hare kieming da-PARASITISMUS IN HET PLANTENRIJK. 135delijk gelegenheid hebben zich ten koste dier gonidiën te voeden. Opmerking verdient het , dat juist de aangetaste gonidien bijzonder welvarend zijn , ' t geen op te merken is aan den buitengewonen omvang(fig. 16) en de helder groene kleur die zij weldra verkrijgen , terwijlFig. 16. Twee kiemende sporen van Endocarpon pusillum.De gonidiën , die door de kiembuizen zijn aangetast, zijn aanmerkelijk dikker geworden.renFig. 17. Twee afgestorven spovan Endocarpon pusillum.De tegelijkertijd uitgeworpen gonidiën hebben zich sterk vermenigvuldigd.andere die niet het geluk hebben te worden aangegrepen (fig. 17) , zichsnel verdeelen en zich geheel en al voordoen als wieren , die in deonmiddellijke nabijheid van Endocarpon worden aangetroffen. Het is denheer STAHL gelukt uit dezen eersten ontwikkelingstoestand een geheeleLichen van dezelfde soort te laten ontstaan , een plant voorzien metde lange wortelstreng en de generatieorganen , in één woord , eene dievolkomen gelijk was aan die , welke men in de vrije natuur vindt.Wat intusschen de aandacht bij het tot stand brengen dezer cultuurin hooge mate trof, was het vrij standvastig optreden van eene andere soort van korstmos , en wel dezelfde soort die altijd in de onmiddellijke nabijheid van Endocarpon groeit. Dit gaf aanleiding tot eenonderzoek wat hiervan de reden kon zijn.STAHL verzamelde daartoe sporen van die andere korstmos , Thelidiumminutulum geheeten , en zaaide ze tegelijk met de gonidien van Endocarpon. Wat hij verwachtte gebeurde; de twee vereenigden zich envormden na verloop van weinig tijd nieuwe exemplaren van Thelidium.Zoo werd dus op ongedwongen wijze verklaard , waarom de twee ge-136 PARASITISMUS IN HET PLANTENRIJK.noemde -- Lichenen altijd in elkaars nabijheid groeien ze voeden zichten koste van dezelfde Algensoort. Wanneer dit geen krachtig bewijsis in de oogen van de vroegere tegenstanders , dan laat het zich nietverwachten , dat deze ooit overtuigd worden. Dit opmerkelijke feit vindtzijn tegenhanger in een ander , dat reeds vroeger bij verschillende plantendezer afdeeling was waargenomen. Men vond namelijk in één en dezelfdekorstmos twee verschillende soorten van gonidiën , blauwe en groene. Hoelaat zich dit verklaren? Alleen door aan te nemen , dat de woekerendehyphen twee verschillende soorten van wieren in haar net hebben verstrikt.Dit voert dus tot de eenvoudige verklaring der waargenomen feiten.Schimmels van verschillende soorten kunnen dezelfde wiersoorten inzich sluiten , maar ook kunnen twee verschillende soorten van Algenvoedsel verstrekken aan één soort van schimmel. Voegen wij om devolledigheid hier nog aan toe , dat zeer vele Lichenen volkomen gelijkgevormde gonidiën bezitten , dan verschijnen de aangehaalde bijzonderheden in een nog helderder daglicht.In de laatste zinsneden, en eveneens in het begin, heb ik meermalenhet woord " schimmel" gebruikt , waar ik wilde aanduiden de ongekleurdebestanddeelen , de hyphen der korstmossen. Tot nu toe evenwel iser nog geen rechtstreeksch bewijs aangevoerd dat deze benaming juistis. Wel zullen de meesten mijner lezers toegeven dat een Lichen eensamengesteld wezen is , opgebouwd uit voedsel bereidende planten enandere n. 1. de hyphen , die zich dat voedsel toeëigenen , maar zij willenmisschien nog niet daaruit besluiten , dat die hyphen juist schimmeldraden zijn. Toch is de gelijkenis onmiskenbaar. Reeds op het eerstegezicht is men getroffen door de langgerekte gedaante , het kleurlooze ,de eigenaardige groeiwijze en het bezoeken van groene plantendeelen ,dat zoowel bij de echte schimmels als bij het ongekleurde deel derkorstmos voorkomt. Ja , deze overeenkomst is zoo sterk , dat men vroeger voor het gemak reeds zeide: wieren bestaan uit min of meer rondecellen van allerlei kleur , schimmels uit langgerekte draden (hyphen)en Lichenen uit beiderlei vorm-elementen. En dat alles , zonder datiemand de tegenwoordig geldende theorie had durven uitspreken. Hierinis ' t niet alleen , dat de overeenkomst treffend is. Straks sprak ik overde mannelijke bevruchtingswerktuigen der Lichenen . En wilde ik u thansin kennis stellen met dezelfde organen bij een bepaalde groep van schimmels (Ascomyceten), dan zou een zelfde teekening dienst kunnen doen ,want een doorgaand verschil is niet aan te wijzen. In die zelfde groepPARASITISMUS IN HET PLANTENRIJK. 137van Ascomyceten komt een sporehouder of liever een verzameling vansporehouders voor , die tot in bijzonderheden denzelfden bouw vertoontals het apothecium der korstmossen (Zie fig. 13 ) . Dezelfde gezwollenbuizen , gevuld met sporen , dezelfde draadvormige deelen er tusschenin , dezelfde gedaante van het geheel. Alleen vindt men er , zooals trouwens van zelf spreekt , geen gonidien tusschen in gesloten. Een belangrijke , maar na al het meegedeelde volstrekt niet bevreemdende overeenkomst bestaat eindelijk in de sporen en hare ontwikkeling. Sporenzijn de kleine lichaampjes, die bij kieming een nieuwe plant opleveren.Zij spelen , gelijk boven werd opgemerkt , dezelfde rol bij de Cryptogamen , als de zaden bij de Phanerogame planten. Niet alleen de vormis bij beide volkomen dezelfde , maar ook de veranderingen die ze bijde kieming vertoonen. In beide gevallen ontstaat een draderig weefselvan ongekleurde vezels of hyphen , een weefsel dat te loor gaat , zoodra de reserve- stoffen , in de spore aanwezig , zijn opgeteerd . Om dendood te voorkomen , dient men dus een andere plant toe te voegen, diein de levensbehoeften der hyphen kan voorzien. In één woord, in alleopzichten is de overeenkomst zoo treffend , dat er geen twijfel bestaatof de Lichenen- hyphen zijn echte schimmels en wel soorten uit de grooteonderafdeeling der Ascomyceten. Mag er nu nog geëischt worden damen een Lichen samenstelle uit een willekeurig gekozen schimmel ende een of andere wier? Voorzeker niet. Vele woekerplanten , zoowelonder de hoogere als onder de lagere , hebben haar eigen plant , vanwelke zij leven , terwijl zij op andere , ofschoon ook gezonde en voedzame gewassen overgebracht , spoedig sterven. De Cuscuta europaea ,waarvan ik boven ( bl. 115) melding maakte , tast zeker verschillendeplantsoorten aan , maar van de C. epilinum is het bekend dat zij alleenhet vlas bezoekt en andere planten , die zij noodzakelijk op haar wegtegenkomt , meestal onaangeroerd laat. De vogellijm leeft voornamelijkvan eike- en appelboomen en laat zich te vergeefs op zoovele andereboomen zoeken. Waarom dit alles zoo is , laat zich niet altijd verklaren; men kan b. v. niet zeggen , waarom de wijnstok- schimmel alleenonzen wijnstok en de aardappelschimmel alleen den aardappel aangrijpt.Maar wel is het te begrijpen , waarom palmen met hun houtig hulsel ,grassen met hun stevige ondoordringbare bast en zoo vele andere éénzaadlobbige gewassen niet ontvankelijk zijn voor woekerplanten , diejuist het sappige , gemakkelijk te bereiken weefsel beminnen. Hoe hetook zij , het laat zich niet verwachten dat men woekerplanten naar138 PARASITISMUS IN HET PLANTENRIJK.willekeur op een andere plant , dan waarop zij gewoon waren te leven ,met goeden uitslag zal overbrengen. En daarom zou het een tamelijkwanhopige poging zijn , een schimmel , die altijd gewend is zich vandeze of gene plant te voeden , te willen overbrengen op een wier , ofomgekeerd , sporen van een korstmos uit te zaaien op een geheel andergewas , b. v. koren of een aardappelplant. Dit zou een poging zijn vaneen onwetende , die uit het mislukken van grove ondoordachte experimenten de onhoudbaarheid der thans verdedigde stelling zou willenafleiden. Uit het onloochenbaar feit echter , dat een Lichen een samengesteld wezen is; verder uit de omstandigheid dat het eene onderdeelal de wezenlijke kenmerken van een wier , het andere al de eigenaardige trekken der schimmels vertoont , blijkt voldoende , dat Lichenende allerzonderlingste en opmerkelijkste voorbeelden zijn van woekerplanten en hare voedsters, die zij nitzuigen , maar tegelijk verdedigen.Met volle overtuiging kunnen wij daarom de woorden onderschrijven ,die de Bazelsche hoogleeraar en lichenoloog SCHWENDERER Voor 9 jarenreeds uitsprak: "So bieten uns also die Flechten , diese " rustici pauperrimi", das düstere , aber doch lebensfrische Bild eines herrschenden ,man möchte beinah sagen mit staatsmännischer Klugheit berechnetenSchmarotzerthums auf der einen , und eines niederen , zu ewiger Unfreiheit verurtheilten Helotenthums auf der anderen Seite , ein Bild ,das zwar in einzelnen Zügen auch im Thierreich und im Leben derVölker seine Analogien findet, jedoch in dieser Eigenartigkeit undAbsonderlichkeit in der ganzen Reihe organischer Wesen nicht wiederkehrt. "AMSTERDAM , Maart 1878.-RESULTATEN VAN DE PROEFNEMINGEN OMTRENTELEKTRISCHE VERLICHTING DOORLOUIS SCHWENDLER.MEDEGEDEELD DOORDr. MENALDA VAN SCHOUWENBURG.LOUIS SCHWENDLER , chef van het bureau voor elektrische verlichtingin Engelsch-Indië, heeft onlangs te Londen een uitvoerig en nauwgezetonderzoek ingesteld omtrent elektrische verlichting , ter beantwoordingvan de hem gestelde vraag , of invoering daarvan voor de stationsgebouwen in Indie wenschelijk zoude zijn .De resultaten van deze proeven heeft SCHWENDLER onlangs publiekgemaakt , en het komt mij voor , dat deze belangrijk genoeg zijn omze onder de aandacht te brengen van de lezers van het " Album derNatuur". Het schijnt dat de verwachtingen , welke men heeft opgewektomtrent een spoedige vervanging van het lichtgas door elektrische verlichting ook in onze woningen , zeer overdreven moeten geacht worden.Voor eigenaren en aandeelhouders in gasfabrieken vooral is eenjuiste kennis omtrent de mogelijkheid en waarschijnlijkheid van ditveel besproken onderwerp hoogst belangrijk. Zijn de resultaten vanSCHWENDLER te vertrouwen en het komt mij voor dat hiertegengeen redelijke gronden zijn aan te voeren dan zullen de actiënder gasfabrieken spoedig weder rijzen.-In de eerste plaats stelde SCHWENDLER een vergelijkend onderzoekin omtrent de dynamo-elektrische toestellen , welke tegenwoordig ingebruik zijn . Hij vergeleek: a . een toestel van SIEMENS , systeem HEFNERALTENECK van middelbare grootte , b. een dito toestel , klein model ,c. een toestel van GRAMME , en d. een toestel van denzelfden , met dubbel stel borstels .Al deze toestellen werden voldoende geschikt bevonden tot het140 RESULTATEN VAN DE PROEFNEMINGEN OMTRENTvoortbrengen van elektrisch licht , maar in den regel beantwoorddenzij , wat hun werking betreft , niet geheel aan hetgeen door de fabrikantendaarvan getuigd was; de hoeveelheid licht , welke de machinesverschaften , was te hoog , en de vereischte beweegkracht was te laag opgegeven .Maar desniettegenstaande kwam SCHWENDLER tot het resultaat , datde eenheid der hoeveelheid licht , wanneer zij door deze toestellen geleverd werd , minstens vijftigmaal goedkooper was , dan wanneer zijdoor verbranding van lichtgas werd verkregen; een hoogst belangrijkfeit ten gunste van het elektrisch licht. Terstond voegt SCHWENDLERer echter deze opmerking bij: dat bovengenoemde gunstige verhouding alleen dan doorgaat , wanneer ieder dynamo- elektrisch toestelslechts één electrisch licht produceert.De drie genoemde toestellen , b , c en d bleken in werking ongeveergelijk te staan , terwijl de machine van SIEMENS ( a ) , zelfs bij een betrekkelijk geringer arbeidsverbruik, een veel sterker licht gaf dan eender drie anderen. In ronde getallen , zegt SCHWENDLER , bevond ik , datde voortbrenging van de eenheid der hoeveelheid licht met den toestela van SIEMENS slechts de helft van de hoeveelheid arbeidsvermogenvereischt van die der drie anderen. Volgens hem is dit gunstige resultaat vooral daaraan toe te schrijven , dat de genoemde toestel een betrekkelijk geringen inwendigen weerstand bezit en de beweging langzaam is.Gebrek aan standvastigheid en regelmatigheid schijnt nog altijd hetzwakke punt van het elektrisch licht te zijn; verschillende verbeteringen in dit opzicht zijn volgens het oordeel van SCHWENDLER echter nietalleen wenschelijk , maar ook mogelijk. De koolspitsen , welke vroegeruit de koolkorsten van de retorten der gasfabrieken werden gezaagd ,worden tegenwoordig geheel kunstmatig vervaardigd , en dit is reedseen belangrijke verbetering , maar ook de laatsten zijn nog verre vanvolmaakt , zoodat de vervaardiging van goede koolspitsen nog inhooge mate de aandacht verdient.Volgens SCHWENDLER staat de elektrische lamp van SIEMENS theoretisch ver boven die van SERRIN , maar de laatste is in de praktijkveel gemakkelijker en verdient daarom , vooral na de verbeteringenwelke door hem zelf daaraan zijn aangebracht , de voorkeur. Het juiststellen van de lamp van SIEMENS schijnt eenige moeilijkheden op te leveren.Het oordeel van SCHWENDLER over de verdeeling van het elektrischlicht , dat is , het verkrijgen van een aantal lichten met denzelfdenelektro-motor , is zeer ongunstig. Volgens zijn onderzoekingen wordtELEKTRISCHE VERLICHTING. 141door de verdeeling de lichtkracht zeer sterk verminderd , terwijl ditverlies voor iedere onderverdeeling belangrijk toeneemt , zoodat hetelektrisch licht alleen dan met lichtgas kan concurreeren , wanneerieder dynamo- elektrisch toestel slechts één , en wel een zeer intensieflicht behoeft voort te brengen.--Alle pogingen , welke in het werk worden gesteld om het elektrischlicht te verdeelen hoe belangrijk op zich zelf zullen volgens S.altijd stuiten op het bezwaar , dat de verbruikers zich de weelde vaneen dergelijke verlichting niet zullen kunnen veroorloven.Toen SCHWENDLER tot deze overtuiging was gekomen , beproefde hijwelk resultaat diffusie opleverde; hij plaatste tot dit doel eenige krachtige lichten (welke ieder door een afzonderlijken elektro- motor geproduceerd werden) op verschillende punten , en verspreidde het licht metbehulp van optische instrumenten over een groote ruimte. Een nietonbelangrijk gedeelte van het licht ging daarbij natuurlijk door absorbtie verloren , maar S. bevond , dat dit verlies in een bepaaldeverhouding staat tot de totale hoeveelheid van het geproduceerde licht ,en dat het verlies bij grooter intensiteit zelfs afneemt.De wijze , waarop SCHWENDLER zich ingevolge de genomen proevenvoorstelt de elektrische verlichting toe te passen , is de volgende. Opde meest geschikte punten zal hij intensieve elektrische vlammen plaatsen (ieder door een afzonderlijken toestel in het leven geroepen); dezeworden voorzien van reflectors van verzilverd glas , waardoor het lichtop een wit beschot wordt geworpen , hetwelk zoodanig geplaatst is , datzooveel mogelijk de geheele ruimte door diffuus licht wordt bestraald.De reparaties , welke de toestellen in verloop van tijd zullen behoeven , kunnen, volgens S., gemakkelijk door een gewoon werkman verricht worden , en één persoon is naar zijn meening in staat om , opeen bepaalde plaats , zoowel de stoommachine als de elektro- motors ,de lampen en de reflectors in orde te houden.Niet onbelangrijk voor de vraag of elektrisch licht geschikt is omonze woningen te verlichten , is de opmerking van WILLS ( ChemicalSociety, London) , dat in de vlamboog betrekkelijk groote hoeveelhedenstikstofzuurstof verbindingen (stikstoftetroxyde en salpeterzuur) gevormd worden; bij vier proeven verkreeg hij gemiddeld 0,6 gram salpeterzuur per uur.Amersfoort , Januari 1879.ELEKTRISCH LICHT.DOORW. M. LOGEMAN.In de laatsten weken zijn mij door zoovelen , vooral toen het bekendgeworden was dat ik daarover hier te Haarlem eene voordracht gehouden had , inlichtingen aangaande het elektrisch licht en zijne waarschijnlijke toekomst gevraagd , dat ik bij de lezers van dit Album belangstelling genoeg in dit onderwerp meen te mogen verwachten om, ookna de voorgaande belangrijke mededeeling van Dr. MENALDA VAN SCHOUWENBURG, nog enkele daaraan gewijde bladzijden niet geheel onwelkomte doen zijn.-Het zal nu welhaast 66 jaren geleden zijn dat het elektrische licht ,niet voor het eerst gezien dit was , naar het schijnt, reeds een paarjaren vroeger geschied maar voor het eerst vertoond werd in al denverblindenden glans , welken een buitengewoon sterke elektrische stroomdaaraan kan geven. DAVY deed dit met de batterij der Royal Institution , van 3000 cellen , die wel is waar in werking zeer achterstondenbij onze tegenwoordige galvanische elementen , maar toch een stroomopleverden , welke met dien van een klein achthonderdtal Bunsen , vande grootste soort , kan gerekend worden gelijk te staan. Deze laatsteelementen werden eerst in 1840 bekend gemaakt en kwamen langzamerhand algemeen in gebruik. Met 60 en zelfs met 40 daarvan kon menreeds een licht voortbrengen , dat elk ander kunstlicht in sterkte veleELEKTRISCH LICHT. 143malen overtrof. Toch duurde het nog een tiental jaren eer er van eenigeernstige toepassing van dit machtige verlichtingsmiddel sprake kwam.Omstreeks 1850 vernam men van de elektrische verlichting , die dewerklieden bij den bouw der Docks Napoleon te Parijs veroorloofde omook des nachts hun arbeid voort te zetten , en korten tijd daarna werdzelfs in ons land hetzelfde middel aangewend bij den bouw van eenspoorwegbrug ik meen tusschen Rozendaal en Breda maar niemandbeschouwde dit anders dan als een buitengewoon hulpmiddel in buitengewone gevallen.―--Het kon toen ook wel niet anders zijn dan dit. Iedereen , die gewoon is met galvanische batterijen te werken , weet wat een arbeider tot het vullen en weer ledigen en schoonmaken van een vijftigtalBunsen-elementen vereischt wordt, en zal het dus volstrekt niet vreemdvinden dat zulk een arbeid , voor zonsondergang en na zonsopgang teverrichten met zorg en oplettenheid , menigeen , die daarvan partij hadkunnen trekken , afschrikte van het gebruik van elektrisch licht , gezwegen nog van de hooge onkosten , door het gebruik van zink en zuren in de batterij veroorzaakt.Gelukkig dat de natuurwetenschap omstreeks denzelfden tijd eenbeter en minder kostbaar middel deed kennen om elektrische stroomenop te wekken. Reeds in 1831 was de grond daartoe gelegd door denberoemden FARADAY, die toen het eerst de mogelijkheid aantoonde omdie stroomen te verkrijgen met behulp van magneten. Toen , en veellater nog , droomde die groote ontdekker niet , dat hij daardoor der wereld zulk een machtigen elektromotor had geschonken. Althans toen ikhem , 20 jaren later , in April 1851 , zeide, dat ik op de toenmalige eerstewereldtentoonstelling te Londen een magneto- elektrisch werktuig hadgebracht , dat 34 kubieke centimeters der gemengde gassen per minuutkon ontwikkelen , als het door één man werd bewogen , antwoordde hijmet een half ongeloovig lachje: that is a great deal! Maar hij heeft hetnog beleefd dat meer dan twintigmaal zooveel door diezelfde werktuigen werd ontwikkeld. En dit wel zeer kort daarna. Een actief , doorkapitalisten krachtdadig geholpen geleerde , NOLET te Brussel , voerde heteerst die werktuigen uit in voor dien tijd reusachtige afmetingen envan zeer groote kracht. Hij meende ze voor het tegenwoordig onderwerp is dit zeer opmerkelijk te gebruiken om waterstof en zuurstof, knalgas , te ontwikkelen uit water, en de vlam daarvan , als hetdoor een nauwe opening uitstroomde , op een kalkcylinder te rich---144 ELEKTRISCH LICHT.ten , ten einde daardoor het bekende kalklicht of Drummond- licht teontwikkelen en dit , zoo op de goedkoopst mogelijke wijze voortgebracht ,voor openbare verlichting te bezigen. Deze omslachtige weg om doorelektriciteit licht te verkrijgen mislukte volkomen , gelijk gemakkelijkte begrijpen is. Maar NOLET's arbeid was toch niet geheel verloren. Hijwerd door hem , met een industrieel te Parijs, benuttigd om de Compagnie l'Alliance te stichten , die zich de rechtstreeksche omzetting vanelektriciteit in licht ten doel stelde , met behulp van koolspitsen , opde wijze die reeds sedert DAVY bekend was.Deze Compagnie is naar het schijnt niet geslaagd , en in de laatstetwee jaren hoort men daarvan weinig of niets meer. En dit zeker niet,zooals , helaas , bij zoovele industriëele toepassingen der wetenschap hetgeval is , omdat de directeuren hun eigen voordeel ver boven dat derdeelhebbers behartigden. Integendeel , alles wat men daarvan heeft vernomen , toont dat die directeuren op alle mogelijke wijzen het hunnehebben gedaan om de bruikbaarheid van hun elektrisch licht en zijnevoordeelen boven elk ander verlichtingsmiddel voor allen , die in zulkedingen belang konden stellen , overtuigend te bewijzen. In 1860 en 1861verlichtten zij wat toen heette La Place Napoleon 111, en een gedeeltevan het Palais Royal te Parijs met een aantal " elektrische lampen" bijwijze van proefneming. Op vuurtorens brachten zij dit licht aan, ter vervanging van de tot dien tijd gebruikelijke olielampen met een aantal concentrische pitten; op stoomschepen, om zelfs in de ongunstigste omstandigheden aanvaringen te voorkomen, en op oorlogschepen om het terreinrondom te verlichten als het noodig was.Hetzelfde deed , in hetzelfde tijdsverloop , HOLMES in Engeland , diedoor FARADAY zelven krachtig werd gesteund. In 1868 verlichtte dezeeenige der londensche parken met elektrisch licht.Maar geen van al deze pogingen heeft een blijvend gevolg gehad .Voor vuurtorens kwamen de voordeelen der elektrische lampen nog hetduidelijkst uit; maar ook zelfs daar hebben zij de oliepitten niet geheel en blijvend kunnen verdringen. Nog veel minder gunstig was deuitslag van de pogingen tot de invoering van het elektrische licht voorde openbare straatverlichting. De lampen werden aangebracht en ontstoken en brandden avond aan avond gedurende een grooter of kleineraantal dagen of zelfs maanden achtereen , om dan duister te blijven enweggenomen te worden.Vanwaar dit geringe gevolg? Naar het weinige wat dienaangaandeELEKTRISCH LICHT. 145zeer fragmentarisch is bekend geworden en in sommige berichten uitdien tijd tusschen de regels te lezen was , mag men stellen dat vooraltwee oorzaken hieraan schuld waren.――De twee koolspitsen , waartusschen op de bekende wijze de elektrischelichtboog wordt ontwikkeld , nemen , zelfs in eene ruimte waarin geeneverbranding der kool geschieden kan , in lengte af , zoodat hun afstand zich langzamerhand vergroot , spoedig grooter wordt dan hij zijnmoet om het sterkste licht voort te brengen en eindelijk groot genoegom den overgang der elektriciteit onmogelijk te maken , zoodat destroom ophoudt en het licht wordt uitgedoofd. Deze spitsen moeten dustelkens een weinig nader bij elkander worden gebracht om het licht tedoen "voortbranden". Mechanische inrichtingen om dit te doen plaatsgrijpen door den elektrischen stroom zelven , onafhankelijk van eenige uitwendige zorg , heeten regulatoren voor het elektrisch licht , of kortwegelektrische lampen. Zulke inrichtingen waren reeds vroeg ik meenhet eerst omstreeks 1852 door den Engelschman STAITE - uitgevondenen in gebruik gebracht. Men begrijpt dat de toekomst van het elektrische licht geheel en al van de voldoende werking dezer lampen afhing.Want een licht , dat van tijd tot tijd uitgedoofd wordt , om eerst wederte stralen als misschien na een half uur of langer een deskundige heteuvel is komen herstellen , is geen licht dat in het openbaar mag schijnen , al bezit het overigens ook nog zulke belangrijke voordeelen . Eniedereen , die ook zelfs maar eenmaal heeft gewerkt met zulke "zelfreregelende" lampen , weet hoe gemakkelijk het kan voorkomen dat ookde volmaakste van allen , die van SERRIN , eens even weigert. Voorlaboratorium- proefnemingen is dit van weinig belang; men heeft daarbijde lamp steeds onder zijn bereik en een enkel tikje brengt alles weerin orde. Maar bij een openbare verlichting vereischt zulk een tikje dekomst van iemand , die het weet aan te brengen , met een ladder. Gezwegen nog van de bij zulk gebruik wel nooit geheel weg te nemen mogelijkheid dat , bij een voortdurend gebruik in de open lucht , ernstigerstoornissen zich voordoen , die met geen tikje te verhelpen zijn . Ik meendat er allen grond bestaat om te vooronderstellen , dat de noodzakelijke en voor enkele malen onvermijdelijke tekortkomingen der elektrische lampen de eerste oorzaak van het niet slagen der elektrischeverlichting zijn geweest.De eerste , maar zeker niet de eenigste! Want wanneer men nagaatwat er thans bekend is van de onkosten voor deze verlichting -- waar10146 ELEKTRISCH LICHT.1over later en in aanmerking neemt dat de magneto- elektrische werktuigen van dien tijd bij onze tegenwoordige verre achterstonden , ¹ danvalt er niet aan te twijfelen of de onkosten moeten toen zeer hoogzijn geweest , zóó hoog , dat zij het gebruik , behalve in zeer enkele gevallen , onmogelijk zouden hebben gemaakt , ook al waren de elektrischelampen de meest volkomen werktuigen geweest , die men maar begeeren kon.Zij zijn dit , gelijk ik boven reeds aanmerkte , tot op den huidigendag nog volstrekt niet. Vandaar dan ook , dat zeker de meeste pogingen om het elektrisch licht algemeen te doen worden , die in dezentijd worden aangewend , berusten òf op het geheel ter zijde laten vanzulke lampen met beweegbare koolspitsen , òf op de vervanging daarvan door inrichtingen , waarin die spitsen door koolranden zijn vervangen.Het eerste , het geheel en al breken met het tot nog toe gevolgdesysteem , doet JABLOCHKOFF met zijn bekende elektrische kaarsen. Dezebestaan uit twee koolstaafjes van 20 of meer centimeters lang , dieop geringen afstand nevens elkaar zijn geplaatst , en van elkaar worden gescheiden gehouden door een laag van eene de elektriciteit nietgeleidende stof, welke voornamelijk bestaat uit gips en barytsulfaat.Worden deze staafjes van onderen elk met een der pooleinden vaneen genoegzaam sterken stroomgever verbonden , en de afstand tusschende vrije boveneinden voor een oogenblik " overbrugd" door een dun geleidend staafje , dat spoedig wegsmelt of vervluchtigt of ook weggenomen wordt , dan ontstaat de lichtboog tusschen de beide staafjes , enblijft bestaan , omdat naarmate deze vervluchtigen en korter worden ,ook de isoleerende laag door de verbazend hooge temperatuur , diedaar heerscht , in damp overgaat en verdwijnt , om voor den lichtboog plaats te maken. Een onophoudelijke afwisseling in de richtingvan den stroom , zooals die van magneto-elektrische werktuigen gemakkelijk te verkrijgen is , maakt dat van de beide koolstaafjes steeds het1 Een opmerkelijk voorbeeld van den vooruitgang in de constructie der magneto- elektrische werktuigen heb ik in eeu der vorige jaargangen van dit Album reeds vermeld.Het betreft het ook hier , bl. 144, vermelde werktuig , dat in 1851 op de eerste algemeene tentoonstelling aanwezig was. Nu een zestal jaren geleden , is het naar de nieuwereinrichting verbeterd. Het ontwikkelt thans , door zeker niet grooter kracht dau vroegerbewogen , 78 à 80 in plaats van 34 cM³ der gemengde gassen in de minuut.ELEKTRISCH LICHT. 147eene juist evenveel als het andere zich verkort , en dus de spitsen vanbeiden steeds op dezelfde hoogte blijven.Men weet dat deze " kaarsen" in de laatste maanden allerwege inwerking te zien zijn geweest. Te Parijs , in de Avenue de l'Opéra en ophet plein voor dit gebouw , gedurende de tentoonstelling van verledenjaar , heeft heel de wereld" haar krachtig en prachtig licht kunnenbewonderen en opmerken hoe zij de gewone gasvlammen in hare nabijheid niet verbleeken , maar "vergelen" deden. En ook in ons vaderland heeft , met een daar niet dikwijls voorkomende bereidvaardigheid tot het in gebruik nemen van "nieuwigheden", de Hollandschespoorwegmaatschappij haar station aan het Oosterdok te Amsterdamdaardoor verlicht , nadat reeds vroeger een Amsterdamsch industriëelhetzelfde gedaan had voor zijne fabriekloods . Op den Dam in diezelfdestad heeft reeds menigeen de proefnemingen bijgewoond , die met 16dezer kaarsen werden genomen, en als het programma der feestelijkheden ,die wegens een voor geheel de natie treurig verlies werden uitgesteld ,niet al te zeer wordt besnoeid , dan zal dit licht op nieuw , gedurendevele nog vrij lange avonden , daar schijnen in April a. s. Aanstonds nogiets aangaande hetgeen "men" , dat wil zeggen het publiek , qui n'ajamais tort , daarvan reeds gezegd heeft en zeker dan weer zeggen zal .Maar reeds nu misschien wel om zoo spoedig mogelijk te zeggenwat ik niet gaarne zeggen wil , maar toch hier zeggen moet hetantwoord op de vraag: zullen de Jablochkoff- kaarsen het elektrisch lichtder toekomst opleveren? Het spijt mij voor den uitvinder , die doorzijn vindingskracht en volharding alle succes heeft verdiend , maar ikacht dit niet waarschijnlijk! De onafhankelijkheid van haar licht vanuitwendige invloeden en stoornissen is zeker aanmerkelijk grooter danbij de beste der vroeger gebruikelijke regulatoren , maar toch .... invier maanden tijds ging , volgens het officieele rapport der te dezer zakebenoemde commissie van den gemeenteraad te Parijs , het licht hieren daar 60 malen uit , en vereischte dan somwijlen 45 minuten omweder te ontbranden. Als men bedenkt dat daar 62 "kaarsen" ontstoken waren , dan is het zeker , dat geen der vroeger gebruikelijke "lampen"een even gunstige uitkomst heeft opgeleverd. Nu hoopt wel de Societégénérale d'électricité , die het brevet van JABLOCHKOFF exploiteert , zeerspoedig door hare ondervindingen tot nog veel gunstiger uitkomsten ,tot nog veel grootere standvastigheid van haar licht te gerakendit is nog geen zekerheid.-―-- maar148 ELEKTRISCH LICHT.- -En een mijns inziens nog veel ernstiger bezwaar tegen het gebruikdier kaarsen ontspruit uit het volgende. Met den stroom van eene batterij van 40 groote Bunsen-elementen kan men , bij het gebruik dergewone koolspitsregulatoren , een zeer voldoend en aanhoudend elektrischlicht verkrijgen. Een Jablochkoff-kaars vereischt daartoe een veel sterkeren stroom. Ware nu het licht sterker in dezelfde verhouding , danzou dit geen vóórdeel , zooals aanstonds blijken zal maar slechtseen betrekkelijk nadeel zijn. Maar dit is op verre na het geval niet.Het is niet de lichtboog , die het licht afstraalt , maar voornamelijkde in dien boog heftig gloeiende spits der positieve koolstaaf. Vandaar datde afstand tusschen beide spitsen veel gemakkelijker te groot dan teklein kan gemaakt worden , om door een gegeven stroom het maximumvan licht voort te brengen. Deze afstand kan nu in de gewone elektrische lampen naar behoefte geregeld worden: in de Jablochkoff-kaarsenis zij onveranderlijk , en naar het mij voorkomt alleen voor zéér sterkestroomen niet te groot. Toch schijnt het niet mogelijk dien veel kleiner te maken zonder op praktische bezwaren te stuiten. Dit geeft , vooralzoodra een zelfde stroom over een aantal lampen verdeeld zal worden,een aanmerkelijke wanverhouding tusschen de aangewende stroomsterkteen de daardoor voortgebrachte hoeveelheid licht , dus tusschen dezelaatste en de kosten van voorbrenging.Na JABLOCHKOFF zijn er dan een drie- of viertal andere inrichtingentot hetzelfde doel in gebruik gebracht , waartoe deze zijn "kaarsen"bezigt.Een daarvan is eene amerikaansche , in Engeland de Workman'slamp genaamd , van WALLACE FARMER. Twee koolstaven van bijna 23centimeters lang en 78 millimeters breed zijn hierin , met de langsteafmeting horizontaal , boven elkaar geplaatst. De onderste , met de negatieve pool van den stroomgever verbonden , is ruim 6 millimeters dik ,de bovenste , positieve , omstreeks 13 millimeters. Zij zijn met de smallekanten naar elkaar toegekeerd , en deze staan eenige millimeters vanelkander verwijderd. Op dezelfde wijze als bij de Jablochkoff-kaarsenwordt nu aan het eene eind een lichtboog tusschenbeide tot stand gebracht. Na korten tijd is de afstand op die plaats grooter dan daarnevens geworden. Dan verplaatst zich de lichtboog een weinig en doorloopt zoo de geheele lengte , om , aan het andere eind gekomen, wederterug te keeren. Een mechanische inrichting , door een elektro- magneetals gewoonlijk bewogen , brengt , zoodra dit noodig is , de koolreepenELEKTRISCH LICHT. 149nader tot elkaar. Het voornaamste voordeel van deze lamp boven eenelektrische kaars schijnt wel in den geringen prijs te bestaan , waarvoor de koolrepen kunnen geleverd worden in verhouding tot hunnenduur als zij licht geven. Een Jablochkoff- kaars , die 1½ uur brandenkan, kost f 0,375, dus per uur f0,25 , de koolreepen van de bovengenoemde afmetingen in de Wallace-lamp kunnen 100 uren branden tegen den prijs van ƒ 0,05 in het unr.De Rapieff- brander , die mede voor eenige maanden te Londen is ingebruik gebracht , verschilt in beginsel nog minder dan de vorige vande vroegere gebruikelijke elektrische lampen. De toepassing van dit beginsel daarin is alleen eenigszins gewijzigd. Toch schijnt deze branderzeer goede uitkomsten te leveren . In de drukkerij van het reuzendagbladthe Times is hij sedert eenige maanden in gebruik , in een zestal exemplaren. Er zijn daarin vier koolspitsen , in plaats van twee. Twee daarvan ,te zamen met dezelfde pool van den stroomgever verbonden , zijn ineen vertikaal vlak geplaatst , en maken met elkaar een hoek van 90°.Twee dergelijke , verbonden met de andere pool , zijn horizontaal , enmaken met elkaar denzelfden hoek. In den lichtboog , welke op de gewone wijze tusschen deze spitsen ontstaat , is een kalkcylindertje geplaatst ,dat daardoor in heftige gloeiing geraakt! Dit vermeerdert de lichtkracht met 40 %•Te Parijs , op eenige spoorwegstations , is ook nog het Lontin- lichtmet goed gevolg in gebruik. Het schijnt dat de lamp daartoe slechtsin onwezenlijke bijzonderheden van de gewone inrichtingen afwijkt . Althansmen vindt daarvan niets vermeld.Als stroomgevers voor al deze " kaarsen" of "branders" worden magnetoelektrische werktuigen gebezigd. De meeste daarvan zijn de bekendevan GRAMME of van HEFNER- ALTENECK , Zooals ze door SIEMENS te Berlijn worden vervaardigd . Alleen met de Wallace- Farmerlamp wordteen opzettelijk daartoe ingericht werktuig van WALLACE gebruikt , datin constructie van de gewone niet zeer verschilt.Alvorens over een vierde elektrische lamp te spreken , meen ik hierhet voornaamste te moeten meedeelen van wat bekend is aangaandeden prijs , waarvoor het elektrische licht kan geleverd worden . Vooreenige maanden waren dienaangaande zeer onjuiste berichten verspreid ,niet slechts die in de lucht hingen , zooals de toezeggingen , die inEDISON'S naam in Amerikaansche dagbladen werden gedaan , maar getallenopgaven in brochures en prospectussen. De meergenoemde Com-150 ELEKTRISCH LICHT.pagnie générale d'électricité b. v. beweerde tegen den prijs van f 0,325in het uur het licht te leveren , van een Jablochkoff- kaars , gelijkstaandemet dat van 100 gasvlammen , die elk 140 liters lichtgas in het uurverbruiken. Tegen den prijs van f0,09 de meter gas , zou ditzelfdelicht kosten f1,26 , en dus het elektrische licht bijna 4 malen goedkooper zijn. Maar de bovenvermelde commissie uit den Parijschen gemeenteraad heeft photometrische bepalingen doen verrichten van hetlicht der Jablochkoff's in de Avenue de l'Opéra. Daaruit is geblekendat dit niet met dat van 100 , maar slechts met dat van 27 der bovengenoemde gasvlammen gelijk staat , dat per uur f0,34 aan gas kost.Bovendien komt het mij voor , dat in de berekening der Compagnie ,waaruit zij hare opgave van ƒ 0,325 als de prijs van het licht vanzulk een kaars afleidt , wel het een en ander is vergeten of zeer laaggerekend. Ik geloof niets te overdrijven , wanneer ik beweer dat ditlicht minstens f 0,40 in het uur kosten moet en dus aanmerkelijk duurder dan gaslicht is . Dezelfde prijs is het ook welke berekend wordtvoor het elektrisch licht in de goederenloodsen van den Chemin de ferdu Nord te Parijs , waar nu sedert twee jaar zes Gramme- machines elkeen licht spijzigen , en dus alles op de voordeeligste wijze is ingericht , envoor de goederen- en passagiers- stations van den Chemin de fer de l'Ouest ,waar sedert omstreeks 8 maanden 18 elektrische "foyers" zijn ontstoken. Deze laatste zijn Lontin-lichten . In een ander passagiersstation ,dat van de lijn Paris- Lyon-Méditerranée , heeft de administratie eencontract gesloten met de eigenaars van dit laatste licht , waardoordeze verplicht zijn het te leveren tegen f 0,25 in het uur voor elkfoyer. De beweegkracht en de oppassing , althans de eerste , zullen daarbijwel voor rekening dier administratie zijn verbleven. Photometrischebepalingen zijn alleen voor de Jablochkoff's bekend geworden.Waar het aankomt op de berekening der onkosten , niet voor een ofmeer elektrische lichtbronnen , maar voor eene elektrische verlichtingvan een gegeven ruimte , moeten deze bepalingen ook met behoedzaamheid worden gebruikt. Een zaal , die door 400 van onze gewone stearinebougies zeer rijk zou zijn verlicht , zou , wat de verlichting aangaat , eenwaarlijk akelig schouwspel opleveren , indien men in het midden daarvaneen elektrisch licht ontstak dat met 600 van die bougies gelijk stond .Men zou daar op de eene plaats een verblindende lichtzee en op deandere eene verlichting vinden , die in vergelijking voor duisternis zougelden , om van de scherpe slagschaduwen op den vloer nog niet eensELEKTRISCH LICHT. 151te spreken. In geen lokaal ter wereld , dat daardoor voldoende wordtverlicht , branden , voor zoover mij bekend is , dan ook minder dan vierelektrische lampen. Maar er is meer! Het menschelijk oog is een bewonderenswaardig werktuig , dat zich , door de meerdere of minderesamentrekking der pupil , schikken kan naar elken graad van verlichting , binnen vrij wijde grenzen. Maar dit " schikken" geschiedt nietoogenblikkelijk; al is het een gevolg van wat de physiologen noemen eenreflexbeweging. Het schijnt ook alsof wij er eenig bewustzijn van hebbenen daardoor voornamelijk het verschil in de helderheid der verlichtingbemerken van de voorwerpen , die wij beschouwen. En wij gewennenons daarbij spoedig aan de sterkste der in eenigen tijd waargenomenverlichtingen , zoodat wij deze , en haar alleen , voor de ware , voldoendehouden. Al wat minder is dan deze , schijnt ons dan onvoldoende , flauw ,half duister toe. Hierin ligt , dunkt mij , de verklaring van het feit ,dat , toen voor eenigen tijd de Dam in onze hoofdstad elektrisch verlicht werd , bij wijze van proefneming , en daarbij een licht ontving ,minstens gelijkstaande met het drie- of viervoud van wat gewoonlijkdoor gas daar ontwikkeld wordt , sommige toeschouwers , en daaronderenkelen die aan waarnemen gewoon waren , die verlichting nog nietschitterend noemden en zeiden: men moest nog eenige kaarsen meerhier plaatsen! Zij zagen dat de verlichting op enkele plekken mindersterk was dan op andere , dichter bij een der kaarsen gelegen , en ditdeed hen zeggen dat het licht op de eerste niet geheel voldoende was.Toen kon men ook op de eerste fijne drukletters gemakkelijk lezen .Eene elektrische verlichting , die van weinige zeer intense bronnen afstraalt , moet dus , om te voldoen , een veel sterker som van licht opleverendan elk ander licht , waarvan de bronnen talrijker en zwakker zijn enwaarvan daardoor de verspreiding , als van zelve , gelijkmatiger is .Kon men nu maar zulk eene elektrische lichtbron verdeelen in eenaantal zwakkere , die op verschillende plaatsen gesteld kunnen worden!Men begrijpt dat het er hier niet op aankomt om , in plaats van een"foyer ' van de lichtsterkte eener Jablochkoff-kaars , b. v. er vier tevoeden door een zelfden stroom , die dan ook vier of meermalen sterkeris dan die voor de eene werd gebruikt. In dien zin heeft de verdeelingvan het elektrisch licht reeds voorlang plaats gehad. Wat men behoeftis de mogelijkheid om een voldoend en aanhoudend , zij het dan ookbetrekkelijk zwak , elektrisch licht te verkrijgen door een stroom , diein sterkte en in kosten van voortbrenging gelijk staat met slechts een152 ELEKTRISCH LICHT.vierde of nog kleiner deel van dien , welken men tot het voortbrengenvan de tot nog toe gebruikelijke lichten behoefde: de mogelijkheid dusom het zwakste elektrisch licht , dat men tot nog toe aanhoudend kanvoortbrengen , te verdeelen in vier of meer naar evenredigheid zwakkere , op willekeurige afstanden van elkaar geplaatste lichtbronnen . Hierdoor zou het laatst aangewezen bezwaar der elektrische verlichtingworden opgeheven en dit algemeen , ook voor kleinere ruimten , toegepast kunnen worden.De elektrische lichtboog is hiertoe niet bruikbaar. Dit begreep reedsin 1845 KING te Londen , die daarom een patent nam op het voortbrengen van elektrisch licht met behulp van door den elektrischen stroomheftig gloeiende , slechte geleiders. Ditzelfde denkbeeld lag aan een aantallater verworven patenten ten grondslag. Een daarvan betrof het doengloeien door dien stroom van een kwikstraal , die onophoudelijk vernieuwdwerd. Het werd genomen door zekeren WHITE. Dat dit niet slagen kon ,is gemakkelijk te begrijpen , al gelukte het den uitvinder ook om vanzijne proefnemingen in dagbladen te doen spreken op eene wijze , dieden argeloozen lezer deed gelooven dat zijne uitkomsten wonder watbeteekenden. Binnen zeer korten tijd hoorde men niets meer daarvan ,evenmin als van de vele andere pogingen in gelijke richting . In 1874nog kwam LODYGUINE te Petersburg met hetzelfde denkbeeld voor dendag. Zijne gloeiende geleiders waren dunne koolstaafjes. Nu is kooltot dit doel zeker uitmuntend geschikt. Zij geleidt nog ongeveer 25malen slechter dan platina , kan een veel grootere hitte dan dit verdragen zonder te smelten en straalt bij dezelfde gloeihitte veel meerlicht af dan dit. LODYGUINE vond alle mogelijke aanmoediging en ondersteuning. Toch heeft hij volstrekt geen blijvende uitkomsten op zijnarbeid verkregen; evenmin als zijne landgenooten KOSLOFF , KONN enBOULIGUINE, die later zijn stelsel trachtten te verbeteren.De zwarigheid welke zij niet konden overwinnen , is thans bekendgeworden. Hun koolstaafjes konden ook door den sterksten stroom nietgesmolten worden , maar zij verdampten spoedig en verbrandden daarbij ,als de gloeiing niet geschiedde in eene zuurstofvrije ruimte , en wel in hetmidden hunner lengte , waar zij het heetst werden , het meest; zoodatzij spoedig daar afbraken of doorbrandden en dus door een ander moesten vervangen worden .De eerste , die een eenvoudig , praktisch middel gebruikte om aan ditbezwaar te gemoet te komen , was een Franschman , REYNIER , in hetELEKTRISCH LICHT. 153laatst van 1878. Maar voor dat dit algemeen bekend was , vernam menvan de uitkomsten , langs denzelfden weg verkregen door WERDERMANNte Londen en bijna gelijktijdig door Dr. HOORWEG te Utrecht , waarvanik reeds op bl. 61 van dezen jaargang met een enkel woord bericht gaf.Met slechts eenige wijzigingen in de uitvoering is het beginsel vooralle drie hetzelfde. Een koolstaafje van drie millimeters middellijn ongeveer en willekeurige lengte , kan door een mechanische kracht voortgeschoven worden door een metalen busje heen , met welks binnenwandhet voortdurend in aanraking blijft en dat met de positieve pool vaneen stroomgever verbonden is. Met een der uiteinden , waar het eenweinig is afgespitst , stuit het tegen het midden van een koolschijfvan een centimeter of meer dikte en twee of drie centimeters middellijn , die op een afstand van 15 tot 20 millimeters van het zooevengenoemde busje geplaatst is en met de negatieve pool van denzelfdenstroomgever verbonden. De stroom van dezen gaat dus door dat gedeelte van het koolstaafje dat zich tusschen het busje en de schijf bevindt en doet dit gloeien en licht geven; maar nu verreweg het sterkstaan het toegespitste uiteinde , waar het het dunste is en slechts meteen zeer kleine oppervlakte aan de koolschijf raakt , en dus de elektrischeweerstand het grootst is. Sommigen beweren dat zich tusschen dit uiteindeen de schijf zelfs een zeker in afmetingen mikroskopisch lichtboogje ontwikkelt. Het komt mij voor dat deze bewering en vooral diedat dit lichtboogje een aanmerkelijk aandeel zou leveren van het doorhet koolstaafje uitgestraalde licht , geen genoegzamen grond heeft . Maarhoe dit ook zij het koolstaafje neemt door het gloeien alleen aan dituiteinde merkbaar af en wordt daardoor , terwijl het spits blijft , korter.Maar in diezelfde mate wordt het , door het busje heen , voortgeschoven ,zoodat het steeds aan de schijf blijft raken , en dus het licht niet uitgedoofd wordt.- -Ik heb met een drietal naar dit beginsel vervaardigde lampjes eenaantal proeven genomen; met den stroom van acht groote Bunsen- elementen voor elk , gaven ze een fraai en zeer standvastig licht. Ik hebmij hierbij niet kunnen ophouden met de bepaling van de voordeeligste afmetingen van het werkend gedeelte der koolstaafjes en vanvele bijzonderheden , die zeker op de mate van het door een gegevenstroom voortgebrachte licht van grooten invloed zijn , en daarom ookdit licht niet gemeten. Een der parijsche instrumentmakers , dieiets later zulke lampjes ten verkoop hebben aangeboden , bericht154 ELEKTRISCH LICHT.dat zij met denzelfden stroom het licht van vier der boven dikwijlsaangehaalde gasvlammen geven. Dit is dat van omstreeks vijftig stearinekaarsen.Mijne staafjes namen in het uur omstreeks 5 centimeters in lengteaf. Verder kan ik van de kosten voor zulk licht uit mijne proefnemingen niets met zekerheid afleiden. Maar er zijn onwraakbare theoretische gronden , die recht geven tot de bewering dat die kosten naarverhouding aanmerkelijk hooger moeten zijn , dan die voor de zooveelsterkere elektrische lichtbronnen , welke tot nog toe algemeen gebruikelijk zijn. Toch heeft misschien , als in de praktijk dit verschil niet al tegroot blijkt te zijn , dit licht groote kans om in gebruik te komen overalwaar in niet groote lokalen de onmiskenbare voordeelen van het elektrische licht de grootere kosten waard worden geacht. Dit toch is aanzonlicht gelijk door wat men zijn zuiverheid zou kunnen noemen: terwij bij lamp- en gaslicht de kleuren zich in onderlinge verhoudingvervalscht vertoonen , omdat blauw en vooral violet daarin niet tothun recht kunnen komen , vertoonen zich alle in het elektrische lichtmet gelijken en onverzwakten glans. Schilders kunnen dus bij ditlicht arbeiden en photografen evenzeer , de laatste met veel vrijer beschikking over sterkte , verdeeling en standvastigheid der verlichting ,dus beter en zekerder dan bij daglicht. Maar bovendien bezit het nogtwee andere voordeelen , die juist als het in kleine besloten lokalenwordt gebezigd, zich schitterend zullen doen gelden . Ten eerste: al ishet volstrekt niet waar, wat voor eenigen tijd uit Amerika ons werdmedegedeeld , " dat elektrisch licht geen warmte geeft", toch is het ontegenzeggelijk dat dit , bij gelijke lichtkracht , twee en een half maalminder warmte ontwikkelt dan gas of lamplicht . En ten tweede: terwij de laatstgenoemde gewone lichtbronnen alleen bestaan kunnenonder vrije toetreding van de lucht waarin zij worden ontwikkeld ,door zuurstofverbruik uit die lucht , behoeven elektrische lichtbronnendie zuurstof theoretisch volstrekt niet , en verbruiken zij in de praktijkvan dit gas slechts eene hoogst geringe hoeveelheid.Men ziet het dus: buiten en behalve de zeker niet ongunstige uitkomsten , die het elektrische licht op groote pleinen en in zeer ruime lokalenreeds heeft opgeleverd , zijn er nog minstens even gunstige , misschienvoor het algemeen meer belangrijke , daarvan te verwachten . Maar ookal worden deze verwachtingen niet beschaamd , dan nog zal er zeerveel moeten geschieden , alvorens dit licht , ik zeg niet , het gas- enELEKTRISCH LICHT. 155lamplicht verdringen , maar zich daarnevens met eer en voordeel staandehouden kan. Dit moet , dunkt mij , de meening , in weinig woordenuitgedrukt , zijn van iedereen , die dit licht met eenige zaakkennis enonbevooroordeeld in al zijn eigenaardigheden en in zijne geschiedenisheeft bestudeerd.De gasmaatschappijen zitten middelerwijl ook niet stil. Te Parijszal men binnen kort in de gelegenheid zijn , of heeft men misschiendie thans reeds , om het elektrische licht te vergelijken met gaslicht ,dat niet met het oog op de geringst mogelijke kosten wordt voortgebracht. Evenzoo te Londen. En terwijl menop beide plaatsen alleentracht te toonen , dat het gaslicht in hoeveelheid gemakkelijk met hetelektrische kan wedijveren , is men in laatst genoemde stad ook nogbezig te grijpen naar het voorlang voorgeslagen middel van het zoogenaamde carbureeren het vermengen van het lichtgas met den dampvan benzine of naphtaline om het licht daarvan ook in witheid vooruitte brengen. Dit zelfde doel laat ons dit niet vergeten werdreeds voor vele jaren nagestreefd bij het pogen om zuurstof in hetgroot tegen geringen prijs te ontwikkelen en dit dan op de gasvlammen te doen stroomen.--Maar TESSIE DU MOTAY en MALLET , en een half dozijn anderen misschien , hebben dit beproefd , gemeend dat het hun gelukt was enzijn toch teleurgesteld geworden. Hun naam wordt thans slechts door weinigen , en zal spoedig door niemand meer genoemd worden. Dit is hetlot , niet slechts , naar des dichters uitspraak , van het schoone , maardaarnevens ook van zéér veel menschelijke wetenschap en vindingskracht en genie op dezen aardbol.H. Februari 1879.DE AMERIKAANSCHE STORMVOORSPELLINGEN.Het in den laatsten tijd herhaaldelijk besproken vraagstuk aangaandeden graad van waarschijnlijkheid der uit Amerika overgeseinde stormvoorspellingen heeft het onderwerp uitgemaakt van een nauwkeurigonderzoek van Prof. LOOMIS , waarvan de resultaten door hem zijnmedegedeeld in de Januari-aflevering van het American Journal ofScience and Arts.LOOMIS heeft den loop nagegaan van zeven en zeventig stormen die,van Maart 1874 tot November 1875 , de oostkust der Vereenigde Statenverlieten. Van die 77 stormen kon hij 36 over den Atlantischen oceaantot aan de kusten van westelijk Europa volgen , hoewel daaronder 8waren die , alvorens Europa te bereiken , met andere stormen samensmolten. Het gemiddelde getal van stormen , die in een jaar tijds vanuit Amerika den Atlantischen oceaan geheel oversteken tot aan deEuropeesche kusten , bedraagt 18 , doch bijna al deze stormen nemeneenen noord- oostelijken loop , ver ten noorden van Schotland. Slechts bij4 ging het middelpunt over het noorden van Engeland, nooit zuidelijker.LOOMIS berekent dat , wanneer een storm , in welks middelpuntde barometer tot beneden 29,5 E. duim ( 749 millim. ) gedaald is , dekust der Vereenigde Staten verlaat , de waarschijnlijkheid dat dezeover eenig gedeelte van Engeland zal gaan slechts 1 van de 9 , diedat in eenig deel van Engeland nabij de kust harde wind zal waaien1 van de 6 , en die dat deze zich bepalen zal tot een frissche bries1 van de 2 keeren bedraagt.Hoewel dus de voorspellingen , die uit Amerika tot ons komen , nietgeheel te veronachtzamen zijn , blijkt toch dat hare waarde voor dehavenplaatsen van ons vaderland betrekkelijk gering is.HG.EEN REDENEEREND PAARD.De heer M. CARREY- HOBSON deelt , in het engelsche tijdschrift Nature,19 Dec. 1878 , het volgende geval mede , dat onlangs voorgekomen iste Graaf- Reinett in Zuid- Afrika.Evenals in alle andere oude hollandsche steden , is ook aldaar inhet midden een groote vierkante marktplaats , waar de boeren , kooplieden en anderen , op welk uur van den dag of nacht zij aankomen,de ossen of paarden van hunne wagens mogen uitspannen en hennaar de gemeente-weide zenden , terwijl zij zelve bij de wagens bivouakeeren , zoo als de gewoonte is der reizigers in Afrika , totdat tenacht ure de markt begint.Een oud paard , dat bij een dezer gezelschappen behoorde, had langrondgedwaald om naar gras en water te zoeken , doch blijkbaar tevergeefs , want het was in den tijd der groote droogte , waarvan zichnu eerst de landstreek begint te herstellen . Op de groote, naakte marktplaats gekomen , naderde het een troep mannen , die daar stonden tepraten , en trok een hunner met de tanden aan zijn hemdsmouw. Deman, van meening dat het paard hem bijten wilde , stootte het van zich.Maar , daar dit niet zeer hard gedaan werd , herhaalde het paarddezelfde beweging. Weder stootte de man het paard weg , maar wederomtrok het paard hem aan zijn mouw. Toen dit dus driemaal geschiedwas , meende de eigenaar toch dat daar iets achter moest zitten , dathet paard hem wilde te kennen geven. Hij klopte daarom het paardop den nek , zeggende: "Kom aan , oude jongen , voort dan maar!"Dadelijk ging het paard den weg op naar de pomp aan het versteeinde van de plaats. Daar stonden eenige knechts , kleurlingen. Ophet bevel van den blanken man , vulde een hunner een emmer metwater; driemaal moest dit herhaald worden voordat het paard zijngrooten dorst gestild had , en toen , alsof het dier zijne dankbaarheidwilde te kennen geven, wreef het zachtjes zijn neus langs ' s mans armHG.DE ONTDEKKER DER MARS- SATELLIETEN.In een opstel getiteld: Die Marsmonde und die Kant- Laplace'scheHypothese , door DR. G. W. RACHEL te New- York , opgenomen in Gaea1878 , Hft. 11 , vinden wij de volgende mededeeling omtrent professorASAPH HALL , die , met den door ALVAN CLARK vervaardigden reuzenkijker op het observatorium te Washington , in Augustus van het vorigejaar de twee Mars- satellieten ontdekte , waaromtrent de lezers de noodigeinlichting vinden in het daarover gegeven bericht door DR. H. VAN DE STADT,geplaatst op bl. 25 van den vorigen jaargang.ASAPH HALL is geboren in den staat Massachusetts . Als knaap genoot hij eene zeer gebrekkige opvoeding en werd bij een timmerman.in de leer gedaan. Werkelijk heeft hij verscheidene jaren lang dit ambacht uitgeoefend. Hij trouwde echter eene school- onderwijzeres , enaan haar is hij zijne verdere ontwikkeling grootendeels verschuldigd.Zij gaf haren man het eerste onderwijs in verschillende vakken vanwetenschap , zelfs in de hoogere mathesis. Toen hij 25 jaren oud was,was hij zijne beminnelijke leermeesteres reeds verre voorbij gestreefden werd hij geplaatst aan het observatorium van Harvard College ,vanwaar hij in 1861 naar Washington werd beroepen . Hier geraakten zijne bekwaamheden eerst tot hare volle ontwikkeling , en toen in1875 professor NEWCOMB zich terugtrok , werd aan HALL het oppertoezicht van het werk met den in 1873 ontvangen grooten kijker opgedragen. Den 11den Augustus 1877 nam hij , toen hij Mars onderzocht , het eerst de buitenste maan waar. Gedurende de volgende vijfnachten maakte het weder elke waarneming onmogelijk , en men kanzich denken met welk een pijnlijk ongeduld HALL naar beter weder uitzag, om zijne ontdekking verder te bevestigen. Hij waagde het nog nietdeze aan zijne mede- beambten aan het observatorium mede te deelen.Alleen zijne vrouw maakte hij er dadelijk deelgenoote van , en bij haar,die geen oogenblik twijfelde aan de juistheid van de door haren mangedane ontdekking , vond hij steun en troost , totdat hij op den 16dende reeds geziene maan , die intusschen van plaats veranderd was , terugzag en op den 17den nog een tweede , dichter bij de planeet staandemaan ontdekte . HG.EEN WATERVAL VAN DEN EERSTEN RANG INBRITSCH-GUYANA.De geologische opneming van Britsch West-Indie heeft aan harendirecteur , CH. B. BROWN , de gelegenheid gegeven , eenen boven allevoorstelling grootschen waterval , den Kaieteur , te ontdekken en nauwkeurig te beschrijven.Volgens zijn bericht heeft de Kaieteur een onafgebroken val van 741Engelsche voeten. Boven dezen val vloeit de 15 voet diepe rivier Potaro zacht in een vlakke laagte van zandsteen- conglomeraat en verdwijntover den rand ( 1130 voet boven de zee) in een 370 voet breede massa.Toen de waterval in April 1870 was ontdekt , was het rotsachtig kanaal geheel bedekt, terwijl gedurende den zomer het water- volumenafneemt , zoodat de breedte tot 274 voet wordt ingekort , en dit duurtnaar het zeggen der Indianen tot in October. De beste tijd om dezenwaterval te bezoeken is daarom het voorjaar , aan het einde van denregentijd.De waterval kan niet schooner gedacht worden , dan de ontdekkershem zagen. Het middelste , nimmer opdrogende gedeelte vormt eenklein hoefijzer of een inspringenden hoek , en in dit gedeelte behoudthet water zijn volkomene gedaante tot op korten afstand van den rand.Maar overal elders en ook hier reeds weinige voeten van den randverdwijnt alle gelijkheid met water; het breekt of verstuift in een fijnenrook, die dan, evenals bij den Staubbach en andere dergelijke watervallen ,in een donker rotsbekken naar beneden stort , om daaruit nog 31 voet verder over groote steenblokken heen te springen . De uitgeholde ruimte achter den val is de woonplaats van duizenden zwaluwen , welke des morgensvandaar te voorschijn komen en ' s nachts bij scharen terugkeeren. Deval zelf is een enkele machtige zuil van eene fijne , droog schijnende ,sneeuwwitte stof , die in kleur en gedaante op de sneeuw eener lawine gelijkt , maar alle lawinen in grootte en schoonheid ver over-160 EEN WATERVAL VAN DEN EERSTEN RANG IN BRITSCH- GUYANA.treft. Regenbogen van schitterenden glans worden gezien , een van hetfront des vals des morgens , een ander van den top uit gezien desavonds; de laatste vormde een gekleurden ring , in welke de geheelewatermassa scheen te storten , om beneden aan de kloof en mond vanhet bekken zwart en rookend te voorschijn te komen.De Potaro of Zwarte rivier , die den Kaieteur- val vormt , ontspringtop de Sierra Pacaraima en mondt na een loop van omtrent 15 Duitsche mijlen , onder 5° 21 ′ NB. 58° 54′ WZ. , in den Essequibo , denhoofdstroom van Britsch-Guyana uit. Elf dagen was het reisgezelschapden sterk opgezwollen Essequibo opgevaren , nog vijf dagen brachtenzij door aan den Tumatamari , den benedensten val van den Potaro ,tot aan het dorp Partamona , niet ver van den Kaieteur , en op dezeuitgestrektheid telden zij nog vijf watervallen. Bergen , met weelderigwoud bedekt , en de schoonste plantengroei van orchideën , agaven ,varens en mos aan de oevers omgeven dit prachtig riviertooneel.Volgens het zeggen van de Indianen moet ook de Curiebrong eenenwaterval vormen , die in hoogte aan den Kaieteur gelijk is en loodrecht nederstort , en dien zij Chowza- vouta noemen.Uit: DR. A. PETERMANN's Mittheilungen über wichtigeneue Erforschungen auf dem Gesammtgebieteder Geographie. 1871 bl . 179 env.DR. A. T. REITSMA.OVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN.DOORDr. HUGO DE VRIES.Er is geen wetenschap , die meer punten van aanraking aanbiedt metde verschijnselen , die dagelijks ons oog treffen , dan de plantkunde , entoch ook geene , omtrent welker aard en werkzaamheid meer onjuistevoorstellingen heerschen. Hoort men van plantkunde spreken , een iederdenkt aan de bloemen in zijn tuin of op zijn bloementafel , hoogstensook aan het onkruid daartusschen , en meent daarmede het geheele gebied dezer wetenschap te overzien . Wel is waar weet men, dat er nogtal van andere planten bestaan , ja iedereen kent b. v. de zwammenen korstmossen , doch men beschouwt deze slechts als een aanhangsel ,en meent het zwaartepunt der plantkunde toch in fraaie gewassen enmooie bloemen te moeten zoeken.Vandaar dan ook de meening dat slechts de zomer den plantkundigestof voor zijne onderzoekingen biedt, dat in den winter, met den plantengroei in onze tuinen , ook zijn arbeid rust! Moge deze meening denoningewijde ook waarschijnlijk .klinken , een ieder die iets nader metden aard van het onderzoek in onze wetenschap bekend is , zal toegeven dat juist het tegendeel waar is. En hoe vreemd het ook schijne ,toch biedt de winter juist aan dat onderdeel der plantkunde , waarvan men het het minst verwachten zou , de ruimste gelegenheid totstudie. Ik bedoel de physiologie der planten , de leer harer levensver11162 OVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN.richtingen. Als in den tuin de boomen en kruiden hunnen winterslaaphouden , dan is het voor den plantenphysioloog de beste tijd , om deverschijnselen van het plantenleven te onderzoeken. Want die boomen.en die bloemplanten zijn het niet , die hij bij voorkeur bestudeert; onder andere nadeelen hebben zij juist dit , dat zij den onderzoeker vanhet jaargetijde zouden afhankelijk maken. Neen , planten , die men inelk jaargetijde in het laboratorium willekeurig kan laten groeien , diemen dus steeds tot zijn beschikking kan hebben , deze leveren het bestemateriaal voor studie. Als voorbeeld noem ik kiemplanten , die menten allen tijde uit de zaden kan verkrijgen. Maar de winter heeft nogandere voordeelen , die de zomer mist. Wel is waar is het in denzomer warm , en geschieden dan de processen van het plantenlevensnel , maar de warmtegraad is uiterst veranderlijk , en het is niet mogelijk dien willekeurig te regelen. Anders in den winter. In de vertrekken van een laboratorium kan men den geheelen winter door eenzelfde temperatuur doen heerschen, ja, wat meer zegt, men kan gelijktijdig verschillende afdeelingen op verschillende , doch elk standvastigewarmtegraden houden. Gemakkelijk zou ik bij deze voordeelen tal vanandere kunnen voegen , doch de aangehaalden mogen genoeg zijn omons te overtuigen , dat de studie van de levensverrichtingen der planten geenszins uitsluitend gebonden is aan groote of mooie gewassen ,en evenmin beperkt is tot den zomer. Haar arbeid geschiedt in denwinter even goed als des zomers, en de planten, met welke zij werkt,kiest zij uit den rijken schat, dien de natuur haar aanbiedt, zoodaniguit , dat zij zooveel mogelijk van de wisseling der jaargetijden en vande veranderlijkheid van het weer onafhankelijk zij .Het onderwerp , dat ik in dit opstel wensch te bespreken, is ontleendaan zulk een deel van de levensleer der planten , dat wel in den hoogsten graad onafhankelijk is van jaargetijde en weersgesteldheid. Hetis ontleend aan het leven van de laagst ontwikkelde vormen van zwammen, planten die het ongewapend oog dikwijls niet als zoodanig kanherkennen , en die toch onze aandacht ten volle waardig zijn . Zij vormen geen sieraad van onze bloemperken , juist het tegendeel , men kentze als de getrouwe begeleiders van bederf en ontleding. Maar het onderzoek heeft geleerd , dat zij deze verschijnselen niet alleen standvastig vergezellen, maar in een bepaald oorzakelijk verband tot hen staan.Zij veroorzaken het bederf: zonder haar vindt dit niet plaats; eerstwanneer in spijzen of dranken de kiemen der bedoelde zwammen totOVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN. 163ontwikkeling komen , eerst dan neemt de ontleding een aanvang. Daaromkunnen wij alle tot deze groep behoorende vormen van planten metden gezamelijken naam van " bederfzwammen" aanwijzen .Overal , waar produkten van het plantaardig of dierlijk leven invochtigen toestand aan de lucht aan zich zelven zijn overgelaten , beginnen na korter of langer tijd de bederfzwammen haar vernielendewerkzaamheid.Hoe is het mogelijk dat zij zoo spoedig zich op elke plaats vertoonen , die voor haar ontwikkeling gunstig is? Het antwoord op dezevraag is zeer eenvoudig. Iedereen heeft wel eens opgemerkt , dat , alseen zonnestraal door het venster in een kamer valt , men overal in delucht fijne stofdeeltjes ziet zweven. Men kan deze stofdeeltjes verzamelen en onder het mikroskoop onderzoeken. Dan blijkt , dat onder detalrijke stofjes , die door het afslijten van allerlei voorwerpen ontstaanzijn , steeds ook enkele voorkomen , wier vorm reeds hunnen aard alskiemen van zwammen verraadt. Een nauwkeurig onderzoek leert hiergrootere en kleinere kiemen onderscheiden , ja zelfs de soorten bepalenvan welke zij afstammen. Waar men de lucht ook onderzoekt , overalvindt men kiemen van de meest verschillende soorten van zwammenin groot aantal daarin zwevend. Geen wonder dus , dat zij op alleplaatsen komen , en dat geen enkel voor rotting geschikt voorwerp aanharen invloed ontsnapt.Wil men nu eenig lichaam , dat aan bederf onderhevig is , daarvanvrij houden , dan moet men natuurlijk zorgen , dat de kiemen der bederfzwammen zich daarop niet ontwikkelen kunnen. Doch hoe dit doelte bereiken? Het is duidelijk , dat een wetenschappelijke beantwoordingdezer vraag slechts door de studie van de levensvoorwaarden der bederfzwammen te vinden is. Kent men deze , dan zal het natuurlijk mogelijk zijn , de omstandigheden zoo uit te kiezen , dat het leven derzwammen verhinderd , of ten minste zoo vertraagd wordt , dat het geenschade meer kan aanbrengen.De studie van deze levensvoorwaarden der bederfzwammen vormtden wetenschappelijken grondslag van de leer van het inmaken of verduurzamen van levensmiddelen. Tevens bieden ons juist de bewerkingen die bij het inmaken in gebruik zjn , alsmede de verschijnselendie zich bij het bederven van spijzen vertoonen , de beste en meest algemeen bekende voorbeelden ter opheldering van de physiologische wetten omtrent het leven dezer planten.164 OVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN.Gaan wij eerst de verschillende vormen na, waaronder de bederfzwammen zich voordoen. Men kan ze tot drie groepen brengen ,a. De Splijtzwammen of Bacteriën.b. De Gistzwammen (gistcellen ) .c. De Draadzwammen of schimmels.t. w.:De beide eerstgenoemde groepen zijn natuurlijke familien , hare ledenkomen zoowel in physiologische als in systematische kenmerken zeernauw met elkander overeen. Niet aldus is het met de derde groep gesteld. Deze omvat soorten uit de meest verschillende afdeelingen derzwammen , die in systematische kenmerken en vooral in hare voortplantingswerktuigen in hooge mate van elkander afwijken , doch alle daarinmet elkander overeenkomen , dat zij meestal een los , draderig weefselvormen. Somtijds zijn deze draden ééncellig , in andere gevallen duidenzij door dwarsschotten een hoogeren bouw uit tal van cellen aan. Menvat al deze vormen met hetzelfde recht onder één naam samen , alswaarmede men van slingerplanten , parasieten , ja zelfs van heesters enboomen spreekt. Even als de schimmels behooren ook de slingerplanten tot zeer verschillende natuurlijke familien. Even als deze komenechter ook de eersten in bepaalde physiologische kenmerken met elkander overeen. Men zou dus kunnen zeggen dat de schimmels geenstelselmatige afdeeling , maar wel een physiologische groep onder dezwammen vormen.Wij willen thans allereerst elk dezer drie groepen aan een naderebeschouwing onderwerpen , en beginnen daartoe met de schimmels.Iedereen kent de gewone blauwe schimmel. Zij komt op inkt, beschimmeld brood en op vele ingemaakte spijzen maar al te dikwijls voor. Inhaar jongste toestanden is zij wit; eerst als zij ouder wordt en sporenof kiemkorrels begint te vormen , neemt zij een blauwe kleur aan. Dezesporen zijn hare kiemen , elk schimmelplantje ontstaat uit zulk eenspore. Om de ontkieming en den groei der schimmelplant gemakkelijkwaar te nemen , behoeft men slechts zulke sporen op wat suikerwateruit te zaaien. Men ziet door het mikroskoop , dat ze elk uit een celbestaan; deze groeit bij de ontkieming tot een klein buisje uit , dat ,allengs grooter wordend , zich naar alle zijden vertakt. Men kan detakken met het bloote oog nog slechts even als uiterst fijne dradenwaarnemen. Het mikroskoop leert ons dat ze hol zijn en door tusschenschotten in tal van cellen verdeeld. Als het plantje ouder wordt,groeien er ook draden loodrecht van uit de anderen omhoog , en ver-OVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN. 165heffen zich dus in de lucht. Deze draden vertakken zich , en snoeren aanhare toppen bolronde cellen af, die een blauwe kleur aannemen ende sporen zijn. Deze sporen zijn droog en kunnen door de luchtgemakkelijk worden weggenomen en verplaatst. Zij worden in zulk eengroot aantal gevormd en in de lucht verspreid , dat men zeggen kandat ze overal voorkomen. Vallen zij op een plaats die voor haar ontwikkeling geschikt is , dan ontkiemen zij weldra en geven zoo aanleiding tot een nieuwe schimmelvegetatie. Meestal vallen er talrijke zulkesporen dicht bij elkander , de jonge plantjes vlechten hare fijne takkendooréén , en zoo ontstaat het dikke , leerachtige vlies , dat somtijds geleien en ingemaakte vruchten overdekt.Er zijn nog vele andere soorten van schimmels , die zich vooral inde wijze , waarop hare sporen ontstaan , van elkander onderscheiden .Het zou mij te ver voeren , wilde ik die allen beschrijven; ook iszulk een beschrijving voor ons doel niet noodzakelijk.Schimmels leven bij voorkeur op vochtige stoffen of op de oppervlakte van vloeistoffen . In vochten ondergedompeld, ontwikkelen zij zich ,wegens gebrek aan lucht , slechts zeer langzaam en onvolledig; zij kunnenhier nooit zoo krachtig worden , dat ze sporen beginnen te maken. Aande spijzen , waarop zij groeien , deelen zij spoedig den eigenaardigen duffen smaak en den onaangenamen reuk mede , dien zij zelven hebben. Opden langen duur verteren zij deze stoffen bijna volkomen; een Voorbeeld moge dit ophelderen. NäGELI deed een brood in een blikken doosen sloot deze met het deksel goed, maar niet luchtdicht. Na 1 jaar werdde doos geopend; het brood was geheel vergaan , en er was slechts eenekleine weeke, uit schimmels bestaande massa overgebleven. De talrijkeporiën in het brood maken dat de lucht overal doordringen kan, en datde schimmelplanten dus gelijktijdig alle deelen van het brood kondenaantasten. Ware dit niet het geval geweest , dan zouden 1 ' , jaar voorzulk een algeheele vertering op lange na niet voldoende geweest zijn .In het groot wordt deze vernielende werking van schimmels o . a. bijhet vergaan van boomstammen waargenomen. Hun hout bestaat bijnageheel uit cellen die met lucht gevuld zijn; de schimmeldraden kunnen dus hier , even als in ' t brood , tot in het binnenste der massadoordringen. Tengevolge van hunne werking wordt het hout tendeelevermolmd , tendeele voor de inwerking der lucht toegankelijk gemaakt ,die het langzamerhand geheel doet vergaan. Zóó worden in oorspronkelijkewouden de omgevallen boomstammen allengs verteerd; niet zelden vindt166 OVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN.men er, wier schors nog den oorspronkelijken vorm bezit , doch reedsgeheel hol is. Ook het hol worden van boomen tijdens hun leven biedtons een voorbeeld van zulk een langzaam vergaan onder den gemeenschappelijken invloed van lucht en schimmelgroei .De tweede groep van bederfzwammen , die wij te behandelen hebben ,is die der gistzwammen. Van deze kleine afdeeling , welke tot de allerlaagste zwammen behoort , kent iedereen , ten minste van naam , degewone gist. Wat men in het dagelijksch leven gist noemt , is een deegachtige massa , die bij mikroskopisch onderzoek uit onnoemelijk vele ,uiterst kleine losse cellen blijkt te bestaan. Gelijk bekend is , dient degist bij het bakken van brood en bij ' t brouwen van bier. Zij heeftdeze rol te danken aan haar vermogen om suiker te ontleden en inalkohol en koolzuur te veranderen. Alle alkoholische dranken wordendoor hare werking bereid. Suikerhoudende vochten of vruchten , die insuiker. en water zijn ingemaakt, worden zeer licht door dit gewas aangetast , daar zijne kiemen , evenals de sporen der schimmels , bijnaoveral in de lucht aanwezig zijn .Onder het mikroskoop gezien, bestaat de gist uit uiterst talrijke , ovalecellen , die viij leven , of tot min of meer vertakte snoeren verbondenzijn . Aan elke cel onderscheidt men duidelijk een wand, en een min ofmeer troebelen inhoud. De cellen vermenigvuldigen zich door knopvorming , d. i . aan haar top ontstaat een kleine uitstulping , die langzamerhand tot een nieuwe cel aangroeit en zich eindelijk van de moedercelafsnoert. Vormen de dochtercellen weer nieuwe uitstulpingen, vóór ze zichafsnoeren , dan kunnen op deze wijze vertakte groepen van gistcellen ontstaan. Dit heeft vooral bij snellen groei in rustige vloeistoffen plaats.De belangrijkste verschijnselen der gisting zijn nog voor korten tijdin dit tijdschrift uitvoerig behandeld , zoodat het thans niet noodig is ,langer bij dit onderwerp stil te staan. 1Tot de familie der gistzwammen behoort een tweede soort , die onderden naam van kim eveneens algemeen bekend is , al weet men ook nietaltijd , dat die kim een plant is. Zij doet zich voor als een wit vlies ,soms grauwachtig , soms helder melkwit , meest met een glanzende op-' DR. J. ZAAYER , PASTEUR'S onderzoekingen over de gisting. Album der Natuur 1878.Ten onrechte wordt het vlies op verschalenden wijn of azijn somtijds kim genoemd;het bestaat niet uit de cellen der kimplant maar uit bacteriën .OVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN. 167pervlakte en overal met fraaie opstaande plooien bedekt. Nergens inhet vlies ziet men openingen , nergens draden of takken of iets wat dekim op een schimmelgewas zou doen gelijken . Doch beschouwen wijeen deel van zulk een vlies onder het mikroskoop . Terstond blijkt ons ,dat het uit talrijke , kleine cellen bestaat , die reeds op het eerste gezicht zooveel op gistcellen gelijken , dat men ze voor een en dezelfdesoort zou houden. Een nader onderzoek bevestigt deze overeenkomst:het ziju kleine ovale cellen , met een dunnen wand en een korreligeninhoud , waarin druppels celvocht en olie gemakkelijk te zien zijn . Ookziet men hier en daar cellen , die een kleine cel aan haar top dragenof die in groepen van twee of meer op dezelfde wijze met elkanderverbonden zijn , als wij dit voor de gist beschreven. De vermenigvuldiging geschiedt dus juist zooals bij de gist. Toch mogen wij de gist ende kim niet voor hetzelfde gewas houden , al komen ze nog zoo zeermet elkander overeen. Zij onderscheiden zich in één belangrijk opzicht,dat ze , tenminste met betrekking tot ons onderwerp , tot geheel verschillende zaken maakt. De kimcellen toch missen het vermogen omgisting te veroorzaken; dompelt men ze in een vloeistof onder , zooleven ze nog slechts kommerlijk en sterven weldra. Haar rol in denatuur is dezelfde als die der schimmelplanten; zij tasten de oppervlakte van vochtige produkten van het planten- en dierenrijk aan , en verteren deze langzamerhand , onder de inwerking van de zuurstof der lucht.Wat den vorm betreft komt de kim dus met de gistcellen , wat haarverrichtingen beti eft , met de schimmels overeen .Onze laatste afdeeling was die der bacteriën. Dit zijn uiterst kleine ,meest staafvormige cellen , die slechts met de sterkste vergrootingenkunnen worden gezien , en waaraan een bepaalde structuur ter nauwernood kan worden waargenomen. Zij zwerven op eigenaardige wijzedoor het veld van het mikroskoop , en bewijzen reeds daardoor harenatuur als levende wezens. Dertig- duizend- millioen dezer bacteriën wegen in drogen toestand nog niet één milligram; het is dus niet teverwonderen , dat de studie van deze wezens steeds met groote moeilijkheden gepaard gaat .Men zou zich allicht verwonderen hoe het mogelijk is , dat zulkeonbegrijpelijk kleine plantjes een zoo groote rol in de huishoudingder natuur kunnen spelen. De verklaring is echter zeer eenvoudig: wathun aan grootte ontbreekt , herstellen zij door het ontzaglijk aantal ,168 OVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN.waarin zij plegen voortekomen. Het vermogen om zich te vermenigvuldigen is namelijk bij hen onvergelijkelijk veel grooter dan bij allehoogere planten; in korte tijden kunnen uit enkele kiemen zulke hoeveelheden bacteriën ontstaan , dat de vloeistof , waarin zij zich bevinden , reeds voor het ongewapend oog duidelijk troebel wordt. Ondergunstige omstandigheden kan een bacterie zich éénmaal in het halveuur deelen; in elk half uur kan dus het aantal bacteriën verdubbeldworden. Men kan gemakkelijk nitrekenen dat daardoor in 12 uren meerdan twintig millioen nakomelingen uit één enkele cel kunnen ontstaan.Wanneer een rottende vloeistof , waarin zich bacteriën bevinden ,langzamerhand verdampt , en de rest eindelijk geheel uitdroogt en totstof overgaat , wordt dit stof allicht door luchtstroomen opgenomen enheinde en verre verspreid . De uitgedroogde bacteriën zijn daarbij geenszins gestorven , maar slechts in een staat van rust overgegaan , uitwelken zij terstond weer ontwaken , zoodra ze door den luchtstroomop een plaats gebracht worden , die voor haar ontwikkeling geschikt is.Men noemt deze droge cellen dikwijls kiemen van bacteriën. Zij komenoveral in de lucht in zoo aanzienlijke hoeveelheden voor , dat men eenvoor rotting geschikte vloeistof slechts korten tijd open behoeft te latenstaan , om de ontwikkeling van bacteriën een aanvang te zien nemen.Het is volstrekt niet noodig , er zelf bacteriën in te brengen; veel eermoet men , als men zulk een stof voor eenige proef bewaren wil zonder dat ze bederft, haar door bepaalde maatregelen tegen het indringender kiemen beveiligen.De ontwikkeling van bacteriën in vloeistoffen veroorzaakt in deze inhet algemeen ontledingen, die, al naar gelang van den aard der vloeistof,zeer verschillend kunnen zijn . Plantaardige en dierlijke produkten , inwater aan de lucht blootgesteld , rotten in den regel onder den invloedder bacteriën; deze rotting is meestal door een onaangenamen reukgekenmerkt. Niet altijd gaat echter de vermenigvuldiging der bacteriënmet dezelfde verschijnselen gepaard. Integendeel , gewoonlijk beginthunne werkzaamheid anders. De meeste plantaardige spijzen verzuren,voordat ze gaan rotten , en deze verzuring wordt veroorzaakt door bac..teriën , die de suiker in melkzuur omzetten. Het zuur worden van melken van bier berust op deze zelfde werkzaamheid der bacteriën. Eerstwanneer de suiker verteerd is , neemt de eigenlijke rotting een aanvang.Men kan de meeste ontledingen , die door bacteriën in vochtige spijzen of dranken worden teweeggebracht , op een veel zuiverder , en voorOVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN. 169een wetenschappelijke studie veel geschikter wijze doen plaats vinden.dan die waarin men ze gewoonlijk ziet. Hiertoe maakt men gebruik vankunstmatige mengsels van enkele bepaalde stoffen , die men in willekeurige verhoudingen in zuiver water brengt. Op deze wijze is het gelukt vele der anders tezamenoptredende verschijnselen van elkanderte scheiden , en deze in een eenvoudigen vorm aan het onderzoek teonderwerpen. Daarbij heeft men bevonden , dat de onaangename reuk,dien rottende voorwerpen in den regel verspreiden , geenszins een onafscheidelijke eigenschap der rotting is , maar alleen daar voorkomt waarbepaalde stoffen in de rottende massa bevat zijn . Zoo zijn het vooralde zwavelrijke eiwitstoffen , die den reuk naar zwavelwaterstof ontwikkelen. Laat men vloeistoffen rotten , waarin de bedoelde lichamen ontbreken , zoo blijft deze reuk dan ook achterwege.Hoewel men nog volstrekt niet alle ontledingen, die door bacteriënveroorzaakt worden , grondig kent , zoo mogen wij thans toch reeds deovertuiging uitspreken , dat deze schijnbaar zoo niterst ingewikkeldeprocessen in werkelijkheid zullen blijken uit een klein aantal eenvoudige werkingen samengesteld te zijn. Is het eenmaal gelukt , al deze eenvoudige verschijnselen af te zonderen , en elk op zichzelf te bestudeeren , dan zal het weinig moeite meer kosten om ons ook van de ontledingen van spijzen en dranken een juist begrip te vormen .Het eindresultaat van de werkzaamheid der bacteriën is bijna altijdeen volledige vertering van de aangetaste organische stoffen . Zij zetten deze op den duur alle in koolzuur en water om , waarbij dan natuurlijk nog andere anorganische verbindingen vrij worden. Soms schijnthet , dat zeer samengestelde scheikundige verbindingen in eens in deeindprodukten van het ontledingsproces worden veranderd , in anderegevallen kan men deze verandering trapsgewijze nagaan. Zoo wordt b.v.melksuiker eerst in melkzuur , en dit weer in boterzuur omgezet , terwijl eerst het boterzuur tot koolzuur en water geoxydeerd wordt . Inden regel geven echter reeds de eerste ontledingen , die de bacteriënbewerken , aan de spijzen een zoo onaangenamen smaak, dat het verdere bederf in de huishouding als onverschillig pleegt te worden aangezien. Vandaar dat wij in het vervolg van dit opstel slechts zelden.van bijzondere vormen van bacteriën , of van bijzondere , door hen veroorzaakte ontledingen zullen behoeven te spreken .Wij zien dus dat niet alle werkingen der bacteriën met denzelfdennaam bestempeld worden. De belangrijkste ontledingen die zij veroor-170 OVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN.zaken zijn wel het verzuren en het rotten; ook sommige processen vangisting worden door bacteriën en niet door gewone gistcellen bewerkt.Het is hier de plaats er op te wijzen , dat niet alle veranderingen ,die in het dagelijksch leven met den naam van rotting bestempeld worden , aan de bacteriën toe te schrijven zijn . Ik noem als voorbeeld hetzoogenoemde rotten van vruchten , b.v. van peren en appelen. Hierbijwordt het vleesch der vruchten allengs bruin en week; eerst ontstaankleine bruine plekken onder de schil , en deze groeien langzamerhandaan. Het mikroskopisch onderzoek heeft geleerd , dat hier schimmelsaan het werk zijn; men ziet overal hare fijne draden tusschen en doorde cellen heendringen. De schimmels dooden het weefsel , dat zij voorhaar eigen voedsel uitzuigen , en de gestorven cellen kleuren zich doorden invloed der lucht bruin , evenals de sneevlakte van een doorgesneden peer na eenige uren aan de lucht pleegt bruin te worden .Het medegedeelde moge voldoende zijn , om ons omtrent de verrichtingen en de levenswijze der zoo gevreesde zwammen eene voorstellingte geven. Thans willen wij nagaan, hoe hare ontwikkeling bij het inmaken belet wordt.Het is duidelijk , dat dit in ' t algemeen op tweeërlei wijzen geschieden kan. In de eerste plaats kan men trachten de spijzen geheel vanalle kiemen te bevrijden , en zorg dragen dat er geen nieuwe kiemenop vallen kunnen. In de tweede plaats echter kan men de kiemen er inlaten, doch de omstandigheden zoo nadeelig voor haar leven maken, dat zezich of in ' t geheel niet, of slechts uiterst langzaam kunnen ontwikkelen.In het eene geval moeten de kiemen dus gedood , in het andere behoeven zij slechts werkeloos gemaakt te worden; in beiden zal daardoorhet bederven der spijzen voorkomen worden.Beide methoden worden zoowel in de huishouding als ook in ' t groot ,fabriekmatig , in toepassing gebracht. Dikwerf is het zeer gemakkelijkom te beslissen of spijzen op de eene of op de andere wijze zijn bereid.Het dooden der kiemen toch geschiedt bijna uitsluitend bij die spijzen ,welke in blikken bussen of in goed gesloten glazen flesschen zijn ingemaakt. Overal daarentegen , waar de ingemaakte spijzen in open vatenliggen , of slechts door een papier of een blaas bedekt zijn , kan menzeker zijn dat de tweede methode gevolgd werd.Wij zullen nu beide wijzen van inmaken afzonderlijk bespreken , enbeginnen daartoe met die , waarbij de kiemen gedood worden. Hoe kanOVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN. 171men dit bewerkstelligen? hoe kan men verhinderen , dat later nieuwekiemen binnendringen?De laatste vraag is het gemakkelijkst te beantwoorden. Daartoe behoeven wij ons toch slechts te herinneren , dat de kiemen van schimmels ,gist en bacteriën zich overal in de lucht bevinden en zoo klein zijn ,dat zij ook door de zwakste luchtstroomen medegevoerd worden . Overaldus waar de lucht kan komen , zal zij ook kiemen medebrengen. Daarom is het noodzakelijk de lucht volkomen aftesluiten , gelijk dit b.v.door het dicht soldeeren der blikken bussen gedaan wordt.Doch wanneer men spijzen in zulk een bus brengt en haar daarnaluchtdicht sluit , dan is wel het binnendringen van nieuwe kiemen onmogelijk gemaakt , maar dit is voor de bewaring nog geenszins voldoende. Al heeft men de bus van binnen , vóór het vullen , ook nogzoo goed gereinigd , toch zal tijdens het inbrengen der spijzen de luchtmet deze in aanraking komen en er kiemen op afzetten. Deze kiemenblijven bij het sluiten er in , en zullen zich wellicht kunnen vermenigvuldigen en den inhoud der bus bederven.Hoe nu deze kiemen te dooden? Er is slechts één middel bekend, datde kiemen der zwammen met zekerheid doodt. Dit middel is de warmte.Door sterke verhitting kan men het leven in alle kiemen vernietigen ,en zoodoende de spijzen in de bussen voor altijd voor bederf vrijwaren.Wij willen thans nagaan welke temperatuur in verschillende gevallen noodig is om dit doel te bereiken. Wij moeten daarbij de verschillende soorten van bederfzwammen afzonderlijk in het oog vatten; dochwillen vooraf den invloed van hooge warmtegraden op het leven vanplanten in het algemeen beschouwen.Het leven van alle planten en alle dieron is tusschen bepaalde temperatuurgraden ingesloten. Bij een zekeren, voor elke soort verschillenden,graad geschieden de verrichtingen het normaalste; een al te sterke verwarming boven of afkoeling onder deze temperatuur doet eerst de bewegingen ophouden , en kan later het leven zelf vernietigen. Zoovermen weet , kunnen alle planten zonder gevaar voor haar leven , gedurende korten tijd tot het vriespunt worden afgekoeld; de meeste verrichtingen staan dan stil , doch beginnen weer , zoodra de temperatuurweer gunstiger wordt. Bij een sterkere afkoeling kunnen de sappen inde weefsels bevriezen , hetgeen zeer dikwerf voor het leven gevaarlijkkan worden. Verwarmt men planten of plantendeelen boven de temperatuur der lucht, zoo zal men eenmaal een graad bereiken , waarbij172 OVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN.het leven niet meer mogelijk is , waarbij de cellen sterven. Deze warmtegraad wordt met den naam van de temperatuurgrens van het levenbestempeld. Overschrijden dezer grens heeft den dood tengevolge.De temperatuurgrens is wel is waar niet voor alle planten en alleplantendeelen volkomen dezelfde , doch voor hoog ontwikkelde gewassen kan men in ' t algemeen stellen dat zij omstreeks 50 ° C. ligt. Dompelt men een bebladerden tak in water van 50˚C. , en haalt men hemen na eenige minuten weer uit , zoo zijn de bladen geheel slap geworden , en herstellen zich niet weer. Het mikroskopisch onderzoek leertdan dat de cellen gedood zijn .Op dezen regel maken , bij hoogere planten , slechts die organen eenuitzondering , die zonder nadeel voor hun leven , geheel uitdrogen kunnen. Zoo bijvoorbeeld de zaden. Droge erwten sterven eerst bij eenwarmtegraad van omstreeks 75 C. , vochtige of kiemende erwten reedsbij 50 ° C. Enkele soorten van zaden kunnen in drogen toestand zelfs dekookhitte zonder schade verdragen.0Nog veel hoogere temperaturen kunnen droge sporen van vele bloemlooze planten overleven. De sporen van sommige schimmels kunnen tot100 ja 120 C verwarmd worden zonder te sterven , en de cellen derbacteriën kunnen in drogen toestand zelfs door eene hitte van 130 ° C.niet met zekerheid gedood worden.Gelukkig , dat men bij het inmaken van spijzen nooit met de drogekiemen te doen heeft , en dat dezelfde kiemen , in vochtigen toestand ,voor warmte veel gevoeliger zijn . Vochtige sporen van schimmels sterven reeds bij 70 ' C .; gekiemde sporen of ontwikkelde schimmelplantenreeds bij 55 C. , dus bij weinig hooger temperatuur dan de hoogeregewassen. Gistcellen sterven in gistende vloeistoffen eerst bij 60 ° C.Voor bacteriën kan men deze temperatuurgrens niet zoo eenvoudigopgeven. Reeds bij schimmels en bij gist vertoont zij geringe afwijkingen, al naar gelang van de samenstelling der vloeistof , waarin men zeverwarmt; bij de bacteriën is de invloed van het vocht zoo groot , datde grens bijna in elke vloeistof een andere is . Omgekeerd kan men ,door willekeurige verandering van de samenstelling der oplossing , degrens willekeurig hooger of lager maken. Zoo vond NäGELI , dat bacteriën in sommige vochten pas bij 110 C., in andere daarentegen reedsbij 30 ' C. sterven , en dat voor alle andere vochten de grens tusschendeze beide waarden inligt.Alle in water oplosbare stoffen schijnen op deze temperatuurgrensOVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN. 173een invloed te hebben , doch geen andere in zoo hooge mate als dezuren. Zuren werken ook bij de gewone temperatuur , gelijk wij laterzien zullen , nadeelig op het leven der bacteriën; zij verminderen haarvermogen om aan groote warmte weerstand te bieden zeer sterk. Slechtsin neutrale , of alkalisch reageerende vloeistoffen overleven bacteriën dekookhitte , de geringste hoeveelheid zuur maakt , dat zij daarbij onvermijdelijk sterven . Hoe meer zuur men toevoegt , des te lager is de temperatuur , die ze doodt; ja door aanwending van sterke zuren kan mendie grens tot temperaturen doen aflalen , die voor het leven derhoogere planten gewoonlijk onschadelijk zijn. Enkele voorbeelden mogen het medegedeelde nader toelichten. Melk reageert zwak alkalisch;door koken kan men de daarin bevatte bacteriën niet vernietigen; ditgeschiedt eerst bij 110 C. In zuiver water sterven de bacteriën omstreeks 100 C. , in de zwak zure mout van bier reeds bij 90º C. , en eindelijk in azijn reeds bij 50 ° C.Vatten wij het besprokene kortelijk samen , zoo zien wij , dat schimmels en gist reeds door temperaturen van 60º à 70º C. , dus vrij ver beneden het kookpunt, gedood worden , terwijl voor bacteriën de grens, alnaar gelang van de eigenschappen der vloeistof, van 30 tot 110° C. afwisselt. Hieruit volgt ten 1 °, dat niet alle stoffen , na insluiting in blikkenbussen , door koken in water kiemvrij gemaakt kunnen worden , enten 2 , dat in vele gevallen een geringere hitte dan die van het kookpunt voldoende is .In de huishouding worden slechts zulke groenten in bussen ingemaakt ,in wier vocht de kiemen reeds door kookhitte van het leven beroofdworden. Meestal beperkt zich deze wijze van inmaken tot erwten , tuinboonen , snijboonen , worteltjes , bloemkool en aspergies. Daarentegenkomen in den handel tal van andere spijzen in blikken bussen voor ,vooral verschillende vleeschsoorten , wier reactie geenszins , zooals dieder groenten, zuur is. Deze moeten dus tot een hoogeren graad verhitworden, dan het kookpunt van water. Op welke wijze dit geschiedt ,zullen wij weldra zien .Men kan nu gemakkelijk nagaan , waarom er, bij het inmaken vangroenten in bussen , zoo groote zorg aan het goede en luchtdichte sluiten moet worden besteed. Het gebeurt niet zelden , als men de bussenheeft laten dicht soldeeren , en ze dan in den ketel met kokend waterverhit , dat er uit de eene of andere bus kleine luchtbellen ontwijken.Soms ziet men deze luchtbellen terstond , soms wordt men er eerst174 OVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN.door een zacht gefluit op opmerkzaam , dat het ontwijken der luchtdoor een nauwe opening begeleidt. Het is dan volstrekt noodig , de busuit den ketel te nemen en opnieuw te laten soldeeren, totdat alle openingen goed gesloten zijn. Natuurlijk, want verzuimt men dezen maatregel , zoo zou na het bekoelen lucht door zulk een gaatje kunnen binnendringen , en daarbij allicht kiemen van zwammen medebrengen , diezich in den inhoud der bus zouden kunnen ontwikkelen en vermenigvuldigen , en deze dus zouden bederven.Iedereen weet , dat spijzen uit bussen meestal slechts korten tijd nahet openen goed blijven . Vooral is dit het geval met groenten, in mindere mate met vleesch , daar dit meer droog , en dikwijls daarenbovengerookt is . Het is duidelijk, wat de oorzaak van het bederf is . Het zijnde kiemen der zwammen , die de lucht aanvoert , en die in de geconserveerde spijzen een gunstigen bodem voor hare ontwikkeling vinden.Hoe vochtiger de spijs is, en hoe warmer de lucht, des te sneller zullen dekiemen zich vermenigvuldigen; in des te korter tijd zal de uit de busgenomen inhoud bedorven zijn . Vandaar dat men bussen met groentenin den regel niet grooter neemt dan juist voor één maaltijd noodig is.Groenten in bussen behooren twee uren , vruchten met suiker in bussen behoeven slechts een kwartier te koken. Vanwaar dit verschil?Bij die korte verwarming toch , zal niet de geheele inhoud de temperatuur van het kookpunt bereiken , het binnenste zal eenige gradendaaronder blijven. Doch de toegevoegde suiker en het uit de vruchtenontwijkende zure sap oefenen op de bacteriën een zoo schadelijke werking uit , dat zij reeds bij lager temperatuur gedood worden; het isdus niet noodig de bussen zoolang in het kokende water te laten ,totdat zij door en door tot 100 ' C. verwarmd zijn .Zoo zoude men nog van verschillende andere handelwijzen , die bij hetinmaken van spijzen in bussen in gebruik zijn , een verklaring kunnengeven. Doch het medegedeelde moge voldoende zijn en mijne lezersden weg wijzen om in andere gevallen zelve een verklaring te vinden.Werpen wij thans nog even een blik op de geschiedenis van dezentak van nijverheid . Omstreeks het begin dezer eeuw trachtte een Franschman, APPERT , een middel te vinden , om vleeschspijzen te verduurzamen. Wel kon men toen dit doel door drogen of door rooken , ja ookdoor bewaren in ijs bereiken , doch geen van deze middelen was instaataan de toenmalige behoefte te voldoen . APPERT's pogingen gingen vanOVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN. 175een onjuiste beschouwing omtrent de oorzaken van het bederf uit , dochdoor een gelukkige combinatie van verschillende omstandigheden voerden zij toch tot het beoogde doel. Men wist toen nog niet , dat hetbederf door mikroskopische planten veroorzaakt werd , ja men vermoeddezelfs niet , dat levende wezens hierbij een rol spelen . Men meende datde lucht de eenige oorzaak van het bederf was , en toen LAVOISIER'Sschitterende ontdekkingen een juiste kennis omtrent de samenstellingder lucht en omtrent de eigenschappen der zuurstof hadden gegrondvest , twijfelde men niet meer of het was de zuurstof , die de spijzenbedierf. APPERT trachtte dus de spijzen van hare zuurstof te berooven ,en dit kon , langs praktischen weg , slechts door koken verkregenworden. Opdat dan , na verkoeling , niet nieuwe zuurstof met de spijzen in aanraking zou komen , moesten deze in kokenden toestand luchtdicht worden afgesloten.Men ziet , dezelfde middelen , die APPERT gebruikte om de zuurstof teverwijderen en een latere toetreding onmogelijk te maken , moesten ookde kiemen der aanwezige bederfzwammen dooden en een later indringen van zulke kiemen geheel en al verhinderen . Al was dus de redeneering zelve niet volkomen juist , haar resultaat was dit wel.APPERT bracht de spijzen, die hij wilde conserveeren, in glazen flesschen , die in een open waterbad gekookt en op verschillende wijzenluchtdicht gesloten werden. Door lateren werden in deze industrie talvan verbeteringen aangebracht , en weldra verkreeg zij een uitbreiding ,die alle verwachtingen overtrof.Zoo voerde COLLIN het gebruik der blikken bussen in , die door geringer gewicht , mindere breekbaarheid , gemakkelijker sluiting en veellageren prijs , de glazen flesschen van APPERT bijna in alle opzichtenverre overtroffen . Zij zijn dan ook, gelijk iedereen weet , algemeen in gebruik gekomen , en hebben voor vleeschspijzen de glazen flesschen volkomen verdrongen. Slechts groenten en vruchten , die in blikken bussen licht een onaangenamen metaalsmaak aannemen , worden ook thansnog in ' t groot in glazen flesschen verduurzaamd.Een andere belangrijke verbetering werd door CHEVALIER-APPERT , teParijs , een der grootste fabrikanten van verduurzaamde levensmiddelen ,aangebracht. In het begin kookte men de blikken bussen , nadat hetdeksel er op gesoldeerd was, in een open waterbad , en vulde dit, omde temperatuur boven die van het kookpuut te kunnen verheffen , nietmet gewoon water , maar met een oplossing van keukenzout of van176 OVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN.chloorcalcium. In het deksel liet men een kleine opening; bij het kooken ontweek daardoor de nog in de bussen aanwezige lucht. Zoodradeze geheel en al verdreven was, sloot men de fijne opening met eendruppel soldeersel , liet de bus nog korten tijd in het waterbad , en namhaar er dan uit om te bekoelen. Doch bij het bekoelen ontstond in hetinwendige een luchtledige ruimte , tengevolge van het langdurige kooken , en de drukking der buitenlucht welfde het dunne blik soms zoodiep in , dat het barstte. Men had getracht dit te voorkomen door debussen , even voor het sluiten , door middel van een trechter , met kokenden bouillon te vullen , doch al kon men hierdoor het barsten voorkomen , de bereidingswijze werd er niet praktischer door. Daarbij kwam ,dat de ondervinding geleerd had , dat het noodzakelijk was de bussen,ook na het toesoldeeren , eenigen tijd te koken , en dat ook hierbij velebussen barstten. CHEVALIER- APPERT vermeed al deze bezwaren , door alsbeginsel aan te nemen dat de bussen eerst volkomen gesloten en pasdaarna verhit zouden worden. Dit laatste beboefde nu niet meer inopen waterbaden te geschieden , maar kon in een gesloten ruimte , doormiddel van stoom gebeuren. In groote metalen ketels werden de toegesoldeerde bussen luchtig op elkander gestapeld , zoodat de stoom eroveral tusschen door kon gaan , dan werd de ketel gesloten , en stoomer ingeleid. Door middel van een manometer en een veiligheidsklep kondan de spanning van den stoom en dus de temperatuur van den ketelwillekeurig geregeld worden.De duur der verhitting hangt natuurlijk af van de grootte der bussen , daar kleine bussen veel sneller de temperatuur van den stoom aannemen dan groote; de warmtegraad , waartoe zij moeten verhit worden ,is, gelijk wij gezien hebben, voor verschillende spijzen verschillend, enwordt gewoonlijk door voorloopige proeven bepaald.Gaan wij thans tot de behandeling van de tweede methode van inmaken over. Deze berust, gelijk wij ons herinneren, op het beginsel dat dekiemen niet gedood en geweerd , maar slechts in werkeloozen toestandgebracht worden. De groenten en vruchten worden nu eens gekookt , endan weer niet , nu eens door toevoeging van zout of zuur of anderebijvoegselen geconserveerd , dan weer eenvoudig in water gebracht , nueens in gesloten flesschen , en dan weer open aan de lucht bewaard. Inéén woord de meest verschillende wijzen van behandeling doen zich hiervoor , doch allen komen daarin overeen , dat de spijzen of open staan ,OVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN. 177zoodat er dus voortdurend kiemen op kunnen vallen , of zoo ze afgesloten zijn , dan toch niet tijdens of na ' t sluiten gekookt zijn , en duseveneens nog kiemen bevatten. Steeds moet dus door de eigenschappender spijs of van ' t vocht waarin ze bewaard wordt, deze ontwikkelingder aanwezige kiemen belet worden.Iedere huisvrouw weet , dat dit bij verschillende inmaakselen in zeerverschillende mate het geval is . Sommige stoffen worden zóó goed voorbereid , dat geen kiem van schimmel , gist of bacterie zich ontwikkelenkan , zoodat dus alle bederf volkomen is buitengesloten. Andere daarentegen mogen aan hunne oppervlakte beschimmelen; na het wegnemenvan het schimmellaagje is het overige nog goed gebleven. Groenten diein open vaatjes in het zout zijn ingemaakt , vertoonen gewoonlijk opde oppervlakte der vloeistof de boven genoemde kim , een vlies dat bijnageheel uit de cellen der kimplant bestaat. Zorgt men er voor , dat ditvlies van tijd tot tijd wordt weggenomen , dan is het niet in staat degroenten tot bederf te doen overgaan.Ten einde nu een helder inzicht in al deze verschillende manierenvan inmaken te verkrijgen , willen wij ons allereerst twee vragen stellen .Van welke omstandigheden hangt het af, of zich op of in eenige soortvan voedsel bederfzwammen kunnen ontwikkelen? En als deze ontwikkeling mogelijk is , welke omstandigheden bepalen dan , hoe snel zijzal geschieden?De onderzoekingen hebben geleerd , dat dezelfde stoffen , die , in grootehoeveelheden gegeven , het leven geheel beletten , in geringere quantiteiten de ontwikkeling vertragen , en wel in het algemeen des te sterkernaarmate zij in grooter gift toegevoegd zijn . Daarom kunnen wij beidevragen to zamen beantwoorden.De voornaamste factoren , van welke het lever der bederfzwammenafhangt , zijn de zuurstof , het water , het voedsel , de opgeloste nietvoedende stoffen en de temperatuur. De strijd om het bestaan , die inzoo vele gevallen in het leven der zwammen een nog veel belangi ijkerrol speelt dan de opgenoemde factoren , komt bij de beginselen , waarophet inmaken van spijzen berust , bijna niet in aanmerking.Wij moeten deze factoren thans aan een uitvoeriger bespreking onderwerpen , doch vooraf wensch ik even de bedoeling van het gezegdenader toe te lichten . Slechts wanneer alle omstandigheden gunstig zijn ,kunnen zwammen zich ontwikkelen; zoodra een der genoemde een bepaalde grens overschrijdt , houden de functien van het leven op. Voor12178 OVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN.sommige factoren wordt deze grens zeer spoedig , voor andere daarentegen zeer moeilijk bereikt. Daarbij komt , dat zij geenszins voor schimmels dezelfde is als voor gist of voor bacteriën; integendeel , deze groepenwijken in hun vermogen om aan schadelijke invloeden weerstand tebieden , in hooge mate van elkander af.Het is duidelijk , dat groei en vermenigvuldiging slechts bij aanwezigheid van voldoend voedsel en bij gunstige temperatuur kunnenplaats vinden. Doch aan deze beide voorwaarden voldoen ingemaaktespijzen wel altijd: ik vertrouw dat dit punt geen nadere toelichtingbehoeft. Alleen doe ik opmerken dat voor gisting en schimmelgroei degunstigste temperatuur bij 25-30 ° C gelegen is , terwijl bacteriën aaneen nog iets hoogeren warmtegraad de voorkeur geven (35 ° C) . Bij temperaturen die dicht bij het vriespunt liggen houdt de werkzaamheid derzwammen op , of wordt ze tenminste zoo langzaam dat men er nietsvan bemerkt. Voor tusschengelegen warmtegraden geldt in ' t algemeende regel, dat de levensverrichtingen des te sneller geschieden , naarmatede temperatuur hooger is. Vandaar dat spijzen ' s zomers sneller bedervendan ' s winters , en dat men bij voorkeur koele plaatsen , vooral kelders ,voor het bewaren van ingemaakte zaken verkiest.Het voedsel der zwammen bestaat gedeeltelijk in organische , gedeeltelijk in anorganische stoffen; beide komen in spijzen in ruime hoeveelheid voor. Schimmels behoeven, behalve anorganische verbindingen ,geen andere organische stof dan alleen suiker; zij kunnen zich echterook met andere organische lichamen voeden. Zoo b.v. met zetmeel ,eiwit , en tal van andere stoffen. Ook met organische zuren kunnende schimmels zich voeden , een omstandigheid die voor ons van grootbelang is , omdat daardoor een zure vloeistof door krachtige schimmelvegetatie langzamerhand van hare zure eigenschappen beroofd kan worden. Hierdoor wordt dus mettertijd de vloeistof geschikt voor het levenvan bacteriën , en het bederf kan een aanvang nemen. Vandaar datschimmels op spijzen in ' t zuur , al doen ze geen rechtstreeksch kwaad ,toch middellijk de aanleiding tot een volledig bederf kunnen worden.De bacteriën verkiezen voor haar voedsel de meer samengestelde organische verbindingen , vooral de stikstofhoudende; de gist en de kimgroeien ook bij voorkeur in zulke stoffen , doch zijn ook met suikeren anorganisch voedsel tevreden.Uit het medegedeelde volgt als van zelf , dat men in ingemaaktespijzen aan de bederfzwammen onmogelijk haar voedsel kan onthouden ,OVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN. 179en dat men dus in haar behoefte aan voedsel geen middel kan vindenom hare ontwikkeling te verhinderen , m. a. w. , dat hieraan geenbeginsel voor het inmaken van spijzen kan worden ontleend .Anders is het echter gesteld met de overige , door mij opgenoemdefactoren: de zuurstof, het water en de opgeloste niet voedende stoffen.De beide eersten kan men in zoodanige mate aan de spijzen onttrekken , de laatste in zoo groote hoeveelheid toevoegen , dat daardoor deontwikkeling der zwammen onmogelijk wordt gemaakt. Men kan daarbijhet gestelde doel door één enkelen dezer factoren trachten te bereiken ,of wel, door de vereeniging van twee of meer middelen , op een schijnbaar meer samengestelde , maar in de praktijk dikwijls gemakkelijkerwijze tot een gunstig resultaat komen.Onder de opgenoemde factoren verdient thans in de eerste plaats dezuurstof onze aandacht , want bij alle niet kiemvrij gemaakte , maartoch luchtdicht afgesloten spijzen is het doel dezer afsluiting , aan dekiemen der bederfzwammen de voor haar leven noodige zuurstof teonthouden.De zwammen toch hebben, evenals de hoogere planten en evenals dedieren , voor hare ademhaling zuurstof noodig. Laat ons daarom eveneen blik werpen op de ademhalingsverschijnselen der hoogere planten.Gelijk iedereen weet staan de meeste planten in een dubbele betrekking tot de atmospheer. De groene bladen voeden zich met koolzuur ,en geven daarvoor zuurstof terug , terwijl zij de koolstof door verbinding met andere elementen voor den bouw van nieuwe plantendeelengeschikt maken. Zij doen dit echter alleen zoolang als zij door zonlichtof door tamelijk sterk daglicht beschenen worden. Is dit niet het geval ,zoo houdt de verrichting der voeding op. Alle niet groene plantendeelennemen aan dit proces zelfs in het zonlicht geen deel. Daarentegen ademenzij voortdurend , en verbruiken daarbij de zuurstof der lucht , terwijlzij koolzuur afgeven. De groene bladen ademen ook wel , en geheel opdezelfde wijze; zoolang zij echter door ' t licht beschenen worden is deademhaling geheel bedekt door de veel sterkere koolzuur- ontleding.Doch in ' t donker of in zwak licht gedragen zij zich evenals niet-groenedeelen.Iedereen weet , dat de afwezigheid van groene cellen een der kenmerken van de zwammen is. Zij kunnen dus natuurlijk geen koolzuur ontleden , en hunne ademhaling zal dus nooit door de processen der voedingonkenbaar gemaakt worden.180 OVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN.De meeste planten hebben voor het onderhoud van haar leven vrijveel zuurstof noodig; velen verbruiken in 24 uur meer dan haar eigenvolumen van dit gas , en kunnen dus in dat tijdsverloop een vijf maalgrooter volumen atmospherische lucht van haar zuurstof berooven. Vandaar dat in een gesloten ruimte tenminste , in het donker , het leven derplanten groot gevaar loopt. Wel is waar sterven planten in een vanzuurstof beroofde lucht niet terstond , maar zij houden hier toch opte groeien en zich te ontwikkelen. Duurt het verblijf in zulk een ruimtelanger , b.v. verscheidene dagen , dan zal een herstel niet meer mogelijkzijn , en de planten zullen , evenals dieren dit zouden doen , uit gebrekaan lucht te gronde gaan.Men kan zich door een zeer eenvoudige proef van het groote belangvan de zuurstof voor den groei der planten overtuigen. Wij kiezendaartoe de gewone blauwe schimmel. In twee gelijke fleschjes wordt zooveel van een slappe oplossing van suiker in water gebracht , dat defleschjes omstreeks half vol zijn.Na zaaien wij in beide fleschen , op de oppervlakte der vloeistofenkele sporen van de schimmel , sluiten dan de eene flesch met eenstop goed luchtdicht en laten de andere open staan. Beide plaatsen wijop een warm plekje.Na een paar dagen beginnen de sporen in beide fleschjes te ontkiemen;er ontstaan kleine witte schimmelvlokjes , die op de oppervlakte vanhet vocht blijven drijven. Zij groeien zeer snel en vormen weldra eenaantal groote , vrij drijvende vlokken. Tot hiertoe ging de ontwikkelingin beide flesschen even snel. Thans houdt die in de gesloten flesch op;die in de open flesch gaat daarentegen ongestoord voort , totdat een dikkeschimmellaag de geheele vloeistof bedekt en overal de blauwe sporenin groote hoeveelheid worden afgesnoerd. Vanwaar dit verschil , ditplotseling ophouden van den groei bij de eene proef? Het eenige onderscheid in de inrichting der beide flesschen lag daarin, dat de eene openen de andere gesloten was , dat dus in de eene de verbruikte lucht telkenskon ververscht worden , in de andere niet. Zoodra in de gesloten fleschde zuurstof verteerd was, hield de groei op; in de andere stroomdesteeds nieuwe zuurstof uit de omgevende lucht toe.In de leer der ademhaling is het een belangrijke vraag , welke betrekking er bestaat tusschen de hoeveelheden koolzuur en zuurstof, diein denzelfden tijd worden uit- en ingeademd. In het algemeen zijn dezehoeveelheden , naar het volumen gemeten , gelijk , zoodat een plant , inOVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN. 181een afgesloten ruimte ademende , het volumen van die ruimte nietvergroot of verkleint. Bij deze proeven heeft men echter opgemerkt ,dat de gelijkheid slechts zoolang blijft bestaan , als er nog zuurstofin de omgeving der plant aanwezig is; zoodra deze geheel verteerd is ,doet zich een ander verschijnsel voor. Het volumen der lucht begintdan grooter te worden , m. a. w. de plant gaat voort met koolzuuruit te ademen , ook al kan zij geen zuurstof opnemen. Dit uiterst merkwaardig verschijnsel duurt zoolang voort , als de plant in leven blijft ,eerst met den dood houdt de uitademing van koolzuur op. In dit opzicht gedragen planten zich juist zooals koudbloedige dieren , die ookin zuurstofvrije omgeving nog geruimen tijd voortgaan koolzuur uit teademen. Het spreekt van zelf , dat dit koolzuur aan de bestanddeelenvan het lichaam ontleend wordt , en dat dus , bij gemis van herstel doorzuurstof, de weefsels al meer en meer uitgeput zullen raken. Eindelijkzal deze uitputting zoover gaan , dat de plant of het dier sterft.De ademhaling gaat dus , ook in een zuurstofvrije ruimte , eenigentijd voort; voert men na niet te langen tijd weer versche lucht toe ,zoo kan de plant of het dier het geleden verlies weer herstellen; bijkorten duur is dan het verblijf in een zuurstofvrije lucht onschadelijk.Slechts zelden duurt echter de ademhaling onder deze omstandighedenlang , en slechts zelden is zij daarbij zoo krachtig , dat zij met groeien vermenigvuldiging , in één woord met actieve levensverrichtingengepaard gaat. Dit geval komt onder de hoogere planten niet voor. Inhet geheele plantenrijk zijn het alleen de gist en de bacterien , die devrije zuurstof der lucht zonder belangrijk nadeel kunnen ontberen , enook zij kunnen dit nog slechts onder enkele zeer bepaalde omstandigheden , en, slechts voor een beperkten tijd .Het is voor ons onderwerp van het hoogste belang , dit onderscheidtusschen de gist en de bacteriën aan de eene zijde , en alle andereplanten aan de andere zijde nauwkeurig te leeren kennen. Gelukkig ,dat er onder de bederfzwammen ook soorten gevonden worden , diezich juist zoo gedragen als de hoogere planten , en dat wij bij dezebespreking dus niet buiten ons onderwerp naar een maatstaf ter vergelijking behoeven te zoeken.(Slot in het volgende nummer.)DE STRUISVOGELS IN ZUID- AFRIKA.DOORDr. F. W. KRECKE.- -Onder de weinige vreemde gewesten , waar eene Nederlandsche bevolking zich blijvend gevestigd heeft , behoort Zuid- Afrika. Hoewel hetklimaat , de grond en de voortbrengselen niet zoozeer van die vanMidden-Europa afwijken , om een voortdurend verblijf voor Europeanen onmogelijk te maken , leveren zij toch verschillen genoeg op , omhet onderscheid te verklaren , hetwelk tusschen den Afrikaanschenkolonist den Afrikaander en de bewoners van het moederlandbestaat. Men vindt daar , om eene spreekwijze der kolonisten te gebruiken , rivieren zonder water , bloemen zonder geur en vogelen zonderzang. Inderdaad zijn vele groote rivieren , gedurende een gedeelte vanhet jaar , bijna droog , zoodat men ze doorwaden , of met wagens kandoortrekken; werkelijk mist men in Zuid- Afrika rozen en andere geurige bloemen , die aan ons werelddeel eigen zijn , en zijn die vervangendoor tal van eigenaardige heideplanten , geraniums en lischdodden metprachtig gekleurde , doch reukelooze bloemen; wel vindt men er talvan vogels , zooals bontgekleurde vliegenvangers , honigzuigers en andere ,maar de zangvogels , die ons , des zomers , op hunne aangename tonenonthalen , worden hier bijna geheel gemist. In de binnenlanden vindtmen bovendien den reus onder de vogels , de struis , die men in delaatste jaren heeft leeren temmen en kunstmatig uitbroeden. Daardooris een nieuw bedrijf, de struisvogelenteelt , ontstaan , die , met den landbouw en de schapenteelt , benevens het vroeger door ons beschouwdeDE STRUISVOGELS IN ZUID-AFRIKA. 183diamant-graven ' , de voornaamste bron van welvaart van een deelvan Zuid-Afrika uitmaakt. Door verschillende opgaven daartoe in staatgesteld , zullen wij omtrent de struisvogels en hunne kunst matige teelteenige mededeelingen doen.2De struis is de grootste der thans levende vogels , hoewel nog inhistorische tijden , op Madagascar en Nieuw-Zeeland , reusachtiger verwante vormen gevonden werden. Zijne hoogte is meer dan twee meters ,van enkele zelfs bijna drie , terwijl zijn gewicht 100 tot 150 kilo bedraagt. De kop is zeer klein , de snavel breed , plat en stomp , de oogenzijn klein. De kop en het bovenste deel van den hals zijn naakt , hetonderste deel van den hals , de borst , rug en buik zijn , bij den haan ,met blinkend zwarte vederen bedekt , hier en daar met enkele grijzegemengd; deze laatste komen alleen te voorschijn , wanneer de vederenin wanorde geraken . De vederen der vrouwelijke struisvogels zijn grijsof aschgrauw van kleur. De jongen zijn gedurende het eerste jaargrauw , eene kleur , die in volkomen overeenstemming is met die vanden grond , waarop zij gewoonlijk leven. Zooals bekend is , kan destruis niet vliegen; in plaats van slagpennen heeft hij , in de vleugelsen den staart , zachte , breede , los gekrulde vederen. De staartvederenen de eerste vleugelveder zijn bij beide geslachten wit , de overigevleugelvederen zwart en maken het grootste sieraad dezer vogels uit.De hoeken der vleugels zijn van doornen voorzien. Hij bezit kale ,roodachtig grijze , krachtige , hooge pooten , waaraan slechts twee teenenvoorkomen , waarvan de buitenste zonder nagel is . Door zijn langenhals , den vorm zijner pooten en de eeltachtige plekken , die hij aanhet onderlijf heeft , herinnert de struis eenigzins aan den kameel , waarmede hij ook de verblijfplaats en het voedsel gemeen heeft. Van daardan ook zijn wetenschappelijke naam: Struthio Camelus.Het vaderland van den struisvogel is geheel Afrika , behalve Egypte ,benevens het zuidelijk deel van Arabië , waar hij in vlakke en dorrestreken gevonden wordt. In Noord- Afrika zijn de struizen echter kleinerdan in het Zuiden van dit werelddeel.Aan de Israelieten was de struis bekend , even als aan de oude Griekenen Romeinen. Ten tijde der keizers deden deze vogels reeds bij de wedrennen dienst. Struisvederen worden , sinds de vroegste tijden , als sieraad1 Zie: Album der Natuur 1878 , pag. 239.2 Zie: Idem 1853 , pag. 1 , 1854 p. 323; 1855 p. 57.184 DE STRUISVOGELS IN ZUID-AFRIKA.gebruikt: de Romeinsche krijgslieden , zoowel als de middeleeuwsche ridders versierden daarmede hunne helmen; de Janitsaren pronkten daarmedeop hunne tulbanden , terwijl zij , in onzen tijd , een aanzienlijk handelsartikel zijn geworden , waarmede onze dames hare hoeden versieren.Het voedsel vau den struis bestaat uit verschillende kruiden en planten ,peulvruchten en boombladeren , benevens insekten en wormen; zelfsratten en muizen worden door hem niet versmaad. Hij is een onverzadelijke gulzigaard , die dikwijls , om de spijsvertering te bevorderen ,steenen en andere harde en onverteerbare voorwerpen inslikt . Dikwijlstreft men struizen aan in streken , waar volstrekt geen plantengroeiaanwezig is , zoodat men niet begrijpt , van waar hij zijn voedsel krijgt:doch als een echte zoon der woestijn kan hij lang vasten; ook kanhij verscheiden dagen leven zonder te drinken , hetgeen hem in dorre ,waterlooze streken goed te pas komt; wanneer hij echter water vindt ,dan drinkt hij overvloedig. Het vleesch van jonge struisvogels isniet onaangenaam van smaak, dat der ouden hard en taai; toch werdhet in vroegere tijden tot voedsel gebruikt.-De struis is een gezellige vogel: nu en dan vindt men hem in grootetroepen in vereeniging met zebra's , springbokken ' , wilde beesten 2en andere dieren; reeds XENOPHON verhaalt , dat het leger van CYRUSstruizen vond in gezelschap van wilde ezels . De struis leeft in veelwijverij in den broedtijd vindt men elken haan met twee of drie hennen te zamen , die hare eieren in één en hetzelfde nest leggen. Ditbestaat eenvoudig uit eene holte van omstreeks één meter in dengrond , met een rand van zand daarom heen. Zoodra 10 of 12 eierenin het nest zijn , beginnen de struizen te broeden , en wel afwisselend:des daags is eene der hennen op het nest; des nachts broedt de haan ,om de aanvallen van jakhalzen en andere roofdieren te kunnen afslaan.Dikwijls vindt men deze dieren dood naast het nest. Gedurende hetbroeden leggen de hennen voortdurend eieren , totdat het nest volis , waarin gewoonlijk 30 tot 35 eieren plaats vinden. De later gelegdeeieren worden wanordelijk rondom het nest geplaatst en dienen om depas uitgekomen jongen te voeden , waartoe zij door de onden wordenstuk getrapt. De jongen kunnen namelijk niet terstond het moeielijkverteerbare voedsel der ouden gebruiken. De broedtijd duurt omstreeks40 dagen. Gedurende den dag verlaten , bij warm weder , niet zelden' Antilope euchore. 2 Antilope Gnu.DE STRUISVOGELS IN ZUID-AFRIKA. 185de ouden het nest , dewijl de zonnewarmte dan voldoende is , om deeieren uit te broeden. Wanneer de nachten zeer koud zijn , ziet mensoms twee vogels te gelijk op het nest zitten. Gedurende het broedenworden de eieren van tijd tot tijd omgekeerd. De schaal is vuil wit ,met geel gemarmerd , zeer dik , blinkend en poreus; de vorm fraai enaan beide einden bijna gelijk . Zij zijn smakelijk , blijven lang versch enworden dikwijs tot het bereiden van gebak gebruikt; de inhoud staatmet omstreeks 24 hoendereieren gelijk. Uit de schalen maakt menbekers , die na eenigen tijd zoo hard worden als ivoor.Bijzonder zorgvuldig trachten de oude struizen de plaats te verbergen , waar zij hun nest hebben; zoodra zij bemerken dat het ontdekt is , vernielen zij het terstond zelf. Wanneer de plaats der eierenveranderd , of hun getal verminderd is , dan trappen zij ze allen stuken leggen elders een nieuw nest aan. Wanneer derhalve de Afrikaneneen nest ontdekken , gaan zij , wanneer het door de vogels verlaten is ,tegen den wind daarheen en verwijderen met een boomtak zorgvuldigbunne voetsporen. Zij schuiven met behulp van een langen stok, deeieren naar zich toe , die rondom het nest liggen . Op die wijze is eennest eene rijke voorraadschuur , waaruit zij , gedurende een paar maanden , alle twee of drie dagen zooveel eieren halen , als zij behoeven.Men vindt gedurende het geheele jaar nesten , maar in de wintermaanden (Juni tot September) zijn zij in Zuid - Afrika het talrijkst. Indien tijd zijn de vederen niet veel waard , daar zij , door het broeden ,beschadigd worden.De jonge struizen zijn , wanneer zij het ei verlaten , omstreeks zoogroot als eene hen; spoedig zijn zij in staat de ouden te volgen , die ,wanneer zij gejaagd worden , allerlei listen gebruiken om hunne jongente redden. Een jager verhaalt , dat hij een troep jonge struizen ontmoette , onder de hoede van een haan en eene hen. Zoodra de oudenbemerkten dat zij achtervolgd werden , trachtte de hen den jager temisleiden , op dezelfde wijze als de wilde eenden dit dikwijls doen: zij1Op de laatste Parijsche tentoonstelling waren uit Noord- Australië eieren van den aande struizen verwanten Emoe ( Dromaeus Novae - Hollandiae ) ingezonden , die iets kleinerdan struiseieren zijn. Zij waren in goud- en zilverdraad gevat en leverden verschillendezeer fraaie voorwerpen op , zooals inktkokers , doozen , bakjes , enz. Door hunne groenekleur gelijken zij op brons , vooral wanneer zij in zilver gevat zijn.186 DE STRUISVOGELS IN ZUID-AFRIKA.vluchtte met uitgespreide vleugels en viel , alsof zij gewond was , opden grond neder; toen zij bijna door haar vervolger was ingehaald ,zette zij het uit alle macht op een loopen , zoodat zij weldra uit hetgezicht van den jager was verdwenen. Intusschen had de haan zich , inalle stilte , met de jongen verwijderd.De loop van den struis is waarschijnlijk de snelste van alle dieren.Wanneer hij vervolgd wordt , doet hij , volgens LIVINGSTONE , stappen van3,5 tot 4 meters , ja zelfs 4,2 meters. Men kan de bewegingen zijnerpooten evenmin volgen , als die van de spaken van een wagenrad , datsnel ronddraait. Zijne snelheid bedraagt dan niet minder dan 43 kilometers in het uur , gelijkstaande met die van een gewonen spoortrein.Wanneer hij zeer snel loopt , laat hij zijne vleugels over den grondslepen. De struisvogel is zeer sterk: zelfs met twee personen opden rug loopt hij zoo snel als een harddraver. In zijne pooten heefthij zooveel kracht , dat hij met één slag hij slaat altijd vooruiteen mensch kan dooden.--De jacht op struisvogels geschiedt het best , wanneer zij zich introepen verzamelen . Men verontrust hen dan voortdurend , zoodat zij nietgeregeld hun voedsel kunnen zoeken. Daardoor worden zij zoo vermoeid ,dat zij ten slotte kunnen worden ingehaald en met stokken afgemaaktworden , om de vederen niet te bevlekken met bloed. Dikwijls wordende jongen levend gevangen en getemd. Bij de buitengewone snelheid ,waarmede de struizen zich bewegen , is het bijna onmogelijk dat zijdoor één jager te paard worden gejaagd. Meestal vereenigen zichdaartoe vier of vijf , die zich , op zekeren afstand van elkander , plaatsen. De eerste zoekt de struisvogels op en jaagt hen naar den tweeden , die hen , op zijne beurt , eenigen tijd achtervolgt , waarna hij hennaar den derden jager drijft . Eerst wanneer zij onder het bereik vanden vierden of vijfden jager zijn gekomen , zijn zij vermoeid genoegom hen , zonder bezwaar , te naderen en af te maken. De inboorlingenbedienen zich , bij de jacht , van de volgende list: zij steken den kopvan een struisvogel op een stok , die omstreeks zoo lang is als dehals van den vogel. Vervolgens verven zij hun lichaam hier en daarwit , en bevestigen daaraan zoovele vederen , dat men hen in de vertevoor een struisvogel zou houden. Nu nemen zij den stok met den kopin de eene en pijl en boog in de andere hand en naderen , zoo toegetakeld , terwijl zij de bewegingen van den vogel zoo goed mogelijk nabootsen , eene kudde struizen , totdat zij hun, met eenige goed gemik-DE STRUISVOGELS IN ZUID- AFRIKA. 187te pijlen, doodelijke wonden kunnen toebrengen. Op dezelfde wijze jagenzij ook het wilde beest dat zich , gelijk wij boven zagen , niet zeldenin gezelschap der struizen ophoudt. Ook is het voorgekomen , dat eenBoschjesman zoo juist den struis nabootste , dat hij door een zijnerstamgenooten werkelijk voor zulk een vogel werd gehouden , zoodathij alleen door zich van zijne vermomming te ontdoen aan den doodelijken pijl van zijn makker ontkwam. Dat de struisvogel zoo dom zou zijn ,om , wanneer hij achtervolgd wordt , zijn kop in het zand te steken , in demeening dat hij dan door den jager niet gezien wordt , is niets meer daneene fabel , die waarschijnlijk hieraan haar ontstaan verschuldigd is , datde struis , wanneer hij achterhaald wordt , zijn kop zooveel mogelijkverbergt , daar deze de meest kwetsbare plaats van zijn lichaam is , en zichmet zijne pooten verdedigt. Bij de jacht worden de struisvederen dikwijlsbeschadigd door doornstruiken , die bij de kolonisten de eigenaardigenamen van Haak-en- steek en Wacht- een- beetje dragen .Reeds voor geruimen tijd hadden twee kolonisten te Beaufort- West,in de Kaapkolonie , MOLTINI en PRITSCHARD , met goed gevolg struisvogels gehouden , doch het was niet gelukt de eieren uit te broeden. Navele vergeefsche pogingen slaagde de Engelsche kolonist A. DOUGLASS ,te Grahamstown , hierin . Voor omstreeks tien jaren was hij in het bezit van drie struisvogels , later kreeg hij nog acht daarbij . Zoodra hijhad opgemerkt dat zij in gevangenschap eieren legden , nam hij proeven om die kunstmatig uit te broeden. Gedurende drie jaren warende uitkomsten daarvan weinig bevredigend , maar later werden zijdoor de toepassing van een nieuwen broedtoestel zeer voldoende .DOUGLASS zag zijne elf struisvogels tot 900 aangroeien, en die vermeerdering gaat nog steeds geregeld voort . Andere kolonisten volgden zijnvoorbeeld en thans is de struisvogelteelt een der weldaden voor dedorre en onvruchtbare streken van Zuid- Afrika , die tot weinig anderskunnen dienen. DOUGLASS gebruikt voor zijne struisvogels 480 hectarenoneffen land , hetwelk vroeger als weide voor schapen diende. De grondschijnt echter ontaard en verzuurd te zijn , zoodat hij voor de schapengeene genoegzame hoeveelheid voedsel opleverde , doch de struisvogels vinden daarop nog genoeg planten om zich te onderhouden. Met uitzondeOp eene dergelijke wijze worden ook de Emoe's op Nieuw- Holland gejaagd . ZieAlbum der Natuur 1866 , p. 64.2 De schapenteelt neemt insgelijks thans in Zuid- Afrika eene groote vlucht: menschat het aantal dezer dieren op 20 millioen stuks.188 DE STRUISVOGELS IN ZUID-AFRIKA.ring van de jongen en zieken , zoeken de struisvogels hun eigenvoedsel.Zonder kunstmatige broedinrichting gaat de teelt der struisvogelsmoeielijk , daar de vog ls , bij het broeden , hunne vederen bederven .De broedinrichting , waarvan onderstaande figuur naar eene photographie , op de Parijsche tentoonstelling aanwezig , eene voorstellinggeeft , bestaat uit een vertrek , hetwelk door kunstwarmte op de vereischte temperatuur wordt gehouden. Verschillende thermometers gevenBroedkamer der struisvogeleieren.de temperatuur daarvan aan. In het midden staat eene tafel , van 3meters lengte , en de halve breedte; hierop zijn verschillende bakken.geplaatst , waarin de eieren worden gelegd nadat ze met flanel zijnomgeven. Verschillende voorzorgsmaatregelen moeten worden in achtgenomen, om het uitbroeden goed te doen plaats hebben: de temperatuurmoet behoorlijk geregeld worden; is zij te hoog , dan trekt het dooiervlies zich tezamen en de vrucht verstikt; is zij te laag , dan ontwikkelt zij zich onvolkomen. Eene zekere mate van vochtigheid is medenoodig; daarbij moeten de eieren drie malen daags worden omgedraaid ,daar, zooals wij boven zagen , de ouden dit ook bij het broeden doen.DE STRUISVOGELS IN ZUID-AFRIKA. 189In een paar der in de figuur voorgestelde bakken ziet men een jongenstruisvogel die pas het ei heeft verlaten.Aan de bewegingen van den jongen vogel en aan andere teekenen ,die door den heer DOUGLASS zijn opgemerkt , kan de opzichter derbroedinrichting , op één uur na , zien , wanneer het jong gereed is deschaal te verlaten. Hij neemt dan de taak van verloskundige op zichen helpt den vogel den dop verbreken , waarbij hij verschillende werktuigen bezigt. Onderstaande figuur , insgelijks naar eene photographieHet verbreken van het ei .op de Parijsche tentoonstelling aanwezig , stelt den opzichter voor terwijl hij daarmede bezig is . Vervolgens neemt deze de taak van voedster op zich en geeft de jonge vogels eieren te eten , daar zij gedurende de eerste dagen nog geen plantenkost kunnen verdragen.Later worden de jonge struizen aan de zorg van een inlandertoevertrouwd , die 30 dezer dieren onder zijne hoede krijgt . Hij drijfthen van den morgen tot den avond in de velden met lucerne (Medicagosativa) rond , maait bovendien dit gewas voor hen af en voorziet henvan kiezelsteenen , die zij voor hunne spijsvertering noodig hebben , envan water. De jonge dieren zijn dan ook zeer aan hun oppasser gehecht.190 DE STRUISVOGELS IN ZUID- AFRIKA.Nog later worden de vogels op de uitgebreide velden gebracht die , meteen enkel ijzerdraad , hetwelk op paaltjes rust , is afgerasterd , waar ze invrijheid ronddwalen. Eenmaal per week worden zij binnen eene omheining gedreven. Dit geschiedt door mannen te paard , die van langedoorntakken voorzien zijn , waarmede zij de onwillige vogels voor zich uitdrijven; enkele dezer dieren blijven zeer wild en brengen, met hunne krachtige pooten , gevaarlijke schoppen toe; een der ruiters heeft een zak metTurksch koren bij zich , waarop de struizen zeer gesteld zijn , en hiermedelokt hij hen binnen de omheining waar zij geteld en nagezien worden.Wanneer de vogels een jaar oud zijn , worden ze geplukt; deze bewerking wordt twee keeren ' s jaars herhaald. Hoelang dit zonder nadeel kan worden voortgezet , is onbekend: er zijn vogels , die gedurende16 jaren geplukt zijn en toch telkens al hunne vederen terugkrijgen. Alsde tijd van het plukken is gekomen , worden de struizen binnen deomheining gedreven , waarna de deur wordt gesloten . Nu worden zijzoo dicht op elkander gejaagd , dat zij niet in staat zijn te schoppen ,of hunne vleugels te bewegen. Dan gaan personen tusschen hen in entrekken hun de gewenschte vederen uit , of wel zij snijden die zoo kortmogelijk af. Het eerste is het voordeeligst: de uitgetrokken veder wordtspoediger door eene nieuwe vervangen dan de afgesnedene , daar deschacht dan niet eerst behoeft verwijderd te worden. Ook schijnt hetdat het uittrekken niet bijzonder pijnlijk is , daar het dier daaronderniet veel lijdt. Men ontneemt aan den struisvogel alleen de staartvederen en de eerste vleugelveder , die wit zijn , benevens de tweedevleugelveder , die zwart is.Daarna worden de vederen in een vertrek gebracht, waar ze zorgvuldig worden uitgezocht , gereinigd en in bundels bij elkander gepakt.Vervolgens worden ze in kisten gelegd en naar de Londensche marktverzonden. De duurste vederen worden voor 30 ponden sterling (ƒ360)het halve kilo verkocht.Van hoeveel belang de struisvogelenteelt voor Zuid-Afrika is , kanuit de volgende getallen blijken: in 1865 waren in de Kaapkolonienog slechts 80 tamme struisvogels , in 1875 niet minder dan 32.247 ,en thans wordt hun getal op 40.000 geschat. De uitvoer van struisvederen bedroeg in 1864 17.863 Engelsche ponden (9.110 kilo) , terwaarde van 81.754 ponden Sterling ( 981.000) en in 1874 , 36.829 Eng.ponden ( 16.710 kilo) ter waarde van 205.540 ponden Sterling ( 2.466.480) ,November 1878.EEN ZACHTAARDIGE PAUW.Onder de levende leden van mijne kleine menagerie reken ik een pauw,dien ik kortelings uit de Preanger Regentschappen kreeg , en die sedertden eersten dag , dat hij in mijn bezit was , op ' t dak vloog en daar zijnvaste stand-, zit- en slaapplaats koos , om die niet te verlaten dan wanneer het eten voor hem wordt neergestrooid , althans zoo meende ik;maar nog een andere reden bestaat er, die hem van zijn lievelingsplaatsdoet neerstrijken.―Toen ik op een zondag te huis blijvende eenige insekten onderzocht ,ontdekte ik tot mijne groote vreugde een nauwen vriendschapsband tusschen mijn pauw en een trits jonge , ondeugende , speelsche poedels.Ziehier welke lieve scène ik aanschouwde.De drie veelbelovende spruiten stoeiden naar oude gewoonte op ' t erfvan ons huis en dreigden , onder gekef, geknor en gejank , elkaars oorenen pootjes te verslinden , toen plotseling dat spel gestaakt werd doordien de trotsche pauw van zijn verheven zetel neerdaalde en, alsof hijhen wilde verzoeken mede te mogen spelen , zijn kop midden tusschende strijdlustigen legde . Tableau! ... De schrik was totaal, maar van zeerkorten duur , want de schitterende trillende veertjes op den kop vanmijn pauw wekten te veel de speel- en bijtzucht van de jeugd op ,dan dat ze die konden inhouden. Een algemeene aanval werd gewaagd.De pauw , die allengs zijn geheele lichaam op den grond had uitgestrekt , was ' t mikpunt van alle plagerijen , die in de jeugdige breinen opkwamen; de vleugels werden geheel en al uitgespreid door een192 EEN ZACHTAARDIGE PAUW.der aanvallers , die aan de slagvederen ging trekken, en ' t heen en weergooien van dat krullekopje verried maar al te zeer ' t booze plan omzich dat geheele lichaamsdeel toe te eigenen; een ander liep over zijn lijfen beet waar them luste; de derde rukte aan ziju kuif, etc. etc. , zonderdat de trotsche vogel zich een oogenblik een greintje gekrenkt gevoelde;de geloovigste ketter had niet met meer zachtmoedigheid de hevigstemartelingen van den wreed sten inquisiteur kunnen doorstaan dan mijnpauw die van zijne speelmakkers. Cet âge est sans pitié! Toen de pauw't genoeg achtte, schudde hij de kaboutermannetjes van zich af, en vloogweer op ' t dak om zijn toilet in orde te brengen , dat er deerlijk gehavend uitzag.Sedert hoorde ik , dat dergelijke opofferingen van mijn pauw niet zeldzaam zijn , en word ik nu en dan daarvan overtuigd , wanneer ik uit hetkantoor komende door dat kleine gebroed begroet word , met een goudveertje van den pauw , als zegeteeken , in hun bek.Omdat men altijd beweert dat de pauw valsch van aard is , en omdat hij ,belust op de oogen van groot en klein , zooveel mogelijk gemeden wordt ,achtte ik me verplicht dit feit mede te deelen , opdat men niet een alte kwaad ideé van Juno's lieveling met zich omdrage.Batavia , 27 December 1878 . P. F. SIJTHOFF , JZN.OVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN.DOORDr. HUGO DE VRIES.(Vervolg van bladz. 181.)Reeds heb ik er op gewezen , dat schimmels niet zonder zuurstofgroeien kunnen; men herinnert zich de proef , waaruit wij dit le rden.Geheel hetzelfde geldt van de kim; ook zij kan dit gas niet ontberen .Vandaar dat , zooals iedereen weet , schimmels en kim zich bij voorkeur op de oppervlakte van spijzen of vochten vertoonen. In het inwendige van spijzen dringen zij nooit door , tenzij dat deze zoo poreus zijn dat ook de lucht er overal in kan dringen , zooals dit b.v.met brood het geval is. Algemeen bekend is het , dat men van beschimmelde spijzen slechts het bovenste of buitenste laagje behoeftweg te nemen , om de daaronder gelegen deelen nog geheel onbedorvente vinden. Natuurlijk , want de zuurstof der lucht verspreidt zich daarslechts uiterst moeielijk.Vloeistoffen nemen de zuurstof gemakkelijker op dan vochtige vastelichamen , doch ook zij doen dit slechts in geringe mate , vooral danwanneer ze met een kleine oppervlakte met de lucht in aanraking zijn ,en weinig omgeroerd of bewogen worden. Zij bevatten dan ook meestzoo weinig opgeloste zuurstof, dat noch schimmels noch kim zich inhaar vertoonen. Wel bedekken deze de oppervlakte , tot welke de luchtvrijen toegang heeft , maar dieper dringen ze niet in. Iedereen weet ,13194 OVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN.dat vele groenten , die van nature zuur zijn, licht door een schimmellaagje worden bedekt. Evenzoo ziet men op de pekel , in welke inonze kelders snijboontjes of andere groenten worden bewaard , in denregel een dik vlies van kim. Maar noch de schimmel , noch de kimtasten de dieper gelegen deelen van de groenten , of van de pekel aan.Wel kan men door bepaalde voorzorgen de schimmels er toe brengen , om zich onder water te ontwikkelen. Maar dan moet men stoffenuitkiezen , die voor beschimmeling uiterst vatbaar zijn , b.v. afgestorven deelen van planten , ze in zuiver water brengen , en daarbij zorgendat dit de plantendeelen niet al te hoog bedekt , maar veeleer meteen groote oppervlakte met de lucht in aanraking is . Dan zal men ,ook onder water de voorwerpen zien beschimmelen. Maar de schimmels groeien uiterst traag , en brengen maar weinig verandering teweeg. Ja, zoo moeilijk kunnen ze zich met het weinigje zuurstof, datin het water opgelost is , tevreden stellen , dat ze er nooit toe komenom sporen te vormen , iets waartoe wij weten dat zij aan de oppervlakte der vloeistoffen , in het vrije genot der lucht , zoo spoediggeraken.Hoe wij het ook aanvangen , steeds is voor een normalen groei vankim of schimmels de rechtstreeksche toetreding der lucht noodzakelijk;ontbreekt deze , dan kan slechts een langzame en kwijnende vegetatieop kosten der in het water opgeloste zuurstof plaats vinden. In eenzuurstofvrije omgeving eindelijk staan hare levensverrichtingen geheel stil .Hiertegenover staan nu de gist en de bacteriën. Wel is waar verkiezen deze het leven met zuurstof evenzeer als de schimmels en dekim , maar zij bezitten het vermogen , om zich in ongunstige gevallen,als het ware voor dit gemis , door andere stoffen schadeloos te stellen .Deze stoffen zijn sommige voedingsstoffen , en wel voor de gist de suiker,voor de meeste vormen van bacteriën de eiwitachtige lichamen. Waarzij deze in een zuurstofvrije of zuurstof-arme omgeving aantreffen , ontleden zij ze en veroorzaken dan de verschijnselen , die men in hetdagelijksche leven met de namen van gisting en rotting bestempelt.Gisting en rotting zijn dus de middelen , door welke de gistcellenen de bacteriën in staat zijn , het gemis van vrije zuurstof , dat bijalle andere planten den groei terstond doet ophouden , betrekkelijklangen tijd zonder groote schade te verdragen.Bij gist en bacteriën hebben wij dus tweeërlei toestanden te onder-OVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN. 195scheiden , en deze beide toestanden komen bij spijzen en dranken dietot bederf overgaan dikwerf voor. In den eenen toestand leven zijeven als alle andere zwammen , en ademen dus de zuurstof der luchtin; in den anderen toestand hebben zij een geheel eigen leven. Ditvindt zonder zuurstof-opneming plaats , maar gaat daarentegen met deontleding van samengestelde organische stoffen , met gisting of metrotting gepaard.Gaan wij beide toestanden meer in bizonderheden na. Vooraf doe ikopmerken , dat het reeds op het eerste gezicht gemakkelijk is om teonderscheiden , in welken toestand onze planten zich bevinden. Hiertoeis noch een mikroskopisch , noch ook een proefondervindelijk onderzoeknoodig. Integendeel , de omstandigheden waaronder zij voorkomen beslissen hieromtrent ten eenenmale. Want slechts aan de oppervlaktevan spijzen of dranken kan de lucht genoegzaam toetreden en telkensververscht worden; in het binnenste daarvan dringt zij slechts weinigen met moeite door. Wij hebben hierover bij de behandeling der schimmels uitvoerig gesproken. Men zal nu alreeds zelf de conclusie getrokken hebben waar wij gist of bacteriën aan de oppervlakte van vochtenof vochtige lichamen vinden , leven zij , als andere zwammen , metzuurstof; waar wij ze daarentegen binnen in spijzen of ondergedompeldin vochten vinden , moeten zij dit gas ontberen. In het inwendigevan spijzen kan zich de gist , om later te vermelden redenen , niet ontwikkelen; deze zijn dan ook , gelijk bekend is , niet aan gisting onderhevig.1Wat nu den eersten toestand , het leven met zuurstof aan de oppervlakte der bedervende stoffen betreft , zoo gedragen zich gist en bacteriën in dit geval juist evenzoo als de overige bederfzwammen. Zijgebruiken dan de hun aangeboden stoffen eenvoudig als voedsel , enademen koolzuur daarvoor uit. Hun werking is dus gelijk te stellenaan die van een langzame verbranding , waarbij de organische stoffenzich met de zuurstof der lucht verbinden , en in den vorm van koolzuur en enkele andere gewone verbrandingsprodukten ontwijken. Ditverbrandingsproces geschiedt betrekkelijk langzaam; daarbij komt dat¹ Het spreekt van zelf , dat hiermede niet gezegd is , dat deze plaatsen scheikundiggesproken volkomen vrij van zuurstof zouden zijn; dit is trouwens voor physiologischebeschouwingen ook onverschillig; zij zijn slechts zoo arm aan zuurstof, dat zij hetverlies , dat de zwammen door de ademhaling aan dit gas lijden , niet kunnen herstellen.196 OVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN.het tot de oppervlakte beperkt is , en eindelijk dat het niet die onaangenaam riekende stoffen levert , die b.v. bij de rotting ontstaan.Om al deze redenen brengt het leven der zwammen met zuurstof betrekkelijk weinig schade aan de spijzen toe , een schade, die in vele gevallen zoo uiterst gering is , dat men haar volstrekt niet vreest; gelijkdoor menige met schimmel of kim bedekte spijs in provisiekamer enkelder bewezen wordt.Veel gevaarlijker is het leven zonder zuurstof. In dezen toestandvermenigvuldigen zich de bederfzwammen wel is waar slechts langzaam , maar des te krachtiger grijpen zij de organische stoffen inhare omgeving aan. Vandaar dat zij in korten tijd spijzen en dranken geheel kunnen bederven. Het is hier niet de plaats , om uitvoerigde veranderingen te schilderen , die de gist en de bacteriën onder dezeomstandigheden in organische stoffen teweeg brengen. Genoeg zij heter op gewezen te hebben , dat de gist slechts suiker ontleedt , en dezedaarbij , gelijk bekend is , zich in alcohol en koolzuur splitst , terwijl sommige bacteriën de eiwitachtige en andere stikstofhoudende stoffen aantasten , en ze tot eenvoudiger verbindingen verbranden. Andere bacteriën daarentegen zetten suiker in melkzuur om en worden zoodoendede oorzaak van het verzuren van spijzen.Voor ons doel is het overigens onverschillig , op welke wijzen delevensmiddelen door de zwammen bedorven worden , daar het inmakennatuurlijk ten doel heeft , alle onaangename veranderingen te voorkomen. Ook is het gebied van de verschijnselen van gisting en rottingzóó uitgebreid , dat zelfs een beknopte behandeling ons thans te vervan ons eigenlijk onderwerp zou afleiden.Genoeg zij het te weten , dat het leven der bederfzwammen zichonder twee vormen voordoet. Met zuurstof leven zij aan de oppervlaktevan spijzen of dranken , die ze niet ontleden , maar langzaam verteren;zonder zuurstof leven ze in de spijzen of dranken , en veroorzaken hiersnelle ontledingen die als gisting en rotting bekend zijn .Het is volstrekt noodzakelijk deze beide toestanden steeds goed uitelkander te houden; wij willen ze daarom thans afzonderlijk beschouwen en gaan allereerst het eenvoudigste geval , het leven zonder zuurstof , na. Wij zullen dus trachten de vraag te beantwoorden: Van welkeomstandigheden hangen gisting en rotting af; welke invloeden zijn instaat haar tegen te gaan en te verhinderen?Om in de beantwoording van deze vraag niet al te wijdloopig teOVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN. 197worden en ons alleen tot die gevallen te beperken , welke bij het inmaken voorkomen , beschouwen wij hier alleen de stoffen , waaruit despijzen en dranken zelve bestaan , of die daaraan plegen te wordentoegevoegd. Onder deze stoffen ontmoeten wij in de eerste plaats deeigenlijke voedende bestanddeelen; zij vormen ook voor de gist ende bacteriën een gewenscht voedsel , en werken dus als zoodanig doorhare aanwezigheid gunstig. Maar deze gunstige werking duurt slechtszoolang als ze niet in al te groote hoeveelheid voorkomen. In overmaat worden ze nadeelig voor het leven der zwammen , ja in zeergroote hoeveelheden kunnen zelfs de beste voedingsstoffen de gistingen de rotting tegengaan. Een voorbeeld moge dit ophelderen , vóórwij tot de bespreking der bizonderheden overgaan. Vruchtensappengisten gemakkelijk; het is de suiker die daarbij door de gist opgenomen en ontleed wordt. Voegt men nu meer suiker toe , dan zal de gisting daardoor niet versneld , maar integendeel vertraagd worden , enbij een voldoende hoeveelheid van de suiker in het vocht zal de gisting geheel ophouden.Evenals de voedselstoffen in overmaat , werken de niet voedende stoffenreeds in de kleinste hoeveelheden. Zij vertragen door hare aanwezigheid de levensverrichtingen der zwammen , en bij een bepaalde sterkte.doen zij deze geheel stilstaan.Daar nu juist de levensuitingen der bederfzwammen de oorzaken vanhet bederf zijn , kunnen wij als resultaat van deze beschouwingen denregel vaststellen , dat alle stoffen , zoowel de voedende als de niet vocdende , in niet al te geringe hoeveelheid in spijzen of dranken aanwezig ,het bederf tegengaan. Men kan dus , door bijna elke in water oplosbare verbinding , het bederf van levensmiddelen verhinderen of vertragen ,zoo men haar slechts in voldoende mate toevoegt.Onder al deze talrijke stoffen verdienen nu enkele groepen van verbindingen een nadere beschouwing , omdat zij bij het inmaken de voor..naamste rol spelen. Het zijn:1º. brandewijn.2º. suiker.3'. zout.4 . zuren.Omtrent den brandewijn valt weinig te zeggen. De alcohol die zij bevatzou reeds bij een veel geringer gehalte den groei der zwammen onmogelijk maken.198 OVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN.Om vruchten in suiker te bewaren , voegt men in den regel zooveeltoe , dat de vloeistof dik-vloeibaar of gebonden wordt , zooals men hetweleens hoort noemen. Voegt men minder suiker toe , zoo bestaat ergevaar dat het vocht gaat gisten. Dit geschiedt zoodra er minder dan35 % suiker aanwezig is. Groote hoeveelheden suiker beletten ook hetleven der bacteriën , en maken dat de schimmels slechts aan de oppervlakte der vloeistof leven kunnen; deze doen hier , door hare langzameontwikkeling weinig kwaad , of kunnen op andere wijze onschadelijkgemaakt worden.Evenals de suiker werken ook de zouten . Onder deze is het gewonekeukenzout in de huishouding in gebruik , doch men kan met even goedgevolg verschillende andere zouten gebruiken. Alle hebben de eigenschap ,de ontwikkeling der zwammen des te meer te vertragen , naarmate harehoeveelheid grooter is . Men kan zich hiervan zeer gemakkelijk overtuigen. Daartoe bereidt men zich b.v. oplossingen van keukenzout vanverschillend gehalte , b.v. van 1 , 5 , 10 , 15 en 25 %. Met elk dezeroplossingen vult men dan een glaasje , en brengt er vervolgens eenigeerwten in , die men vooraf zich met water heeft laten volzuigen. Eindelijk brengt men ook eenige erwten in een glaasje met water , zonderzout. Men laat de glaasjes open aan de lucht staan , zoodat in allenkiemen kunnen vallen. Na een paar dagen , des te sneller naarmate detemperatuur hooger is , is het glaasje met water troebel geworden;het mikroskopisch onderzoek toont aan , dat de vloeistof vol bacteriënis. Iets later worden ook de zwakste zoutoplossingen troebel , nog laterde sterkere , terwijl de sterkste oplossingen meer dan 8 dagen lang helderblijven . Hoe geringer dus het zoutgehalte is , des te sneller nemen debacteriën in aantal toe. Terwijl na verloop van een paar weken deerwten in het water zonder zout geheel vergaan en in een breiachtigemassa veranderd zijn , toonen de zwakste oplossingen na maanden nogslechts sporen van bederf , en vindt men in de sterkste ook dan nogde erwten geheel gaaf. Deze proef toont dus op een eenvoudige dochduidelijke wijze , dat de vermenigvuldiging der bacteriën des te langzamer is , naarmate de vloeistof meer zout bevat , en dat reeds dooreen gering zoutgehalte hare ontwikkeling zóó vertraagd wordt , datzij geen noemenswaardige schade veroorzaken.Hierop berust nu het inmaken in zout. Wenscht men dat er verzuringzal plaats hebben , zoo voegt men slechts zeer weinig zout toe , menvertraagt dan den groei der bacteriën , maar belet die niet . Dit ge-OVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN. 199schiedt b.v. bij het bereiden van zuurkool , in welke , gelijk bekend is ,het zuur juist door de bacteriën gevormd wordt. Dezelfde mikroskopische plantjes , die men in alle andere ingemaakte spijzen zoo zeer vreest ,roept men hier te hulp om aan de kool dien eigenaardigen zuren smaakte geven , die velen zoo bijzonder aantrekt. Wil men echter de ontwikkeling der bacteriën beletten , zoo behoort er meer zout toegevoegdte worden. Op welke wijze dit in de huishouding pleegt te geschieden ,behoef ik wel niet te beschrijven.Krachtiger dan eenig ander bijmengsel , dragen zuren tot het bewarenvan spijzen bij . Eensdoels die , welke reeds van nature in de vruchtenen groenten aanwezig zijn , anderdeels de azijn , waarin men ze inmaakt. Het is ongeloofelijk in hoe geringe hoeveelheid zuren voor hetleven der zwammen schadelijk zijn. Vooral voor dat der bacteriën , iniets mindere mate ook voor gist , in nog veel geringere voor schimmels ,die niet zelden in zure oplossingen bij voorkeur leven. Bacteriën verkiezen neutrale of alcalische vochten , elk spoor van zuur vertraagthare ontwikkeling. Voegt men aan water , waarin erwten staan , enkeledruppels phosphorzuur toe , zoo blijft het weken lang volkomen helder ,ook als de erwten in niet aangezuurd water reeds volkomen verrot zijn .Geen spoor van zwammen vertoont zich in het zure vocht; noch bacteriën , noch gist kunnen er in leven. Op dezelfde wijze werken andereminerale zuren. Doch ook de plantenzuren bezitten dit vermogen , hoewelin geringere mate. Van dezen moet men dus eenigszins grootere hoeveelheden toevoegen , om het bederf te beletten. Bij het inmaken wordennu de zuren meestal zoo slap gebruikt , of door verschillende bewerkingen zoo verslapt , dat zij wel het leven van bacteriën en van gistin de vloeistof buitensluiten , maar niet dat der schimmels. Deze ontwikkelen zich echter slechts aan de oppervlakte en moeten dan vantijd tot tijd weggenomen worden , ten einde een algeheele verslappingvan het zuur te voorkomen. Of wel men weet de schimmels op eenandere wijze tegen te gaan , iets waarop wij weldra terugkomen.Ik zeide reeds dat men gewoonlijk azijn voor het inmaken van spijzenin 't zuur gebruikt , doch dat in enkele gevallen daarbij ook de zuren ,die in de plantendeelen zelven voorkomen , een rol spelen . Dit schijntb.v. het geval te wezen bij kruisbessen en andere vruchten , die alleenin water zijn ingemaakt. Jonge kruisbessen worden in flesschen gebrachten deze eenvoudig met gekookt en koud geworden regenwater goedaangevuld en dan met kurken gesloten. De sappen , die uit de bessen zich200 OVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN.in het water oplossen , beletten dan het bederf der vruchten. Op dezelfdewijze kan men ook andere vruchten inmaken. Men snijdt bv. appelsaan stukken , schudt deze vervolgens in een stopflesch tot de fleschgoed vol is , giet er dan water overheen totdat alle luchtbellen verdrevenzijn , en sluit eindelijk de stop luchtdicht toe. Het appelzuur , dat denaangenaam frisschen smaak aan de appels geeft, komt langzamerhanduit het weefsel naar buiten , verdeelt zich in het water , en be'et bieraan gistcellen of bacteriën , die er mochten zijn , haar schadelijke werking uit te oefenen.Ik mag niet van de bespreking der bederfwerende werking van zurenafstappen , zonder te wijzen op den grooten vooruitgang , die in dentegenwoord gen tijd juist op dit punt wordt opgemerkt. Deze voornitgang is zoo snel en zoo aanzienlijk , dat het den schijn heeft , alsofhet conserveeren door zuren weldra alle andere wijzen van inmaken enverduurzamen , zoo niet verdringen , dan toch op den achtergrond schuivenzal. En geen wonder. Van alle andere stoffen , wir bederfwerende eigenschappen men gebruiken kan , moet men steeds groote hoeveelheden toevoegen , die in vele gevallen het inmaken duur doen worden , in andereweer dan smaak der spijzen al te zeer veranderen. Van zuren behoeftmen steeds slechts geringe hoeveelheden , ja er zijn in den laatsten tijdzuren bekend geworden , die reeds in zoo uiterst geringe giften conserveerend werken , dat onze smaak niet in staat is hunne aanwezigheid te ontdekken. Onder dezen neemt het salicylzuur thans de eerste plaats in.Voor eenige jaren werd een ander zuur , het carbo'zuur , hoog geroemdwegens zijne antiseptische eigenschappen en algemeen aanbevolen zoowelom rotting en bederf te verhiuderen als ook om voorwerpen of locale ,die door aanstekelijke ziekten besmet waren , te desinfecteereu. Voorhet laatste doel vrij algemeen in gebruik gekomen , kon het op deverduurzaming van levensmiddelen bijna niet worden toegepast. De oorzaak hiervan is de uiterst onaangename reuk die het carbolzuur bezit ,en die zich aan alle stoffen , waarin men het oplost, mededeelt. Het sprakvan zelf, dat deze eigenschap eene toepassing in het groot geheel buitensloot. Toch zou men dwalen , indien men meende dat carbolzuur bijonze verduurzaamde levensmiddelen volstrekt geen rol speelde. Integendeel een der belangrijkste metboden van conserveeren van vleesch berust op de eigenschappen van dit zuur. Ik bedoel het rooken van vvleesch..De rook , waarin hammen en andere vleeschsoorten worden opgehangen ,bevat , onder talrijke andere bestanddeelen ook de dampen van hetOVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN. 201carbolznur. Dit doortrekt dus op den duur het vleesch , doch in zoogeringe hoeveelheid , dat het wel een eigenaardigen , maar geen onaangenamen smaak er aan mededeelt. In dezen uiterst verdunden toestandzou het allen niet voldoende zijn om de rotting te beletten , daarommoet het vleesch gelijktijdig ten deele uitgedroogd worden , want ookdeze bewerking is voor de bacteriën nadeelig. Het gedeeltelijke uitdrogen en het doortrekken met uiterst geringe hoeveelheden carbolzuurzijn dan samen voldoende om de werkzaamheid der zwammen te verhinderen.Toen nu voor weinige jaren de beroemde scheikundige KOLBE de samenstelling van het salicylzuur ontdekte en vond dat deze slechts weinigvan die van het carbolzuur afwijkt , kwam hij op de gelukkige gedachte ,of wellicht het nieuwe zuur ook dezelfde bederfwerende eigenschappenzou bezitten als het , in dit opzicht reeds langer bekende , carbolzuur.Tal van proeven werden door hem ingesteld , en alle bevestigden zij zijnvermoeden volkomen. Moge al de werking van het salicylzuur niet volkomen even sterk zijn als die van het carbolzuur , zij verschilt er tochzoo weinig van , dat voor de praktijk het bederfwerend vermogen vanbeide zuren als even groot beschouwd mag worden.Daarbij heeft het salicylzuur boven het carbolzuur twee belangrijkeeigenschappen vóór. Het laatste riekt en smaakt uiterst sterk en onaangenaam, het salicylzuur is bijna geheel smakeloos en reukeloos. Hetcarbolzuur is reeds in geringe hoeveelheden schadelijk voor de gezondheid van den mensch , in grootere werkt het als vergif; het salicylzuuris onschadelijk.Vandaar dat men reeds spoedig , ook in wijder kringen , op de belangrijke eigenschappen van deze nieuwe stofopmerkzaam werd , endat zij thans in het groot en fabriekmatig bereid wordt , en als bederfwerend middel reeds veelvuldig wordt toegepast. Zonder twijfelzal hare toepassing allengs toenemen , en zal zij in vele gevallen , hetzij tot verbetering of tot vereenvoudiging van de thans gebruikelijkemethode van inmaken worden aangewend.Om deze redenen zij het mij veroorloofd iets langer bij het salicylzuur stil te staan , en zijn werking door eenige voorbeelden nader toete lichten. KOLBE deelt daaromtrent o. a. het volgende mede:Lost men in suikerwater salicylzuur op , zoo kan men hierdoor degisting voorkomen , of zoo zij reeds begonnen is , terstond doen ophouden. Hiertoe behoeft men aan de 1000 gewichtsdeelen water slechts202 OVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN.één deel salicylzuur toe te voegen . Bij nog geringere hoeveelheden wordtde gisting wel vertraagd , maar niet volkomen belet.Versche melk, aan welke men op 10,000 deelen vier deelen salicylzuur had toegevoegd , bleef 36 uren langer goed dan melk zonder ditzuur. Men kan dus door zulk een onbegrijpelijk kleine hoeveelheid hetbederven der melk zoolang uitstellen , als dit in de huishouding inden regel gewenscht wordt. Wil men melk langer goedhouden , danbehoeft men er slechts wat meer salicylzuur bij te doen.Bekend is het gebruik van salicylzuur om eieren te bewaren. Verscheeieren worden in een verzadigde oplossing van salicylzuur in watergelegd , en daarin een uur lang bewaard , dan laat men ze aan delucht afdruipen en drogen , en pakt ze in een kist met haksel. KOLBEbewaarde de zoo bereide eieren 100 dagen , en vond ze toen nog ingoeden staat , terwijl eieren , die zonder salicylzuur even lang bewaardwerden , reeds veel vroeger bedorven waren.Het bewaren van vruchten op salicylzuur , en het conserveeren vanbessensap door toevoeging van geringe hoeveelheden van deze stof hebben reeds sinds eenigen tijd bij ons ingang gevonden; beide verdienenechter meer algemeen aanbevolen en toegepast te worden. -Men ziet , dat in het algemeen uiterst geringe hoeveelheden salicylzuur de gisting en rotting tegengaan. Eén deel op de duizend vertraagtdeze werkingen reeds zeer belangrijk , 2 à 3 deelen op de duizend zijnin de meeste gevallen in staat het bederven voor goed te beletten. Opmerking verdient , dat koud water niet veel meer dan 3 deelen op1000 kan oplossen , zoodat men dus in het dagelijksch leven veilig eenverzadigde oplossing gebruiken kan , als men de toe te voegen hoeveelheid niet nauwkeurig wenscht af te wegen.Bij al deze schitterende eigenschappen bezit het salicylzuur echteréén belangrijke schaduwzijde , die de oorzaak is , dat het veel mindersnel ingang vindt dan het wel verdient. Ik bedoel den betrekkelijkhoogen prijs . Gelukkig dat men slechts zóó uiterst weinig noodig heeft,dat in vele gevallen de kosten bijna niet in rekening komen. Doch hetis te hopen , dat het salicylzuur , dat thans nog slechts in één enkelefabriek vervaardigd wordt , weldra op meerdere plaatsen zal wordenbereid , en dat daardoor zijn prijs dalen zal .In de laatste jaren wordt nog een ander zuur , van geheel andere samenstelling en chemische eigenschappen , als bederfwerendmiddel aanbevolen. Het is het boriumzuur of boorzuur. Het isOVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN. 203minder krachtig bederfwerend als het salicylzuur , doch is veelgoedkooper.Wij hebben thans lang genoeg stil gestaan bij de voorwaarden onderwelke het leven der bederfzwammen zonder zuurstof kan plaats vinden , en bij de middelen , die ons ten dienste staan , om onder dezeomstandigheden haar leven en daarmede haar schadelijke werkingen teverhinderen. Thans willen wij tot het tweede geval overgaan en hetleven der zwammen nagaan , zooals het zich onder den invloed vande zuurstof der lucht vertoont.Wij herinneren ons dat op levensmiddelen deze vorm van het levender zwammen bijna uitsluitend aan de oppervlakte wordt aangetroffen,en wel natuurlijk alleen dan , wanneer de lucht vrijen toegang tot dieoppervlakte heeft. Dan vertoonen zich aldaar bij voorkeur schimmels.en kim , doch ook bacteriën worden hier dikwerf in krachtige vegetatie gezien. Men behoeft slechts stukjes brood , of gekookt eiwit , ofdoorgesneden vruchten of groenten of eenige andere spijs , op een vochtige , warme plek , aan de lucht te bewaren , en binnen weinige dagenzal men ze geheel bedekt vinden met zwammen van allerlei soort engedaante , ja van de meest verschillende kleuren. Voor den beschrijvenden plantkundige leveren zulke voorwerpen steeds een rijken oogstvan de meest uiteenloopende soorten en geslachten van zwammen op.Doch uit een physiologisch oogpunt beschouwd zijn de verschillenveel geringer. Allen toch leven eenvoudig ten koste van de stof waaropzij groeien; de meesten nemen daarvan slechts zooveel op , als ze voorhun voeding noodig hebben; zij verteren haar dus langzamerhand ,zonder haar vooraf belangrijk te veranderen. Zoo doen voornamelijkde schimmels en de kim. De bacteriën echter oefenen in deze gevallendikwijls nog een andere werking uit. Bevat de spijs namelijk suiker ,en dit is met bijna alle groenten en vruchten het geval , dan veranderen zij deze suiker in melkzuur en geven daardoor aanleiding tothet zuur worden , het zoogenoemde verzuren der spijzen . Op wijn wordthet bekende verschalen door een overeenkomstige werking van bacteriën veroorzaakt.Vandaar dat schimmels en kim slechts weinig schadelijk , bacteriënechter zeer gevreesd zijn. Maar in den regel komen deze verschillendezwammen niet afzonderlijk doch met elkander vermengd voor. Deschimmels gedoogen den groei van kim en bacteriën slechts weinig;204 OVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN.meestal weten ze deze geheel te verdringen , zoo ze niet omgekeerdzelve door haar verdrongen worden. Doch kim en bacteriën ziet menzeer dikwijls te zamen gaan , zoo dikwijls , dat soms de werking derbacteriën , het verzuren, aan de kimplant toegeschreven wordt. Onderzockt men echter in zulke gevallen het kimvlies onder het mikroskoop,dan ziet men het tusschen de kimcellen wemelen van kleine , vrijrondzwemmende bacteriën. In de huishouding onderscheidt men daaromde kim en de bacteriën dikwijls niet van elkander , terwijl iedereengemakkelijk de zooveel grootere schimmelplanten kan onderkennen.Door zeer verschillende middelen tracht men in de praktijk het levender bederfzwammen aan de oppervlakte van spijzen of dranken te verhinderen of ten minste onschadelijk te maken. Deze laten zich gemakkelijk tot drie groepen brengen.Het natuurlijkste middel om het gestelde doel te bereiken , is welhet gebruik eener luchtdichte sluiting. Dit wordt dan ook , gelijk aaniedereen bekend is , zoowel bij het fabriekmatige verduurzamen vanspijzen , als ook bij het inmaken in de huishouding vrij veelvuldig toegepast. Zoo worden ingemaakte vruchten meestal in luchtdicht gesloten flesschen verkocht , en worden porselein en andere groenten inflesschen ingemaakt. Iedereen weet , dat men hierbij steeds zorg moetdragen , dat de flesschen zoo goed mogelijk gevuld zijn; in halfgevuldeflesschen zou de inhoud , zelfs bij de beste sluiting , toch beschimmelen.Natuurlijk , want de in de flesch aanwezige lucht maakt het levender zwammen ten minste gedurende eenigen tijd mogelijk. Hoe minder lucht er dus is , hoe korter de zwammen kunnen leven , en hoe minder schade ze derhalve kunnen aanrichten. Bij het inmaken van porselein heeft men somtijds gelegenheid hieromtrent een wel is waar onaangename , maar toch leerrijke ervaring op te doen. Wordt namelijkde gekookte groente haastig in de flesschen gebracht , zoo gebeurt hetniet zelden , dat er hier en daar luchtbellen blijven zitten. In elk dezerluchtbellen pleegt zich dan wat schimmel te ontwikkelen , en zijn erwat veel bellen , dan is deze schimmel- vegetatie soms zoo sterk , datde groente , als men ze uit de flesch genomen en toebereid heeft ,den onaangenaam duffen smaak naar schimmels bezit. Dit is de reden,waarom men bij het inmaken er zoo zorgvuldig op letten moet , dater geen luchtbellen in de flesch blijven.In de ruimte in den hals der flesch , tusschen den inhoud en dekurk, bevindt zich natuurlijk steeds wat lucht. Vandaar dat gewoon-OVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN. 205lijk bij het openmaken van flesschen met porselein er eerst een zoogenoemde prop uitkomt; deze prop werpt men weg en mengt hemniet met den overigen inhoud. Het is de schimmel , die zich ten kostevan het beetje lucht ontwikkeld heeft , maar die reeds vroeg de zuurstof dier lucht verteerd had en dus in zijn groei zoo spoedig werd belemmerd , dat hij geen schade kon aanrichten . Ook in flesschen metbessensap vindt men gewoonlijk zulk een schimmelprop in den hals.Wanneer een flesch wijn of een kruik bier open gemaakt wordt ende inhoud eenige dagen aan de lucht blijft staan , verschaalt de wijnen verzuurt het bier. Het zijn de bacteriën , die zich thans aan deoppervlakte der vloeistof kunnen ontwikkelen , die deze werking uitoefenen. Evenzoo en om dezelfde redenen bederven deze dranken in deflesch , wanneer de sluiting niet luchtdicht was. Vandaar het gebruikom flesschen met wijn liggend te bewaren; dan blijft de kurk nat ensluit beter , dan wanneer hij kan uitdrogen en daardoor inkrimpen.De tweede groep van middelen om het zwamleven aan de oppervlakte van spijzen te verhinderen , berust op een geheel ander beginsel. Men laat de spijzen vrij aan de lucht , of bedekt ze slechts meteen papier of met een blaas , die beide natuurlijk de lucht doorlaten.Maar men zorgt , dat de scheikundige samenstelling een zoodanige zij ,dat ook bij vrijen toegang der zuurstof het leven der zwammen onmogelijk is. Zulke spijzen hebben dit eigenaardige , dat zij , uit hetvat of uit de flesch genomen , niet bederven; zij bederven namelijkeerst wanneer ze met water vermengd of in een al te vochtige luchtbewaard worden.Hiertoe behooren in de eerste plaats alle gedroogde spijzen , b.v. gedroogde groenten en vruchten. Verder tal van geleien en in suikeringemaakte vruchten of andere deelen van planten. Ik noem als voorbeeld den gember.Het beginsel , waarop het inmaken dezer spijzen berust , bestaat eenvoudig daarin , dat dezelfde stoffen , die reeds in geringe hoeveelhedenhet leven zonder lucht verhinderen , bij sterkere concentratie ook danin staat zijn hare schadelijke werking uit to oefenen , wanneer de zwammen met lucht , en dus onder zooveel gunstiger omstandigheden, groeien.Onder alle stoffen is het voornamelijk de suiker , bij welke deze eigenschap voor de praktijk van groot belang is . Slap suikerwater gist enbeschimmelt gemakkelijk. Lost men echter zooveel suiker op , dat 100deelen van het suikerwater omstreeks 35 deelen suiker bevatten , dan206 OVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN.kan er reeds geen gisting meer plaats hebben. Doch de schimmels groeiener nog gemakkelijk op. Dampt men echter de oplossing uit , totdat zij eenstroopachtige massa wordt en begint kristallen te vormen , dan verliestzij hierdoor het vermogen , het leven der schimmels te begunstigen. Indit geval nu verkeeren vele geleien; zij bevatten zooveel suiker , datdeze , hoezeer anders een goed voedsel voor de schimmelplant , thansop haar als vergif werkt. Mengt men zulke geleien echter met water ,en verdunt zoodoende haar suikergehalte , zoo zal men zich weldra overtuigen hoe snel zij door schimmels worden aangetast en overdekt.Hetzelfde doel , dat men hier door een overmaat van suiker bereikt ,wordt in andere gevallen door toevoeging van sterken brandewijn , innog andere door bepaalde zuren verkregen. Onder deze laatsten verdientook hier weder het salicylzuur een eerste plaats in te nemen.Terwijl de tot nu toe besproken middelen zoowel bij het verduurzamen van levensmiddelen in het groot , als bij het inmaken van verschillende groenten en vruchten in de huishouding worden toegepast ,blijft er ons thans nog een groep van gevallen over , die uitsluitendaan het huishoudelijk inmaken ontleend zijn. Ik bedoel al die inmaaksels bij welke men niet zoo nauwlettend en angstvallig zorgt , dat ertoch volstrekt geen kim of schimmel op de spijzen kome , maar waarmen een geringe mate van ontwikkeling van deze bederfzwammen , alshet ware oogluikend , toelaat , overtuigd als men is , dat zij niet zooveel schade zullen aanrichten , dat het de moeite waard zou zijn hungroei geheel en al te beletten. Men zorgt slechts , dat door toevoeging van zout , of suiker of azijn de ontwikkeling der zwammen in dete bewaren stoffen verhinderd zij , wat er dan aan de oppervlakte mogeontstaan , kan men wel van tijd tot tijd wegnemen en zoodoende onschadelijk maken. De gevaarlijkste werkingen der bederfzwammen toch ,de rotting en de gisting , behoeft men niet te vreezen , zoo de zwammenzich alleen aan de oppervlakte vertoonen , want rotten en gisten geschiedt slechts dáár , waar de lucht geen vrijen toegang heeft; aan deoppervlakte verteren de zwammen wel is waar de organische bestanddeelen , maar ze scheiden gewoonlijk geen onaangenaam riekende ofden smaak bedervende stoffen af.Gaan wij enkele der meer bekende gevallen uit deze groep nauwkeuriger na. Tot de meest gewone verschijnselen in de provisiekamerbehoort wel het ontstaan van een schimmellaagje op vele vochten , geleien of andere inmaakselen. Dit schimmellaagje , dat soms als een dikOVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN. 207leerachtig vlies de geheele oppervlakte bedekt , is in den regel niet zooschadelijk , dat men zich veel moeite zou behoeven te geven om zijnontstaan te voorkomen. Integendeel , iedere huisvrouw weet , dat mende schimmels gerust haar gang kan laten gaan , en dat het meestalvoldoende is , van tijd tot tijd het laagje weg te nemen; ja somwijlenkan men dit er gerust op laten zitten , totdat men de spijs gebruikenwil. Het is alsof de schimmels de door hen bedekte stoffen hielpenconserveeren; dit is echter in werkelijkheid niet het geval , maar haargroei is zoo langzaam , dat de schadelijke werking zich tot een zeerdun , oppervlakkig laagje beperkt. Iedereen kent de gewoonte , om geleien met een in brandewijn bevochtigd papiertje te bedekken. Het doelhiervan is gemakkelijk in te zien. De brandewijn belet den groei derschimmels een tijd lang , is hij verdampt , dan ontwikkelen zij zich ophet papier en kunnen niet in de gelei doordringen . Als ze eindelijk hetgeheele papier doorgroeid hebben en ook de gelei zouden gaan aantasten ,dan is het tijd het papiertje door een nieuw te vervangen. Zoo kanmen haar werking gedurende lange tijden geheel onschadelijk maken.Bij groenten , die , in open vaatjes , in pekel zijn ingemaakt , ziet mengewoonlijk de pekel kimmen. Er ontstaat op de oppervlakte een fijnvlies van meest grijze kleur , dat nu eens sneller , dan weer langzamergroeit. Heeft men er voor gezorgd , dat de groente geheel onder depekel blijft , zoo komt dit kimvlies niet terstond met haar in aanraking ,en zoo men van tijd tot tijd de kim wegneemt en de oppervlakte dervloeistof, als ook de randen van het vat zoo goed mogelijk schoonmaakt ,dan is dit kimmen geheel onschadelijk. Iedereen weet , hoe men doorverschillende middelen zorg kan dragen , dat de kim niet met de groentenin aanraking komt.Wij zijn tot het einde van ons onderwerp genaderd. Wij hebben eenlange reeks van bijzonderheden uit het leven der bederfzwammen leerenkennen , en overal gezien hoe tusschen deze en de praktijk van het inmaken een nauwe samenhang bestaat. De aard van dit verband heeftin den loop der tijden allengs veranderingen ondergaan , en deze veranderingen zijn in de laatste tientallen van jaren zoo aanzienlijk geworden , dat men wel voorspellen mag , dat nog menige nieuwe verandering te wachten staat. Laat ons even een blik werpen op de geschiedenis van den samenhang van wetenschap en praktijk op dit gebied.208 OVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN.De praktijk is , zooals gewoonlijk , ook hier veel ouder dan de wetenschap. Bij haar ontstaan vond de laatste dus een rijken schat van praktische ervaringen , en het was haar eerste taak , de grondslagen vooreen juiste waardeering en verklaring dezer ervaringen te leggen. Debeteekenis van de verschijnselen moest zij ons duidelijk maken , en onszeggen waarom elke handelwijze juist haar gevolg heeft. Het mikroskopisch onderzoek leerde in bedervende spijzen de aanwezigheid derzwammen kennen , langs proefondervindelijken weg werd het bewijsgeleverd , dat de zwammen de oorzaak der ontledingen zijn . Hieruitvolgde dat er twee wegen waren om het bederven te voorkomen. Aande cene zijde het dooden van de aanwezige kiemen en het bewaren ineen kiemvrije luchtdicht gesloten ruimte; aan de andere zijde het beletten van de ontwikkeling der kiemen door schadelijke invloeden. Beidemethoden waren in de praktijk reeds lang in gebruik voordat dewetenschap ons met het bestaan der bederfzwammen bekend maakte;beide kwamen echter eerst door het wetenschappelijk onderzoek tot harejuiste waarde.Doch de invloed der wetenschap breidde zich al meer en meer uit.Zij beperkte zich niet langer tot een verklaring der gebruikelijke handelwijzen , maar het gelukte haar ook op verschillende punten onjuistheden en leemten aan te wijzen en tevens de middelen aan de handte doen om deze te verbeteren en aan te vullen. Daardoor veranderdelangzamerhand de verhouding tusschen wetenschap en praktijk , en begon de laatste allengs meerop de eerste te steunen en hare raadgevingen toe te passen.Vooral op het gebied van het fabriekmatige verduurzamen van levensmiddelen is deze verhouding thans overal de heerschende; het is niet.moeilijk zich daarvan te overtuigen . In geringere mate is dit het gevalmet het huishoudelijke inmaken. Hier is op de meeste punten nog volstrekt niets te bemerken van dien wijzigendeu en verbeterenden invloedder wetenschap; hier worden , met weinige uitzonderingen , nog steedsde aloude praktijken gevolgd. Vandaar dan ook dat op dit gebied , integenstelling met het verduurzamen van levensmiddelen in ' t groot ,slechts een uiterst langzame vooruitgang te bespeuren is . Want dit ishet eigenaardige van de samenwerking van wetenschap en praktijk ,dat , waar zij wordt aangetroffen, de vorderingen en verbeteringen elkander snel opvolgen , ja , dat men als het ware stelselmatig naar een ideaaldoel voortschrijdt. Zonder dien bezielenden invloed der wetenschap gaatOVER HET INMAKEN VAN GROENTEN EN VRUCHTEN. 209de praktijk slechts langzaam vooruit en dikwerf volgt zij nog onveranderd dezelfde methoden , die reeds voor eeuwen in gebruik waren.Doch er bestaat grond om te hopen , dat ook op het inmaken vanspijzen in onze huishouding de wetenschap spoedig een belangrijkeninvloed zal gaan uitoefenen. Reeds zijn er vele teekenen , die ons aanwijzen , dat de oude wegen verlaten en nieuwe ingeslagen worden.Ontdekkingen als die , welke wij omtrent de bederfwerende eigenschappen van het salicylzuur leerden kennen , zijn wel in staat om ons tedoen inzien , dat menige spijs veel gemakkelijker en even goed , zoo nietzelfs beter ingemaakt kan worden , wanneer men de raadgevingen derwetenschap volgt.Alles is als het ware voorbereid om spoedig een krachtig verbondtusschen wetenschap en praktijk te zien geboren worden , een verbondwaarvan het beginsel onderlinge samenwerking , het doel de bevorderingvan de belangen der menschheid is. Geen twijfel , of deze samenwerkingzal voor beide partijen schitterende vruchten afwerpen , voor de praktijk door het rechtstreeksche nut dat zij aanbrengt , voor de wetenschapdoor de erkenning dat zij ook hier de leidsvrouw onzer handelingen is.14DE GOUDVELDEN VAN AUSTRALIË.DOORR. E. DE HAAN.Zal men het zegenen of vloeken , heeft het meer onheil over deaarde gebracht dan wel geluk en welvaart verspreid , het metaal ,waarvan in deze bladen sprake zal zijn? ' t Valt voorzeker moeilijkop deze vraag een bepaald antwoord te geven , maar toch is het aangeen twijfel onderhevig of een aanzienlijk deel der jammeren , die vooren na de menschheid hebben geteisterd , zijn te wijten aan de dorstder stervelingen naar zijn bezit . De schoone kleur en glans , die duurzaam weerstand bieden aan invloeden , waarvoor schier alle anderemetalen bezwijken , de gemakkelijke smeedbaarheid en andere voordeelige technische eigenschappen , anderdeels eene stilzwijgende overeenstemming , hebben aan dit metaal eene waarde verleend , die ongestoordbleef stand houden van de vroegste tijden tot op heden.Bijna geen metaal beveelt zich beter aan als algemeen ruilmiddelen waardemeter. Het groote soortelijke gewicht (ruim 19) veroorlooftin een betrekkelijk klein volumen eene groote waarde te besluiten .Indien al het goud der aarde tot een klomp werd saamgesmolten , danzou deze massa toch nog slechts een parallellopipedum vormen van8 meter lengte , 5 meter breedte en even zooveel dikte. Alle verhalenomtrent "kamers vol goud" , gelijk b. v. de vroegere Inca's zouden heb-DE GOUDVELDEN VAN AUSTRALIË. 211wwwben bezeten , moeten dus naar de sprookjeswereld worden verwezen .Volgens KOBEL zou de naam "goud" zijn afgeleid van ajar chold,een arabisch woord, voor welks juistheid ik evenwel niet wil instaan, dat geel metaal der eeuwigheid" beteekent; uit het eerste lidzou het latijnsche woord aurum , het fransche or , enz. zijn ontstaan ,uit het tweede gedeelte het hoogduitsche gold , het nederlandsche goudmet zijn verdere germaansche wijzigingen. Voorts zou hetzelfde woordajar chold nog de beteekenis hebben van " eeuwig zonnelicht" , weshalvedoor de oude alchymisten het zonneteeken ook voor het goud werdgebezigd. Dat genoemde alchymisten niet gelukkig waren in hunnepogingen om goud te " maken", is overbekend , en zulks behoeft inonze dagen dan ook niemand meer te verwonderen , die weet dat goudgeen samengestelde stof, maar een element , eene enkelvoudige stof is ,die niet gemaakt wordt , maar op en in de aarde aanwezig is , dusgevonden moet worden , evengoed als zulks ook het geval is metkoper en zilver , lood en ijzer , en andere metalen.―Koper en ijzer vindt men in groote massa's , soms in beddingen vanaanzienlijke uitgestrektheid en dikte , het goud niet; dit edel metaalis zeer spaarzaam verspreid , zelfs nog spaarzamer dan het zilver , enwaar het gevonden wordt, is de aanwezige voorraad doorgaans binneneen niet groot tijdsbestek uitgeput. Van daar dat de totale hoeveelheidgoud zelfs in honderd en meer jaren niet zoodanige vermeerderingondergaat , dat zulks van overwegenden invloed zou kunnen zijn opden marktprijs; en het is deze omstandigheid - die het goud trouwensmet het zilver gemeen heeft , waaraan beide edele metalen hunnegeschiktheid danken om tot standpenningen te dienen in het muntstelsel .De vindplaatsen van het goud laten zich tot drie hoofdgroepenterug brengen:1. wordt het aangetroffen in de gangen en aderen , d. w. z. in spleten en kloven , van de oudste kristallijne gesteenten , als graniet , syeniet , dioriet , kwartsiet en de oudste sedimentaire vormingen , hetcambrisch , silurisch en devonisch , te zamen ook wel het overgangsgebergte geheeten. Ook wel in deze gesteenten ingesprenkeld.2. In losse , aangespoelde gronden , dus in gronden , die samengesteld zijn uit zand , grint , leemklonters , conglomeraten enz. De Duitschers noemen zoodanige formaties , " Seifen" of het " Seifengebirge. "Dit woord is moeilijk te vertalen; daarvoor "zeepgebergte" to bezigen,zoo als somtijds geschiedt , komt mij bedenkelijk voor. Het liefst be-212 DE GOUDVELDEN VAN AUSTRALIË.houd ik den vreemden term , of bepaal mij tot eene omschrijving. Hetengelsche woord alluvial geeft tot begripsverwarring aanleiding , daaraangespoelde gronden of alluviale gronden in geologischen zin tot hethedendaagsch tijdperk behooren , en gelijk wij later zullen zien , worden de " Seifen" in alle formaties aangetroffen , van de steenkolen aftot het (geologische) alluvium. Geognostisch moge dus dit " Seifengebirge" met alluviaal of aangespoeld gelijk zijn te stellen , geologisch ,d. i. in tijd, zijn beide van elkaar verschillend.Soortgelijke moeilijkheden openbaren zich meermalen in de mineralogieen geologie. De reden daarvan is niet ver te zoeken. Wij Nederlanders hebben voor beide wetenschappen ter schole moeten gaan bij onze naburen.Het materiaal der " Seifen" is natuurlijk voor een deel ontleend aande onder N° 1 genoemde gesteenten , die deswege het moedergesteenteworden genoemd. De " Seifen" kunnen nu in sommige gevallen ter plaatsezijn gebleven , waar zij door verweering zijn ontstaan , zoo als , naarik meeu, vele Seifen in den Oeral , maar meestal werden zij door waterstroomen naar elders vervoerd en daar afgezet.3º. In het zand der rivieren. Zoodanig goud heet stofgoud of waschgoud. Vele europeesche rivieren , zooals de Donau , Theiss , Main enRijn leveren nog jaarlijks eene niet onaanzienlijke hoeveelheid vanhet edel metaal; van Bazel tot Manheim nu nog voor een jaarlijkschbedrag van 21000 gulden. De prijs van het goud ongeveer 1400 gulden per kilo zijnde , volgt hieruit een gewicht van nog geen 15 kilo.Volgens berekening zou er uit het zand van den Rijn nog voor eenewaarde van 80 000 000 gulden kunnen gewasschen worden. De oorsprongvan het riviergoud ligt voor de hand.Veelal komt het goud in kleine korrels voor , enkele malen in zeergroote klompen. Zoo vond men b. v. in de laatste jaren in Australië- en wel in de "Seifen" klompen van 138, 101 , 99 , 69 , 55 , 44,42 , 29 en 27 halve kilogrammen.Geheel zuiver is het goud bijna nooit; dikwijls is het vermengdmet zilver; door een eenvoudige handelwijze wordt het hiervan gezuiverd. De massa wordt namelijk met zwavelzuur gekookt, waarin hetzilver zich oplost en het goud terugblijft . Fijn verdeeld goud wordtmet aanhangend en omringend gruis en zand in een vat gedaan , kwikzilver tot de massa toegevoegd en het geheel langen tijd goed geschud ,waardoor een goud-amalgama wordt gevormd , waaruit men doordestillatie het kwik wederom verwijdert.DE GOUDVELDEN VAN AUSTRALIË. 213Is het goud gekristalliseerd , dan vertoont het den zoogenaamdenteerlingvorm , waaronder wij niet alleen den kubus zelf , maar tevensde daarvan afgeleide kristalvormen , zooals de octaeder , het ruitentwaalfvlak enz. verstaan.Meestal zijn de kristallen klein, plaat-, draad-, staaf- en struikvormig.De vlakken zijn meestal afgerond en ook de ribben dikwijls uitgewischt.In vroeger tijden leverden Indië en Spanje veel goud; later warenPeru , Mexico , Guinea , Hongarije en de Oeral belangrijke vindplaatsen, terwijl in den jongsten tijd Californië en Australie als zoodanigeene groote vermaardheid hebben erlangd. Het laatstgenoemde vasteland schijnt evenwel al zijn voorgangers te zullen overschaduwen.De rijkdom aan edel metaal overtreft daar ter plaatse alle vroegerevindplaatsen. Het goudland is hier aan geen bepaalde lokaliteit gebonden , maar beslaat eene fabelachtige oppervlakte .Het is mijn voornemen in de volgende bladen mijn lezers met dieaustralische goudvelden nader bekend te maken. Alvorens daartoe overte gaan, acht ik mij verplicht de bron mede te deelen, waaruit ik devolgende mededeelingen heb geput. In het Januari- nummer van 1877van het tijdschrift der Deutschen geologischen Gesellschaft komt eene zeeruitgebreide studie voor van den heer GUSTAV WOLFF over het goud inAustralië. Genoemde schrijver , een uitstekend geoloog , is geruimentijd in Australië geweest, zoowel op Nieuw- Holland als op Nieuw- Zeeland , heeft daar de goudvelden persoonlijk bezocht en bestudeerd; bovendien stond hem een rijke litteratuur ten dienste , zoodat zijne berichten , zoowel de theoretische beschouwingen - op eigen en andererwaarneming steunende als de statistieke opgaven , alle mogelijkevertrouwen verdienen.-De goudvelden van het vaste land van Australië (N. Holland) bevinden zich in de koloniën Victoria , Nieuw-Zuid-Wales en Queensland.Zij strekken zich uit van Melbourne op 38° Z. B. tot de Palmerrivieronder den zestienden zuiderparallel , en nemen alzoo de geheele oost- enzuidoostkust in beslag.De koloniën Victoria en N. Zuid-Wales zijn het rijkst aan edel metaal. Daarbij levert de bedoelde landstreek niet enkel goud , maar tevens overvloed van andere nuttige metalen, als: ijzer (weinig) , tin enlood ( meer) , koper (veel) , kwikzilver ( op enkele plaatsen). Bovendien214 DE GOUDVELDEN VAN AUSTRALIË.liggen er uitgestrekte kolenvelden in den schoot der aarde bedolven ,terwijl naast den zwarten diamant zelfs zijn aanzienlijk broeder nietwordt gemist , zoodat wij terecht N. H lland een der rijkste en meestbelovende gedeelten der wereld mogen noemen Wij willen ' t evenwelbij deze oppervlakkige schets niet laten blijven , maar de bedoeldelandstreek uit een geologisch en geognostisch oogpunt aan een nauwkeuriger onderzoek onderwerpen , om daardoor te komen tot eene juistevoorstelling van de plaatsen waar, en de wijze waarop het goud daarligt , en de tijden wanneer het daar werd bedolvenVan af kaap Howe tot kaap York strekt zich een bergketen uit , diesteeds de kust volgende , ofschoon hier en daar dieper het land insnijdende , aan de Cordillera's van Amerika herinnert en dan ook hier dienzelfden naam heeft ontvangen. Twee zijtakken gaan van het hoofdgebergte in westelijke richting uit , de kinlay Range ( 22 Z. B.) en dePyreneeën (38 ° Z. B.) . Genoemde ketens vormen even zooveel waterscheidingen; ten oosten van 't hoofdgebergte bevindt zich het stroomgebied der kustvloeden , ten zuiden van de Pyreneeën een ander riviergebied , tusschen de beide parallelketens zuidelijk het Darling- Murraystroomgebied , noordelijk het woestijngebied met rivieren zonder aflʊop;terwijl zich eindelijk ten noorden van de Kinlay Range het stroomgebied bevindt van die rivieren , welke zich in de golf van Carpentariaontlasten.In Victoria bestaat het gebergte (Pyreneeën en Cordillera) uit silurische gesteenten en eenige andere (cambrische?) vormingen . Hierin liggen vele goudvelden . Eene reeks van graniet- eilanden duikt ter weerszijden van den keten uit deze formatie op , hier en daar bedekt metbazalt van jongen , waarschijnlijk tertiairen datum. Genoemde bazaltlagen rusten veelvuldig op goudseifen , en wisselen daarmede af. Zijgeven dus belangrijke vingerwijzingen voor den bergbouw.-De straks genoemde silurische gesteenten ook de andere (cambrische?) sedimenten dragen dikwijls blijken van de inwerking dergranieten , waardoor zij meer of min gemetamorphoseerd zijn geworden.De porfieren , diabasen en diorieten , die er mede verbonden zijn , bijzonder in Gippsland, behooren tot de jongste silurische of oudste devonische periode. Steenkolengebergte wordt hier weinig , keuper , trias enlias in ' t geheel niet gevonden , daarentegen is de jura tamelijk ontwikkeld. In deze jura wordt een weinig steenkool aangetroffen.Noordwestelijk van dit gedeelte der Cordillera en noordelijk en wes-DE GOUDVELDEN VAN AUSTRALIË. 215-telijk van de Pyreneeën ligt eene uitgestrekte massa tertiair , dat hetgrootste deel van de kom der Darling en Murray vult. Langs denzuidrand is deze vorming minder ontwikkeld . Gelijk straks nader zalworden aangetoond , hebben de tertiaire gronden , die onmiddellijk ophet silurische zijn gelegerd , een aanzienlijk gedeelte van het materiaalgeleverd, waaruit in Victoria zooveel goud wordt gewonnen; door rolsteenen en bazalt bedekt, vormen zij namelijk de zoogenoemde " deep leads"of diep gelegen Seifen , die nog jaren lang een aanzienlijken oogst beloven .De Cordillera's , van kaap Howe af tot den 35sten breedtegraad,even als de voortzetting der straks genoemde Cordillera's van Victoria , die er mede evenwijdig loopen , bestaan uit granietmassa's , diedoor cambrische , silurische en devonische lagen hier en daar doorde gesteenten der kolenformatie en door tertiair — zijn omgeven; porfieren , groensteenen en bazalten van verschillenden ouderdom hebbenzich door beide (granieten en sedimenten) heen een weg gebaand . Westelijk van de binnen-Cordillera's treden tinerts voerende granieten op.Beide ketens zijn verbonden door een van ' t Z. O. naar het N. W. voortloopend verbindingslid , dat zijn ontstaan dankt aan een reusachtigedoorbraak van bazalt. Ook in dit terrein bevinden zich rijke goudvelden .Van 35 Z. B. tot 32 ° Z. B. ontmoeten wij nogmaals geweldigebazaltmassa's , die met de overgangsformatie ( silurisch en devonisch)de zijden van het gebergte vormen. Van de zeekust tot aan de bergketen zelf strekken zich de lagen der steenkolenformatie uit , diein bijna horizontale ligging op het overgangsgebergte rusten. Westelijkvan de hoofdketen ligt het klassieke goudland van N. Zuid- Wales ,en wel te midden van sterk geplooide silurische en devonische gesteenten , alsmede eene massa syenietachtige granieten , diorieten , diabasen ,serpentijnen en leden der bazaltfamilie. Dit goudveld strekt zich uitvan den 150sten tot den 147sten meridiaan (O. L. van Greenwich) envan den 35sten tot den 32sten breedtegraad. 7930 kwadraat- mijlen werden reeds door den Staat aan het publiek ter exploitatie afgestaan.De meer westelijk gelegen deelen dezer kolonie worden ingenomen doorjong-tertiaire vormingen , maar overal , waar uit deze vormingen geplooide , oude sedimenten of kristallijne leigesteenten oprijzen , daar isook steeds weder het goud aanwezig.0Het straks genoemde kolengebergte wordt op 32 ° Z. B. rijker aanechte kolenvoerende lagen , zich hier uitstrekkende langs beide oeversvan de rivier de Hunter , en plaatselijk afgebroken door granieten en216 DE GOUDVELDEN VAN AUSTRALIË.goud bevattende schiefers (leiachtige gesteenten) . Ook juravormingenbeginnen hier op te treden , die evenwel eerst in Queensland van beteekenis worden en daar ontginbare steenkolen bevatten. Tot 25 ° Z. B.strekken zij zich langs de kust uit.Van 31 ° Z. B. tot in de nabijheid van Warwick bestaan de Cordillera's zelf uit een kern van graniet , vergezeld van porfier , terwijloostelijk en westelijk devonische gesteenten daartegen zijn gelegerd.Het graniet herbergt de rijke tinerts- seifen en tinerts-gangen van Inve.rell , Tenterfield en Stanthorpe , terwijl een aantal kleinere en grooteregoudvelden over dit terrein verstrooid liggen. Ook hier hebben de gesteenten den invloed ondervonden van bazalt-erupties.Onder 147 0. L. betreedt de Cordillera de tertiaire gesteenten derstraks genoemde woestijn van noordelijk Queensland , doch verwijdertzich weder van daar op 20 ° Z. B. , ter plaatse , waar de zijtak KinlayRange het hoofdgebergte verlaat. Deze zijtak doorsnijdt eerst de tertiaire zandsteenen , daarna de krijtformatie en ontmoet op 139 ° O. L.wederom kristallijne cambrische leigesteenten , waarin rijke kopergangen en het goudveld van Cloncurry gelegen zijn.De hoofdketen zet zich intusschen steeds noordelijk voort , om inkaap York te eindigen. Groote bazaltmassa's ontmoeten wij wederomop dezen weg , in gezelschap van graniet en devonische gesteenten.In deze gedeeltelijk gemetamorphoseerde gesteenten liggen wederomrijke goudvelden , terwijl de Cordillera's zelve uit graniet , kristallijnegesteenten en uit overgangsgebergte schijnen te bestaan.Wij hebben nog verzuimd melding te maken van het kustland , datin Queensland zich ten oosten van de Cordillera tot aan den oceaanuitstrekt. Het is doorsneden van vele , dikwijls in noordelijke richtingzich uitstrekkende, vertakkingen van het hoofdgebergte. In ' t zuiden isde hoofdmassa devonisch , afgewisseld door grootere en kleinere granietpartijen. Elf produktieve goudvelden worden hier aangetroffen. Naarhet noorden nemen de granietmassa's toe; in ' t noordwesten tredensteenkolen en tertiaire zandsteenlagen op , die hier en daar krijt totondergrond hebben. De tertiaire zandsteen is dezelfde als die , welkein de woestijn bezuiden de Kinlay wordt gevonden. Bazaltgangen banen zich overal door die gesteenten een weg.Op 148 O. L. ontwikkelt de bazalt zich nogmaals tot eene languitgestrekte reusachtige massa , in ' t westen begrensd door devonischen eene smalle strook van het steenkolengebergte; laatstgenoemde for-DE GOUDVELDEN VAN AUSTRALIË. 217matie rust verder naar ' t westen op kristallijne schiefergesteenten , enin deze bevinden zich drie goudvelden en rijke koperertsgangen. Tenoosten grenst de bazalt aan de hoofdmassa van ' t zooeven genoemdesteenkoolgebergte , noordelijk aan graniet en devonische gesteenten. Degraniet, die ten westen van Kepple- bay optreedt, strekt zich onafgebrokenuit over zeven breedtegraden en zes lengtegraden, en hoogstwaarschijnlijkbreidt zich de bedoelde massa nog verder noordwaarts uit.De straks genoemde tertiaire zandsteenlagen der woestijn hebbenvroeger het geheele noordelijk gedeelte van Queensland ingenomen. Ditblijkt hieruit , dat nu nog afzonderlijke stukken van die formatie , opverschillende hoogten en op verschillende gesteenten liggende , door degeheele landstreek verstrooid voorkomen. Terwijl die formatie in hetoosten verdween behoudens de zooeven gemelde uitzonderingen vangedeelten, welke door de uitbarstingen van bazalt een hooger niveau innamen en daardoor voor wegspoelen bewaard werden - is zij ten westender Cordillera's grootendeels behouden gebleven . Het groote waterdoorlatend vermogen van dit gesteente is de oorzaak van de dorheid deslandschaps. Uit deze beschrijving blijkt vrij duidelijk , dat de Australische Cordillera's zijn te beschouwen als het produkt van opheffingen ,die gedurende de tertiaire periode, en wel hoofdzakelijk in hare jongsteafdeelingen , haar invloed deden gelden. Die opheffingen werden veroorzaakt door erupties van geweldige bazaltmassa's.De devonische en oudere gesteenten zijn , gelijk reeds een en andermaal gezegd is , sterk geplooid , opeen gestuwd en strijken meest vanhet noorden naar het zuiden , terwijl de kloven van alle tot hetzelfdetijdperk behoorende eruptieve gesteenten met die richting ongeveerparallel loopen. Deze plooiing en strekking staan evenwel met derichting van het gebergte en met de doorbraken van bazalt in geenverband. Immers de jongste devonische gesteenten van Queenslandstaan haast nog even vertikaal als de oudste lagen der overgangsformatie; de onderste lagen der steenkolenformatie daarentegen zijnreeds horizontaal op de koppen dier lagen gelegerd . Hieruit volgt ,dat die oudste sedimenten zijn opgeheven in den tijd, die tusschen dedevonische en steenkolenperiode in ligt. Welke der oudere eruptievegesteenten daaraan deelgenomen en die opheffing bewerkt hebben , isniet met zekerheid te zeggen. De omstandigheid , dat de kern van hetgebergte uit graniet schijnt te bestaan , zou ons hierbij in de eersteplaats doen denken aan dit gesteente.218 DE GOUDVELDEN VAN AUSTRALIË.Door de later gevolgde doorbraken van bazalt en trachiet zijn hieren daar de oudere sedimenten uit de straks genoemde oorspronkelijkestrekking in eene andere overgebracht , terwijl door dienzelfden invloed de jongere sedimenten eene strekking erlangden , die van de meridiaan ichting afwijkt; grootendeels behielden zij bij de doorbrakende oorspronkelijke horizontale ligging. Tevens werd het niveau dientengevolge dikwijls veranderd. Zoo liggen de onderste lagen der grootesteel.kolenformatie van N. Zuid-Wales gedeeltelijk beneden den zeespiegel, gedeeltelijk eenige honderden voeten daarboven, en elders 2 à 3000voet hoog boven op den rug der Cordillera.Het zoo even genoemde verschijnsel , t. w. dat de overgangsgesteentenvan het Australische vastland , ja zelfs vele der hen vergezellende eruptieve gesteenten , eene strekking hebben van noord naar zuid , welkestrekking zelfs gemeen is aan de Pyreneeën van Victoria , aan de zijtakken in N. Zuid-Wales en aan de plateaux van Queensland , ditverschijnsel is zoo algemeen , dat reizigers en herders daarvan dikwijlsgebruik maken als van een kompas , ten einde zich te oriënteeren. Enals wij nu bedenken , dat in de geplooide laagstelsels in die richtingde samenhang het geringste was , daar nu alleen de zijdelingsche druk ,de zwaarte der lagen hier viel te overwinnen , dan kan het ook geenverwondering baren , dat ook de spleten en kloven , waarin zich degoudkwartsbeddingen bevinden , welke kloven door die sedimentaire(devonische en silurische) lagen heen loopen , parallel met genoemderichting werden opengeschuurd.Omtrent den tijd van het ontstaan der kloven schijnt men te mogenaannemen , dat deze valt op het einde van het overgangstijdperk , ofin eene periode , die onmiddellijk de vorming van het steenkolengebergte voorafging. In dit tijdperk lag het oostelijk deel van N. Holland nog onder de wateren. Eene eeuwen lang voortgezette opstuwingder granieten, die de kern der Cordillera's vormen, deed het allengs boven den oceaan verrijzen . De toen reeds gevormde gesteenten der devonische en voorafgaande tijdperken ondergingen daarbij die verschuiving en plooiing en vertikale opheffing , welke wij daaraan nu nogwaarnemen.(Slot volgt.)DE HELIOSTAAT IN DEN OORLOG.Toen onze ' s GRAVESANDE voor omstreeks anderhalve eeuw den heliostaat uitvond , dacht hij er voorzeker niet aan , dat dit werktuigimmer een rol in den oorlog zoude spelen . Een heliostaat is nietanders dan een spiegel verbonden aan een uurwerk, waardoor dezezoo bewogen wordt , dat de zich daarin terugkaatsende zonnestralenaltijd in dezelfde richting geworpen worden. Nu weet elk dat mendoor glas teruggekaatste zonnestralen op zeer grooten afstand zienkan. De ondergaande zon verguldt de vensters van gebouwen die men.zelve slechts even met het bloote oog onderscheiden kan , en opzettelijke waarnemingen hebben geleerd dat , indien men het oog met eenverrekijker wapent , de door den spiegel van een heliostaat teruggekaatste zonnestralen op eenen atstand van 6 of 7 uren gaans , d. i.b. v. van Utrecht naar Amsterdam, nog duidelijk gezien worden.Heeft men eenmaal lichtstralen ter zijner beschikking , dan kan mendaarmede ook seinen geven. En dergelijk alphabet als dat van MORSE,hetwelk bij den elekt.chen telegraaf in gebruik is , veroorlooft allemogelijke woord n te spellen Men vervangt slechts de korte en langestreepjes , die daarbij in gebruik ziju , door korte en lange periodenvan licht en van duisternis. Men ziet gemakkelijk in dat dit doortijdelijke bedekking en niet bedekking der spiegelende oppervlakte geschieden kan. Een enkele korte lichtschijn b. v. beteekent e; een korte,gevolgd door een langeren lichtschijn a; een lange lichtschijn gevolgddoor drie korte is b; een lange, een korte, een lange, een korte geeft c, enz.In landen waar, zoo als in Europa, de zon slechts zelden eenigszinsaanhoudend schijnt , zoude het nut van den heliostaat als seingeverzeer beperkt zijn . Maar in sommige tropische en sub-tropische streken,waar de zon soms vele weken achtereen dagelijks aan den hemelschijnt , is dit anders. De engelschen hebben dit ingezien , en werkelijkspeelt de heliostaat in hunne tegenwoordige oorlogen tegen de Afghanen en de Zoeloes een gewichtige rol . Alleen daardoor is het hunmogelijk geweest met den bij Ekowe opgesloten kolonel PEARSON ingeregelde gemeenschap te blijven .Een opstel in het tijdschrift Nature van 3 April , van den heerBADEN PRITCHARD , leert ons dat bij elk bataljon infanterie en bij elk220 DE HELIOSTAAT IN DEN OORLOG.regiment cavallerie eenige manschappen in het gebruik dier toestellen.geoefend zijn. Des nachts worden op gelijke wijze seinen gegeven ,hetzij door een helder olie - licht of door een alkoholvlam te bezigen ,waardoorheen men na bepaalde tusschentijden een mengsel van gepoederd magnesium en hars blaast.Zulke lichttelegrafen , ofschoon zij , gelijk van zelf spreekt , nooitden elektrischen telegraaf geheel vervangen kunnen, hebben toch bovendezen één ding vooruit , namelijk dat zij nooit door den vijand kunnen worden afgesneden.HG.EEN NIEUWE UITVINDING VAN EDISON.Een nieuwe geluid- ontvanger , zeer verschillend van alle tot dusverbij telephonische mededeelingen gebruikte, maar daarentegen eenigszinsnaderende tot den reeds in 1861 door REIS uitgedachten toestel , werd16 Maart j .. te Londen in eene vergadering door een tot dat doelovergekomen agent van EDISON vertoond en schijnt buitengewoon goedvoldaan te hebben. Volgens een bericht in Nature , 20 Maart , p. 471 ,werden zingen , spreken , fluisteren , op een mijl afstand voortgebracht ,door het geheele matig groote vertrek op alle punten duidelijk gehoord .In beginsel verschilt de daarvoor gebruikte inrichting geheel van denBELLschen telephoon en ook van den mikrophoon. Een mica- plaat van4 duimen in doormeter draagt in zijn midden een veer , waarvan hetvrije einde tegen een kalk-cylinder aankomt , die met een zout (zwavelzure soda of gewoon keukenzout met pyrogallus-zuur) doortrokkenis. Draait nu de kalkcylinder rond , dan komt de micaplaat in trilling.Voor het doen ontstaan der ronddraaing en gevolglijk voor de opwekking der trillingen zijn de zwakke elektromagnetische stroomen, dievan een BELLschen telephoon aan het andere einde uitgaan, voldoende.De hier gevolgde handelwijze is eene wijziging van eene andere ,reeds vroeger door EDISON uitgedacht , die ten doel heeft telegraphischeteeknes overteseinen. Daarbij wordt , in de plaats van het bovengenoemde kalkcylindertje , een met zout doortrokken en zich afwikkelende papierstrook gebruikt. Langs dien weg zouden zich 1200 woorden per minuut laten overseinen , iets dat inderdaad wel eene naderebevestiging verdient , om geloofd te kunnen worden. HG.DE BROODBAKKER VAN THURSO.In ' t uiterste noorden van Schotland ligt het graafschap Caithness.Ten zuiden begrensd door woeste bergen , aan de tegenovergesteldezijde door eene onstuimige zee , die in hooge brandingen tegen de steilekustrotsen breekt , is Caithness daarbij ten prooi aan lange , mistigeen stormachtige winters , afgewisseld door korte en koele zomers.Uitgestrekte venen en heidevelden vormen een groot deel van deneentonigen , vlakken , kalen en onvruchtbaren bodem. De plantengroeiis armoedig , bloemen zijn er zeldzaam , en waar deze laatste ontbreken ,daar is ook de insektenwereld schaars vertegenwoordigd. Het oor vanden wandelaar wordt er niet gestreeld door ' t gekweel der vogels ,want hier is geen boschje om te nestelen , bijkans geen boom om opte rusten. Voorwaar! moeilijk zou de beminnaar der natuurlijke historie ongeschikter plek op de wereld kunnen bedenken tot het najagenzijner studiën. De levende wereld schijnt hier haast alleen beperkt totde wateren , die de klippen bedekken, of hier en daar fiordsgewijs hetland indringen.In dit onherbergzaam oord wierp het lot ten jare 1830 den twintigjarigen jongeling ROBERT DICK , van beroep broodbakker. Hij was dezoon van een ambtenaar bij de belastingen . Sedert deze voor de tweedemaal in het huwelijk trad , had er een zwarte wolk over den huiselijken haard gehangen. De arme DICK schijnt veel van zijne stiefmoederte lijden te hebben gehad , en gelukkig achtte hij zich , toen hij op 13-jarigenleeftijd het ouderlijk huis mocht verlaten, om bij een bakker in de leerte gaan. Zijne ouders woonden destijds te Tullibody , een plaatsje aanden voet der Ochil-heuvelen gelegen , die laag Schotland van de HighLands scheiden. Hier ontwikkelde zich in den knaap die liefde voorde natuur , welke hem zijn gehcele leven niet meer verliet, en die onseen der sterkste bewijzen oplevert voor hetgeen de mensch vermag ,als toewijding en volharding hem aansporen tot den arbeid. De droevedagen zijner jeugd sloten DICK's hart voor de menschenwereld, om hemzijne vrienden te leeren zoeken onder de bloemen des velds en de stommegesteenten der aardschors. En ofschoon hij , ware eene wetenschappelijkeopleiding zijn deel geweest, waarschijnlijk een der beroemdste naturalistenzijns tijds zou geworden zijn , toch is zijn leven niet nutteloos geweestvoor de wetenschap , maar heeft deze veel verplichting aan den eenvoudi-222 DE BROODBAKKER VAN THURSO.gen werkman , die naast een onbegrensde liefde tot de natuur eeneopmerkingsgave en een takt paarde , welke bewondering inboezemen.Te Tullibody dan oefende hij zich allereerst in de kennis van deflora zijner geboortestreek. De wetenschappelijke benaming zijner lievelingen kende hij niet , haar plaats in het stelsel was hem vreemd ,maar nauwkeurig wist hij van elk harer de standplaats , den tijd datzij ' t eerst haar knopjes ontplooiden , haar bloemen ten hemel zonden ,of vruchten uitstrooiden. Terwijl hij het brood bij de klanten zijnsmeesters rondbracht , kruiste hij door de velden en dwaalde af langsallerlei zijpaden, om naar planten te zoeken.Met deze liefde in ' t hart kwam DICK te Thurso , een weinig beduidend plaatsje in ' t straks beschreven graafschap Caithness , alwaar hijvoor eigen rekening eene bakkerij opende. De streek leverde weinig.op voor zijne studien, eerder zou zij alle liefhebberij bij onzen bakkerdilettant hebben uitgedoofd , indien die in den bodem zijns harten gewortelde liefde kon worden uitgerukt. Wel voelde DICK zich aanvankelijk meer aangetrokken door de zee en het daarin verborgen leven;wel dwaalde hij in den beginne onvermoeid langs de kust om schelpente verzamelen , doch weldra kwam hij tot de overtuiging , dat op ditgebied weinig voor hem te veroveren viel , en wendde hij zich wedertot de plantenwereld. Gering was de oogst , maar des te grooter zijnbegeerte om al wat de schrale natuur hem hier aanbood te verzamelenen zelfs het kleinste halmpje niet op den akker te laten liggen . Hijdoorkruiste de venen , hij doortrok de eenzame hei , hij besteeg deklippen , en daalde af in de kloven , en weldra was hij in ' t bezit vaneen herbarium , waarin schier geen plantje werd gemist. Eene nauwkeurige beschrijving van de stand- en groeiplaats , gesteldheid van denbodem , habitus enz . werd daaraan toegevoegd. Menige zeldzame variëteit prijkte daarin . Aan deze plantencollectie voegde hij eene volledigeverzameling van de insektenfauna van Caithness.Zoo had DICK reeds een aantal jaren in Thurso doorgebracht , en nogaltijd bepaalde hij zijne liefde tot de levende organische schepping.Bij toeval ontdekte hij op zekeren dag een aantal fossiele vischschubben , die in de rotsen begraven lagen. Verder onderzoek bracht eenemenigte beenderen en pantsers aan ' t licht , en van dit oogenblik afwas de geoloog geboren. Dezelfde liefde , waarmede hij tot dusverre zich gewijd had aan planten en insekten , diezelfde liefde werdthans overgedragen op de versteeningen , die in den schoot van Caith-DE BROODBAKKER VAN THURSO. 223ness ' rotsen bedolven lagen. Hij begon deze versteeningen te verzamelen , niet als een dillettant , die uit pure verveling , of uit de zuchtom met een ordeloos kabinet voor niets beduidende bezoekers te pronken , een ganschen hoop daarvan bijeenhaalt , maar , als door intuïtiedaartoe gedreven , legde hij naast elk nummer eene gedétailleerde beschrijving van de omstandigheden , onder welke hij ze had gevondenen van den uiterlijken vorm , dien ze aanboden. Zoo verkreeg zijneverzameling hooge wetenschappelijke waarde , en maakte de bakkervan Thurso zich verdienstelijk door de vermeerderde kennis van denouden rooden zandsteen , de formatie der streek.Wilde men uit dit alles het besluit trekken , dat DICK zijne beroepsplichten verzuimde , men zou zich zeer vergissen. Hij woekerde metden tijd , wist dien juist te verdeelen, en ziedaar den sleutel van hetgeheim , dat onze bakker naast zijne dagelijksche werkzaamheden nogtijd in overvloed overhield "for making himself acquainted with thenatural history of his new home. "Zoo althans meldt ons de biograaf van ROBERT DICK , de bekende SAMUELSMILES , aan wien het tijdschrift Nature eenige bijzonderheden ontleent ,waaruit deze mededeelingen wederom geput zijn.DICK had tot gewoonte in den vroegen morgen het brood te bakken;terwijl hij den verkoop overliet aan zijn huisbaas , een vertrouwd eneerlijk man , nam hij zelf den wandelstok in de hand , en lang voor demeest matineuse bewoner van Thurso den slaap uit de oogen had gewreven , was onze bakker reeds op weg naar poel en moeras , naarkloof en klip . Enkele malen , wanneer hem een bijzonder lange tochtwachtte , stond hij reeds te middernacht op , om onder ' t schijnsel dersterren zich naar buiten te begeven . Nimmer verzuimde hij echter' s avonds weder in tijds thuis te zijn , ten einde alles in gereedheid tebrengen voor zijne beroepsbezigheden van den volgenden ochtend. Hetspreekt van zelf, dat zulk eene vreemde figuur in ' t kleine stadje deaandacht moest trekken. Zijn medeburgers begrepen niets van de geestdrift , die DICK bezielde , en met medelijden en minachting werd dezebejegend. Als hij ' s avonds de stadspoort binnentrad , achteloos gekleed ,met een hoed op het hoofd als een kachelpijp , een ouderwetschen rokaan ' t lijf, bemodderde laarzen aan de voeten , beladen met een paksteenen of een bundel planten, ziet, dan haalden de eerzame Thursoërsmedelijdend de schouders op voor een man , die dus zijn tijd verbeuzelde en eer eene plaats verdiende in ' t krankzinnigen- of idiotengesticht!224 DE BROODBAKKER VAN THURSO.Men vermeed zijn gezelschap, maar DICK eveneens het hunne. Zijn treurigejeugd had hem alreeds niet al te vriendelijk gestemd jegens zijn medemenschen , en hoe langer hoe meer trok hij zich terug uit de samenleving. Binnenshuis zocht hij zijn troost in de boeken , daar buitenbij planten en versteeningen . DICK's lektuur bepaalde zich niet enkeltot werken over natuurlijke historie; al wat degelijk was trok hem aan;hij was inzonderheid een beminnaar van poëzie. Hij had zich geoefendin de teekenkunst en was hierin naar wensch geslaagd. Deze kunstkwam hem uitnemend te stade bij zijn lievelingsstudiën , en bovendienversierde hij de wanden der bakkerij met allerlei zinrijke en zelfs smaakvolle schetsen. Een stuk houtskool was hem daarbij het eenvoudig ,maar deugdelijk materiaal.Het toeval bracht onzen bakker in kennis met den beroemden HUGHMILLER. Een innige vriendschap tusschen deze twee , zoo hemelsbreedvan elkander verschillende, en toch wederom in sommige opzichten zoozeer met elkaar overeenkomende persoonlijkheden , was de vrucht dezerontmoeting. Nu eerst werd de geologische wereld bekend met denwetenschappelijken arbeid van den bakker van THURSO . En deze , bijzijn gloeienden oven gezeten , en in MILLER'S geschriften zijn eigen naamvermeld vindende , bloosde van schaamte. "Vertel de menschen", zooschreef hij daarna aan MILLER, "vertel de menschen niet meer , wie dieoude beenderen vond , laat ze daarnaar raden als het hun lust. "Toch was DICK niet ontbloot van ijdelheid. Zoo maakte hij zich b.v.vroolijk over de "heeren- geologen", die zoo bang zijn hun schoenenvuil te maken. Hij vertelde met eene bijzondere zelfvoldoening aan zijnvrienden hoeveel uren en minuten hij aan één stuk had doorgewandeld,en spotte met de "heeren", die hun tijd doorbrachten met slapen , ofzich in koetsen lieten rondrijden.Ook kon hij niet altijd de verzoeking weerstaan, met zijn schranderheid in ' t maken van gevolgtrekkingen te pralen, of te prijken met zijncollecties. Deze kleine vlekjes werden evenwel ruimschoots opgewogendoor zijn braaf, rechtschapen karakter , zijne edele onbaatzuchtigheid ,zijn geestdrift voor de natuur en zijn nauwgezetheid in de vervullingzijner beroepsplichten. Zijn leven was eensdeels een voortdurende strijd.tegen de armoede, anderdeels eene onvermoeide toewijding aan de wetenschap . Na 56 jaren van zulk een leven stierf hij , nauwelijks genoegachterlatende om de kosten der begrafenis te dekken.Winterswijk , 12 Jan. 1879. R. E. DE HAAN.OVER DEN RHÉ- ELEKTROMETERVAN M. MELSENS.DOORMr. J. A. VAN EIJ K.In den jaargang 1873 van dit maandschrift heb ik, op bl. 353, eeneuitvoerige beschrijving gegeven van een merkwaardig geval van opgaanden bliksemstraal , voor eenige jaren in het station van den spoorweg te Antwerpen waargenomen , waarvan ik de bijzonderheden mondeling mocht vernemen van den Hr. M. MELSENS , hoogleeraar in deschei- en natuurkunde aan de Veeartsenijschool te Brussel , en lid vande Akademie van Wetenschappen aldaar.Bij die gelegenheid besprak ik met genoemden heer de wenschelijkheidvan een eenvoudigen toestel om de richting van den elektrischen stroombij bliksemstralen aan te duiden, dewijl er naar mijn bescheiden meeningveel meer gevallen van zoogenaamde opgaande bliksems plaats grijpen ,dan men vermeld vindt. In het begin van het jaar 1877 had ik wederbet genoegen dien geleerde te ontmoeten en te vernemen dat doorhem een klein eenvoudig werktuigje , onder den naam van Rhé- électromètre , was uitgedacht , waardoor men met zekerheid de richtingder elektriciteit bij een bliksemslag , als ook de richting der elektrischeaardstroomen in het algemeen , kan leeren kennen.Ik vlei mij den lezers van het Album der Natuur geen ondienst tedoen door eene beschrijving met afbeeldingen van het bedoelde werk15226 OVER DEN RHÉ- ELEKTROMETER.tuigje te geven , vergezeld van eenige waarnemingen , daarmede op verschillende telegraafstations in België gedaan.De rhé-elektrometer (stroom- elektrometer) bestaat uit een rondemahonyhouten doos met eene middellijn van 108 mm. buitenwerks ,hoog 28 mm. De doos is van binnen tot eene diepte van 10 mm. uitgehold met een middellijn van 96 mm. en vervolgens tot den bodemtoe met een middellijn van 87 mm.De hierbij gevoegde afbeeldingen stellen de halve natuurlijke groottevoor; de cijfers geven de afmetingen in millimeters aan.De doos ( zie fig. 1 ) wordt door eene schroefmet moer op eene geelkoperen strook E bevestigd , en kan daarop om haar middelpunt in den vereischten stand gedraaid worden. De koperen strook is aan het vrijeeinde rechthoekig omgebogen , om het werktuigje daarmede door eenpaar schroeven tegen een staanden wand te kunnen bevestigen. Dedoos zelve is dus in eenen horizontalen stand geplaatst.Fig . 1 .108.F 101отΕIn de doos zijn , zooals de afbeeldingen (fig. 1 en 2) aantoonen , twee tegenover elkander staande koperen knoppen met klemschroeven L en Taangebracht ter opneming van de geleiders. Rechthoekig op de as tusschenbeide knoppen ligt op den bodem der doos een dunne holle cylinder vaneboniet (zie fig. 3) , met eene middellijn van 8 mm. , omwonden met 48windingen van goed geisoleerd koperdraad , van 1,25 mm. dikte , de isoleerende bekleeding niet medegerekend. Deze koperen draad heeft metde uiteinden , die , zoo als fig. 3 aanwijst , met de vroeger vermeldeknoppen zijn verbonden , in het geheel eene lengte van 1,25 m. Ter' De beschrijving en vermelde waarnemingen zijn ontleend aan de Bulletins de l'Académie royale de Belgique, 2e Série, t. XLIII, No. 5. Mai 1877.OVER DEN RHÉÉ- ELEKTROMETER. 227halve lengte , alzoo in het midden van de doos , is een blokje , in welksmiddelpunt eene stift is bevestigd , waarop eene magneetnaald moetdraaijen.De magneetnaald kan zich vrijelijk in het horizontale vlak bewegen4030201004090807088WFig. 2.N1020304050351085060708090boven eene papieren schijf, dieop een dun koperen plaatjegeplakt is, welk op de verdikking of borst in de doos ongeveer ter halver hoogte steunt.De papieren schijf is , zoo alsfig. 2 aanwijst , in graden verdeeld. De verdeeling is totde helft van den omtrek beperkt , omdat alleen de graB den door de punt N aangegeven in aanmerking komen.De papieren schaal moetzóó worden geplaatst dat het0-punt juist over het midden van de koperen knop Lligt. Op het papier is eenemagneetnaald afgebeeld (ziefig. 2) om den juisten standaan te wijzen.Bij de plaatsing moet dedoos gedraaid worden , totdat de geblauwde punt van de magneetnaald juist zoo als in de afbeelding ligt , en alzoo samenvalt met het nulpunt der graadverdeeling. Men is dan verzekerd dat de magneetnaalden het omwonden kokertje eenen rechten hoek met elkander vormen.(Zie fig. 3.)De doos is van boven , ter beschutting van de naald tegen luchtstroomingen , met een glas gedekt, dat in eene sponning sluit.De afbeelding 3 stelt de inrichting van binnen voor , zooals die zich.voordoet als de papieren schaal is weggenomen. In den wand bij B ,dat is aan de oostzijde der graadverdeeling , is eene opening gemaakt.Aan de tegenovergestelde zijde bij A is slechts eene kleine holte inden binnenwand geboord. Het midden dezer holte zoowel als datvan de opening bij B komen juist overeen met het midden van het228 OVER DEN RHÉ-ELEKTROMETER.ebonieten kokertje , zoodat een ijzer- of staaldraad er door heen kangestoken worden. Het ijzer of staaldraad moet volkomen vrij van eeAEFig. 3. DHکی گلی80Bnig magnetismus zijn. Bij hetinsteken van den draad , doorMELSENS kern genoemd , magde stand van de magneetnaald in het minste niet veranderen, maar deze moet rustig op het 0-punt blijven staan.De kern heeft eene lengte van100 mm. en eene middellijnvan 2,4 mm. en is aan heteene einde platgeslagen. Ditplatgeslagen einde moet altijdnaar de westzijde ingestokenworden , en in de reeds vermelde holte rusten. Hierdoorweet men steeds hoe de ligging der naald is geweest. Omechter tegen alle vergissingte dien opzichte gewaarborgdte zijn , moet de kern in eenekoperen knop worden gestoken , waarin een gaatje is geboord. Hierin kan alleen het cylindrischegedeelte der naald geschoven worden , en niet het platgeslagen einde.Deze knop dient tevens om de opening in den wand te sluiten.Men moet eenen voorraad van die kernen hebben , waartoe breinaalden zeer goed kunnen dienen , mits men zorg drage , als zij magnetisch zijn , zulks door uitgloeien te vernietigen.De ebonieten cylinder is in die richting omwonden , dat , als menden knop L met de positieve pool en den knop T met de negatievepool eener galvanische cel verbindt , de blauwe punt , d. i . de naar hetnoorden wijzende , van de magneetnaald naar het oosten wordt gekeerd:d. i . naar het uiteinde van de kern te dier plaatse wordt aangetrokken , omdat het ongelijknamig met de blauwe punt der naald is gemagnetiseerd. Door de richting van den stroom om te keeren , vindt natuurlijk het tegengestelde verschijnsel plaats. De toestel geeft dus de richting van den stroom te kennen , waardoor de kern gemagnetiseerd werd.OVER DEN RHÉ- ELEKTROMETER. 229In plaats van een voortdurenden galvanischen stroom kan ter proefneming gebruik worden gemaakt van de wrijvingselektriciteit , alsmedevan geïnduceerde stroomen. Door sterke elektrische stroomen wordt denaald op 90 ° O. of 90 ° W. getrokken , zoolang de kern van het draadklosje blijft liggen.Het bezigen van de beschreven kernen levert het voordeel op , datmen het feitelijke bewijs in handen heeft in welke richting de stroomde draadwinding heeft doorloopen; want de stukjes stalen breinaaldendaartoe gebezigd, blijven, als de elektrische stroom eenigszins krachtigwas , jaren lang magnetisch.Het is daarom eene hoofdvoorwaarde om juiste resultaten te verkrijgen,dat de kern bij het insteken in het klosje geen spoor van magnetismus aanbiedt.De afstand tusschen het draadklosje en de magneetnaald is zeer kleingenomen , opdat elektrische stroomen van geringe sterkte daarop zouden kunnen inwerken.De rhé- elektrometer kan zoowel met een bliksemafleider , als mettelegraaflijnen in verbinding worden gebracht.Bij het schrijven der voormelde verhandeling in de Bulletins de l'Académie had de Hoogleeraar MELSENS nog geene gelegenheid gehad , het toestelletje bij eenen bliksemafleider te bezigen , maar wel bij verschillendetelegraaflijnen , zooals op de stations te Leuven , Mechelen , AntwerpenLanden , Aalst , Brugge , Ostende en Kortrijk.De rhé- elektrometer werd geplaatst op de aardlijn voor de aard- ofgrondplaat , en stelde dus de verbinding daar tusschen den El . stroomder galvanische batterij , als deze de telegraaflijn , seintoestellen enz . haddoorloopen, en den grond. Bij het seinen doorloopt de galvanische stroomsteeds de draadwinding van den rhé-elektrometer , maar kan op denstand der naald alleen een zeer geringen invloed uitoefenen als slechts vanéén station wordt geseind. Bij heen en weder seinen tusschen de stations wordt de inwerking op de naald vernietigd , omdat de richtingder stroomen tegenovergesteld is. Zelfs in het eerste geval ontstaat ergeen blijvend magnetismus.Als daarentegen eene krachtiger tijdelijke of voortdurende ontladingdoor den rhé- elektrometer plaats grijpt , wordt de magneetnaald gewoonlijk naar het oosten of westen geworpen , en blijft meerendeelsna eenige schommelingen op 90° O. of W. staan , zoolang de kernniet is weggenomen. Dit verschijnsel is waargenomen , ofschoon in de230 OVER DEN RHÉ- ELEKTROMETER.nabijheid van het station geen enkel teeken van elektriciteit werd bespeurd , noch eenige kennisgeving ontvangen was van eene donderbuiin de verte.Bij het plaatsen wordt de koperen knop L met de luchtgeleiding ofdraadlijn , en de knop T met de grondgeleiding verbonden. Hiervan ishet gevolg dat , als de blaauwe punt naar het oosten wordt gedreven ,de positieve elektriciteit van de draadgeleiding naar de aarde gaat,maar omgekeerd , als de naald naar het westen wordt getrokken , depositieve pool in de aarde aanwezig is. Dewijl de stroom van de positieve pool uitgaat, kan men op deze wijze gewaar worden , of, ingevalvan een bliksemslag , de positieve elektriciteit uit de wolken naar deaarde , of omgekeerd uit de aarde naar de wolken is geschoten; metandere woorden of het een nederdalende of opgaande bliksem was.In den zomer van 1875 werd door het bestuur der telegrafen inBelgië eene instructie voor de telegrafisten der bovengenoemde stationsvastgesteld , waarnaar zij zich met het behandelen van den rhé-elektrometer en het doen der waarnemingen moesten gedragen.Omtrent die waarnemingen werd door den ingenieur BANNEUX in1876 een zeer uitgebreid verslag gegeven , waaruit ik hier eenige mededeelingen laat volgen.Eerstelijk blijkt daaruit , dat de magneetnaald door den invloed eenerver verwijderde donderbui zeer sterk kan worden aangedaan. Zoo toondeb.v. op 19 Juni 1875 de naald te Leuven , ofschoon er geen spoorvan onweder aanwezig was , eene afwijking van 85 ° ten oosten dooreene donderbni te Beverloo , op ongeveer 40 kilometers van Leuvengelegen. Vervolgens: dat hagelbuien steeds vergezeld zijn van eene krachtige vrije elektriciteit. Zoo werd te . Mechelen , op 2 Maart 1876 , denaald ten gevolge eener zware hagelbui met sterken wind naar hetoosten geworpen , ofschoon er niets van eene donderbui noch op dieplaats noch in de verte werd bespeurd.Een daarmede gelijkstaand verschijnsel werd te Antwerpen, op 7December 1875 , waargenomen bij het invallen van een strenge vorst ,nadat het eenige dagen gesneeuwd had. Bij dergelijke gevallen is het' Belangrijke mededeelingen hieromtrent kan men vinden in het “ Notice sur le tonnerre par Arago. Annuaire 1838 ," eu in " l'Atmosphère, par Camille Flammarion, Paris1873 , p. 664 et suiv.OVER DEN RHÉ- ELEKTROMETER. 231ontwikkelde magnetismus in de kern zeer zwak , en levert geen grooterafwijking dan 30 ° oostelijk of westelijk , terwijl door de inwerkingeener donderbui , hetzij in de onmiddellijke nabijheid of in de verte ,de naald op 90 ° oostelijk of westelijk wordt gedreven.Ten slotte leert de rhé- elektrometer dat de elektriciteit der aardemeermalen bij het vallen eener donderbui van teeken kan veranderen ,d. i. negatief of positief worden.Bewijzen daarvan vindt men o. a. in eene waarneming te Leuven.Gedurende een zwak onweder op die plaats schommelde de naald tusschen 3 en 4 graden in oostelijke en westelijke richting . Tien minutenna het einde der bui werd de magneetnaald plotseling op 87° W. geworpen. Men merkte daarbij op, dat tegelijk het isoleerend papier vanden bliksemafleider was doorboord op de lijn in de richting van Antwerpen. De aarde was in dit geval positief geelektriseerd .Dat die toestand geruimen tijd kan duren , leert ons eene waarnemingte Mechelen. De naald week 85 ° westelijk af des namiddags ten 12 u.45 m. Des avonds ten 8 u. 50 m. brak het onweder boven die stadlos , waarbij de naald denzelfden stand behield . De richting van denelektrischen stroom toonde aan, dat de aarde positief elektrisch was gebleven. Zeer snel kan de wisseling der ongelijknamige elektriciteiten plaatsgrijpen. Op 10 Juli 1875 werd te Leuven, bij een onweder in de richting van Namen , de afwijking van de magneetnaald ten 8 u. 25 m.v. m. 80° oostelijk waargenomen. Twee minuten later werd de naald op85° westelijk geworpen , en tevens bespeurde men dat het isoleerend papiervan de bliksemafleiders op de lijnen naar Namen licht was doorboord .Veeltijds heeft men te Brugge , Mechelen en andere plaatsen waargenomen dat de naald afwisselend bij iederen opvolgenden bliksemstraalvan het Oosten naar het Westen werd geworpen. Te Brugge werd op18 Juli 1875 gedurende een onweder dat van 3 u. 45 m. nm. tot5 u. 55 m. aanhield , de magneetnaald tien malen naar het oosten entwaalfmaal naar het westen gedreven.Soms ook kan de elektrische stroom , ofschoon er vele bliksemstralenvoortschieten , dezelfde richting blijven behouden , en daarna plotselingherhaaldelijk omgekeerd worden. Zoo toonde de magneetnaald te Leuvenbij stormachtig weder, op 12 Augustus 1875, eene afwijking van 90 °W. Ten 8 u. 14 m. v. m. deed een bliksemstraal de naald op 90 ' O.wijken. Bij toenemende hevigheid van het onweder , wierp een zwarebliksemstraal de naald weder op 90 ° W. ten 8 u. 26 m.232 OVER DEN RHÉ-ELEKTROMETER.Niettegenstaande er vele bliksemstralen schitterden, bleef de naalddien stand behouden tot 9 u. 15 m. , toen een zware bliksemslag denaald op 90 ° O. wierp.Bij zware onweders is het noodzakelijk te onderzoeken of de magneetnaald haren oorspronkelijken magnetischen toestand heeft behouden , want de ondervinding heeft geleerd , dat het magnetismus verzwakt kan zijn , dat er volgpunten kunnen ontstaan , en de polen dermagneetnaald omgekeerd worden. Men moet er dus wel achtopgevendat de magneetnaald , na het uitlichten van den kern , op het nulpuntterugkeert , en , zoo niet , die verwisselen of verbeteren.Uit het bovenvermelde blijkt , dunkt mij , dat de rhé-elektrometervan Prof. MELSENS duidelijk de richting der elektriciteit tusschen deaarde en de wolken aantoont en onze kennis der meteorologische verschijnsels , die zich vóór of bij onweersbuien openbaren , in het algemeenkan vermeerderen. Zooals boven reeds is aangemerkt , was het toestelletje bij het uitbrengen van het verslag nog niet onmiddellijk in verbinding gebracht met eenen gewonen bliksemafleider. Het komt mijvoor , dat zulks gevoegelijk kan geschieden door den rhé-elektrometereenerzijds met den geleider bij den grond in verbinding te brengenen ter andere zijde in verband te brengen met den afleider in dengrond. Hierdoor blijft de afleider in zijn geheel , en ontvangt dedraadklos slechts een gedeelte , als afgeleide stroom , van de elektriciteit , die den afleider als hoofdgeleider doorloopt. Anders zoude er grootgevaar bestaan dat het werktuigje door een bliksemstraal vernield werd.Bij de verbinding met de telegraaflijnen bestaat dit gevaar niet , omdat deze door hunne afleiders de grootste hoeveelheid der elektriciteitafvoeren.De geheele inwendige inrichting van den rhé- elektrometer wordt innevensstaande figuur No. 4, indoorsnede voorgesteld.Fig. 4.Λ96De toestelletjes worden volgens de opgaven van den hoogleeraar MELSENS vervaardigddoor den Heer DE Vos teBrussel , werktuigkundige bijde telegraafdienst in België , enkosten weinig geld , zoodat de prijs geen bezwaar tegen de aanwending kan opleveren.NASCHRIFT.Nadat ik kennis had gekregen van de uitkomsten in België metden rhé-elektrometer van Prof. MELSENS , trad ik in overleg met mijnengeachten vriend den heer D. H. C. KISTEMAKER , een welbekend liefhebber der natuurkunde alhier, om ook hier ter stede eenige waarnemingenmet deze werktuigen te bewerkstelligen. Ten gevolge daarvan kwamende volgende inrichtingen tot stand. Het huis door genoemden heerop de Heerengracht bewoond , heeft een tuin , lang 25 m. tusschen hetwoonhuis , dat 25 m. en het tuinhuis , dat 4 m. is. Van den top van hethuis tot den top van het tuinhuis werd een matig dikke koperdraad gespannen , waarvan het eene uiteinde langs het huis geïsoleerd met deduinwaterleiding werd verbonden , terwijl het andere einde langs hettuinhuis geïsoleerd werd gehecht aan eene in den grond gegravenkoperen plaat. Op den zolder van het huis werd een rhé- elektrometerin de keten geschakeld , met de voorzorgen en wijze hierboven beschreven. De aardgeleiding voltooide de sluiting der keten.Hiermede zijn de volgende uitkomsten verkregen.Op 11 Mei 1878 , ten 11 u. 15 m. vm. , werd bij een donderslag deblauwe of noordpunt 20 ° oostwaarts afgedreven.Op 21 Mei ten 6 u. 10 m. nm. werd de blauwe punt tijdens eendonderbui met hagel 48 ° westwaarts geworpen.Op 19 Juni , ten 3 u. nm. waren twee, in stede van één , elektrometersin de keten gebracht. De blauwe punten der naalden werden tijdenseen onweder ten 7 u. nm. 90° westwaarts gedreven. De ijzeren staafjeswaren vrij sterk gemagnetiseerd.Tien minuten later werd de naald naar het oosten geworpen op 90°oostelijke afwijking; ten 7 u. 45 m. nm. werden de naalden weder op90° westwaarts teruggebracht. Een andere bliksemstraal dreef ze beiden12 minuten later 20 ° ten oosten.Op denzelfden avond ongeveer ten 9 u. werd de stand der naaldenweder 35 ° westelijke afwijking .Op 17 September daaraanvolgende , wezen beide naalden tijdens destorm en regenvlagen gedurende den nacht eene afwijking van ongeveer 5º ten oosten aan.Op 19 September, des avonds ten 8 u. 10 m. , werden beide naalden,door twee hevige bliksemstralen op 90 ° oostelijke afwijking gebracht.234 NASCHRIFT.Op 30 September werden beide naalden tijdens twee ver verwijderdedonderslagen en een hevigen regen op 8 ° westelijke afwijking gebracht.Ten zelfden dage , ten 3 u. nm. , werd de stand tijdens eene zwarehagelbui voor de eene naald 15 ° oostelijk en voor de ander slechts5° oostelijk..Op 23 October werd de stand van beide rhé- elektrometers des ochtends vroeg bevonden, eene afwijking van 5 ° westelijk te zijn. Het haddes nachts zwaar gestormd en geregend .Ten 5 u. 15m. nm. brachten eenige donderslagen , de naalden toteene afwijking van 85 ° oostelijk. De ijzeren staafjes waren zwak gemagnetiseerd.Op 28 October werd, des avonds ten 11 u. 30 m. , tijdens een onweder met hagel- en regenvlagen , de naald van den eenen elektrometerop 87° westelijke afwijking gebracht , en van den anderen slechts op 25°derzelfde afwijking. Het ijzerkerntje van den eersten was vrij sterk ,dat van den tweeden zeer zwak gemagnetiseerd.Hierin ligt de reden van de verschillende afwijkingen der beide onderling verbonden rhé- elektrometers. Hoezeer goed uitgegloeid , blijft heteene stukje ijzerdraad gevoeliger dan een ander voor de zwakke inductie van de draadbundels. Als beider afwijking gelijk is , kan menvan eene sterke inductie verzekerd zijn .Dewijl ik het van belang achtte dergelijke waarnemingen te bewerkstelligen met eenen rhé- elektrometer in verbinding gebracht meteenen bliksemafleider , werd daaraan op de volgende wijze gevolggegeven.Op de nok van een graanpakhuis, hoog 11 m. boven den grond,staat een ijzeren stang lang 2 m. , van een platina spits voorzien.Deze stang is verbonden met een ijzeren geleider langs den muur vanhet gebouw geplaatst , en eindigende in de stadsgracht op 2 , m. afstands van het gebouw gelegen.Een raam in de nabijheid van den geleider gaf gelegenheid , om tweegeïsoleerde draden, op 2 m. afstand boven elkander met den geleiderzorgvuldig in geleidend verband gebracht , naar binnen op den zolderte brengen en de uiteinden met een elektrometer te verbinden. Ik kooseen afgeleiden stroom , om den afleider in zijn geheel te laten.Wegens mijne langdurige afwezigheid uit Amsterdam en eene ongesteldheid van den heer K. , hebben wij tot heden slechts ééne waarnemingkunnen bewerkstelligen , op 19 Juni 11. , waarbij tijdens het onwederNASCHRIFT. 235hierboven vermeld , eene afwijking van 90° oostelijk werd gevonden , enzwakke magnetiseering van het ijzeren staafje.Uit bovenstaande opgaven blijkt hoe veelvuldig en snel de elektrischetoestand van aarde en lucht kan veranderen , en dat opgaande bliksemstralen , die de blauwe punt der naald naar het westen drijven , in geenendeele zeldzaam zijn.EENE VOORGESTELDE VIVISECTIE.In eene lezing , die PAUL BERT onlangs over de verdiensten van CLAUDEBERNARD hield , vermeldde hij een zonderlinge krijgslist , die door dengrooten physioloog was voorgesteld , gedurende den tijd toen Parijs doorde duitsche legers was ingesloten . Men had namelijk in de provincieeen groot aantal runderen verzameld , om deze bij eene geschikte gelegenheid binnen het uitgehongerde Parijs te brengen. Er bestondechter een gewichtig bezwaar. Hoe namelijk de runderen te doen zwijgen bij het kruisen der vijandelijke lijnen? Toen stelde BERNARD Voorde zenuw naar hun stemorgaan te doorsnijden. Deze operatie is zoo eenvoudig , dat elk slachter haar gemakkelijk leeren en binnen weinigeseconden volvoeren kan. Geen der aldus geopereerde dieren , die daardoor stom werden gemaakt , scheen daaronder iets te lijden. Doch degehoopte gelegenheid, om haar op de voorgestelde wijze in toepassingte brengen , bood zich helaas niet aan.HG.DE HONIGBIJ IN NIEUW-HOLLAND.Men heeft herhaaldelijk getracht de honigbijen naar Nieuw-Hollandover te brengen , iets dat ook zonder moete gelukt is. Het blijkt nuechter uit van daar ontvangen berichten , dat de Europeesche bijenwel is waar gedurende een paar jaren voortgaan op gelijke wijze televen als zij in Europa doen en hunne korven goed in orde houden ,raten bouwen en honig verzamelen , maar dat zij allengs dat minderen minder doen , zoodat de was- en honig-productie eindelijk geheelophoudt. (Nature , 7 Maart 1878 p. 372).HG.DE GOUDVELDEN VAN AUSTRALIË.DOORR. E. DE HAAN.(Vervolg van bladz . 218.)In ons inleidend woord hebben wij vermeld, dat het goud onder anderen voorkomt in gangen en aderen. Daaronder verstaat men klovenin eenig gesteente , die met verschillende mineralen en rotssoorten zijnaangevuld , en daarbij metaalerts bevatten. Ontbreekt dit laatste, dannoemt men de gangen en aderen doof, loos , of men verwisselt eenvoudigden naam van gang of ader met dien van kloof of spleet. Het onderscheid tusschen een gang en ader ligt alleen in de grootte; nauwegangen zijn aders. De spleten kunnen op tweeërlei wijze zijn ontstaan:1° het gesteente heeft bij samentrekking der massa, of ten gevolge vanverzakkingen en opheffingen, scheuren doen ontstaan, die dan later zijnopgevuld geworden; of 2 ° de eruptieve gesteenten hebben er zich doorheen gezet. Loopt een gang of ader parallel met de voeg der gesteenten , dan wordt de gang beddinggang , de ader beddingader genoemd.Een netwerk van elkaar kruisende gangen of aderen wordt adernet ofgangnet genoemd. De goud bevattende gangen nu van Australië liggen steeds in de silurische en devonische (of nog oudere) gesteenten ,of in eruptieve gesteenten , zooals graniet , syeniet , felsiet , porfierachtige gesteenten , groensteenen , serpentijn en kwartsiet van denzelfdenouderdom. Tevens kunnen al deze gesteenten het goud ingesprenkeldDE GOUDVELDEN VAN AUSTRALIË. 237bevatten. Meestal is pyriet dan de drager (gastheer , waard, zegt de mineraloog) van het edel metaal. Nu eens ligt het goud in deze gesteenten gelijkmatig verdeeld, dan weder in bepaalde streken of zoogenaamdezonen . Zijn het graniet , de syeniet of de groensteen nog onverweerd ,dan is de hoeveelheid goud daarin vervat , uiterst gering en slechtsdoor chemische analyse aan te wijzen. Eene meer dan gewone verwoesting van het gesteente geeft dikwijls aanleiding tot zeer winstgevendeseifen , gelijk o . a. in N. Zuid-Wales en noordelijk Victoria. Het gouddat hieruit gewonnen wordt, draagt wegens zijn fijnheid bij de delversden naam van "buskruitgoud" . Opmerkelijk is het dat de goudvoerende syenieten of granieten altijd in de nabijheid van groensteengangen voorkomen , die door genoemde gesteenten zich een weg hebben gebaand , terwijl ook hier het pyriet , of deszelfs ontledingsprodukten (ijzeroxyden) als de drager van het goud voorkomt. Naar het schijntbevatten alle goudvoerende gesteenten der granietfamilie hoornblende ,benevens plagioklaas als veldspaatsoort.In Queensland zijn het voornamelijk felsieten , die als gangen deovergangsgesteenten vergezellen of doorboren, en deze felsieten leveren.genoeg goud om ze met winst daarop te verwerken.Itakolumiet , itabiriet en andere daarmede verbonden ijzerglimmergesteenten , die in Brazilie zoo kenschetsend zijn voor de aanwezigheidvan goud , schijnen in Australië te ontbreken. Genoemde gesteentenzijn in de Nieuwe Wereld tevens bekend als het moedergesteente vanden diamant; de diamanten van N. Zuid- Wales zijn daarentegen steedsgebonden aan ijzerhoudende conglomeraten , waarin tevens goud wordtaangetroffen (seifen) .Onder de met het goud verbonden (geassocieerde) mineralen bekleedthet kwarts de eerste plaats; dan volgen pyriet en andere zwavelijzers(markasiet , speerkies) , daarna sulphiden van koper , arseniden , en eindelijk carbonaten , metaaloxyden en gedegen metalen .Het meerendeel der goudvoerende gangen bestaat uit kwarts , doorgaans vergezeld van andere mineralen. Onder de variëteiten van hetkwarts komen vooral het witte kwarts , ijzerkiezel , chalcedoon en jaspis voor. Het kwarts is veelal doortrokken met pyriet of andere zwavelmetalen.In de gangen van de goudvelden van Gympie en Kilkivan bevindtzich veel loodglans , welk erts het pyriet en koperkies haast geheel inhet kwarts heeft verdrongen; in dit loodglans is het goud bevat. In238 DE GOUDVELDEN VAN AUSTRALIË.de gangen van Bonaro (Queensland) is het goudhoudend kwarts vergezeld van metallisch bismuth , bismuthglans en bismuthokerzeldzame associatie.-een zeerIn zeker goudveld van N. Zeeland vond men de kwartskristallen holen deze holten waren opgevuld met naphta. In water oplosbare zouten , zooals gips , worden nimmer in de gangen aangetroffen. Ten overvloede zij herinnerd , dat het goud niet alleen in het kwarts , maarook in de opgenoemde bijgemengde mineralen is ingesprenkeld . De verdeeling van het goud is zeer ongelijkmatig.Ook ijzerkiezel treedt nevens het witte kwarts als gangvormer op ,of bevat dit metaal meestal weder met pyriet geassocieerd ingesprenkeld.-Cinnaber schijnt een afkeer te bezitten van het edele metaal; ineen gang van de Savage- groeve (N. Zeeland) waren die gedeelten , welkecinnaber bevatten , vrij van goud. De hoeveelheid goud in de gangenschijnt onafhankelijker te zijn van den aard van het nevengesteentedan men vroeger wel aannam , maar daarentegen in hoogere mate bepaald te worden door den vorm der oorspronkelijke spleten , tevens vande kanalen , die daarin na gedeeltelijke opvulling overbleven; hiervantoch hing af de snelheid der in de gangen en spleten rondloopendevloeistoffen , waaruit het goud werd afgezet. Intusschen is ook de vormder spleten weder afhankelijk van den aard van het nevengesteente.Ook hing bet dikwijls af van de samenstelling van dit laatste of ergangen dan wel gangbeddingen ( = beddinggangen) zouden worden gevormd. Had de doorbraak van eruptieve massa's plaats in meer dunneen leiachtige lagen , dan vormden zich meestal gangen; waren de gesteenten minder leiachtig en dikker , zooals de zandsteenlagen dergrauwakke , dan was de splijtingsrichting meer evenwijdig met de voegvan het gesteente en er ontstonden beddinggangen. Op N. Hollandvindt men meer beddinggangen , op N. Zeeland meer echte gangen.Ware beddingen , stokken en nesten ontbreken geheel en al , netgangen zijn niet menigvuldig en impregnaties of insprenkelingen evenmin .Gangen , die nog 6,2-9,3 gram goud per ton bevatten , en die van3,1-4,7 gram per ton door de amalgamatie-methode zouden kunnenvoortbrengen , worden in N. Zeeland als niet meer exploitabel beschouwdin Victoria daarentegen wel.Had het bovenstaande betrekking op de oorspronkelijke ligplaats vanhet goud , wij willen thans een oogenblik verwijlen bij de secundaireDE GOUDVELDEN VAN AUSTRALIË. 239ligplaatsen , de seifen , waaronder wij nu tevens betrekken de rivierbeddingen.Het ontstaan der seifen in aanmerking genomen, kan het geen verwondering baren , dat de mineralen en gesteenten , waarmede het goudin deze lagen vergezeld is , een bont mengelmoes kunnen zijn van hetganggesteente , nevengesteente en verder van alle ander door dezelfdeoorzaken medegevoerd gruis. Alle gesteenten der hoofd- en zijdalenvan het gebergte kunnen in de seifen vertegenwoordigd zijn. Het kwarts ,de standvastige begeleider van het goud , ontbreekt nimmer; rolsteenen komen in allerlei grootte voor , hoekig en rond , al naarmate zekorter of langer aan de inwerking van den stroom waren blootgesteld;soms zijn de kwarts- rolsteenen nog goudhoudend. De " diggers " noemen deze steenen " specimen". Verder vindt men in de goudseifen vanAustralië: diamant , bergkristal , topaas , saffier , rutiel , zirkoon , mangaanoxyden , magneetijzer , titaanijzer , tinsteen , cinnaber , gedegen kwik ,amalgama's , glimmer , enz. Met betrekkelijk geringe moeite wordt uitdeze ligplaatsen het goud gewonnen; vandaar gedeeltelijk hare belangrijkheid.-De ouderdom dezer aanspoelingen is zeer verschillend; sommigezijn in het hedendaagsche tijdperk ontstaan , of gaan nog dagelijks voortmet zich te vormen en kunnen dus met recht alluviaal genoemd worden; andere stammen af uit het tertiaire tijdperk , en zijn in dit geval dikwijls door bazalt , soms in afwisselende lagen , bedekt; verder heeft men in het Australische steenkolengebergte ja in de kolenlagen zelf goud gevonden. Op van Diemensland haalde men uiteene steenkoolbedding een klomp goud te voorschijn van aanzienlijkegrootte. Aan de Australische goudseifen , die teven diamant voeren, is diteigenaardige verbonden , dat zij veel ijzeroxyde bevatten , welk erts alsbindmiddel conglomeraten vormt. Dat er in het overgangsgebergte (devonisch , silurisch en oudere formaties) geen goudseifen worden gevonden, is geheel in overeenstemming met hetgeen wij vroeger vermeldden aangaande den ouderdom der moedergesteenten .In de nabijheid van Togocreek aan den Shoalhaven zijn de silurische endevonische vormingen met hare goudgangen, alsmede de deze vergezellendeserpentijnen , gabbro's , diorieten en granieten bedekt met eene dikkelaag conglomeraten en zandsteenen der koolformatie. De onderste lagen bestaan uit rolsteenen van verschillende grootte , van kwarts ,graniet , porfier en kalken , door ijzer tot een vast en ruw conglome-240 DE GOUDVELDEN VAN AUSTRALIË.raat aaneengebakken. Hierin vindt men een hoeveelheid goud genoegzaam om de moeite van het wasschen te loonen.In de juravorming van Fitzroy- downs en Peak-downs (Queensland)wordt insgelijks goud gevonden. Maar die seifen , welke het meestegoud bevatten en voor de industrie haast bij uitsluiting bruikbaarzijn , vindt men in de tertiaire en daarboven gelegen lagen. Zoo degoud bevattende jongere tertiaire gronden van Victoria en N. ZuidWales. Veelal liggen zij onder bazalt. Het zijn deze seifen , die deneersten stoot hebben gegeven tot den goudbergbouw in Australië.De meest belangrijke onder genoemde seifen uit den tertiairen tijdzijn de zoogenaamde " deep sinkings" of "deep leads"; zooals de naamaanduidt vindt men ze niet aan de oppervlakte, en zij moeten dus dooruitgravingen of mijnwerken bereikt worden. Toch komen zij veelal openkele plaatsen aan den dag. Deze "deep leads" zijn op navolgende wijsontstaan.Uit het water der mioceene zee rezen van lieverlede de thans bestaandegebergten van Victoria omhoog. Naarmate zij boven het niveau vanden oceaan klommen, werden de mioceene lagen, die zich op de ouderesedimenten (devonisch en silurisch) hadden gelegerd , door den golfslagweggespoeld , zoodat de kammen en oude uitspoelingsdalen van hetovergangsgebergte weer ontbloot waren geworden en aan nieuwe érosiewerden blootgesteld . De koppen der lagen verbrokkelden; het puinwerd door het regenwater naar de breedere en diepere dalen vervoerd,en zelfs de kwartslagen bezweken voor den verweerenden invloed vanlucht en water. Het daarin bevatte goud , door water en slijk medegesleept , werd insgelijks in de dalen afgezet , het grove goud bleefmet de zwaardere steenmassa's terug. Waar zandsteenmassa's of kwartsgangen het water den doortocht versperden , daar vond eene ophoopingvan materiaal plaats. Deze plaatselijke ophoopingen zijn de "deep leads"der gouddelvers. Men heeft hierin tevens overblijfsels van planten endieren gevonden. Nadat de zoo even genoemde werking een tijd langhad geduurd , is het land op nieuw gedaald , althans op sommigeplaatsen , want bedoelde seifen zijn dikwijls bedekt met goudvrije zandmassa's. En hierop zijn de geweldige doorbraken van bazalt gevolgd ,die aan de Cordillera's en aan het geheele vastland van Australië hunhedendaagsche gedaante schonken. De bazaltmassa's stortten zich uitover het zand , dat zich intusschen op de seifen had afgezet. Daaropvolgde wederom een tijdperk van rust , en nieuwe zand- , leem- en-DE GOUDVELDEN VAN AUSTRALIË. 241-slijklagen zetten zich af op het bazalt. Nieuwe erupties en wederomeen tijdperk van rust met aanvoer van zoetwatervormingen , enz. Dezeafwisseling in bazalterupties en zoetwaterbezinksels (leem) heeft althansvier malen plaats gegrepen; de totale dikte der massa bedraagt hieren daar ettelijke honderden voeten. De bovenste lagen behooren tothet alluvium of hedendaagsche tijdvak.Op andere plaatsen zijn de bazalten boven de "deep leads" verdwenen; het water heeft ze weggespoeld. Elders zijn ze nimmer aanweziggeweest.De hooger gelegen gedeelten dezer "deep leads" komen dikwijls aande oppervlakte , de diepere zijn dan nog door bazalt en andere stoffenoverdekt.Bevinden zich seifen in de rivierbeddingen want het is duidelijkdat het riviergoud zulk een oorsprong heeft dan wordt doorgaanshet droge jaargetijde afgewacht om ze te bewerken. Treedt dan eeneplotselinge rijzing van ' t water in, dan worden niet zelden de pompen,waterleidingen , raderwerken , waschtoestellen , enz. omvergerukt , doorden vloed medegesleept , zoodat in een oogwenk de arbeid van wekenen maanden verloren gaat.Eenig in hare soort zijn de zee-seifen van N. Zeeland . Deze zijnblijkbaar zeeduinen , welker zand goud bevat.Wij hebben nu achtereenvolgens nagegaan onder welke verschillendeomstandigheden het goud in den Australischen bodem voorkomt , daarbijhet oog vestigende op de geologische en geognostische eigenaardighedender ligplaatsen . Wij wenschen nu nog ten slotte een blik te slaan opde hoedanigheid en het voorkomen van het metaal zelf, alsmede opde wettelijke voorschriften , waaraan de delvers onderworpen zijn. Eenpaar statistische tabellen mogen dan dit opstel besluiten.vorm ----Het Australische goud , voor zoover het op de oorspronkelijke ligplaatsen wordt gevonden het seifengoud is zeer onregelmatig vanen gekristalliseerd is , vertoont meestal den vorm eens octaeders; ook wel de combinatie van dit lichaam met den teerling , ofhet ruiten-twaalfvlak , terwijl zelfstandige teerlingen nog niet zijn gevonden. Sommige kristallen zijn hol en opgevuld met kwarts of ijzeroxyde.Dit laatste moet zijn ontstaan door ontleding van pyriet. Kristallenzijn evenwel zeldzaam en den " digger" zijn ze minder welkom, daar zij16242 DE GOUDVELDEN VAN AUSTRALIË.--veelal gepaard gaan met eene zekere armoede van het gesteente aan edelmetaal , tevens met eene onregelmatige opvulling der gangen. Kristalloïden onvolkomene kristallen met onbepaalde vlakken, of waaraanware kristalvlakken soms geheel ontbreken; volgens KENNGOTT, Lehrb.der Mineralogie , behooren daartoe grovere of kleinere korrels , blaadjes ,schubjes , naalden , staafjes en andere vormen — kristalloïden zijnveelvuldiger. Het zoogenoemde " spider-leg-gold" van Queensland , aldus genoemd naar de gelijkenis met gebogen spinnepooten , behoortdaartoe. Het goudgehalte van dit spider-leg is 90 % , het overige bestaatuit zilver met een weinig koper , lood en ijzer. Ook vindt men hetgoud als overtreksel op kwarts , kalkspaat en ijzerspaat. De plaatjeswisselen in grootte zeer af; nu eens ziet men bij tienmalige vergrootingafzonderlijke plaatjes als fijn stof in ' t gesteente ingesprenkeld, dan weder beslaan zij eene oppervlakte van vele vierkante decimeters. Zoovond men op de gangen van het Talgay-goudveld in Queensland kwarts ,dat goudplaatjes bevatte ter grootte van 6-8 dM. ' bij eene dikte van0.25-2 mM. Deze plaatjes lagen , in zeker aantal tezamen en onderlingevenwijdig, in een stuk kwarts, dat daardoor een min of meer leiachtig uitzicht verkreeg. Zeer eigenaardig komt het goud , dat zich in diegedeelten der gangen bevindt , welke aan het onderliggende nevengesteente grenzen , haast nooit anders dan in plaatjes voor; deze plaatjes zijnmet hunne vlakken evenwijdig aan den gangwand geplaatst. De eigenlijkegangmassa voert dan evenwel goud in klompjes. Voorbeelden hiervanvindt men in de gangen van de Nuggety Hills (N. Zuid- Wales) . Hetveelvuldigst wordt het goud evenwel in onregelmatige brokken en klompen gevonden , door platte of gebogen oppervlakken begrensd, en vanbuitengemeene zuiverheid. Nu en dan vindt men het goud in verwrongen staafjes en plaatjes , even alsof het door de openingen van eenvast mineraal was geperst geworden . Werkelijk vond men eens eenstuk kwarts , uit welks openingen het goud gewrongen en overlangsgestreept te voorschijn kwam. De strepen kwamen overeen met de spleethoeken van het kwarts . Groote druk en een heel of half vloeibare toestand van het metaal schijnen bij dit proces als voorwaarden te moeten worden gesteld . Kogelronde stukken en druipsteenachtige vormen,waarin andere mineralen zoo dikwijls voorkomen , worden bij hetAustralische goud niet opgemerkt.De samenstelling van het goud schijnt aan geen vaste wetten onderworpen te zijn; toch heerscht daarin voor het goud van een zelfdeDE GOUDVELDEN VAN AUSTRALIË. 243distrikt , als de geognostische omstandigheden gelijk zijn , weinig ofgeen verschil. Zilver , koper , lood en ijzer zijn de begeleiders , maarnimmer nog werd er een metaal uit de platinagroep in aangetroffen.Meestal bestaat het mineraal uit enkel goud en zilver.Koper deelt aan het goud een zwak groenachtigen tint mede , zilver een witachtigen. Zelden is het kopergehalte zoo groot , dat heterts er roodachtig door gekleurd wordt. Verliest het mineraal de gelekleur te zeer , zooals b. v. het bij Maryborough in Victoria gevondenloodgoud (71 % goud en 21 % lood), dan wordt het geen goud meergenoemd. Het behoeft geen betoog , dat zulke ertsen niettemin zeerkostbaar zijn en op goud worden verwerkt.Zeer zuiver goud verliest den kristalvorm; naarmate het zilvergehalte toeneemt , vermeerderen ook de kristallen en kristalloïden. Hetgehalte wisselt van 46--97 % goud.Opmerking verdient het , dat de natuurlijke goud-zilverlegeeringendonkerder geel van tint zijn dan de op kunstmatige wijze verkregenmengsels van hetzelfde allooi . De eigenlijke kleur van het mineraal kansomtijds gemaskeerd zijn door zeer dunne overtreksels pyriet , ijzerverbindingen , enz. En dat overtreksel is dikwijls zoo innig met hetmetaal verbonden , dat dit laatste onttrokken wordt aan de onmiddellijke inwerking van het kwikzilver , een omstandigheid , die menigeenreeds bittere teleurstelling bereidde.Zoo ergens , dan voorzeker in een goudveld zijn wettelijke voorschriften omtrent de delving van het mineraal noodzakelijk. Die voorschriften hebben natuurlijk tot inhoud: regeling van de onderlinge verhouding van staat en delver, van de delvers onderling , alzoo ieders rechtenen verplichtingen. Eenige dier bepalingen , in zoover zij betrekkinghebben op het delven zelf , mogen hier nu eene plaats vinden.- -Zoodra de aanwezigheid van goud in eenige landstreek op voldoendewijze is geconstateerd , wordt dit gedeelte door de koloniale regeeringde meeste gronden zijn domein aan akkerbouw en veeteelt onttrokken en tot "goudveld" verklaard. Hierover wordt een speciale regeeringscommissaris aangesteld, die tevens het ambt van vrederechterbekleedt , en in zijn werkzaamheden wordt bijgestaan door een thesaurier en een landmeter. De commissaris waakt voor de orde , vereffentde gerezen geschillen en komt op voor de belangen van den staat. Maken de omstandigheden zulks noodzakelijk, dan wordt er eene jury in-244 DE GOUDVELDEN VAN AUSTRALIË.gesteld , bestaande uit den commissaris zelf als voorzitter en twee doorhet lot gekozen gouddelvers. De commissaris verleent voorloopige concessies , terwijl de definitieve concessie- verleening aan den minister verblijft; tot hem moet men zich wenden tot het bekomen van een graafbewijs , " miner rights". Zulk een bewijs geeft den bezitter recht opdelven en op het bouwen eener woning ( morgen per man en perwoning) op alle landerijen der kroon. Zulke bewijzen kosten ƒ 6 perjaar; zij geven evenwel geen wettig eigendomsrecht op het gekozengoud-bevattend grondstuk; dat recht wordt eerst verkregen wanneerde vinder aan de vier uiteinden van het veld palen opricht , voorzienvan het beleeningskontrakt , terwijl hij tevens eene copie van het laatstemet de kosten van het opmeten den commissaris heeft ter hand gesteld .De beleening is tweeërlei: pachtgeldvrij en pachtgeldplichtig. De pachtgeldvrije groeven , "claims ", zijn kleiner , de andere , " leases", mogengrooter zijn. Verder wordt er onderscheid gemaakt tusschen de “alluvial grounds" of seifen en de "quartz reefs " of gangen. De eersteworden nog verdeeld in "shallow alluvial", oppervlakkige , en "deepsinkings" of "deep leads" , diep gelegene seifen. De "deep leads" worden weer onderscheiden in droge en natte; verder heeft men nog de"river beds" of rivierwasscherijen.Daarmede in overeenstemming is de grootte van het beleende veld .Een één-mans veld is b. v. bij " shallow alluvial" en "deep leads " van5000-7000 M.2; voor " riverbeds" van 30-100 M. rivierlengte. "Leases"worden meest uitgegeven voor "riverbeds" en "deep leads" , terwijl de inhoud 40 morgen bedraagt. Bij "claims" , die aan gangen liggen (reefclaims) bedraagt een één-mansveld 3200 M. 2. De breedte van zoodanigveld is 16 M. , de lengte 200 M. De ligging van dit veld ten opzichteder bedding is juist bepaald."Leases" , op gelijke plaatsen gelegen, mogen niet meer dan 40 morgenoppervlakte bezitten; voor deze wordt f 12 per 1½ morgen aan jaarlijksche pacht betaald , of 5 % van de bruto goud-productie. Wordener nieuwe , voor ontginning geschikte ligplaatsen ontdekt , dan is de beleening grooter; de vinder van nieuwe goudvelden ontvangt van regeeringswege eene belooning tot een maximum van ƒ 24.000.Het benoodigde hout mag op onbeleend domein vrij geveld worden.Waterleidingen , rails enz. mogen zelfs op privaatbezittingen aangelegdworden , het bedrag der vergoeding , aan den eigenaar uit te keeren ,wordt door den staat geregeld.DE GOUDVELDEN VAN AUSTRALIË. 245Het gewonnen goud is in drie koloniën aan een uitvoerrecht onderworpen van ƒ 38.50 tot ƒ 48 per kilogram. Een gevolg van dezenmaatregel is , dat het grootste gedeelte van het uitgevoerde goud inAustralis zelf reeds tot de grootst mogelijke zuiverheid wordt gebracht.Ten einde den lezer in staat te stellen zich eenig denkbeeld te vormen van de totale goud-productie in Australië , laat ik hier een paartabellen volgen, waarvan de eerste de opbrengst der verschillende koloniën bevat , sedert de eerste ontginning tot December 1871 , de tweedetabel de produktie van een enkel jaar en wel van 1871 . ont- eerste desedert Australië van productie -goud deaanwijzende I,TABEL.1871 jaar vn einde het optot goudvelden der ginningKOLONIE .ligging .Geographgoudvelden der .. bergwerk t'van Ouderdom. goudGewonnen. waardeTotaleFijn. gehalte. jaar - produktie één voor waardeGemiddelde Tusschen°TusschenZ.Br. 0.LGreenw .)( Tonnen Jaren . 1000 vanK.G Ponden Sterling . %0 Ponden Sterling .N.Zeeland .. 46-36 168-176 14 201,154 24409 882,4 923 743 566 1Victoria 39-36 142-150 21..-Zuid Wales N. 37-28 146-153,5 20 310,136019 221 938,5 1263,399 16337708 52 98,9762 820 71885 428Queensland . 29-16 140-153 8 23,249 843 2688 835,5? 336 10Geheel Australië . 46-16 140-17621 1898.088 227826559 921 10848883KOLONIE.Kilo. P. StTABELII. De gouddelvingin Australië, het jaar 1871.A. SEIFEN E GANGN. B. GANGEN.GeheelAustralië.ca.92966,710 959 196 857,0 85000?Australië naaftrek van ca.Arbeiders.Bewerkteoppervlakte.Bewerktegangen.VergruisdAantal.mijl Aantal. Tonnenerts.Gewonnen goud.N. Zeeland..Victoria29016,7... 42019,82 845 44 713,05 421 908 938,58000?? +70 9700 17856,0 255,083 0,18418 625,01 535 040 3-400054347 1019 3201 1269287 19968,8 6,429 0,01623 938,52 656 61 16778N. Zuid- Wales 16600,2Queensland.. 5330,02074 937 907,0 16000?????? P??907 616 835,5 6226 7337? 478 63399 3534,9 7,396 0,05244 790,0 409 141 4-5000tot 928,0aanspraak kunnen mak.Gehalte.Waarde.Kilo. Kilo. Kilo. Kilo. P. St. Aantal.N. Zuid- Wales 76366,58 884 259 845,7 69-70000? 3749 14296860,02893=41359,7 11,033 0,026% 88,74 600 797 24-26000Aanm. De opgaven betrekkelijk N. Zeeland zijn niet officiëel, maar aan tijdschriften ontleend zoodatzij wellicht nie op strikte nauwkeurigheidArbeiders.DE GOUDVELDEN VAN AUSTRALIË. 247Hoe belangrijk de goudproduktie van Australië , blijkens bovenstaandetabellen, ook moge zijn, de opbrengst belooft nog aanzienlijker te zullen worden. Aan de wetenschap is het voorbehouden gesteenten exploitabel te maken , die met de thans gebezigde methoden voor de goudproductie verloren gaan , maar bovenal is het hare taak , door eenenauwkeurige kennis van de geologische en geognostische verhoudingender goudvoerende lagen vingerwijzingen te verschaffen , die tot het ontdekken van nieuwe goudvelden aanleiding geven. Betere middelen vancommunicatie in de bergwerk-distrikten zullen al mede het hunne toebrengen om den oogst rijker te maken. Gewis , Polynesie is bestemd.eenmaal eene groote rol te spelen in ' t maatschappelijk leven dezeraarde; wellicht dat na korter of langer tijd de beschaving , het vermolmde Europa ontvluchtende , hier een nieuw centrum erlangt. Klimaat en bodem maken althans het oostelijk en zuidelijk gedeelte vanN. Holland tot een gewenschte verblijfplaats .Winterswijk, Jan. 1878.EEN BLADZIJDE UIT DE GESCHIEDENIS VAN DEVORMVERANDERINGEN ONZER AARDE.DOORDr. B. VAN DER MEULEN.Wie beweren mocht , dat er evenwicht in de natuur bestaat tusschende krachten , die het leven van planten en dieren beheerschen en denvorm der aarde en haar gedaanteverwisselingen wijzigen en bepalen -hem zou ik willen antwoorden , dat hij nooit ernstig heeft nagedachtover hetgeen rondom hem is en gebeurt. Waarheen hij zijn oog wendt ,overal zou hij beweging , vormverandering hebben opgemerkt , zoo hijslechts het geduld voor ernstige waarneming en rustig nadenken had.Wie zich zelf in rust waant , beweegt zich toch met de aarde rondomde zon in het planetenstelsel , waarvan onze aarde een deel uitmaakt ,en vergeet dat ieder deeltje van zijn lichaam in rustelooze bewegingdeelneemt aan de stofwisseling van het geheel.Terwijl wij rustig neerzitten en een zachte slaap over onze oogenneerstrijkt , volbrengen de organen voor de spijsvertering , de ademhaling en den bloedsomloop hun arbeid onder den rusteloozen invloedvan spier- en zenuwwerking. Zonder dat wij het weten en gevoelen, storten zich de voedingssappen , bij de spijsvertering ontstaan , in het bloeduit , dat door het lichaam stroomt en ieder weefsel drenkt en sterktmet de essence der voedingsvochten. En zonder dat wij het bemerken,zuivert datzelfde bloed , dat hier opbouwt en voedt , ginds ons lichaamEEN BLADZIJDE UIT DE GESCHIEDENIS VAN DE VORMVERANDERINGEN ENZ. 249van de afgewerkte weefselbestandeelen en geeft een verjongd aanzienaan het oude kleed , waarin wij leven en wonen. Geen oogenblik isaan te wijzen , waarop ons lichaam in volmaakte rust , den toestandvan volkomen evenwicht nabij is . Noch tijdens het leven noch in dendood. Want zoodra hebben niet de organen hun arbeid geëindigd , ofdezelfde krachten , die eens hun werkzaamheden regelden en onderhielden , werken samen om die organen af te breken en tot eenvoudiger vormen terug te brengen. Het organisch geheel verdwijnt enwordt gesloopt tot asch , die in den bodem of in de urne terugblijft ,en tot gassen , die in de lucht in rustelooze vaart tot een nieuwewerkzaamheid geroepen worden.Zoo gaat het met ons lichaam , zoo ook gaat het met alles wat wijrondom ons zien. Het nieuwe kleed wordt oud , heeft eindelijk afgedaanen wordt gesloopt. De sterke meubelen van weleer , waarop wij onsveilig en aangenaam neervleiden om uit te rusten van een vermoeienddagwerk , zij zijn langzamerhand te zwak om ons te dragen en vallentot stof uiteen. De breede en dikke muren van dat oud adellijk slot ,eens de trots van een middeleeuwsch geslacht , zij zijn verbrokkelden vergruisd tot een onaanzienlijk stof , dat aan den voet der vervallen muren terug te vinden of door het water naar andere strekenweggespoeld en wijd en zijd verspreid is.----Maar al dat afbreken aan den eenen kant gaat gepaard met een opbouwen aan den anderen kant , en al dat gruis en stof, ' t welk afvalis van het hier gesloopte gebouw , wordt ginds weer nuttig gebruikttot het optrekken van een nieuwe woning voor plant of dier. Ook albemerken wij het niet dadelijk , toch heeft het wetenschappelijk onderzoek geleerd en het is een der heerlijkste uitkomsten van dat onderzoek dat geen stofdeeltje nutteloos verloren gaat in dien stroomvan veranderingen. Al verliezen wij de stof in haar rustelooze beweging dikwijls uit het oog , al herkennen we haar niet dadelijk in alde verschillende gedaanten , die zij voor ons oog aanneemt , een analyse der dingen wijst haar bestaan , haar gedaanteverwisseling aanen haar aandeel in de organisatie van het geheel. Een enkele maalzelfs duikelt de stof in dien stroom van veranderingen weer naar deoppervlakte in denzelfden vorm , waarin wij haar het eerst leerdenkennen. En zoo wij haar gedaanteverwisselingen nauwkeurig hebbengevolgd, dan verheugt het ons een oude bekende terug te zien enbegroeten wij haar met blijdschap. Het is hier als met een oude kennis250 EEN BLADZIJDE UIT DE GESCHIEDENIS VANuit onze jongensjaren. Wij kenden hem in dien tijd volkomen , in alzijn uiterlijke en innerlijke eigenschappen, en groeiden samen op. Maarin den stroom van het maatschappelijk leven opgenomen , werden wijvan elkander verwijderd. Nochtans volgen wij onzen vriend met belangstelling en liefde. In aanraking met de meest verschillende elementen uit het maatschappelijk leven , ondergaat hij inderdaad belangrijke veranderingen. Hadden wij hem niet nauwkeurig gevolgd , wijzouden hem in al die verschillende vormen niet meer herkend hebben.Voor ons echter , die hem van nabij gekend hebben , toont hij zichnu en dan weer denzelfden mensch van vroeger jaren. Een eerlijkwoord, een goede daad bewijst dat oprechtheid en goede trouw nogaltijd den grondtoon vormt van zijn innerlijk wezen , en daarin begroeten wij weer onzen ouden schoolmakker. Zoo ook is het ongeveermet de stof. In aanraking en verbinding met de vreemdsoortigsteelementen , verandert voortdurend haar uiterlijk , maar het wezen derstof blijft onveranderd. In cirkels loopt zij rond in de wereldruimte ,soms in enge en dan weer in zeer wijde banen , nu eens langzaamen gemakkelijk te volgen , dan weer snel en onnavolgbaar."'t Een vloeit op het ander inEn vormt een cirkel , die terugdraait naar ' t begin. "1Een enkele maal in haar beweging gestoord , ligt zij soms eeuwenlang rustig in de diepte neer , om door een nijvere hand te voorschijngebracht en dienstbaar gemaakt te worden aan den vooruitgang vanhet menschelijk geslacht.De koolstof , die in de voorhistorische tijden als koolzuur zich in delucht vermengde met stiksof en zuurstof , is in de planten van dientijd neergelegd en in den schoot der aarde begraven . Eerst nu , naeeuwen van betrekkelijke rust , aanschouwt de kool het daglicht enkeert zij in de haarden onzer stoomwagens en -schepen terug tot denvorm , dien zij voor eeuwen had.Slechts de tijd verschilt , waarin de cirkelbanen door de stof doorloopen worden , maar vroeg of laat keert zij tot hetzelfde punt terug , vanwaar haar gang begon. En daartoe werken al de krachten inde natuur mede. Zonder verlies van stof en krachten , verjongen en' Bilderdijk , "De ziekte der geleerden. "DE VORMVERANDERINGEN ONZER AARDE. 251verouderen de vormen , kleurt zich het kleed der natuur op nieuw enverbleeken hare tinten. De frissche lente , vroolijk door het jonge leven in haar duizendvoudige kleuren van bladeren en bloemen , ruimthaar plaats in voor den zomer , die met zijn verzengende , dorstendestralen het jonge leven tot rijpheid brandt en voorbereidt tot den dooddie met den herfst en winter in zal treden. Zoo wisselen dood en leven , leven en sterven gestadig elkander af.In die duizendvoudige vormveranderingen van doode en levende lichamen , door dezelfde krachten te voorschijn geroepen in de eenmaal voorhanden stof daarin ligt de schoonste harmonie , de heerlijkste openbaring der natuur.--Overal harmonie , maar nergens evenwicht. Een evenwicht van natuurkrachten veronderstelt een doodsche rust , een volkomen bewegingloosheid , die wij nergens waarnemen. Eerst wanneer de krachten met elkander in botsing zijn in verschillende richtingen en met ongelijke sterkte ,kan het leven en de beweging , van welke wij ieder oogenblik getuigezijn , volgen. Dan zelfs is het mogelijk dat de hardste rotsblokken verbrokkeld worden en tot gruis uiteen vallen , en dat de kale rotswandtot een zacht , groen mostapijt of tot een verkwikkende weide wordt.Bij den eersten oogopslag moet het haast ongelooflijk schijnen , datdie ijzerharde rotswanden voor verbrokkeling vatbaar zijn. Dor en ruw alszij zijn , gelooven wij niet , dat op die kille wanden , die , afkeerig vande koesterende warmte , het zonlicht terugwerpen in de ruimte , ooit eengras- of mosplantje het levenslicht zal zien. En toch , de tijd leertons het tegendeel.Lucht en water beide beginnen al spoedig hun vernielings werk. Langzaammaar zonder ophouden knaagt de zuurstof der lucht aan het kristallijn gesteente van kiezel , ijzeroxydule en kalk , en brengt beweging in de massa,die tot een bruin stof uiteenvalt.Inmiddels vangt ook haar bondgenoot , het water , zijn arbeid aan.Het bruine stof, door de lucht uitgegraven , wordt weggespoeld en naarlagere streken afgevoerd, en het eerste kuilje, de eerste groeve of spleetdoor het water opgevuld. Zonder ophouden herhaalt zich deze arbeid. Degroeven en kuilen groeien in aantal en kruisen elkaar. Zij worden wijderen dieper. Wanneer het water tot ijs stolt , vast wordt en zich uitzetin die kuilen , laat het zijn vernielende kracht blijken.252 EEN BLADZIJDE UIT DE GESCHIEDENIS VANEr brokkelen stukken van de staalharde rotswanden af en tuimelenin de diepte neer of blijven op de zacht glooiende berghelling hun sloopingwachten. Soms ook , wanneer het zachte klimaat die kracht aan het waterniet gunt , brandt de zon het gesteente stuk na de afkoeling gedurendeden nacht. Door inkrimping bij nachtelijke afkoeling en door uitzetting inde verzengende stralen van de tropische zon , knapt en springt hetgesteente tot brokken uiteen. De ongelijksoortige mineralen die den bergkruin samenstellen geraken vrij en worden meer dan ooit der werkingvan lucht en water prijs gegeven. Naarmate de oppervlakte der gesteentenen der bergwanden zich uitbreidt door kuilen en scheuren , kammen enspitsen , grijpen die beide vernielende elementen steeds verder om zichheen. Aan de mechanische krachten van het water paart zich welhaastde ontledende kracht.De veldspathen der alkalien , vroeger met kwarts en glimmer toteen mengsel vast vereenigd , worden losgemaakt en uit het dubbel silicaat van kiezelzure aluinaarde en kiezelzure kali , resp. natron ,het laatste deel gansch opgelost. Alleen de kiezelzure aluinaarde , dekaolin , blijft onoplosbaar achter. Fijn en wit als meel vormt zij nu reedseen welkomen bodem voor de ontkieming van enkele gevleugelde zaadjes ,die door den wind zijn opgenomen en in hun wilde vaart daar in dieeerste aarde een rustpunt vinden.2Inderdaad , de natuur verstaat meesterlijk de kunst om de hardstestoffen fijn te werken.De harde kalksteenbrokken , gebrand in onze ovens , vallen bij overgieten met slechts een weinig water tot een stuifpoeder uiteen , veelfijner dan onze beste middelen tot verdeeling het vermogen. En zoo ookvallen de bijna diamant-harde graniet en gneiss- , porphier- en trachietrotsen tot de sierlijk witte , fijn verdeelde kaolin uiteen , hier en daarmet scherfjes van glimmer en kwarts vermengd , die elkander hebbenlosgelaten , toen eens het veldspaath-mineraal was aangetast en omgezet.Het eerste groen, door het gevleugelde zaadje aangebracht , vertoontzich reeds en breidt zich langzaam uit. De zaadjes , die van dat eerstegroen afvallen , vinden welkome voedingsstoffen in de rottende overblijfselsvan het voorgeslacht , en rijker wordt de bodem aan organische stoffen ,die eerst ontbraken.Nochtans zullen slechts die berggesteenten een zuiveren kaolin- bodem' Orthoklas , Oligoklas en Sanidin.• Onder de namen van pijpaarde of porceleinaarde misschien meer bekend.DE VORMVERANDERINGEN ONZER AARDE. 253kunnen vormen , welke een alkali- veldspaath bevatten. Zoodra ook dubbel -silicaten van aluinaarde en kalk , baryt en magnesia deel uitmakenvan het gesteente , eischt het ontledingsproces niet alleen de tusschenkomstvan andere verbindingen , maar leidt ook tot andere producten .Waar de graniet- en gneis , porphier- en trachiet-gesteenten voorde werking zelfs van het zuivere water bezwijken , daar bieden syenieten groensteen , doleriet en basalt 1 aan die werking volkomen weerstand.Eerst dan , wanneer het meteoorwater , dat als regenwater neervalt,koolzuur bevat , bezwijken ook de laatsten. In de kuilen of groeven derbergwanden verzameld , graaft het koolzuurhoudend water het gesteentedieper uit. De veldspathen der alkalische aarden worden losgemaakt vanhet omliggende mineraal, augiet of hoornblende, dat als onaantastbaardeel zich in brokstukken verstrooit onder de fijne overblijfselen der verweerde veldspathen , onder de kiezelzure aluinaarde , het vrij en amorphkiezelzuur en de koolzure alkalische aarden.Verder om zich heen grijpend , lost het koolzuurhoudend water eenbelangrijk deel van die koolzure aarden op en , doordringende in denbodem , geeft ' t het aanzijn aan de harde bronwaters. Wat na die oplossing van koolzure aarden achterblijft , bestaat alzoo uit een mengselvan kiezelzure aluinaarde en vrij kiezelzuur , dat in een nieuwe aanraking met alkali- of aard-alkalizouten de menigvuldigste verbindingen te voorschijn roept.Zoo kan ook deze laag van fijn verdeelde kleiaarde en vrij kiezelzuur de bodem worden van een nieuw en jong leven op de eertijdskale rotswanden. Of, indien de berghelling , waarop de verweeringplaats vond , steil was , dan zal zich de vruchtbare aarde in de diepteneerstorten met al de fragmenten van onaangetaste mineralen. Wij volgen1 Met het oog op het verschil in scheikundige samenstelling , kunnen de belangrijkstegesteenten , die de rotsblokken samenstellen , verdeeld worden in:1 de kiezel- klei- alkalische gesteenten , waartoe behooren graniet , gneis , porphieren trachiet , en die bestaan uit een mengsel van drie mineralen: kwarts , glimmer eneen alkali-veldspaath , of uit vrij kiezelzuur met dubbelsilicaten van aluinaarde , kalien natron , en sporen van kalk, magnesia en ijzer;2 de kiezel- ijzer kalk- gesteenten , waarvan de voornaamste zijn: syeniet , groensteen ,doleriet en basalt , en die bestaande uit de mineralen augiet of hoornblende met een alkaliof kalkveldspaath (Labrador) . In deze groep van gesteenten treden kalk , magnesia ,ijzer en aluinaarde in verbinding met kiezelzuur tot silicaten op den voorgrond ,terwijl kali en natron slechts in sporen worden aangetroffen.254 EEN BLADZIJDE UIT DE GESCHIEDENIS VANhaar daar in de diepte niet, maar vergezellen haar liever op den wegdien zij doorloopt met het water , dat langs de helling stroomt enhet verweerde stof en gruis in zich heeft opgenomen.Hier , waar de glooiing zacht en effen is , stroomt nog het waterlangzaam voort met al de fijne deeltjes , die daarin zweven; maarde helling wordt sterker en de stroom sneller in het kronkelend pad.Gruis en brokstukken vergezellen de wordende kleiaarde. Kwartszand en keien , op den bodem van den stroom zich afslijtend enrondend , komen snel rollend tezamen en vermengen zich met hetreeds troebele en grijze water. In breede watervallen storten van grootehoogten steenbrokken tot gruis , dat in snelle vaart meegesleurd wordtnaar het wijde bekken , de zee , die alles als in een onverzadigbarenmui opneemt. Hier wordt de bergstroom in zijn wilde vaart gestuiten een deel der stof keert tot rust. Eerst zinkt de zware stof, reedsaan de monding der rivier in Deltavorm; de lichtere deeltjes wordennog een eindweegs voortgezweept , maar zetten ook eindelijk zich neer.Onder deze verspreiden zich zand en klei het verst. En zoo al rustvoor deze mogelijk was , toch duurt die rust op den ondiepen zeebodem niet zeer lang. De wroetende en woelende golfslag brengt telkenshet zand en de klei in beroering en slaat het naar de kust , waarzich het zand tot duinen ophoogt en de klei als een vruchtbare grondachter een kunstmatig opgeworpen dam aan de zee ontwoekerd wordt.Het behoeft ons niet te verwonderen , dat noch de klei noch hetzand of alleen uit kiezelzure aluinaarde , of uit zuiver kwartsgruis bestaat. Want van gemeenschappelijken oorsprong en door dezelfde krachten voortgedreven , is het duidelijk dat nog de onverweerde overblijfselenvan het oorspronkelijk gesteente in beide min of meer zullen voorkomen.Daarbij voegen zich nog de overblijfselen van organische wezens , diezij op hun weg hebben ontmoet en in zich opgenomen.11 Ter vergelijking van zand- en kleigronden laat ik hier de samenstelling van tweedergelijke gronden volgen.Zandgrond. Kleigrond.Organische stoffen , humus , enz . 0,49 11,24IJzeroxyde.... 3,19 4,87Alainaarde.. 2,65 14,04Kalk ....Bitteraarde .0,24 0,830,70 1,02Kali ..0,12 2,80DE VORMVERANDERINGEN ONZER AARDE. 255Maar wat onze verwondering meer verdient , is het verschijnsel ,dat zich hier een dorre onvruchtbare zandbodem vormt , waar hetgrasplantje kwijnt en sterft , ginds daarentegen , binnen een halfuurafstands , aan een ander deel der kust , de vette kleigrond met zijnrijkdom aan voedingsstoffen . Wij weten het , dat op verschillende plaatsen van ons land de dorre zandvlakte zoo na aan de vette weidegrenst , dat een forsche sprong ons uit het mulle zand naar de kneedbare klei overbrengt. Het ligt dus voor de hand , dat onder sommigeomstandigheden zand en klei zich met elkander kunnen vermengen enzich gelijktijdig zullen afzetten , wanneer een sterk bewogen watermassa plotseling tot rust komt.Is rust onmogelijk voor de klei en het zand in de ondiepe strekender zee , vanwaar zij door de kabbelende golf steeds naar de kustenworden voortgestuwd, rustiger liggen die zand- en kleideeltjes , die opden diepen bodem hun toekomst afwachten . De golfslag grijpt zelfs bijhooge zeeën met schuimende koppen niet diep genoeg , om in dien afgrond dat stof op te zweepen en voort te jagen. Het bezinksel wordtdaarvoor dan ook te vast. De hooge watermassa , die daarboven staat ,perst die allerfijnste deeltjes van zand en klei tot eene stevige massasterk ineen. Bindmiddelen treden op , om van het eertijds losse zandeen harden zandsteen te vormen en de zachte klei tot een leigesteentete verharden. Gelijk het cement , bij de scheikundige werking zijnerdeelen , tot een ijzervast gesteente verhard toetreedt zoo ook vormenzich daar in de diepte der zee reeds de bouwstoffen onzer woningen , deleiplaten onzer daken. Zij wachten nu nog slechts op een geweldigeworsteling tusschen de elementen der aarde , om met een vulkanischeuitbarsting omhoog geworpen te worden , ver boven de oppervlakteder zee , tot een nieuw berggevaarte met zijn onpeilbaren afgrond. Of*ck , langzaam maar zeker rijzen de nieuwe berggesteenten met denbodem der zee omhoog , bereiken de oppervlakte en stellen zich beschikbaar voor de nijvere handen van het tegenwoordig geslacht.Langzaam maar zeker hebben hier opheffingen , ginds verschuivin--Natron....Zandgrond.0,02Kleigrond.1,43Phosphorzuur anhydried ... 0,07 0,24Zwavelzuur ... sporen 0,09Chloor.... sporen 0,25Kwartszand .. 92,52 63,19256 EEN BLADZIJDE UIT DE GESCHIEDENIS VAN DE VORMVERANDERINGEN ENZ.gen en verzakkingen van den bodem plaats. Waar voor eeuwen eenberggevaarte van onmeetbare hoogte de wolken kuste , gaapt nu eenafgrond , onpeilbaar diep. De voorhistorische zeeën met woesten enwilden golfslag en zilveren kruinen. zij hebben plaats gemaaktvoor de groene en bloeiende weiden van onzen tijd . En grootschebosschen met hun statige dennen en met sierlijke palmen zijn inde diepten verzonken en overstroomd door bruisende en schuimendewateren , die met hun bezinksel van klei en zand het schoon verledendier trotsche flora trachtten uit te wisschen ook voor de verste toekomst. Te vergeefs evenwel. De heerschappij van het water namn eenseen einde. Op de verzinking van den bodem volgde na eeuwen een verheffing. Onwillig maar gedwongen , week het water terug en zocht eenander grondgebied voor zijn vernielend geweld. Waar eens een florastond , trotscher en indrukwekkender dan ooit ons oog verrast , daarverrees een nieuwe flora minder trotsch en hoog , maar van een frisscher groen en een helderder tint. Als mummies treden in de hoogeveenen de vertegenwoordigers van het grijs verleden te voorschijn ,soms wild dooreen geworpen , maar soms ook vastgeworteld in denvasten bodem en met gebroken hoofden. Als zwarte kool verhalen zijons hun grootsch verleden en spotten met het geweld van het water ,dat al zijn gruis , zijn zand en klei over hun hoofden uitstortte. Enwat in vroegere eeuwen gebeurde , heeft ook in onzen tijd nog altijdplaats. De geologie van den laatsten tijd heeft onbetwistbaar aangetoond , dat dezelfde krachten , die in voorhistorische tijden den vormder aarde wijzigden en bepaalden , ook nu nog werken , ongestoord enonvermoeid. Zonder ophouden worden bergen geslecht en zeeën gedempt , niet merkbaar voor onze oogen , maar zoo langzaam en zekerals de droppel , die van de dakgoot valt , den hardsten steen uitholten verbrijzelt. Ons nageslacht zal de aarde in andere vormen aanschouwen , even zeker als wij haar thans in andere vormen zien danhet vroege voorgeslacht."De natuur geeft aan elk tijdstip van den dag en van het jaar eeneigenaardig schoon , en van den morgen tot den nacht , gelijk van dewieg tot aan het graf, ziet men een reeks van veranderingen zoo zachten zoo geleidelijk , dat men haar voortgang nauwelijks gewaar wordt."Zoo zegt DICKENS ergens in zijn " Nicolas Nickleby", en wij zeggen't hem gaarne na.Sappemeer, 1879.KOOLZURE KALK IN EN OP DE AARDE.DOORDr. G. H. LEIGNES BAKHOVEN.Het is een bekend feit , dat van enkele scheikundige grondstoffen(elementen) vormen kunnen bestaan , die onderling in eigenschappenverschillen .Zoo is , om een voorbeeld te noemen , het hardste lichaam , dat wijkennen , namelijk de prachtig schitterende , kostbare diamant , scheikundig hetzelfde als het uiterst zachte , donker gekleurde graphiet ,dat , tot vaste platen samengedrukt , tot potlood verwerkt wordt. Zoois ook de giftige , gemakkelijk ontbrandbare , geelwitte phosphorus scheikundig hetzelfde lichaam als de roode , niet giftige phosphorus , dieeerst bij 260 ° C. ontvlamt. Men duidt dit verschijnsel aan door de uitdrukking allotropie.Ook bij sommige scheikundige verbindingen neemt men iets dergelijkswaar, namelijk verschil in physische eigenschappen bij dezelfde scheikundige samenstelling.Een goed voorbeeld daarvan levert ons de koolzure kalk. Deze verbinding toch komt voor in lagen van aanzienlijke dikte in de korst der aarde ,en tevens in uiterst sierlijke kristalvormen tusschen andere gesteentenverspreid. Onder duizend verschillende vormen treffen wij haar in hetplanten- en dierenrijk aan. Wij wenden haar aan als bouwsteen , ter17258 KOOLZURE KALK IN EN OP DE AARDE.bereiding van metselkalk en cementen , en tot sieraad. Wij gebruikende glasheldere kristallen van koolzure kalk in optische instrumentenen bewonderen de grillige gedaanten der druipsteenen , die mede uitkoolzuren kalk zijn opgebouwd.Wanneer wij het fijne , zachte en vormlooze krijt naast een kleurloosen doorzichtig kristal van kalkspaath plaatsen , of het fraai gepolijste ,harde marmer vergelijken met den zachten lithographischen steen , ofden sprudelsteen van Karlsbad met het dichte en zachte oolithgesteente uit de Jura- periode , zouden wij waarlijk niet vermoeden , datal deze verschillende stoffen scheikundig zóó nauw aan elkander verwant waren.Weinige verbindingen zijn dan ook bekend , die onder zóó velerleivormen en zóó algemeen verspreid , zoowel in de korst der aarde , alsin de levende natuur voorkomen; weinige zelfstandigheden worden eraangetroffen , die men in zóó groote hoeveelheden vindt en tot zooveelverschillende doeleinden in de industrie aanwendt als koolzure kalk.Bovendien heeft deze verbinding tevens eene groote beteekenis in dezuivere wetenschap verkregen.Om deze redenen durf ik hopen , dat het niet onbelangrijk zal zijn ,hier een en ander over koolzure kalk mede te deelen.In de eerste plaats dienen wij ons dan met den scheikundigen bouwen de samenstelling der verbinding eenigermate nader bekend te maken.De wetenschap noemt deze verbinding thans calciumcarbonaat; dochdaar zij vroeger koolzure kalk heette en ook tegenwoordig onder dezennaam nog goed bekend is , moge de uitdrukking koolzure kalk hier behouden blijven; te meer daar hier niet de zuiver scheikundige verbindingbedoeld wordt , maar de stof , zooals zij , niet zelden door inmengselenverontreinigd , in de aarde gevonden of in de industrie gebruiktwordt , en dus niet geheel hetzelfde lichaam is als calciumcarbonaat.De naam koolzure kalk , of koolzuur calcium , geeft reeds dadelijk aan ,dat de verbinding uit twee hoofdbestanddeelen , koolzuur en kalk , opgebouwd is .Onder kalk verstaat men de zuurstofverbinding van het metaal calcium , een metaal , dat snel en gemakkelijk door zuurstof, waterdampen koolzuur , dus door den dampkring aangetast wordt en tot hedenin het dagelijksch leven of in de industrie van geene beteekenis geworden is.De kalk blijft achter , wanneer men krijt, marmer, schelpen van buik-KOOLZURE KALK IN EN OP DE AARDE. 259pootige of plaatkieuwige weekdieren , kluitkalk , enz . , onder genoegzaamdoorvoeren van lucht en waterdamp aan eene hooge temperatuur blootstelt , of, zooals men gewoonlijk zegt, wanneer men kalk brandt. Verschgebrande kalk zwelt met weinig water aangelengd op en vormt , onderontwikkeling van eene groote hoeveelheid warmte , eene dikke brij . Heeftde verhitting niet gelijkmatig genoeg plaats gehad , of waren te veelkiezelzuur , magnesia en andere verontreinigingen voorhanden , dan isde brij te mager, niet vet genoeg , om, met uit hoekige korrels bestaandzand vermengd , bij het metselen boven water gebruikt te worden.Water , waarmede men de kalk na het blusschen schudt , neemteene vrij groote hoeveelheid kalk (thans in calciumhydroxyde overgegaan) op; zulk water heet kalkwater. Voegt men nu bij dit kalkwaterzuringzuur , of liever eene oplosbare verbinding van dit zuur , b.v. zuringzuurammonium, dan wordt eene in water onoplosbare verbinding , zuringzure kalk , gevormd; er zal dus een neerslag ontstaan. Door vrije zuren ,zoutzuur of azijnzuur, wordt de laatstgenoemde verbinding ontleed, ende kalk gaat met het toegevoegde zuur tot eene in water oplosbareverbinding over; dus zal het bezinksel , door zuringzuurammonium inkalkwater gevormd , door vrij zoutzuur opgelost worden. Deze proef kanons dienen , om aan te toonen dat in kalkspaath, marmer , enz. , kalkvoorkomt. Daar deze lichamen echter in water in te geringe hoeveelheidoplosbaar zijn , tasten wij marmer of krijt vooraf door zoutzuur aan.Onder opbruisen wordt een kleur- en reukloos gas (koolzuur) ontwikkeld ,wanneer men marmer door zoutzuur ontleedt en, na het vrije zuur , datnog voorhanden kan zijn , door kalihydraat verzadigd te hebben , verkrijgen wij door toevoeging van zuringzuurammonium een bezinkselvan dezelfde samenstelling en dezelfde eigenschappen als het neerslag ,dat uit kalkwater gevormd werd.Thans moeten wij nog nader kennis maken met het gas ,komt.dat vrijHet kleur- en reuklooze gas , dat bij de ontleding van marmerdoor zoutzuur in vrijheid gesteld wordt , onderscheidt zich van zuurstofen waterstofgas , doordat het noch de verbranding onderhoudt , nochzelf brandbaar is , en van stikstofgas , doordat koolzuur kalkwatertroebel maakt.Het bezinksel , door het ontwijkende gas in kalkwater ontstaan , wordtonder opbruisen en het ontwikkelen van een gas door zoutzuur ontleed;de vloeistof wordt weder helder. Het neerslag was toe te schrijven aan260 KOOLZURE KALK IN EN OP DE AARDE.het vormen eener verbinding , die , onoplosbaar in water , zich geheelgedraagt als koolzure kalk.Het gas , dat door inwerking van vrije zuren op marmer in vrijheidgesteld wordt , is de hoogste zuurstofverbinding van koolstof. Verbranding van diamant en graphiet , van planten en dierlijke lichamen, dooraanwending eener hooge temperatuur, doch ook langzame verbranding ,zooals bij de ademhaling der dieren en bij verrotting , voorts verbrandingvan lichamen rijk aan koolstof , als vetten en vetzuren , waaruit dekaarsen bestaan , geven dus aanleiding tot het optreden van deze zuurstofverbinding van koolstof, gewoonlijk koolzuur genoemd.Laten wij de gassen , die bij onze uitademing in den dampkring ontsnappen , of de gassen , die door het branden eener kaars- of gasvlamontstaan , door kalkwater strijken , dan vormt zich evenzeer een neerslag;er vormt zich weder koolzure kalk.Ontleding van koolzure kalk , verbranding , ademhaling en verrotting zijn dus de oorzaken , door welke koolzuur vrijkomt. In de korstder aarde besloten , kan het koolzuur , vooral wanneer de warmte , doorscheikundigen arbeid opgewekt , de spanning van het gas aanzienlijkdoet toenemen , medewerken tot het opheffen en scheuren van aardlagen.Dus zal het ook uit de korst der aarde in den dampkring treden , zooalso.a. bij de Laacher- See , of in eene enge ruimte hangen blijven, zooalso. a. in de Hondsgrot bij Napels. Bij elke vulkanische uitbarsting ontsnappen groote hoeveelheden koolzuur uit den krater. Hoe ontzaglijkgroot moet derhalve de hoeveelheid koolzuur wel zijn , die aanhoudendgevormd wordt! Maar in den dampkring gekomen , wordt het wederontleed. Het zijn de groene deelen van de planten , die , onder inwerking van het zonlicht , het koolzuur uit den dampkring opnemen , omde koolstof vast te houden , die wij dan weder in zetmeel , aardappelmeel , tarwemeel , enz. terugkrijgen , terwijl een deel van de zuurstofvan het koolzuur aan den dampkring teruggegeven wordt. Het zijndus de groene deelen van de plant, die , onder inwerking van het zonlicht , den dampkring van koolzuur zuiveren.Koolzuur is zwaarder dan lucht en kan in een vat , dat met de openingnaar boven staat , vrij langen tijd bewaard worden; door het vat , waarinhet koolzuur is , om te keeren , kan men het gas in een ander vat , metlucht gevuld, overgieten. Daar eene vlam, in koolzuur gebracht, uitgedoofdzal worden , kan men met zulk een vlam gemakkelijk aantoonen , dathet koolzuur in het vat is overgegaan , dat het laagst geplaatst was.KOOLZURE KALK IN EN OP DE AARDE. 261Door samenpersing en afkoeling kan het koolzuur ook in den vastenstaat overgebracht worden. Bij het verminderen van drukking , of zachteverwarming zal het saamgeperste koolzuur snel den gasvorm weder aannemen en eene groote spankracht verkrijgen. De kracht , waarmede hetkoolzuur zich dan uitzet , is hoogst aanzienlijk . Wij zouden heel watmeer brandstof moeten gebruiken , om aan waterdamp zoo groote spankracht mede te deelen. Wanneer wij dus het zich uitzettend koolzuuraanwenden om den zuiger van machines in beweging te brengen , danzal , in vergelijking met het gebruik van waterdamp , veel kostbarebrandstof gespaard kunnen worden.Dr. BEINS heeft zulks beproefd en voorgesteld om, in plaats van doorstoom , machines door koolzuur te drijven. Hoe het thans met dezeveelbelovende zaak staat , is mij niet bekend.Koolzuur is in water oplosbaar , en vooral bij hoogere drukking kanwater een zeer aanzienlijk volumen daarvan absorbeeren. De frissche enaangenaam prikkelende smaak van koolzuurhoudende , mousseerendedranken is ons bij het seltzer- en spuitwater, enz . wel bekend.Wij noemden het gas , dat door zuren vrijgemaakt wordt uit marmerof uit krijt , koolzuur , een zuur dus; is deze naam goed gekozen?Als scheikundige verbinding mag het gas dezen naam niet dragen , enmoest kooldioxyde genoemd worden; toch heeft dit oxyde in enkeleopzichten de eigenschappen van echte zuren. Zoo kleurt het blauweplanten-kleurstoffen rood en verbindt zich met bases tot zouten ,evenals zulks door zuren en zure oxyden (anhydriden) geschiedt. Beschouwen wij het gas als een zuur , dan moet dus thans nagegaanworden op welke wijze het zich gedraagt tegenover koolzure kalk ,die door zuren ontleedbaar is . De proef leert , dat krijt , marmer, enz. ,in spuitwater , dus koolzuurhoudend water oplosbaar is. Voegt menbij kalkwater spuitwater , dan wordt de vloeistof troebel door de vormingvan koolzure kalk; schudt men daarop de troebele vloeistof met meerspuitwater , dan verdwijnt het neerslag weder. Men beschouwt de thansopgeloste stof als een nieuwe verbinding , als dubbelkoolzure kalk.Daar , zooals wij zagen , in de korst der aarde uitgebreide lagen vankoolzure kalk voorkomen , verwondert het ons niet , dat in vele , jabijna alle wateren dubbelkoolzure kalk gevonden wordt en wij dus zelden drinkwater vinden en gebruiken zonder laatstgenoemde verbinding.Water , dat rijk aan koolzuur en zure verbindingen is , rijk aanzouten , die de werking der zuren ondersteunen , tast de lagen , die262 KOOLZURE KALK IN EN OP DE AARDE.uit koolzure kalk opgebouwd zijn , dus ook krachtiger aan , dan zuiverwater zoude doen. Het water in zulke lagen indringende , maakt dezelosser , spoelt voortdurend gedeelten , tot fijn slib omgezet, weg; zurenen zouten in dat water voorkomend ondersteunen , bevorderen en verhaasten het sloopen en wegspoelen , zoodat na verloop van tijd debovenliggende , zoogenaamde hangende lagen , haar steun missende ,inzakken en verschuiven , alles met zich slepend en vernielend , watop en in deze lagen voorkwam , of door menschelijke vlijt was opgebouwd en voortgebracht.Ziedaar een der oorzaken , die aanleiding geven tot verandering inde ligging der aardlagen. Misschien reeds gedurende eeuwen op voorons schier onmerkbare wijze voorbereid , treedt het resultaat van dievoortdurende werking soms plotseling en onverwacht voor ons op. Doorde verandering in de ligging der aardlagen kan de loop der rivierengewijzigd worden; het klimaat nu verandert , de verspreiding van dieren en planten wordt eene andere , en zelfs het menschelijke geslachtondervindt den invloed dier veranderingen.Wordt water , dat dubbelkoolzure kalk in oplossing houdt , gekookt ,dan wordt de verbinding ontleed en, onder het vrijkomen van koolzuur ,scheidt koolzure kalk zich af. Voedt men dus stoomketels met zulkwater , dan zullen bodem en wanden van den ketel met koolzurekalk bedekt worden , hetgeen medewerkt tot de vorming van den zoogevreesden ketelsteen. Water , dat dubbelkoolzure kalk bevat , isonbruikbaar als waschwater , daar kalk met de vetzuren der zeepeneen moeilijk oplosbare verbinding vormt en het schuimen belet .De ontleding nu , die dubbelkoolzure kalk door verwarming ondergaat , kan uitmuntend dienst doen tot het in vrijheid stellen van koolzuur , o . a. voor mousseerende dranken. Het koolzuur op deze wijzevrijgemaakt (gewoonlijk gebruikt men dubbelkoolzure soda) , is zuiverderdan het gas , dat door inwerking van zoutzuur of zwavelzuur opmarmer of krijt verkregen wordt , daar deze laatste stoffen dikwerfmet vreemde bestanddeelen doortrokken zijn en het koolzuur , dampenvan het gebruikte zuur medevoerend , metalen vaten en geleidingstukken ,buizen enz. , eerder en krachtiger aantast dan zuiver en droog koolzuur. De aanwending van dubbelkoolzure zouten en het gebruiken vanglazen vaten en flesschen is eene goede verandering bij de bereidingvan koolzuurhoudende dranken . De ontleding , die dubbelkoolzure kalkbij verwarming snel ondergaat, heeft bij gewone temperatuur langzaamKOOLZURE KALK IN EN OP DE AARDE. 263plaats; dus zal zich uit wateren , die deze verbinding bevatten , onderhet vrijkomen van koolzuur , koolzure kalk afzetten .Niet zelden heeft het koolzuurrijke water in de natuur eene vrijhooge temperatuur , zooals bij Vichy en bij Wiesbaden , enz.; soms isde warmtegraad van het water veel lager , zooals dat van de Heppingerbron bij het badplaatsje Neuenahr aan den linkeroever van den Rijn.De hoeveelheid koolzuur uit laatstgenoemde bron ontwijkend , is zóógroot, dat niet zelden vogels, aangelokt door het frissche en borrelendewater , neerstrijken om hun dorst te lesschen , maar plotseling , doorhet koolzuur omgeven , hier een snellen dood vinden .Bevatten zulke wateren nu dubbelkoolzure kalk , dan zal zich koolzure kalk op den bodem en langs de randen der bronnen afzetten ,terwijl de kalk, als een fijn slib door de mechanische werking vanFig. 1. water op kalklagen medegevoerd , elders weder bezinkt.Zeer verschillend zijn de vormen, in welke de verbindingthans kan optreden, hier dicht,daar los en poreus , hier als sprudelsteen ofzoogenaamde erwtensteen (fig. 1 ) , ginds als poreusetufsteen; bovendien worden allevoorwerpen in zulk water drijvend of bezinkend , door koolzuren kalk opgevuld en omkorst , zoo ook de overblijfselenvan dieren , planten , schelpen , boomstammen, vruchten en bladeren.Zij worden ingesloten en opgevuld , en , al zal nu na verloop vaneeuwen het organisch gedeelte verloren gegaan zijn , de vorm blijft bewaard. Uit vergelijkingen tusschen deze vormen en de thans levendesoorten, leeren wij het verschil en de overeenkomst in maaksel kennen.Die incrustatiën, evenals andere fossielen, zijn gewichtige hulpmiddelengeworden tot het kennen van de geschiedenis der aarde, om de veranderingen , die zij in den loop der eeuwen ondergaan heeft en de trapsgewijze ontwikkeling van het leven daarop na te gaan.Erwtensteen gevormd uit Aragoniet.Zoo in de bron van Saint Allyré bij Clermont in Frankrijk; in Nederland in hetmeertje van Rockanje , enz.264 KOOLZURE KALK IN EN OP DE AARDE.Uit de oorspronkelijke , vaste gesteenten door langzame verweeringen ontleding losgemaakt , is de kalk in verschillende verbindingen inde natuur verspreid. Een zeer aanzienlijk deel is in koolzure kalkomgezet , en deze kan , opgelost in water , dat zuren en zouten bevat,zooals het water in de bouwaarde , in de wortels der planten indringen. Werkelijk vinden wij koolzure kalk (nevens andere kalkzouten)in de planten terug; soms als bekleedsel , zooals bij sommige wieren,koraalwieren (Corallinaceae) , dikwijls in kristallen , rhomboëders , somsook in kristalklieren , die , als zoogenaamde cystolithen , aan eenensteel van celstof met eenig kiezelzuur bevestigd , o. a. bij Ficus elastica , voorkomen.Zoowel met het water, als door het plantaardig voedsel , gaat koolzure kalk ook in het lichaam van dieren over. Vandaar dat men bijvele en wel het meest bij lagere diersoorten koolzuren kalk als eenvoornaam en gewichtig bestanddeel aantreft. In het geraamte van gewervelde dieren , in de schaal der vogeleieren , in het harde bekleedselvan sommige schaaldieren , kreeften en krabben , in den koker vanenkele kokerwormen , o. a. bij Serpula , komt de verbinding voor.Het is in eene kyste van koolzure kalk , dat de gevreesde spiraalworm (Trichina spiralis) gedurende langen tijd , schijnbaar levenloos ,in de spiermassa van een zoogdier opgesloten kan blijven , om , wanneerde omstandigheden gunstig zijn , d. i. wanneer door zuren , zooals hetzure maagsap in de maag van een ander zoogdier , de spiermassa ,en tevens het kalkhulsel aangetast en opgelost is , zijn verwoestendleven te hervatten.Ieder weet , hoe rijk de schelpen van vele weekdieren , GasteropodenFig. 2.B'BAA'A. ankerplaat..— B. anker van Synapta glabra. Naar SEMPER.- B' . Snoer van kalklichaampjes van Chirodota violacea.- A'. een daarvan vergroot.KOOLZURE KALK IN EN OP DE AARDE. 265en Lamellibranchien , zijn aan koolzure kalk. Velen dier schelpen bevatten90 en meer procenten dezer verbinding. Doch vooral bij de dieren , dieop nog lageren trap van ontwikkeling staan , vinden wij de koolzurekalk , tot beschutting en wapening of tot steun van uitwendige deelen ,in duizenderlei vormen , dikwijls uitmuntende door kleur , fijnheid vanbouw en sierlijkheid van gedaante.Niet alleen treft men verspreid liggende plaatjes , ankers , naalden ,radertjes , balkjes , knodsen en staafjes met gekartelde , diep ingesnedenen gezaagde randen aan , zooals bij de Holothurien (fig. 2) , maar ook dikwijls een tot een samenhangend geheel gevormd in- of uitwendig geraamte. Eene groote hoeveelheid koolzure kalk , ongeveer 92 % , vindenwij onder verschillende vormen , ten deele als zoogenaamde skleriten (fig.3) , in de harde koraalmassa , die de verdroogde overblijfselen derdaarin besloten dierlijke weefsels bevat , waarop de jongere polypenvoortbouwen , om na hunnen dood tot steun te dienen van de nakomelingschap , en die eigenaardige koraalbanken , riffen en atollen tevormen , die in den Indischen Oceaan en in de Stille Zuidzee in zóóFig. 3.Kalklichaampjes van verschillende Alcyonariën. Naar KÖLLIKER.onnoemelijk groot aantal gevonden worden , en ook in de korst deraarde zulke grootsche vormingen , als getuigen hunner werkzaamheid ,achtergelaten hebben. Ook bij sommige soorten van sponsen (de kalk-266 KOOLZURE KALK IN EN OP DE AARDE.sponsen) treft men kalklichaampjes aan , die meestal in den vormvan drie of vierstralige staafjes voorkomen.Doch waar gesproken wordt van sierlijke gedaante , kleinheid vanFig. 4.Rotalia Veneta , van het strand der Zuiderzee.Naar HARTING. (80 maal vergroot. )Fig. 5.Foraminiferen uit het krijt. (Sterk vergroot . )het individu , verscheidenheidin vorm , rijkdom , wat hetaantal soorten en individuenbetreft , moeten wij herinneren aan de milliarden wezentjes , die , op den bodem.der zeeën levend of daaropbezinkende en zoo meer ofminder dikke lagen vormende , slechts met behulp vanhet mikroskoop zichtbaar zijn.Zij bestaan uit eene korrelige,structuurlooze slijm- of sarcodemassa; de meesten zijnbekleed met een hulsel vankoolzure kalk; velen vertoonen , ook uitwendig zichtbaar,eene verdeeling of insnoeringin een aantal vakjes, als zoovele kamertjes (fig. 4 en 5); vandaar de naam Veelkamerigen ,Polythalamia. In den wand dierkamertjes komen meestal talrijke openingen voor , uitwelke de sarcodemassa als zoovele vezelvormige pootjes , dieeenigermate aan de fijne vezelen van wortels doen denken , naar buiten kan treden.Vandaar de namen vanGaatjesdragers, Foraminifera,en Wortelpootigen , Rhizopoda. Bij genoegzame vergrooting gezien , herinneren hunne vormen onsaan schijfjes , rozenkransvormige staafjes, spiraalsgewijs gewonden slakkenhuisjes , enz. Hun aantal is werkelijk verbazend groot; in één onsKOOLZURE KALK IN EN OP DE AARDE. 267zand van de Antilles afkomstig , werden niet minder dan 3,840,000stuks gevonden ' .Na den dood van planten en dieren in den bodem neergelegd , uitzee bezonken , wordt koolzure kalk vermengd met klei , zand en metorganische overblijfselen van andere dieren , zoo van de aan de Foraminiferen nauw verwante en door EHRENBERG genoemde Traliediertjes , Polycystinen of Radiolariën , wier schalen uit kiezelaarde bestaan, en bovendien met overblijfselen van Diatomeën enz . , tot lagengevormd, die soms tot eeuwenlange rust zijn gedoemd.Als wij nu echter bedenken , dat het leven op aarde zich het eerstin de allereenvoudigste vormen vertoonde , de laagst ontwikkelde dusreeds voorkomen in de oudste lagen , die overblijfselen en afdrukkenvan levende wezens bevatten; en wij verder bedenken , dat er ooklater tijden geweest zijn , waarin de omstandigheden voor de ontwikkeling en de vermenigvuldiging der Foraminiferen zeer gunstig schijnengeweest te zijn , dan verwondert het ons niet , dat uit alle verschillende.perioden en tijdvakken , zoowel onder de oudere als onder de jongerelagen , die de ons bekende korst der aarde samenstellen , kalklagenworden aangetroffen. Van deze lagen noemen wij hier alleen de volgende: Grauwacke kalk , Devonische kalk , Steenkolenkalk , Wellenkalk ,Schelpkalk , Stinkkalk , Oölith 2 , Coralrag (uit koralen van de Juraperiode) , Witkrijt , Tufkrijt , Nummulitenkalk , enz.Vele dezer kalkgesteenten worden als bouwsteen , stoepsteen , tothet branden voor metselkalk , voor cementen , als lithographischesteen , als schrijfmateriaal, enz. gebruikt. De genoemde kalklagen zijnvan zeer verschillend voorkomen; dicht , zacht , hoekig , korrelig , aardachtig of hard, zijn zij nu eens in de korst der aarde diep verborgen,dan weder aan de oppervlakte blootgelegd , niet zelden tot hooge bergenen rotsen opgestapeld en opgeheven (krijtbergen van Albion , het eilandRügen , enz. ); bergen , wier eigenaardige , schilderachtige gedaantendikwijls herinneren aan muren , gedekt door uitgebreide vlakten , dievormen dragen tot kegels , torens , kasteelen en ruïnen gewijzigd. Dekalklagen gevormd uit de overblijfselen van planten en dieren en inZie "De Macht van het Kleine" door Prof. Dr. P. HARTING.2 Oölith of kuitsteen bestaat uit bronsteentjes , die door een bindmiddel vereenigdzijn. De bronsteentjes zijn korreltjes zand door lagen koolzure kalk omgeven. Kuitsteen ,naar de eieren in de kuit van visschen.268 KOOLZURE KALK IN EN OP DE AARDE.den schoot der aarde neergelegd , blijven soms eeuwen lang in rust ,maar kunnen vroeger of later weder aangetast en weggespoeld worden ,om , hetzij elders weder afgezet , nieuwe lagen te vormen , hetzij inhet planten- en dierenrijk verspreid , op nieuw deel te nemen aan hetleven , om na dat leven weder in eeuwenlange rust over te gaan. Datis de kringloop van koolzure kalk.Rijk aan fossielen zijn vooral die kalklagen , die uit overblijfselen vanForaminiferen en uit de aan deze nauw verwante Nummuliten opgebouwd zijn. In de eerste plaats mogen dan de Krijtformatie vanChampagne , Meudon , het eiland Wight, New-Yersey , den Pietersbergbij Maastricht , en de tertiaire lagen van het Pyreneesch gebergte , NoordAfrika , het Himelaya-gebergte , de tertiaire bassins van Weenen , Londen en Parijs genoemd worden; wanneer men weet , dat sommige dezer lagen van honderde meters dikte , op één kubieken voet meer dan 5milliarden Rhizopoden- schelpen bevatten (Gentilly bij Parijs) . Uit dezelagen , dus uit de overblijfselen dezer mikroskopische wezentjes , is degrootste der Egyptische piramiden , zijn bijna geheel Parijs en vele omliggende steden opgebouwd.Fig. 6 .1Nummuliten uit de Pyreneeën.De Nummulitenkalk (fig . 6) , die wij noemden , en die zulk eene belangrijke rol hierbij speelt , bestaat uit de woningen van een der reuzensoorten onder de Rhizopoden; de doorsnede van het schelpje bedraagtsoms wel 2,5 centimeter.Aan DESJARDIN , DUJARDIN en vooral aan EHRENBERG en anderen danken wij onze kennis van het leven , van den vorm en van de hoogstgewichtige beteekenis dier kleine sierlijke Foraminiferen. Hetgeen die¹ CARUS STERNE's Worden en Vergaan. Bewerkt door Dr. H. HARTOGH HEYS VANZOUTEVEEN.KOOLZURE KALK IN EN OP DE AARDE. 269mannen ons geleerd hebben , en ook in " De Macht van het Kleine" 1zóó duidelijk en helder wordt aangetoond , is wel geschikt ons een denkbeeld te doen vormen van het gewichtig aandeel , van de belangrijkerol , die de koolzure kalk in de levende natuur en in de korst der aardevervult.Hier moge het ook nog de plaats zijn te vermelden , dat hetgelukt is langs kunstmatigen weg vormen te verkrijgen , die volkomen gelijken op vele kalklichaampjes , die in het dierenrijk gevonden worden, en evenals deze koolzure kalk bevatten (Calcosphaeriten) . 2Dergelijke vormen , bestaande uit koolzure en phosphorzure kalk ,verbonden met eiwit en andere organische zelfstandigheden , buiten hetleven gemaakt , zijn in gedaante en samenstelling gelijk aan vele derzoogenaamde kalklichaampjes , die in de levende dieren gevonden worden , bijvoorbeeld in de verschillende concrementen , in urine , gal , en ookin speeksel voorkomende , evenals de parelen en otolithen van sommigeweekdieren , of de geplooide kalkplaten van het sepia-been bij eenigeCephalopoden. Waar wij dus spraken van kalkplaatjes , enz , moet nietaltijd uitsluitend aan zuivere koolzure kalk , maar aan verbindingenvan dit zout met organische bestanddeelen gedacht worden. Maar wijmogen niet te lang bij deze vormen stilstaan; ons doel , een kort overzichtte geven van het voorkomen van koolzure kalk in en op de aarde ,eischt dat wij verder gaan , wanneer wij de hoofdvormen , die reedszoo talrijk zijn , op hoe oppervlakkige wijze ook , willen overzien.In geen geval mogen wij de werking van koolzure kalk in de bouwaarde met stilzwijgen voorbijgaan.Koolzure kalk maakt de bouwaarde losser, meer poreus, beter toegankelijk voor lucht en water , beter tot gaswisseling geschikt, en verhoogtdaardoor de werkzaamheid der voor den plantengroei noodige factoren inden bouwgrond. Vrije zuren worden gebonden, hunne schadelijke werking ,waar zij in te groote hoeveelheid optreden, tegengegaan. Overblijfselen vanplanten en dieren , die zonder het toetreden van lucht niet in planten voedende verbindingen overgaan , worden krachtig door koolzurekalk aangetast. De vorming van ammoniak , met behulp van de stik-' Prof Dr. P. HARTING. "De Macht van het Kleine."

  • Prof. Dr. P. HARTING. Recherches de morphologie synthétique , in Verh. d . Kon.

Akad. van Wetenschappen. Dl. XIV , 1872. Leerboek der Vergelijkende ontleedkunde;Eerste deel , Morphologie , blz. 167 en volgende .270 KOOLZURE KALK IN EN OP DE AARDE .stof dier overblijfselen , wordt bevorderd; doch daar de bodem betertoegankelijk geworden is voor lucht , dus voor de zuurstof, kan eendeel van het gevormde ammoniak in salpeterzuur overgaan. Ammoniakzouten en salpeterzure zouten zijn de gewichtige bronnen , die deplant van de voor haar leven zoo belangrijke stikstof voorzien. Verbindingen , die bestanddeelen bevatten , nuttig en noodig bij de voeding der plant , maar zelve ongeschikt om door de wortels opgenomen te worden , kunnen door koolzure kalk ontleed worden; zoo zalphosphorzuurijzer phosphorzure kalk en koolzuurijzer leveren , enhet zoo belangrijke phosphorzuur langs dien weg in de plant opgenomen kunnen worden . Harde , moeilijke aantastbare silicaten , vastegesteenten , moeten eerst door de inwerking van koolzuur en waterdamp bevattende lucht en neervallend water verweerd en verfijnd worden.Door koolzure alkaliën bij hooge temperatuur ondergaan zij eene gewichtige verandering , zoodat het terugblijvende door zuren aantastbaar geworden is; men noemt deze laatste verbindingen: Zeolithen . Devorming van zeolithen heeft bij gewonen warmtegraad in de natuur uiterstlangzaam plaats , het inwerken van koolzure kalk op silicaten verhaasthaar ontstaan. In dit zeolith zijn de metalen kalium , natrium , ammonium , magnesium, enz. , zoo belangrijk voor de plantenvoeding, aan kiezelzuur gebonden; het bezit het vermogen door vlakte-aantrekking zoutenen andere verbindingen vast te houden en tegen wegspoeling door indringend regenwater voor de planten te bewaren. Verdunde zuren enzure zouten , zooals deze in de bouwaarde voorkomen , tasten het zeolithaan en brengen het in scheikundige beweging. Doch ook door koolzure kalkwordt het zeolith veranderd, en wel zoodanig , dat de kalk voor de metalenkalium , natrium , enz. in de plaats treedt. Deze metalen gaan daarbijin meer oplosbare verbindingen over , kunnen dus ook beter aan dewortels der planten aangeboden worden. Maar , en dit is eene schaduwzijde , nu kunnen de vrijgemaakte ammoniumzouten en salpeterzurezouten , en de uit het zeolith in vrijheid gestelde verbindingen ook eerderdoor indringend regenwater opgenomen en weggespoeld , en de bodemdaardoor armer worden aan voedende bestanddeelen.Koolzure kalk heeft dus niet alleen invloed op den physischen toestand van den bodem , maar bevordert en wijzigt ook het chemisme in debouwbare aarde , dat, éénmaal aangevangen, tal van verschillende scheikundige processen opwekt; door deze worden over het algemeen beteroplosbare verbindingen of samengestelde mengsels gevormd. Door hareKOOLZURE KALK IN EN OP DE AARDE. 2711oplosbaarheid en doordat bovendien groote hoeveelheden van deze verbindingen gevormd kunnen worden, meer dan de planten kunnen opnemen,zal een groot deel weggespoeld worden; er zal minder voedsel voorvolgende gewassen achterblijven. Men zal dus eerder eenen nieuwenvoorraad voedsel voor de planten in den bodem moeten brengen; koolzure kalk kan dus ook aanleiding geven , dat de bodem eerder uitgeput wordt. Volgens PUVIS zoude elke bodem , die meer dan 9 procentkoolzure kalk bevat , door meer daaraan toe te voegen niet verbeterdworden. Er zijn gronden , die zoo rijk zijn aan deze verbinding , datzij door bevochtiging met zuren opbruisen (kalkgronden en mergels) .Zulke gronden zullen dus met klei , zand en organische overblijfsels ,humus en dierlijken mest , enz. vermengd moeten worden. Kalkminnende planten , zooals Gerst , Rogge , Klaver , enz. zullen op eenen zóóvermengden bodem uitmuntend gedijen. Het zal ons nu niet verwonderen , dat het ten opzichte van den physischen toestand van den bodem niet onverschillig is , in welken vorm koolzure kalk toegevoegdwordt. Zeer dikwerf gebruikt men daartoe fijngemalen beenderen , diebovendien rijk aan phosphorzure kalk zijn . Maar ook de hoeveelheid koolzure kalk verdient overweging , want deze verbinding kan, gelijk wij zagen,aanleiding geven tot het uitputten van den bodem. Evenmin als er éénmiddel is tegen alle verschillende kwalen van het menschelijk lichaam ,evenmin is koolzure kalk in alle gevallen en in iedere hoeveelheid geschikt tot verbetering van den bouwgrond. Alleen na behoorlijk kennis genomen te hebben van den physischen toestand en de chemischesamenstelling van den bouwgrond , vooral van de daarin voorkomendesilicaten , het zeolith , de hoeveelheid water en de geaardheid en samenstelling van den ondergrond , kan men bepalen hoeveel koolzure kalkvereischt wordt , wanneer men een bepaald gewas verbouwen wil .Zooals wij reeds vroeger opmerkten , en zooals trouwens ieder weet ,wordt kluitkalk , schelpkalk , steenkalk , enz. ter bereiding van metselkalk gebruikt. Tot het metselen onder water , voor metselwerk bestemd om kelders en muren tegen indringend water te beschutten ,moet men een kalkgesteente aanwenden , dat een zeker gehalte aankiezelzuur of klei bevat, namelijk de cementen. Hiertoe dienen eenige1 Prof. Dr. G. J. MULDER . Scheikunde der bouwbare aarde.272 KOOLZURE KALK IN EN OP DE AARDE.+in de natuur voorkomende gesteenten , als tras , Puzzuolane (poezzolane en santorinsteen) , die zonder voorafgaande verhitting als bestanddeelvan watermortel of cement bruikbaar zijn; bovendien kunnen door hetbranden van sommige krijt- en kiezelzure zouten bevattende lagen ,cementen verkregen worden , van welke de Portland- cement ons eenvoorbeeld kan zijn. Voor vele jaren werd ook hier te lande door Caziuseene fabriek opgericht , waarin door branding van Y-slib een soort vancement werd vervaardigd , dat een door ijzeroxyd veroorzaakte roodekleur bezat , maar op den duur niet deugdelijk is gebleken te zijn.Daar echter bij het metselen en hardworden vooral aan koolzuurvrijekalk gedacht moet worden , laten wij het cement hier verder rustenen wenden ons liever tot den vorm , dien koolzure kalk aanneemt ,wanneer deze verbinding in gesloten ruimten , zoodat het koolzuurniet ontwijken kan , aan eene hooge temperatuur blootgesteld wordt.De verbinding gaat daardoor in een harden , dichten , goed polijstbaren vorm met kristallijne structuur over. Wij hebben namelijkdaardoor een der belangrijkste mineralen , die uit koolzure kalk bestaan , het marmer , verkregen. Het marmer, dat als bouwsteen gebruikt wordt , dat de graven dekt en den roem der ouderen aan hetnageslacht overbrengt; het marmer , waarin de beeldhouwer zijne gedachten uitdrukt , is niet anders dan korrelig- kristallijne koolzurekalk. Hoofdzakelijk uit kleine kalkspaath-kristallen opgebouwd , verschilt de structuur bij onderscheidene marmersoorten echter aanmerkelijk; hoe fijner de korrel , des te witter , hoe grooter de korrel ,des te doorschijnender is het marmer. Het heeft eene zoogenaamdesaccharoïdische structuur , d. i . eene structuur als broodsuiker. Nietzelden is het marmer uit grovere korrels , of uit brokken opgebouwd(breccie-marmer) , met organische stoffen en metaalverbindingen (ijzer)doortrokken en daardoor gekleurd , geaderd en gevlekt of gestreept;soms is het met andere mineralen, talk, serpentijn, vermengd, of men vindter schelpen en andere overblijfselen van dierlijk leven in. Geen wonder ,dat men een groot aantal soorten en variëteiten van marmer onderscheidt,wier namen , Brokatelmarmer , Verde antico , Nero antico , marmervan St. Anna , groote en kleine rouw , Lumachel (schelp) marmer,enz., op structuur , kleur en inmengselen betrekking hebben. Effen enkleurloos is kostbaarder dan bont en gekleurd marmer , maar toch werdenoudtijds de witte marmersoorten opzettelijk met plantensappen doortrokken en gekleurd . Wie denkt bij het bespreken van dit mineraalKOOLZURE KALK IN EN OP DE AARDE . 273niet aan de groote meesters van ouderen en lateren tijd , een PHIDIAS ,een THORWALDSEN en anderen , wier werken onvergankelijken roemverkregen hebben.Uit den berg Pentelikon bij Athene , den Marpina op Paros, uit dekleine , alleenstaande bergen in Toskane (Carrara) , zijn de prachtigstemarmersoorten , in stukken van aanzienlijke afmetingen , gehouwen.De Grieken gebruikten Pentelisch marmer voor zuilen en gebouwen ,Parisch marmer voor beelden. De Romeinen hebben eerst het Carrarisch marmer in gebruik genomen; het polijsten werd niet vóór de5de eeuw uitgevonden en toegepast.Later (1846) zijn op verschillende plaatsen in Griekenland en denGriekschen Archipel nieuwe groeven opgespoord en oudere , die reeds.sedert langen tijd verlaten waren , teruggevonden. Ook andere landenvan Europa leveren marmer , zooals Tyrol , Saksen , Boheme , België ,Zuid-Frankrijk , enz. , die in de oudste en overgangsgebergten marmerbevatten. Van al de verschillende soorten en variëteiten , die vanmarmer onderscheiden kunnen worden , moge hier nog het Oosterschalbast of het onyx-marmer genoemd worden , dat , zooals men zegt ,uit water , hetzij als eene soort druipsteen , hetzij door afzetting uitbronnen bezonken is. Algiers , Egypte en Perzie leveren ons dezenprachtvorm van koolzure kalk , die tot verschillende sieraden verwerktwordt. Dat ook kunstmatige marmersoorten , nagebootst marmer, inden handel voorkomen , is genoeg bekend.Naast het marmer plaatsen wij den lithographischen steen van Solenhofen uit de Juravormingen. De Juralagen zijn verbazend rijkaan kalkafzettingen , kalkbergen , kalkformaties; in dat langdurig enrustig tijdvak der geschiedenis onzer aarde speelt de kalk eene zeergewichtige rol. Reeds noemden wij Oölith , Coralrag , Portlandkalk ,enz.; de meeste dezer lagen zijn onuitputtelijk rijk aan fossielen . Totdeze vormingen nu moet ook de kalkschiefersteengroeve bij Solenhofengebracht worden. Is de lithographische steen gelijkmatig , fijnkorrelig ,goed te polijsten , dan is hij geschikt voor steendruk. De minder goedeplaten kunnen tot dakbekleeding en plaveisel dienst doen.In verscheidene planten , in sommige dieren , maar vooral in den schootder aarde in en tusschen andere gesteenten , vinden wij koolzure kalkin prachtgewaad , in kristalvorm. Ook hier treedt ons een oneindigerijkdom aan vormen en kleuren tegen. Om het overzicht gemakkelijkerte maken , merken wij ten eerste op , dat koolzure kalk in twee ver18274 KOOLZURE KALK IN EN OP DE AARDE.schillende kristalstelsels voorkomt; evenals koolstof, zwavel , zwavelzure kalk , en zoovele andere elementen en verbindingen , is koolzurekalk dus tweevormig (dimorph). Koolzure kalk kristalliseert in het hexagonale en ook in het rhombische stelsel . Wanneer eene oplossing ,die dubbelkoolzure kaik bevat , b. v. eene oplossing van koolzure kalkin koolzuurhoudend water , zonder verwarming , dus vrijwillig , verdampt , verkrijgt men kleine rhomboëders (hexagonale stelsel) van koolzure kalk. In denzelfden vorm vindt men de verbinding , wanneer eenoplosbaar zout van calcium , b. v. chloorcalcium , met een oplosbaarkoolzuurzout , zooals koolzuurammonium , vermengd wordt; door dubbele ontleding vormt zich dan koolzure kalk , welk zout , onoplosbaarin water , bezinkt , en na eenigen tijd gestaan te hebben , onder hetmikroskoop gezien , uit kleine rhomboëders blijkt te bestaan. Vermengtmen echter de twee genoemde oplosbare zouten bij hoogere temperatuur (100º C.) , dan treedt koolzure kalk in rhombische kristallen op;bij 70 ° C. hebben de laatstgenoemde , bij 30 ° C. de rhomboëders deoverhand , mits de vloeistoffen niet te verdund zijn. Laat men vervolgens een mengsel van koolzure soda en chloorcalcium smelten , en trektmen de massa met koud water uit , dan zullen rhomboëders , terwijl ,wanneer men de massa met heet water behandelt , rhombische kristallen gevormd worden. Wanneer echter de oplossingen geconcentreerdzijn , of koolzure kalk in koolzuurhoudend water opgelost , in geslotenruimten verhit wordt , in het kort , wanneer de omstandigheden gewijzigd zijn , kunnen bij hoogere temperaturen rhomboeders verkregenworden.Ook als de kristallen niet uit vloeistoffen gevormd worden , kan hetverschijnsel anders wezen. De rhombische kristallen blijven bij hoogeretemperatuur minder goed bestaan. De warmtegraad , de hoeveelheidwater , de drukking en de snelheid van verdamping , enz. hebben dusinvloed op den vorm , in welken koolzure kalk optreedt.Van de twee genoemde kristalvormen is bij koolzure kalk de rhomboëdrische de gewichtigste. De rhomboeder is een halfvorm van hethexagonale kristalsysteem , namelijk van de hexagonale piramide.Deze rhomboëder (RP, 105 ° , 8' , fig. 7 A) ) treedt zelden zelfstandigop, doch kan door splijten van alle kalkspaathkristallen verkregen worden;veelvuldiger echter vindt men den tegenvorm , den rhomboëder (- R.,fig. 7 B) . Doch ook in eenen anderen hemiedrischen vorm van het hexagonale stelsel , den skalenoëder (fig. 7 C) , wordt koolzure kalk gevonden,KOOLZURE KALK IN EN OP DE AARDE. 275De skalenoëder is de halfvorm van de di-hexagonale piramide , en is gemakkelijk te herkennen aan den eigenaardigen zig- zag- loop der randkanBBFig. 7.AA. Rhomboëder (R=P. ). B. Rhomboëder (— R.). C. Skalenoëder ( R. 3 = r. ) .ten. In het algemeen kan men 4 verschillende typen aannemen , namelijkden rhomboëder , den skalenoëder bn , den zuilvorm en den hexagonalentafelvorm . Dat ook hier rijkdom aan vormen bestaat , leert ons hetfeit , dat er niet minder dan 41 verschillende rhomboëders , 85 skalenoeders en bovendien 750 combinaties der genoemde grondtypen bekend zijn . Doch ook in zoogenaamde pseudogedaanten , d . z . vormen,die aan andere verbindingen eigen zijn , kan koolzure kalk gevondenworden; zoo in den vorm in welken aragoniet , anhydriet, coelestin ,granaat , zwaarspaath voorkomen. Men vindt de fraaiste kristallen vankalkspaath , kleurloos en doorzichtig , wier hardheid het midden houdttusschen die van gips en vloeispaath , op IJsland , doch ook in denSt. Gothard. Vandaar is de naam IJslandsche spaath afkomstig.Aan een dezer kristallen nam ERASMUS BARTHOLINUS in 1669 , heteerst het verschijnsel van dubbelbreking van het licht waar , hetgeenhij in zijn werk getiteld: " Experimenta Crystalli Islandici , disdiaclastici ,quibus mira et insolita refractio detegitur" (Kopenhagen), beschreven heeft.Wanneer men door een prisma van kalkspaath eene stip , of eene letter op papier geplaatst, beziet, neemt men in den regel twee beelden van destip of de letter waar. De afstand tusschen deze beelden is niet alleenafhankelijk van den brekingshoek van het prisma , maar ook van derichting , in welke de stralen het kristal doorloopen. Een dezer stralen1Synopsis der Mineralogie und Geognosie von DR. FR. SENFT.276 KOOLZURE KALK IN EN OP DE AARDE.volgt de gewone wetten van breking, de wetten van DESCARTES (juisterdie van SNELLIUS); de brekingsexponent blijft voor dezen straal constant;voor den anderen bestaat geene onveranderlijke verhouding tusschen densinus van den hoek van inval en van den hoek van breking; dezelaatste wordt de buitengewone straal genoemd. De brekingsexponentvan dezen buitengewonen straal is niet constant in verschillende richtingen , dus zal ook de voortplantingssnelheid ongelijk zijn en daardoorde invallende lichtstraal in twee stralen van verschillende snelheid gescheiden worden. Dit verschil in snelheid is een gevolg van ongelijkedichtheid , van ongelijkheid in moleculairen bouw der kristallen inverschillende richtingen. Waar zulk een verschil niet optreedt, zal dusgeen dubbelbreking worden waargenomen.In kalkspaath vindt men slechts ééne richting (de optische as) , inwelke het licht zonder dubbelbreking , dus met gelijke snelheid , voortgeplant wordt , en daar de gewone sterker dan de buitengewone straalgebroken wordt , brengt men kalkspaath tot de éénassige , negatievekristallen. Uit de constructie van den weg en het golfoppervlak dertwee stralen in het kristal kan men aantoonen , dat de buitengewoneniet altijd in het invallingsvlak blijft , zooals bij den gewonen straalsteeds het geval is . Uit deze constructie heeft reeds in 1673 onze landgenoot CHRISTIAAN HUYGHENS de wetten van dubbelbreking afgeleid , docheerst na de proeven van MALUS in 1811 en anderen, omtrent polarisatieverschijnselen van het licht (de beide stralen door een dubbelbrekendkristal gegaan zijn gepolariseerd) werd het mogelijk , hetgeen van dubbelbreking bekend was , verder uit te breiden. Toen eerst bleek vanhoeveel belang de waarneming door BARTHOLINUS gedaan en de daaruitdoor HUYGHENS afgeleide gevolgen waren voor het bestudeeren der lichtverschijnselen. Van grooten invloed zijn deze gegevens geworden bij hetbepalen van den weg , dien het licht volgen zal , wanneer het door verschillende kristalplaatjes gaat , die onder bepaalde hoeken gesneden zijn.Veel heeft dit bijgedragen niet alleen tot de verdere beoefening derlichtverschijnselen , maar ook tot het kennen van den bouw (ook denscheikundigen bouw) van gekristalliseerde lichamen.Het zijn de heldere , kleurlooze, doorzichtige kristallen van IJslandschespaath , of dubbelspaath , die bij deze proeven in optische instrumentenuitmuntend dienst kunnen doen .Zooals wij reeds aangaven , vindt men van den koolzuren kalk , nevensde hexagonale vormen , ook rhombische kristallen . Door WERNER zijnKOOLZURE KALK IN EN OP DE AARDE. 277M,deze kristallen , naar de eerste vindplaats Aragonie , Aragoniet genoemd. 'Niet alleen door den vorm, maar ook door de splijtbaarheid , grooterehardheid , grooter soortelijk gewicht , enz. is koolzure kalk in deze gedaante van kalkspaath on lerscheiden. De rhombische zuil ( ∞ P =116 , 10 ) is hier de meest kenmerkende vorm , doch ook bij Aragonietis het aantal afgeleide vormen en combinaties, tweelingen, drielingen, jazeslingen, zeer groot. Kleurloos , of door ijzeroxyde , kobaltblüthe , malachiet , bitumen , wijngeel , roodbruin , rozerood , groen , bruin of violetgekleurd, is de verscheidenheid van aragonietkristallen bijna oneindig groot.Nu eens gelijkend op koralen (fig. 8) , dan weder op eene verzamelingFig. 8.Aragoniet in den vorm van koraal.staafjes , soms herinnerende aan een aantal wortels uit éénen hoofdwortel ontspringend , vindt men prachtige aggregaten van aragonietkristallen in de spleten en holen van de ijzerspaathstokken in Stiermarken.Ook in basaltische , vulkanische (lava) of melaphyr-gesteenten; alsbindmiddel in oölith , in druipsteenen , enz. treft men koolzure kalkals aragoniet aan. Bij Valencia in Spanje , Salzburg , Herrengrund inHongarije , Horschenz in Boheme , zijn de fraaiste kristallen gevonden.Hoe kort , onvolledig en oppervlakkig dit overzicht van den koolzuren.kalk in den gekristalliseerden staat ook zijn moge , het kan toch een1 BEUDANT , PHILLIPS en anderen schrijven Arragoniet.278 KOOLZURE KALK IN EN OP DE AARDE.denkbeeld geven van den oneindigen rijkdom , de duizelingwekkendeverscheidenheid van vormen , in welke koolzure kalk kan voorkomen.Hoe sterk toch verschillen onderling het zachte , fijne krijt en het steenharde marmer , de donkergekleurde stinkkalk , die bij ontleding zeeronaangenaam riekt , en de prachtige , heldere , en doorzichtige kristallenvan kalkspaath! En toch zijn al deze stoffen , behoudens kleine inmengselen , scheikundig aan elkander gelijk!Om deze groote verscheidenheid eenigermate te verklaren , moetenwij ten eerste bedenken dat de omstandigheden , onder welke de verbinding uit oplossingen is afgezet , of door dubbele ontleding gevormdis , namelijk de temperatuur , de drukking en het indringen van kleinereof grootere hoeveelheden van andere verbindingen , enz. , invloed op vorm ,kleur , doorzichtigheid , hardheid , enz. uitoefenen.De rangschikking der moleculen in verschillende richtingen tot eenkristalvorm kan zeer ongelijk zijn , dus ook de dichtheid , de geleidbaarheid voor warmte , en de breking van het licht aanmerkelijk verschillen ,al blijft de scheikundige samenstelling dier moleculen dezelfde. Zoo verschilt soms , zooals bij kalkspaath opgemerkt is , de bouw van een zelfdekristal in verschillende richtingen. De verhouding tegenover elektriciteit ,warmte en licht , geleiding , doorlating , absorbtie , terugkaatsing , breking , enz. kunnen ons nader inlichten omtrent den bouw der kristallen ,den betrekkelijken afstand der moleculen , uit welke die kristallen bestaan. Door het bestudeeren dier verhoudingen moet men dus , gesteunddoor de bepalingen van andere physische eigenschappen en door de kennisder scheikundige samenstelling , kunnen komen tot de juiste kennis vanhet verschil , dat men bij isomorphe en polymorphe lichamen , bij allotropie en physische isomerie waarneemt.De juiste kennis van dimorphe lichamen , zooals de gekristalliseerdekoolzure kalk , zóó zuiver in de natuur voorkomend en langs scheikundigen weg te verkrijgen , kan dus ook veel bijdragen , om ons omtrent den moleculairen bouw van deze en dergelijke verbindingen beter in te lichten .Wenden wij ons thans tot den laatsten prachtvorm van koolzurenkalk , dien wij te bespreken hebben , namelijk die eigenaardige verzamelingen van kleinere en grootere kristallen , die als druip- of dropsteenen , stalactieten en stalagmieten , bekend zijn .Dringt water , dat koolzure kalk of dubbelkoolzure kalk mede-KOOLZURE KALK IN EN OP DE AARDE. 279voert of in oplossing houdt, water dus uit kalklagen , in onderaardscheruimten , holen , door , dan kan het water , hoewel uiterst langzaam ,verdampen; de koolzure kalk zet zich dan in kristallen af. Natuurlijkzal de bodem van zulke holen met kalkhoudend slib bedekt worden.Dergelijke holen zijn zelden op zich zelf staande ruimten , meestal staanzij door nauwe gangen en enge spleten met andere , hooger of lagergelegene holen en met de buitenwereld in verband.Langs de eerst gevormde kristallen afdruppelend , vindt het watergelegenheid zijn last aan deze vast te hechten , verzamelingen of ophoopingen van kristallen uit koolzure kalk te vormen , welke vereeniFig. 9.Stralige Kalkspaat in stalac- tietvorm .gingen nu duizenderlei verschillende gedaanten kunnenaannemen. Van het gewelf neerhangend , herinneren diekristalmassa's , stalactieten genaamd , ons aan zuilen ,sierlijk geplooide , zware gordijnen of vlaggen , boomstammen , dier- en monster- koppen. Doch ook op denbodem verrijzen zuilen , orgelpijpen van verschillendelengte en afmeting , koraalgewassen , tronen en rotsen;men noemt deze stalagmieten.Het water dringt door uiterst fijne kanalen door dekalklagen in de holen. De richting dezer kanalen tenopzichte van gewelf en wanden verschilt . Soms is hetkanaal loodrecht , soms snijdt de weg , dien het watervolgt , het gewelf onder zeer verschillende hoeken. Doordeze uiteenloopende richtingen wordt het verschil in vormder druipsteenen hoofdzakelijk bepaald.De druipsteenholen, die door Nederlanders veel bezochtworden , zijn de Baumanshöhle bij Rübeland in den Harzen le Trou de Han of de Belvaux bij Jemelle in België.Misschien is het velen bij een bezoek aan de Baumanshöhle gegaanals mij . Het herhaald vragen om fooien voor overbodige diensten , deonbeschrijfelijk slechte kermismuziek , het weinig stichtelijke gebed dergidsen vóór het intreden en nà het verlaten van het hol , zijn zóóweinig in overeenstemming met de geheele omgeving , dat dat allesonwillekeurig den indruk verzwakt , dien het grootsche , prachtige , geheimzinnige der onderaardsche ruimte op ons gemaakt heeft. Om dezeredenen zouden wij de grot van Han verkiezen , die buitendien grooteris en rijker aan reusachtige druipsteenvormingen.Het was op eenen heerlijken , warmen Julidag , dat wij na een aan-280 KOOLZURE KALK IN EN OP DE AARDE .genaam rijtoertje bij den ingang van de grot aankwamen. Spoedig washet aantal personen , die de grot wenschten te bezoeken , groot genoeg , en traden wij , door de gidsen begeleid , met lampen en fakkelsgewapend , de onderwereld in.De overgang uit de zomerwarmte in de kille , vochtige atmospheer ,die in de smalle , donkere gangen heerschte , was groot; dikkere kleeding en vooral goed schoeisel zijn op het glibberige pad zeer gewenscht .Nauwlettend moeten wij achtgeven op de bevelen der gidsen , omhier te bukken , daar te stijgen , hier weder de smalle , gladde tredender vrij steile trappen goed te volgen , om nu links , dan rechts tegaan. Het licht der lampen is te zwak en te walmend om zelfs opkleinen afstand voor ons uit te zien; elkander voorlichtend, vervolgenwij voorzichtig en langzaam onzen weg , de grillige druipsteenvormentreden ons plotseling uit het diepe en zwijgende duister te gemoet.Doch ook de groote ruimten , de eigenlijke holen bezochten wij ,daar waar de prachtvormen , de reuzen onder de stalactieten en stalagmieten te vinden zijn. Deze grootere ruimten worden , naar de verschillende druipsteenvormen , door de gidsen le trône de Pluton , leboudoir de Proserpine en la galerie de la Grenouille genoemd. Hierzijn de druipsteenen , die den indruk op ons maken van eenen troon ,door sierlijke , statige zuilen omgeven , daarachter een reusachtig orgel , terwijl fraaie , breedgeplooide gordijnen van het gewelf naar beneden hangen.Werkelijk, onze verbeelding behoeft niet sterk opgewekt te worden ,om al deze vormen te onderscheiden en de daaraan gegeven namente kunnen wettigen.Zacht als met tooverglans straalt het licht van het bengaalschevuur , dat de gidsen achter de druipsteenmassa ontstoken hebben , totons door; de kristalletjes vonkelen en kaatsen duizend schitterendestralen terug. Intusschen sijpelt het water voortdurend druppelsgewijzevan alle kanten in deze ruimten door , om gestadig reeds bestaandevormen te wijzigen en nieuwe te doen ontstaan. Hoeveel eeuwen isdit werk hier voortgezet , voordat het geheel zóó was , als wij hetthans aanschouwen; hoeveel is er op de aarde veranderd en voorbijgegaan , voordat dit werk , zooals het thans is , gewrocht was; dearbeid wordt voortgezet , voortdurend , eeuwenlang , rusteloos voortgezet , totdat eindelijk de aanvoer van water , dat koolzure kalk bevat ,ophoudt. De aanvoer van koolzure kalk kan door verschillende omstan-KOOLZURE KALK IN EN OP DE AARDE. 281digheden achterwege blijven. Soms toch worden de kanalen, waardoorhet water indringt , door het afzetten van koolzure kalk verstopt ,en zoekt het water eenen anderen weg , die niet tot de grot leidt .Soms wordt , door het veranderenin samenstelling van het kalkgesteente ,de verdere toevoer van koolzuren kalk onmogelijk; doch ook wanneerdoor den ondergang van den plantengroei de vorming van humuszureammoniak opgehouden heeft , kan het water geen koolzure kalkmeer aanvoeren; dan zullen dus ook geene nieuwe druipsteenen gevormdkunnen worden.Doch de gidsen drijven ons verder , en , na gedaald te zijn , bevindenwij ons aan eenen in het duister voortijlenden stroom , het riviertjede Lesse , dat , na ongeveer een half uur eene onderaardsche beddingdoorloopen te hebben , hier weder aan den dag zal treden . De rankeboot ligt klaar , wij stappen in , de lampen worden bijna geheel uitgedoofd en zacht glijden wij over het duistere water voort. Om ons eendenkbeeld te geven van de ontzaglijke ruimte , in welke wij ons thansbevinden , en van de hoogte van het gewelf, vraagt en krijgt de gidsverlof een klein kanonnetje te laden en af te vuren. Donderend weerkaatsen gewelf en wanden den slag van het geschut. Maar , o wee!een groot aantal vleermuizen , en daaronder exemplaren van respectabelegrootte , die hier een veilige schuilplaats gevonden hebben , strijken ,verschrikt en verward door de donderende echo's , rakelings over onshoofd , tot grooten schrik der dames , wier bewegingen ons bootje zoozeer aan het wankelen brachten , dat het weinig scheelde , of wij hadden allen een koud bad in de Lesse genoten.Maar onze boot glijdt verder , en in de verte zien wij eenen zachtblauwen lichtbundel , die dezelfde kleur heeft en denzelfden indruk opons maakt , als het eerste zonlicht , dat wij zien , wanneer wij , na eenentocht in den Pietersberg bij Maastricht , in de laatste der tallooze gangengekomen zijn. Wij verbeelden ons maanlicht te zien. Maar als de bootnader komt , ontwaren wij beter en duidelijker de opening , waardoorhet eerste daglicht ons begroet , nadat wij vier uren langs donkere ,vochtige , glibberige , ons onbekende wegen in die tooverwereld rondgedoold hebben.Verrassend is de indruk, dien het heerlijke landschap op ons maakt,nu wij , na met ons bootje door den engen uitgang gegleden te zijn ,plotseling op den verrukkelijken zomerdag in het vroolijke zonlichtstaren. De tocht , dien wij volbracht hebben , was lang , het pad hier282 KOOLZURE KALK IN EN OP DE AARDE.en daar moeilijk , glibberig , bezwaarlijk te volgen; de atmospheer wasvochtig en kil , maar alles , alles is vergeten , behalve de indruk vande geheele omgeving en van de prachtige druipsteenvormen; die indrukwordt nimmer uitgewischt.Nu hebben wij eene duidelijke voorstelling , honderdmaal beter danwoorden kunnen weergeven, van de krachten, die hier werkzaam zijn .Thans zijn wij overtuigd , dat dit werk jaren en eeuwen vereischt heeft.Nu kunnen wij ons eenigermate voorstellen , hoe op voor ons schieronmerkbare wijze die grootsche resultaten voorgebracht worden , diewij in de natuur waarnemen.En jaren later , als wij hooren van veranderingen in de korst deraarde , van geologische werkingen, van de macht van het kleine , herinneren wij ons met genoegen het uitstapje naar de grot van Han endenken tevens aan de rol , die de koolzure kalk in en op de aardevervult.DE VERWOESTINGEN IN NOORD- AMERIKA AANGERICHT DOOR SPRINKHANEN.In de jaren 1873-76 richtten zwermen sprinkhanen groote verwoestingen aan in de streken gelegen ten westen van de Mississippi. Hetcongres benoemde eene commissie , belast met een nauwkeurig onderzoek en met het aanwijzen , zoo mogelijk , van middelen om de plaagvoor het vervolg te voorkomen of althans te verzachten. Aan die commissie , bestaande uit de heeren c. v. RILEY , A. S. PACKARD en CYRUSTHOMAS , werden 18000 dollars voor te maken onkosten toegestaan.Onlangs verscheen het zeer uitvoerig verslag (First Annual Report ofthe United States Entomological Commission , Washington , 1878) doordie commissie uitgebracht , en daaraan is het volgende ontleend.De commissie begon met de zeer uitgebreide streek , gelegen tusschenhet rotsgebergte en de Mississippi , onder zich in drie kleinere strekente verdeelen , ten einde overal berichten intezamelen. Daartoe werdenDE VERWOESTINGEN IN N. -AMERIKA AANGERICHT DOOR SPRINKHANEN. 283aan boeren en andere personen circulaires met een zeker aantal vragenrondgezonden. Hierop werden ruim 2500 antwoorden ontvangen.In de eerste plaats gold het de soorten van sprinkhanen te bepalen , die aandeel aan de verwoesting hebben. Er zijn er meer daneene. Maar de voornaamste , die door haar sterke vermenigvuldiginggroote schade kan aanrichten , is de tot de familie der Acrididae behoorende Caloptenus spretus , gewoonlijk bekend als de Rotsgebergtesprinkhaan , aldus genoemd naar de streek waar zij te huis behoort ,en vanwaar uit zij zich van tijd tot tijd in groote zwermen oostwaartsuitbreidt , al het eetbare vernielende dat zij onderweg ontmoet. Bijvoorkeur valt zij op verschillende graansoorten aan , doch waar dezeontbreken , eet zij ook bladeren , b. v. van vrucht- en andere boomen ,die daardoor dikwijls sterven; zelfs papier , katoenen en wollen stoffen , lijken van dieren worden , bij gebrek van beter , door haar totvoedsel gebruikt. Waar een zwerm neervalt , wordt de geheele oogstvernield. De commissie schat de rechtstreeksche schade , gedurende dejaren 1874-77 door de sprinkhanen in de genoemde streken aangericht , op 100.000.000 dollars , d. i. 250 millioenen gulden , terwijl zijvan oordeel is dat het indirect nadeel daardoor veroorzaakt nog evenzoo veel bedraagt.Het vliegen , waardoor de verspreiding over groote afstanden wordtteweeg gebracht , heeft alleen gedurende een gedeelte van den dag , bijhelder weder , plaats. Wind is geen hinderpaal , veeleer bedienen zij zichdaarvan , om zich door de lucht te laten dragen , met den kop naarden wind gekeerd en het achterlijf voorwaarts. Alleen bij geheele windstilte vliegen zij met den kop vooruit. Soms verheffen zich de zwermen , door den wind gedragen , zoo hoog in de lucht dat de hen samenstellende dieren niet meer kunnen herkend worden , en zoo verklaart hetzich dat soms in een ver verwijderde streek plotseling , tot schrik derbewoners , een zwerm nedervalt , dien zij niet hebben zien aankomen. Ookworden gevallen vermeld van zwermen , die , gedragen door tegengestelde luchtstroomen , elkander in de lucht kruisten. De snelheid waarmede zij vliegen hangt dus voornamelijk af van den wind en verschiltvan 3 tot 20 E. mijlen in het uur.Er zijn eenige plaatsen , door de commissie op een kaart aangewezen ,waarheen de sprinkhanen bij voorkeur terugkeeren, om hare eieren inden bodem te leggen. Zelfs meent de commissie dat er gronden bestaanom aantenemen , dat zij weder terug keeren juist naar de plekken , waar284 DE VERWOESTINGEN IN N. - AMERIKA AANGERICHT DOOR SPRINKHANEN.zij geboren zijn , evenals men dat weet van de zalmen en andere visschen. De legtijd duurt 6 tot 8 weken. Evenals bij andere treksprinkhanen , beginnen de uit de eieren gekomen larven dadelijk met hareverwoestingen. Zij vervellen zesmaal , alvorens den volwassen leeftijd ,waarop zij in vliegende insekten veranderen , te bereiken.Omtrent de middelen , deels directe , deels indirecte , die tegen dete groote vermenigvuldiging dezer vernielende insekten kunnen wordenaangewend , vindt men in het verslag veel dat de aandacht verdient.Het voornaamste middel blijft echter het tijdig verzamelen der eierenen het vangen der larven.De heer RILEY toont echter aan , dat de gevangen larven en sprinkhanen niet noodzakelijk behoeven verbrand te worden , maar als voedsel kunnen dienen . Men weet dat sedert onheugelijke tijden hare soortverwanten in het Oosten en ook in noordelijk Afrika als zoodanig gebruikt worden. De commissie heeft het niet beneden zich geacht proevente nemen met de onderscheidene wijzen van toebereiding der sprinkhanen als spijs , en zegt o. a. dat door ze , van hare vleugels beroofd,gedurende twee uren in water te koken en er wat peper en zout bijte voegen , men eene aangenaam smakende brij verkrijgt . Ook geroosterd of gebakken smaken zij goed. Eindelijk kunnen zij ook als vischaas , tot mest en als bron van mierenzuur gebruikt worden.HG.VISIOENEN.In een tijd als de onze , waarin het geesten zien weder een grootenrol speelt , en menigeen zich door bedriegers en goochelaars een radvoor de oogen laat draaien , waarbij de laatsten op uitnemende wijzeweten gebruik te maken van zekere toestanden waarin het zenuwstelselkan gebracht worden , kan het geen kwaad , voorbeelden mede te deelenvan zinsbegoocheling bij overigens gezonde personen , die van dien aardwaren dat , ware de persoon die ze onderging niet zelf bij machte ge-VISIOENEN. 285weest zich te overtuigen dat ' t geen hij zag of hoorde niets dan zinsbegoocheling was , zeer zeker als bovennatuurlijke verschijnselen zoudenzijn uitgebazuind. Ik meen daarom het volgende te moeten mededeelen ,dat sir DAVID BREWSTER in zijne Natural Magic aanvoert.Volgens hare eigene verklaringen stond mevrouw A den 21sten December 1830 , ten half 5 ure in den namiddag , voor het haardvuur enwas juist van plan naar boven te gaan om zich aan te kleeden , toenzij zich door haren echtgenoot bij haren naam hoorde roepen om bijhem te komen. Zij meende dat hij voor de deur stond en riep om binnengelaten te worden , ging heen , opende de deur , maar zag tot haregrooten verwondering geen mensch. Bij het vuur teruggekeerd , hoordezij wederom dezelfde stem roepen: " kom hier , kom hier!" Zij opendenu twee andere deuren van dezelfde kamer en toen zij ook nu niemandvond , keerde zij naar den haard terug. Na weinige sekonden hoordezij nog eens diezelfde stem , nu hard , klagend en min of meer ongeduldig , roepen: "kom bij mij , kom , kom mede! " Zij antwoordde evenluide: " waar zijt gij; ik weet niet waar gij zijt ," altijd nog in demeening dat haar man haar ergens zocht. Maar toen zij geen antwoordontving , ging zij naar boven. Toen de heer A ongeveer een half uurlater te huis kwam, vroeg zij waarom hij haar zoo dikwijls geroepenhad en waar hij geweest was , en was natuurlijk zeer verbaasd tevernemen dat hij op dien tijd in ' t geheel niet in de nabijheid van hethuis was geweest.--Reeds tien jaren vroeger had mevr. A. eene dergelijke zinsbegoocheling ondervonden te Florence; terwijl zij zich voor een bal kleedde , hoordezij ook eene stem bij herhaling haar naam roepen , zonder dat men ertoen eene verklaring van kon geven.Den 30sten December van het bovengenoemd jaar , omstreeks 4 uredes namiddags keerde mevr. A. , na weinig minuten afwezigheid , van debovenverdieping in hare woonkamer terug. In de kamer gekomen zagzij haren man met den rug naar het vuur gekeerd voor den haard staan.Daar hij nauwelijks een half uur geleden was uitgegaan om te wandelen ,vroeg zij hem, waarom hij zoo spoedig was teruggekeerd. De gestaltezag haar met een ernstigen en nadenkenden blik stijf aan , doch antwoordde niet . Daar zij meende dat hij in gedachten verdiept was , gingzij zitten op een stoel , die ten hoogste twee voet van de gestalte verwijderd was. Toen de oogen van deze nog steeds op haar gevestigdbleven , zeide zij na verloop van eenige minuten: " Waarom spreekt gij286 VISIOENEN.niet?" Daarop bewoog zich de gestalte dadelijk naar het venster aanhet uiteinde van de kamer , altijd met de oogen op haar gericht , enkwam haar zoo dicht voorbij , dat zij verwonderd was geen geluid vanvoetstappen te hooren , en zelfs niet cens het langs haar heen strijkender kleederen of eene beweging in de lucht te vernemen. Ofschoon zijnu overtuigd was dat de gestalte haar man niet zelf was , geloofdezij toch geen oogenblik aan iets bovennatuurlijks , en volgde dus degestalte die bij het venster verdween. De indruk was echter zoo sterkgeweest , dat zij toch nog de gordijnen schudde en het venster onderzocht , maar natuurlijk te vergeefs. Toen de verschijning dicht bijhaar stond , bedekte zij de daarachter gelegen werkelijk bestaandevoorwerpen en scheen inderdaad even levend en lichamelijk als dewerkelijkheid.-----man ,Den 4den Januari daaraanvolgende , toen de heer en mevr. A in hunnewoonkamer zaten , nam de eerste de pook op om het vuur op te rakelen , en juist toen hij dit doen zou , riep mevr. A: " Zie , daar is dekat in de kamer!" Op de vraag van haar waar de kat dan was ,antwoordde zij: " daar , dicht bij u. " " Waar?" herhaalde hij . "Nu , ophet kleed daar , tusschen u en den kolenbak" , was het antwoord. Deheer A, die nog altijd de pook in de hand had , wees daarmede in deaangeduide richting. " Pas op , " riep mevr. A. " pas op! gij stoot de katmet de pook. " De heer A. vroeg haar wederom , het punt juist op tegeven waar zij de kat zag . "Wel " , was het antwoord , "dáár zit zij ,dicht bij uwe voeten; het is Kitty , kom hier , Kitty!" Er warentwee katten in huis , waarvan eene zoo genoemd werd; zij kwamenechter uiterst zelden in de kamer. Uitgenoodigd de kat aan te vatten ,stond mevr. A. op en deed alsof zij iets vervolgde. Zij deed eenigeschreden en zeide toen: " De kat is onder den stoel gekropen. " De heerA. verzekerde zijne vrouw dat zij een visioen had , doch zij wilde hetniet gelooven. Hij tilde den stoel op , en Mevr. A. zag niets meer.De gansche kamer werd doorgezocht , maar niets gevonden. Overigenslag er een hond bij het vuur , die zeker zijne ontevredenheid zou hebbengetoond , indien er een kat in de kamer gekomen was; doch hij bleefrustig liggen. Om volkomen zekerheid te hebben , schelde nu mevr. A. ,en vroeg naar de katten. Zij waren beide in de kamer der huishoudster.Omstreeks een maand daarna zat mevr. A. , des avonds omstreeks11 ure , moede voor haar toilet , om heur haar voor den nacht in ordete maken. Terwijl zij daarmede bezig was , verschrikte zij plotseling ,VISIOENEN. 287daar zij in den spiegel de gestalte zag van een bloedverwant , die indien tijd in blakende gezondheid in Schotland woonde. De verschijningkeek over haar linker schouder en zijne oogen ontmoetten de hare.Zij was gehuld in een lijkkleed , dat om het hoofd en onder de kindicht toegespeld was; de oogen stonden open , maar de gelaatstrekkenwaren ernstig en stijf. Mevr. A. merkte zelfs het patroon op van denrand , die gewoonlijk om doodkleederen gewerkt wordt. Mevr. A. zeidelater dat zij daarbij een gevoel had , gelijk men zich van betoovering voorstelt , een gevoel , dat haar drong om naar deze treurigeverschijning in den spiegel te blijven zien , die zoo levendig en duidelijkwas als een spiegelbeeld wezen kan , en wier gelaat door de kaarsenvóór den spiegel helder verlicht werd. Na eenige minuten keerde zijzich om; maar achter haar was niets te zien , en toen zij weer in denspiegel keek , was de verschijning verdwenen.-Den 17den Maart , zat mevr. A. voor het naar bed gaan rustig alleen,de voeten badende in warm water. Zij zat te denken over eene schooneplaats in de Edinburgh Review , en toen zij toevallig de oogen ophief,zag zij voor zich in een grooten fauteuil de gestalte van eene overledenevriendin , de zuster van den heer A. De gestalte was , zooals zij inhaar leven gewoon was , zeer net gekleed , doch droeg een kleed , datmevr. A. haar nooit had zien dragen , maar dat nauwkeurig overeenstemde met de beschrijving van een kleed , dat een gemeenschappelijkevriendin , de zuster van den heer A. , had zien aan hebben , toen zij ' t laatstin Engeland was. Mevr. A. beschouwde met bijzondere opmerkzaamheid de kleeding , het uitzicht en de houding der gestalte , die in eenegemakkelijke houding in den stoel zat en een zakdoek in de hand hield.Zij beproefde nu haar aan te spreken , doch dit gelukte haar niet , enna 3 minuten was de verschijning verdwenen.Den 11den October, toen mevr. A. in hare woonkamer naast den haardzat , zag zij de gestalte van eene andere overledene vriendin , die zichvan het venster van het andere eind der kamer naar haar toe begafen tegenover haar op een stoel ging zitten. Daar er meer personen inde kamer waren , overmeesterde haar , gelijk zij later verhaalde , devrees , dat het gezelschap door haren starren blik in de ledige ruimte ,waarvan zij zich zelve bewust was , verontrust zou worden en misschien gaan denken , dat zij haar verstand had verloren . Onder deninvloed van deze vrees herinnerde zij zich eene soortgelijke geschiedenisuit WALTER SCOTT's werk over Demonologie , dat zij kort te voren ge-288 VISIOENEN.lezen had , en spande nu al haar zedelijke kracht in om op te staan ,naar de gestalte toe te gaan en zich op denzelfden stoel te plaatsenwaarop deze scheen te zitten. De verschijning bleef volkomen duidelijk ,tot zij zich als ' t ware op haren schoot neerzette. Toen verdween zij .Zoowel vóór deze als de andere visioenen gevoelde mevr. A. steedseenige uren lang eene eigenaardige aandoening in de oogen , die echterna het ophouden van het visioen verdween. Zij had eene levendige verbeeldingskracht , en tijdens de verschijningen was hare gezondheid dooreen catarrh van de luchtwegen en zwakte der spijsvertering eenigszinsgestoord.Welken grooten invloed overigens een , door welke oorzaak dan ook ,geprikkelde toestand der hersenen op het ontstaan van visioenen enhallucinatiën kan uitoefenen , wordt door een groot aantal voorbeelden aangetoond , o. a. in zeer sterke mate door het bekende , invele geschriften medegedeelde geval van den Berlijner boekverkooperen letterkundige NICOLAI , waaraan zich sluit een op zich zelven waargenomen geval van wijlen den hoogleeraar J. L. C. SCHROEDER VAN DERKOLK , door hem medegedeeld in zijn na zijn dood uitgegeven Handboekvan de pathologie en therapie der krankzinnigheid , bladz. 91; waarbij ikmijn eigene ondervinding zou kunnen voegen , toen ik in 1849 aanhevige hersencongestie met koorts leed , en slapeloos , gedurende tweemaal 24 uren , mijne kamer steeds opgevuld zag met een aantal deelsnog levende , deels overleden personen. Het was daarbij zeer opmerkelijk , dat ik die gestalten even duidelijk zag als de personen ,die werkelijk aanwezig waren , en dat zij de achter haar gelegen voorwerpensteeds volkomen bedekten en aan ' t gezicht onttrokken , even als of zijinderdaad lichamelijk aanwezig waren. Ik was daarbij mij zelven volkomen bewust, en overtuigd dat ' t geen ik zag slechts visioenen waren.Hoe overigens de zoogenaamde Biologie dergelijke verschijnselen inhet leven kan roepen , kan men , indien men het der moeite waardacht , nazien in mijn stuk , getiteld: Mesmerisme , geplaatst in den jaargang 1852 van dit tijdschrift .D. L.EHRENBERGGESCHETST DOOREDMOND PERRIER.Den 8sten September 1875 werd te Delft een eigenaardig feest gevierd .Het gold de vóór 200 jaren door onzen ANTONY VAN LEEUWENHOEK gedane ontdekking der Infusoriën . Bij deze gelegenheid werd een fondsgesticht en onder het beheer der Koninklijke Akademie van Wetenschappen gesteld , om daaruit de kosten eener gouden Leeuwenhoekmedailje te bestrijden , bestemd om, telkens na verloop van zeker getal jaren , te worden uitgereikt aan den natuuronderzoeker , die geachtwerd zich op het gebied der kennis van de mikroskopische wezens hetmeest verdienstelijk te hebben gemaakt. Met eene zeldzame eenstemmigheid werd de eerste dezer medailjes toegewezen aan CHRISTIANGODFRIED EHRENBERG.Twee jaren later had de toen reeds hoogbejaarde man opgehoudentot de levenden te behooren. Ik meen mij verzekerd te mogen houden ,dat de lezer van het Album der Natuur der redactie dankbaar zal zijn ,dat zij mij vergund heeft , naar aanleiding van een uitstekend opstelvan ED. PERRIER , geplaatst in de Revue scientifique, eene beknopte levens19290 EHRENBERG.geschiedenis en een overzicht van de werken te geven van een dergrootste mannen van wetenschap , die onze eeuw heeft voortgebracht.T. C. WINKLER.CHRISTIAN GODFRIED EHRENBERG werd den 19den Augustus 1795 geborente Delitzsch , een klein stadje in Saksen , niet ver van Leipzig. Dáár kreeghij zijn eerste onderricht; hij ging vervolgens te Pforte op het gymnasium,en verliet dat om in 1815 naar de universiteit van Leipzig te gaan .Zijn familie had hem voor de theologie bestemd , maar de liefde voorde natuurwetenschap , die hij reeds in zijn jeugd te kennen had gegeven , nam aan de akademie zoo zeer de overhand , dat niets hem konverhinderen zich aan de geneeskunde te wijden. Toen beoefende hijzijne geliefkoosde studie onder mannen als SCHWÄGERCHEN , ROSENMÜLLER , KUNZE , KAULFUSS , REICHENBACH , RADIUS , THIENEMANN.De flora van Saksen had geen geheimen meer voor EHRENBERG , toenhij Leipzig moest verlaten om naar Berlijn te gaan, ten einde soldaatte worden. Doch ook te Berlijn bleef hij studeeren onder LICHTENSTEIN ,RUDOLPHI , KLUG en LINK , die weldra zijne vrienden werden; tot akademievrienden had hij SCHLECHTENDAL , EISENHARD en CHAMISSO , de beroemde schrijver van de Avonturen van Peter Schlemil , denatuurkundige die het eerst de afwisselende generatie heeft ontdekt.In dien vriendenkring , waartoe weldra ook de ongelukkige HEMPRICHbehoorde , bracht EHRENBERG zijne jonge jaren door.Niet lang duurde het of de aandacht der geleerde wereld werd opEHRENBERG gevestigd , door zijne onderzoekingen betreffende de Cryptogamen , en vooral door zijn schitterende dissertatie ter verkrijgingvan den doctoralen graad: Sylvae mycologicae. Sedert dien tijd schonkALEXANDER VON HUMBOLDT hem zijne vriendschap , eene vriendschap dienooit verminderd is , maar soms met oprechte bewondering werd vereenigd. VON HUMBOLDT was het die EHRENBERG aanwees om den generaal MINUTOLI naar Afrika te vergezellen. Als een gevolg van die eerstereis werd EHRENBERG in 1827 tot lid van de Akademie der Wetenschappen te Berlijn verkozen. Maar een minder voorzien gevolg had hetverslag van die reis ook nog , en wel dat vON HUMBOLDT VoorsteldeEHRENBERG mede te nemen op zijn onderzoekings- tocht naar den Oeralen Siberie. Ook de mineraloog GUSTAF ROSE vergezelde hen . De beidereisgezellen van VON HUMBOLDT sloten weldra een innige vriendschap ,EHRENBERG. 291waarin eerlang ook HEINRICH ROSE , broeder van GUSTAF , deelde. Dievriendschap was de aanleiding tot het huwelijk van EHRENBERG metJULIA ROSE , Zuster van de vrouw van HEINRICH ROSE en dochter vanden consul van Denemarken te Wissmar. Dit gelukkige huwelijk zoudeechter helaas slechts kort duren: zijne vrouw stierf, hem drie kleinekinderen nalatende. En weldra volgde daarop weder eene treurige gebeurtenis; zijn oudste kind en eenige zoon stierf eenige jaren na zijnemoeder. "Er blijven mij wel is waar twee meisjes over ," riep deongelukkige vader uit , "maar het is geheel iets anders te zien dat eenbloem zich ontplooit , als dat de boom grooter wordt. " En bij datgroote verlies kwam nog dat EHRENBERG in 1848 zijn twee broedersdoor de cholera zag sterven .Maar al die beproevingen konden den moed van den vurigen natuuronderzoeker niet blusschen . Met een gewond hart hield hij vol metonderzoekingen te doen , en vond daarin verzachting van zijn leed .In dezen tijd verschenen zijn belangrijkste werken. Later hertrouwdeEHRENBERG met LINA FRICCIUS , dochter van den majoor FRICCIUS , en dithuwelijk vervroolijkte het huis weder, waarin zooveel leed was geleden.De woning van EHRENBERG behoorde tot die weinige huizen, welke steedste klein zijn om al de vrienden van den heer des huizes te kunnenbevatten. Vroolijk , vertrouwend , gevoelig , welwillend , was de bercemdegrijsaard geacht en geëerd door zijn collega's , en had hij een grooteninvloed op de studeerende jongelingschap . "Als ik , " zegt een van zijnlevenbeschrijvers , JOHANNES HANSTEIN , "toen ik nog student was , inzijn kamer kwam, om hem in ' t een of ander om goeden raad te vragen , vond ik hem altijd zittende te midden van stapels boeken , liggende op de vensterbank , waarbij zijn schrijftafel stond. Ik meendedan een hoogepriester van Isis te zien , de Natuur huldigende in haarheiligdom." En waarlijk , dat was de indruk die op zijn tijdgenootengemaakt werd door dezen man , die de grootste geheimen der levendenatuur scheen te hebben doorgrond.Doch, had veel leed EHRENBERG getroffen , ook eerbewijzingen vielenhem ruimschoots ten deel. In 1819 werd hij benoemd tot buitengewoon hoogleeraar aan de universiteit van Leipzig; in 1827 , toen hijtwee-en-dertig jaren oud was , tot lid van de Akademie der Wetenschappen te Berlijn , en in het zelfde jaar tot hoogleeraar in de geneeskundeaan de universiteit van Berlijn. Duitschland bekroonde zijne werken metde medailje van SOEMMERING , met die van het natuurkundig genoot-292 EHRENBERG.schap te Frankfort a/d Main , en met de groote gouden medailje vande akademie van Berlijn. In 1830 benoemde de Akademie der wetenschappen te Parijs EHRENBERG tot correspondent , nadat CUVIER een zeervleiend verslag over de werken van den duitschen natuuronderzoeker haduitgebracht , en in 1861 schonk dat geleerde fransche lichaam aan EHRENBERG het hoogste eerbewijs dat het te geven had , en benoemde hem toteen van de acht buitenlandsche leden , als opvolger van ALEXANDERVON HUMBOLDT , zijn vriend en machtigen beschermer. De zetel vanEHRENBERG in de fransche Akademie wordt tegenwoordig ingenomen doorZ. M. dom PEDRO D'ALCANTARA , keizer van Brazilie. In 1839 werd EHRENBERG door de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlemtot buitenlandsch lid benoemd , en eindelijk , in 1847 , zond de franscheregeering aan EHRENBERG het kruis van officier van het legioen van eer.De groote geleerde , de edele man , stierf op den 27sten Juni 1876 ,bijna 81 jaren oud.Laat ons nu zien wie EHRENBERG was voor de wetenschap.Toen het gerucht van den dood van EHRENBERG zich in de geleerdewereld verspreidde , waren er die zich ter nauwernood konden verbeelden ,dat werkelijk de beroemde mikrograaf een hunner tijdgenooten was geweest. En waarlijk , de werken van EHRENBERG zijn zulke reuzenwerken , dat men schier niet kan gelooven dat er in onze dagen een geestheeft bestaan , in staat om zulke werken voort te brengen. Zij doenons een geheele wereld van levende wezens kennen , waarvan menVóór EHRENBERG nauwelijks vermoedde dat zij bestond , en bovendienbestreden zij eene leer , die langen tijd reeds door velen beleden was,de leer der zoogenaamde Natuurphilosophen. Laat ons even een blikwerpen op de bespiegelingen dier geleerden , bespiegelingen die niet opwaarnemingen en proefnemingen waren gebouwd."Een der hoogepriesters dezer leer , OKEN , beschouwde den menschals het resumé der schepping , de wereld in miniatuur , de mikrokosmos.Alle levende wezens waren , volgens OKEN , slechts de reproductie vaneenig deel van den mensch , of een verzameling van eenige dierdeelen. OKEN nam dus aan: darmdieren en vleeschdieren , endaar beneden stelde hij: verteringsdieren , spier dieren , beendieren enz. Als basis van de bewerktuigde rijken der natuur onderstelde hij een levende gelei , een primitief slijm , der Urschleim , hetgrondbeginsel van de samenstelling van elk levend wezen , de moederEHRENBERG. 293der natuur , dat deze voortgebracht zou hebben zooals voorheen hetschuim der zeegolven godinnen voortbracht.De verrichtingen van deze Urschleim waren ook zeer merkwaardig.Daar de verschillende deelen der wereld slechts herhalingen van elkander waren , moest men in het dierenrijk alle samenstellende deelenvan het heelal terug vinden. Daar de hemellichamen in zonnen enaarden verdeeld waren , moest men in de levende wezens ook eenzon-element en een aard-element vinden. Het zon- element washet zenuwstelsel en de spieren; het huidweefsel en het beenstelselvertegenwoordigden het aard- element. Het zon- element stond zoowelin de hemellichamen als in de dieren boven het aard-element, en moestzich dus het eerst vertoonen. Een beginnend dier moest gevolgelijkslechts vertegenwoordigd worden door zijn zenuwstelsel , en daar allesamenstellende deelen van een hooger dier niets anders zijn dan hetequivalent van de eenvoudigste dieren , volgt er natuurlijk uit datmen dieren moest vinden die uitsluitend samengesteld waren uit hetzon-element , uit de zenuwzelfstandigheid , uit den Urschleim. Elkdier in zijn begin zeer klein en tevens zeer eenvoudig zijnde , moestenook de dieren uit Urschleim bestaande , zeer klein zijn. En daaruitvolgde dat alle zeer kleine dieren , alle mikroskopische dieren , alledieren die men in dien tijd Infusoriën noemde , samengesteldmoesten zijn uit een volkomen hom*ogene zelfstandigheid.OKEN en zijne volgelingen onderstelden overigens dat de Urschleimvan zelf , spontaan , kon ontstaan , en gevolgelijk meende men datvele dieren op die wijze ontstonden. Daar vooral de Infusoriën slechtsklontertjes van dat slijm waren , moesten zij de gewone middelen tervoortteling der hoogere dieren missen. Doch daar zij desnietteminin staat waren om zich te bewegen , moest men wel aannemen datzij ten minste bewegingswerktuigen bezaten , maar die organen warenniets anders dan eene nauwelijks merkbare , geheel uiterlijke wijzigingvan de primitive gelei.Deze wijze van de Infusoriën te beschouwen , hun oorsprong en hunrol in de natuur te verklaren , was al te verleidelijk en te eenvoudig ,om niet vele geesten mede te sleepen. Men bezat veel te weinig juistewaarnemingen , men had geen andere dan veel te onvolkomene middelen van onderzoek , om die beschouwingswijze ernstig te kunnenbestrijden. Zelfs buiten de duitsche school telde zij vele overtuigdeaanhangers; LAMARCK nam haar volledig aan in zijn Histoire naturelle294 EHRENBERG.des animaux sans vertèbres; de ontwikkelingsleer , die hij het eerstwetenschappelijk gesteund heeft , onderstelt overigens de generatiospontanea van primitive wezens , gevormd uit een levende , volstrekthom*ogene zelfstandigheid. Welk een onschatbaar argument voor dietheorie vormde dus het bestaan van zulke eenvoudige organismen alsde Infusoriën der natuurphilosophen!Hetzij in het belang hunner philosophische denkbeelden , hetzij tengevolge van het ontbreken in de wetenschap van elk stellig bewijsten opzichte van de structuur der mikroskopische diertjes , waren dusvele natuurkundigen , in het begin van onze eeuw , genegen om zoowelde uiterste eenvoudigheid van structuur , als het spontane ontstaan vande kleinste wezens aan te nemen. Beide meeningen steunden elkander.De tweede was een gevolg van de eerste , en noodzakelijk om er eengeheel wijsgeerig stelsel op te bouwen. Daarom was de verwondering dan ook groot , toen , midden uit Duitschland zelf , de geheelnieuwe stelling opgeworpen werd , dat de Infusoriën tot de meestsamengestelde dieren moesten gerekend worden , en ook de bewondering was algemeen , toen de prachtige platen van het groote werkvan EHRENBERG , Die Infusionsthierchen als vollkommene Organismen , in ' tlicht verschenen , platen waarop met de grootste artistieke bedrevenheid de bijzonderheden van het maaksel der kleinste en teedersteschepselen afgebeeld waren .De naam van EHRENBERG bereikte toen op eens den hoogsten graadvan beroemdheid. Het werk van den berlijnschen geleerde was inderdaadniet slechts cen werk van het uiterste geduld , maar ook bovendienvan een onmetelijke strekking. Onder de organen der Infusoriën hadEHRENBERG Sommigen erkend , die ongetwijfeld ter voortteling dienden .De Infusoriën waren dus in staat hun soort voort te planten , op dezelfde wijs als de hoogere dieren. Zelfs hadden zij op vele hoogere dierenvoor, dat zij zich konden voortplanten niet slechts door middel der sexueelevereeniging , maar ook door knopvorming en door eenvoudige verdeeling.En vandaar hun wonderbaarlijke vruchtbaarheid , vandaar de snelheidwaarmede zij zich in zekere gunstige omstandigheden vermenigvuldigen.Zou het mogelijk zijn dat wezens , zoo ruim begaafd voor de voortteling , zelven geen ouders hadden? Als zij spontaan geboren konden worden uit verrottende organische stoffen en zelfs uit anorganische stoffen ,als zij niets anders waren dan eene laatste metamorphose der levendezelfstandigheid , zich vastklampende als ' t ware aan het leven , enEHRENBERG. 295dien gebrekkigen vorm aannemende als om hun terugkeer in de delfstoffelijke wereld zoo lang mogelijk uit te stellen , als zij kondenontstaan uit of door hetgeen men toen generatio aequivoca noemdewaarom had de natuur hen dan op zoo overtollige wijze van de middelen ter voortteling voorzien?EHRENBERG beslootredenen, gedaan heeftzooals sedert ook PASTEUR , maar om anderetot het niet bestaan van eene generatio spontanea. "Het leven alleen , " zeide hij , " kan het leven geven , " en hijontkende dat een levend wezen kon voortkomen , anders dan uit ofvan ouders die daaraan gelijk waren. In dien tijd was dat een stouteverzekering. Stout , omdat heden ten dage sommige mannen der wetenschap haar nog voor gewaagd houden , omdat in spijt van de onderzoekingen van een PASTEUR , een TYNDALL en vele anderen , ondanks de uitstekende diensten die de tegenovergestelde leer aan de chirurgie en aande industrie bewezen heeft , er toch nog ernstige denkers zijn , die zich nogdoor de aanlokkelijke hypothese der generatio spontanea laten verleiden .En geen wonder! Immersop den bodem van de leer der ontwikkeling uit zich zelf, ligt voor den mensch de stille hoop om eenmaalde voorwaarden te vinden van de eerste ontwikkeling van het leven .De meening , die de schoone onderzoekingen van BERTHELOT over desynthesis der organische verbindingen zoo luide heeft toegejuicht ,is dezelfde die , in spijt van alle teleurstellingen , in het binnenstevan vele natuurkenners nog het geloof onaangetast laat, dat het levenniets anders is dan een bijzondere wijzigingstoestand van de anorganische stof en van de physische krachten , een wijziging die , om haarte doen ontstaan , de tegenwoordige macht der natuur niet te bovengaat. En heeft de natuur wel een enkel geheim dat de mensch nieteenmaal hoopt te ontraadselen?De spontane generatie is de grondslag van de ontwikkelingsleer.Wie zegt dat hij een transformist is , moet gevolgelijk en noodzakelijkeen heterogenist zijn.Het groote werk van EHRENBERG dat wij boven reeds even noemden ,Die Infusionsthierchen als vollkommene Organismen , ein Blick in dastiefere organische Leben der Natur , verscheen eerst in 1838; maar sedert zijn intrede in de studie , toen hij nog eenvoudig student wasaan de berlijnsche akademie , had hij met kracht de spontane generatieaangetast. In het begin van onze eeuw geloofde men , wel is waar ,296 EHRENBERG.niet meer dat het slijk der moerassen , gekoesterd door de zonnestralen , kikvorschen voortbracht , en ook niet , zooals VAN HELMONT meende,dat oud linnen met eenige graankorrels in een koffer gedaan , inmuizen veranderde , maar men geloofde nog gaarne dat verrottendeorganische stoffen lagere planten voortbrachten , schimmels zoowelals kleine diertjes. Wie het , tegendeel volhielden , stelden slechts eenvoudige verzekeringen tegenover verzekeringen. Het was een bewijs.van groote geestkracht , het onderzoek van deze betwiste vraag langswetenschappelijken weg te durven ondernemen. EHRENBERG tastte haaraan met open vizier en in hare geheele uitgestrektheid. Men beweerde dat schimmelplantjes en infusiediertjes spontaan ontstonden:hij besloot hunne voortplantingswerktuigen te zoeken , en in alle bijzonderheden aan te toonen hoe die voortplanting plaats had.Doch terstond reeds ontmoette hij een hinderpaal. De wezens diehij bestudeeren wilde , waren nauwelijks aan de natuurkundigen bekend. Het toeval , dacht men , speelde de grootste rol bij hun vorming,en van dit denkbeeld tot het geloof dat hun vorm niets bepaalds ,niets bestendigs had , was geen groote schrede. Waartoe zou het dandienen pogingen te doen om in de enge banden eener klassificatie desteeds in beweging zijnde golven van deze ontelbare en onstandvastigevormen te sluiten? Men had zich derhalve weinig met de lagere planten bezig gehouden , en het voorbericht van een werk als dat hetwelkde jonge student zich voorstelde te schrijven , moest een poging zijnom orde te scheppen in dien chaos. De eerste onderzoekingen vanEHRENBERG hadden dan ook geen ander doel. In 1818 gaf hij in deBotanische Annalen van SPRENGEL , SOLANDER en LINK cene beschrijvingvan eenige nieuwe soorten van paddestoelen. Zijne dissertatie voor hetdoctoraat in de geneeskunde , in hetzelfde jaar verschenen , is getiteld:Sylvae mycologicae Berolinenses, d. i . de paddestoelbosschen van Berlijn . Zijbevat de beschrijving van een menigte soorten , waarvan 248 nog niet inde omstreken van de hoofdstad van Pruisen waargenomen, en waarvan62 geheel nieuw voor de wetenschap waren. In dat geschrift vindtmen voor het eerst den omloop van het voedingssap in de Aspergillum en in de soorten van het nieuwe geslacht Syzygites aangetoond.Dit nieuwe geslacht bestudeerde hij in het volgende jaar grondiger;ook beschreef hij de verschijnselen van conjugatie , gelijkende op diewelke men reeds bij de Conferven had waargenomen; nog bij vele andereMucedineën nam hij dergelijke verschijnselen waar. En zoo had menEHRENBERG. 297dus bij de Zwammen eene voortplantingswijze waargenomen , die mentoen nog slechts bij de Wieren kende.Doch deze systematische studiën deden EHRENBERG zijn hoofddoelniet uit het oog verliezen. Zij hadden hem terstond reeds de overtuiging gegeven , dat de vormen der lagere planten even standvastig zijn ,en hare soorten even streng gescheiden als die der hoogste planten.Intusschen had onze jonge natuurkundige echter niet nagelaten de ontwikkeling en de verschillende wijzen van voortplanting waar te nemenvan de door hem het eerst bepaalde soorten; zijne meening over haregewaande spontane generatie was gevestigd , en dus kon hij aan dengeleerden professor NEES VON ESENBECK een uitvoerigen brief schrijven ,die in de Nova Acta Curiosorum Naturae , Vol . X. , werd opgenomen;een brief waarin al zijn waarnemingen in een kort bestek bijeenverzameld en besproken werden , en waarin de leer der generatio aequivocaten opzichte der paddestoelen krachtig bestreden werd , met behulp vande grootste massa feiten die tot dien tijd verzameld waren.Ondanks dit schitterend begin zou evenwel de plantkunde niet uitsluitend den jongen EHRENBERG kluisteren . Reeds in dit tijdperk vanzijn leven voegt hij de dierkunde bij de studie der planten , en werkthij mede aan de redactie der Horae physicae berolinenses , die door deprofessoren aan de berlijnsche hoogeschool , LINK , NEES VON ESENBECK ,RUDOLPHI , KLUG , OTTO , HANSCHUCH , SLECHTENDAL en den dichter-natuurkundige CHAMISSO werden uitgegeven. Later is het slechts bij toevaldat hij tot zijn eerste studie terugkeert , vooral als het noodig washet eene of andere verschijnsel te verklaren , waaraan het publiek ietswonderbaarlijks zag , of om het eene of andere bijgeloof te verdrijven .Het schijnt dat zijn strenge en rechtvaardige geest de dwaling niet kandulden: hij bestrijdt haar overal waar hij haar ontmoet , vooral alszij zich in de volksmassa tracht te verspreiden. Door alle middelentracht hij de kennis tot gemeengoed te maken , die hij door zijn langdurige mikroskopische waarnemingen verkregen heeft , betreffende eenmenigte dingen die tot dien tijd duister waren , en waarvan sommigen vooral geschikt waren om indruk op de volksverbeelding te makenWij willen hiervan eenige voorbeelden geven.Iedereen heeft gehoord van bloedregens , die op verschillende tijden , vooral in de oudheid en in de middeneeuwen , heele volken verschrikt hebben. EHRENBERG heeft er de eerste ernstige verklaringvan gegeven. Dikwijls had hij in Egypte en in Siberie bloedkleurige298 EHRENBERG.mikroskopische organismen gezien: Euglenia's , Astasia's , Sphaeropleaeen anderen. Hij had eene beschrijving gegeven van het mikroskopischewier , door hem Trichodesmum erythraeum genoemd , ' t welk aan zekeregedeelten van de Roode zee de kleur geeft , waarnaar die zee haren naamdraagt. Een zoogenoemde bloedregen , gevallen te Genève en te Chambéry in 1845 , een andere te Lyon gevallen , en eindelijk het vallenvan bloedroode sneeuw in het Puterthal , in 1847 , stelden hem instaat te bewijzen , dat in al deze gevallen die kleur veroorzaakt werddoor organismen , gelijk aan die welke hij voorheen reeds waargenomenhad , en aan het minerale stof , dat door winden , vooral door den siroccoen de passaatwinden , werd overgebracht. Rood is overigens niet deeenige kleur die de regendruppels kunnen aannemen . Te Genève en teLyon heeft men herhaalde malen , na den bloedregen van 1845 , regenvan verschillende kleuren waargenomen , die waarschijnlijk onopgemerktzouden gebleven zijn , zonder de ontroering die door hun bloedroodenvoorganger was opgewekt.Ook door de ontwikkeling van een roodkleurig mikroskopisch organisme, Monas prodigiosa , kon EHRENBERG de zoogenaamde bloedvlekkenverklaren , die het volk onderscheidene malen in tijden van epidemischeziekten op brood had zien verschijnen , en ook die welke op hostiën verschenen en het geloof aan een aanstaande uitbarsting van den goddelijkentoorn hadden doen ontstaan. EHRENBERG toonde zelfs op welk een eenvoudige wijze men in een enkelen nacht zoovele bloedende hostiën kanmaken als men verkiest. De Monas prodigiosa plant zich met overgrootesnelheid voort: een bijna onmerkbaar groepje van deze wezens kanzich in eenige uren in een groote roode vlek veranderen. Dan schijnthet waarlijk alsof de hostie bloed zweet. Het is genoeg met de punt vaneen pennemes een van deze vlekken aan te raken , en vervolgens metdat mes in een zeer zuivere hostie te steken , om het beroemde mirakelvan een uit zijn wonden bloedende hostie voort te brengen .Het is zeker dat de mikroskopische onderzoekingen van EHRENBERGniet weinig bijgedragen hebben om het geloof in het wonderbaarlijkete verminderen. Voordat men iets voor een wonder hield , stelde menhem de bewijsstukken ter hand , en dan verdween het bovennatuurlijkeschielijk. Zoo moest hij zijn oordeel zeggen over een regen van paddestoelen en over een vermeend meteorisch papier in 1686 inKoerland gevonden . Dit meteorisch papier , dat reeds door BERZELIUSonderzocht was , bestond uit niets anders dan een viltachtig weefsel vanEHRENBERG. 299Conferven en brokjes van andere organismen , vooral van Baccillariën ,en de paddestoelen waren niets anders dan kikkerschot , dat aanooievaars ontvallen was. Bekend is het dat die vogels iets dergelijksdikwijls doen. Soms laten zij zelfs overblijfselen van lijken vallen , endit is de oorsprong van de vele vertelseltjes van een vliegendejacht , het schrikbeeld der boeren in vele landen.Ook in tijden van epidemieën raadpleegde men EHRENBERG. Bij gelegenheid van de cholera in 1848 schreef hij een opstel over de Organismen van het stof der huizen , daken , planten en hospitalen;en hij moet als de eerste beschouwd worden , die onderzoekingen betreffende het stof in den dampkring gedaan heeft. Eenigen tijd te vorenmoest hij ook zijn gevoelen uitspreken over de oorzaken van de aardappelziekte. Hij schreef die ziekte toe aan een bijzonderen toestand van de atmosfeer , en geloofde dat zij van zelf zou verdwijnen.De tijd heeft dit laatste reeds bevestigd , maar men weet tegenwoordig dat de aardappelziekte ontstaat door de ontwikkeling , op deknollen , van een paddestoel , tot het geslacht Peronospora behoorende.Ofschoon geen enkel geneesmiddel tegen deze ziekte werkzaam gebleken is , zijn de verwoestingen door de Peronospora aangericht tochtegenwoordig zeer verminderd.Niet minder dan het publiek namen ook de geleerden hun toevlucht ,in gevallen waarmede zij geen raad wisten , tot den beroemden mikrograaf, die niet enkel met het gezag van een natuurkundige maarook met dat van een reiziger mocht spreken.Van zijne jeugd af was het EHRENBERG'S Voornemen geweest de natuur niet slechts in zijn eigen land , maar ook in andere landen tebestudeeren. In het eerst was hij door zijne beperkte inkomsten gedwongen zijne tochten tot de omstreken van zijn geboortestad Delitzschte bepalen , en van de steden die hij achtereenvolgens als student bewoonde , doch steeds hoopte hij in staat te komen groote reizen tekunnen maken. Madagascar vooral trok hem in ' t bijzonder aan , enmet zijn medestudent HEMPRICH had hij reeds een reisplan gemaakten maatregelen genomen om zijne reis zoo vruchtbaar mogelijk voorde wetenschap te maken , toen onzen jongen natuurkundige een onverwachte gelegenheid werd aangeboden , om het noordoosten vanAfrika te bezoeken. Den pruisischen generaal MINUTOLI werd namelijkeen zending in Egypte opgedragen. Hij verzocht de berlijnsche Aca-300 EHRENBERG.demie hem twee reisgezellen aan te wijzen. Op voorstel van ALEXANDERVON HUMBOLDT noemde de Academie onze twee vrienden , EHRENBERGen HEMPRICH. Op dit oogenblik verving EHRENBERG te Koningsbergenden botanicus SCHWEIGGER , en was HEMPRICH professor aan de kadettenschool . Beiden verlieten hun post , en eenige maanden later , inSeptember 1820 , zetten zij te Alexandrie voet aan wal.De expeditie bezocht eerst de woestijnen van Lybie , maar eenongenoegen , ontstaan tusschen de europeesche karavaan en zijn inlandsche geleiders , noodzaakte hen in de lente van 1821 naar Alexandrieterug te keeren. Koortsen en de pest wachtten hen dáár. Twee vanhet gezelschap , LIMAN en sÖLLNER , stierven. Doch daarom verloorEHRENBERG den moed niet , en vertrok hij kort daarna naar Fajoem ,maar hier werd hij zelf door typhus aangetast , en zou , zonder degoede zorgen van zijn vriend HEMPRICH , daaraan zeker bezweken zijn .Zoodra hij den tocht weder kon aannemen , bezocht bij Emboekol , Sennaar en Dongola , onder geleide van pasja ABDIM- BEY , met wien hij doorvriendschap verbonden was, en die hem meer dan eenmaal het leven redde.In de volgende jaren , 1823 en 1824 , bereisde EHRENBERG de omstreken van de gebergten Libanon en Sinaï , en gedurende deze reisbegon hij , te Tor , zijne onderzoekingen over de Koraaldieren . Ongelukkig echter nam dit jaar 1824 een droevig einde. HEMPRICH stierfte Massoeah in Arabie; hij was op een na de laatste van de tienleden der expeditie. EHRENBERG , nu alleen overgebleven , begroef hemop het eiland Toaloel , waar ook reeds de overblijfselen van FORSKALrustten. Van dien dag af was de expeditie geëindigd; EHRENBERGkeerde in het laatst van 1825 naar Duitschland terug , al zijn reisgenooten betreurende , die de een na den ander ten gevolge van vermoeienissen en ziekten bezweken waren. Hij bracht mede ongeveer80000 voorwerpen , meer dan 7000 soorten vertegenwoordigende , waarvan 3000 soorten van planten en 4000 soorten van dieren.ALEXANDER VON HUMBOLDT gaf een verslag van de treffende reisontmoetingen en van de voornaamste resultaten dier reis. Maar EHRENBERG had een oogst verzameld , groot genoeg om hem jaren langbezig te houden. Niet slechts had hij een menigte voorwerpen bijeengebracht, welker bestudeering hem stof kon leveren voor menig belangrijk opstel , maar bovendien had hij op de verschillende plaatsendie hij bezocht had , waarnemingen gedaan , waarmede hij te Berlijn reedsbegonnen was , namelijk mikrographische waarnemingen. In de Stape-EHRENBERG. 301lia-soorten had hij de vorming van pollenbuisjes ontdekt , bijna te gelijk met ADOLPHE BRONGNIART en ROBERT BROWN in Europa. Kortentijd daarna bewees hij de identiteit van het pollen der Asclepiadeeënmet dat der andere phanerogamen , en verklaarde , in een opstel gedateerd 1826 , de natuur van het manna van den Sinaï. De suikerachtigestof, misschien dezelfde als het manna der Israëlieten , wordt door eensoort van Tamarix uitgezweet , ten gevolge van den steek van een insekt ,een verwante van het cochenilje- insekt , door den Coccus manniparus. Ookde verhandeling van EHRENBERG over de Reaumuriaceeën , een nieuwefamilie van planten , is van 1826.In 1828 verscheen het eerste gedeelte van het verhaal van zijn reisin Egypte , Nubie en Dongola , alsmede zijn Symbolae physicae , seu iconeset descriptiones mammalium , avium et insectorum quae ex itinere doctorumHemprich et Ehrenberg nova aut illustrata redierunt. Tachtig platen infolio zijn daarvan uitgegeven. Doch dit was niet alles: dit werk werdweldra gevolgd door eene beschrijving der afrikaansche scorpioenen , endoor eene verklaring van het wonderlijke geluid van den Nakoesh bijden berg Sinaï , een geluid dat EHRENBERG toeschrijft aan de wrijvingder zandkorreltjes op elkander , ten gevolge van het loopen der reizigers.DARWIN heeft dergelijke geluiden in de heuvels van Chile waargenomen ,en schrijft die aan dezelfde oorzaak toe.Met volle handen teruggekomen , opende EHRENBERG ze slechts nuen dan , en slechts op het oogenblik dat hem het gunstigste scheen. In1831 barstte in Europa de cholera uit , die CUVIER , op het toppunt vanzijn roem en in het volle bezit van zijn genialen geest , zou wegroovenvoor de wetenschap. Om de opwinding , veroorzaakt door de vreeselijkeziekte , te doen bedaren , gaf EHRENBERG een korte, maar degelijke brochureuit over de oostersche pest , die hij zoo van nabij had leeren kennen.Doch weldra keerde hij tot de wetenschap terug , en gaf achtereenvolgens uit zijne: Beiträge zur physiologischen Kenntniss der Korallenthiere ,1832; Die Korallenthiere des Rothen Meeres , physiologisch untersuchtund systematisch verzeichnet , in de Abh. der Berl. Akad. 1833 , 1834, enUeber die Natur und Bildung der Korallenbänke des Rothen Meeres , 1832.Deze verhandelingen vormen een belangrijken vooruitgang in de wetenschap. In dien tijd noemde men nog alle wezens die op vertakte kalkvormingen leven , zoophyten , of plant dieren , of polypen.In die koloniën kan elk individu anderen voortbrengen , die als knoppenop verschillende deelen van zijn lichaam ontstaan , zooals de takken van302 EHRENBERG.een boom uit elkander ontspruiten , en die gedurende het geheele levenmet de ouders vereenigd blijven. Door die gelijkheid in de ontwikkelingvan de plant en in die van de kolonie ontstaat in ' t algemeen een gelijkheid in het voorkomen van beiden . Die gelijkenis wordt nog verhoogddoor de vormen van vele polypen , die dikwijls op bloemen gelijken. Inspijt van de schoone onderzoekingen van TREMBLEY betreffende de zoetwaterpolyp en andere polypen , was toch het begrip dat men vande zoophyten in ' t algemeen had , verre van juist en zuiver. EHRENBERGbewees dat de organisatie dier wezens naar twee zeer verschillende typenis ingericht; in het eene type is het spijsverteringskanaal rudimentairof smelt zelfs ineen met de bekleedselen van het lichaam van het dier;in het andere is het spijsverteringskanaal duidelijk afgescheiden vande overige organen , het bezit een ingangs- en een uitgangs-opening ,die beiden aan de buitenzijde gevonden worden. In het eerste geval isde lichaamsholte in ' t algemeen in kamers verdeeld; zij is enkelvoudigin het laatste , en de voelers of tentakels , die den mond omringen , zijndan meestal van trilharen voorzien.Al deze feiten , die overigens reeds sedert 1828 , onafhankelijk vanEHRENBERG , waargenomen waren door AUDOUIN en MILNE EDWARDS aanden eenen , en door GRANT aan den anderen kant , bewezen dat er werkelijk reden bestond om in de klasse der polypen twee verschillendeafdeelingen aan te nemen. Aan de eenvoudigsten dezer dieren gaf EHRENBERG den naam van Anthozoa , en aan die , welker organisatie hoogerontwikkeld is , dien van Bryozoa. Deze beide namen zijn in de wetenschap blijven bestaan , en de laatste is zelfs aangenomen door MILNEEDWARDS , die aan EHRENBERG de eer kon betwisten het eerst de noodzakelijkheid te hebben ingezien om deze groep van dieren te onderscheiden.EHRENBERG maakte van de Bryozoa eene afzonderlijk klasse; MILNE EDWARDS,die hun organisatie nauwkeuriger heeft bestudeerd , brengt hen tot deweekdieren, anderen brengen hen tot de wormen, anderen nogbeschouwen deze dieren als nog meer verwantschap hebbende met de Brachiopoden of Armpootigen , maar het moet nog altijd uitgemaakt worden of de Armpootigen als weekdieren of als wormen beschouwd moetenworden. Doch hoe dit ook zij , niemand denkt er aan, de Bryozoa tot de zoophyten te rekenen . Iedereen is ook overtuigd dat men , zooals EHRENBERG Ook wilde , van deze laatsten de sponsen moet afscheiden, dierenwelker organisatie veel eenvoudiger, maar desniettemin niet zonder eenigeovereenkomst met die der koraaldieren is .EHRENBERG. 303EHRENBERG heeft niet enkel de groep der zoophyten gezuiverd van heterogene bestanddeelen , maar hij heeft ook eene klassificatie voorgeslagen ,welker algemeene trekken tot heden slechts weinig gewijzigd zijn , en dusblijkt het dat hij de kennis , die men tot dien tijd van deze wezens had , belangrijk heeft doen vooruitgaan. Na de sponsdieren en de bryozoën onderscheiden te hebben van de Anthozoa of echte polypen , verdeelt hij dezelaatsten in Dierkoralen , die geen geraamte of een inwendig geraamte.hebben , dat nooit van buiten verschijnt , en in Plantkoralen , waarvan de vaste koralenstok de straalsgewijze inrichting der dieren , diehem voortbrengen , vertoont. Deze plantkoralen komen volkomen overeenmet de Madreporen van MILNE EDWARDS en J. HAIME. Wat de dierkoralen betreft , zij vormen een meer afwijkende groep; zij bevattenmet de echte koraaldieren , de polypen die aan de Hydra's grenzen , dievoortaan gebracht moeten worden tot de klasse der Acalephen , daarzij in nauw genetisch verband met de Medusen staan. Desnietteminverwart. EHRENBERG de Hydra's niet met de overige dierkoralen: hijonderscheidt hen onder den naam van Oligactiniën , zooals hijook , onder den naam van Octactinien de koraaldieren met achtgevinde tentakels , de Alcyonariën van MILNE EDWARDS en J. HAIME ,onderscheidt van de echte Actinien of Polyactiniën.Hoe laag zij ook georganiseerd zijn , spelen de Anthozoa toch in hetvormen van de aardkorst een veel grootere rol dan de Bryozoa. Zijscheiden dikwijls een zeer vast kalkgeraamte af, en hunne koloniënkunnen dan ontzaggelijke massa's vormen. Deze polypenstokken vormende Anthozoa behooren tot verschillende groepen; eenigen , zooals hetbloedkoraal en de andere Octactiniën, ontwikkelen zich nooit tot grooteboomvormige massa's , anderen , zooals de Madreporen, kunnen grooteeilanden vormen of riffen , onder den naam van strandriffen bekend,en die zich soms over aanmerkelijke uitgestrektheden rondom eilandenof langs de kusten van vastelanden vertoonen. Zoo ontstaan er langzamerhand in de tropische zeeën nieuwe vormingen , die telkens vanvoorkomen veranderen . Het schijnt dat onder de warme stralen van dekeerkringszon het land zelf levend wordt , geboren wordt en groeit;en dit is geenszins een overdrijving , want onder de golven werkenmyriaden van levende wezens , geheele klassen van dieren , zonder ophouden, om die nieuwe gronden boven den waterspiegel te doen verrijzen ,304 EHRENBERG.gronden die weldra door den mensch op zijn beurt in bezit genomenzullen worden. Zulk een verschijnsel heeft een groote aantrekkingskrachtvoor den natuurkundige. Doch de vorming van madreporen- eilanden isniet zoo gemakkelijk te begrijpen als men zou meenen. In de vorming enligging dezer eilanden ontmoet men vele zonderlingheden , die men reedslang getracht heeft te verklaren. EHRENBERG , die slechts een vrij beperktgedeelte van de tropische zeeën gezien had , kon geen algemeene theorievan de vorming der madreporen- eilanden geven , maar zijn schoone phy.siologische studiën over de koraaldieren, zijne onderzoekingen betreffendede levenswijs dier dieren , en van de omstandigheden waarin zij levenen zich het best ontwikkelen , hebben tot grondslag gediend voor dezoo eenvoudige theorie , die door CHARLES DARWIN is voorgesteld ensedert door alle geleerden is aangenomen.Deze onwillekeurige medewerking met den beroemden engelschen wijsgeer zou daarom in ' t vervolg niet voortduren. EHRENBERG heeft steedsduidelijk te kennen gegeven , dat hij een tegenstander was van detransformistische leer. En toch hebben wij aan hem het bewijs te danken , in zijne Beobachtungen über die Affenarten in Sennaar , Cordofan undNubie, en in Ueber den Cynocephalus der Aegypter , dat , onder dennaam van den god Thot , de oude Egyptenaars een soort van baviaanvereerden , dien zij als een zeer geleerden en machtigen voorvader vanhun ras beschouwden. De theorie van de afstamming van den menschuit een aap klimt dus tot in de hoogste oudheid op; zij heeft hareadelbrieven even goed als de eerwaardigste geloofsbelijdenis.De boven besproken werken van EHRENBERG zijn bijna bij uitsluiting samengesteld naar aanleiding van de documenten , die hij in Afrikahad verzameld. Bij de werken die nu volgen , heeft hij ook gebruikgemaakt van andere documenten , verzameld aan de kusten der Oostdie dikwijls door EHRENBERG zijn bezocht , alsmede van die welkehij bijeengebracht had op zijn reis met VON HUMBOLDT in den Oeral , denAltaï , Siberie en Midden-Azie. Die reis geschiedde in het jaar 1829.zee ,Na zijn terugkomst gaf EHRENBERG in de Annales des Sciences naturelleseen beschrijving uit van den tijger en den panter van het noorden van.Azie , en verscheidene andere werken over de geographische verspreiding der infusoriën. Wij komen later op die werken terug.(' t Slot in een volgende aflevering.)IETS OVER HET VANGEN VAN DIEREN MET DIEREN.'t Is duidelijk , dat de mensch van ' t oogenblik af, dat hij besef hadvan zijn bestaan , en misschien zelfs reeds voor dien tijd , moet hebbenuitgezien naar hulpmiddelen om hem dat bestaan te blijven verzekeren.In dien allereersten tijd vooral was de strijd om het bestaan , " thestruggle for life", meer dan later een werkelijke strijd.Tegen koude en warmte zal hij op de eenvoudigste wijze gepoogdhebben zich te beschutten.-Tegen dieren van grooter physieke kracht dan hij , zal hij gebruikgemaakt hebben van een wapen in den oudsten tijd een afgebrokentak , een knods , of wel een op zijn weg gevonden steen . Iets laterzal hij , door zijn verstand voorgelicht , die wapenen doeltreffender gemaakt hebben. De steen , niet meer als werptuig gebruikt , werd van eenscherpe punt voorzien en was dolk.Nog later was hij bij machte voordeel te trekken van stoffen van grooterhardheid en duurzaamheid: hij verwerkte metalen , zooals de geschiedenis leert , eerst brons , later ijzer.Er is echter ook een tijd geweest dat hij , zijn plaats in de natuurbegrijpende , pogingen begon te doen , een deel van datgene , wat hijom zich zag , aan zich dienstbaar te maken.Tot de wetenschap gekomen dat melk een uitstekend voedsel is , vergenoegde hij zich niet meer , de koe te dooden om haar vleesch , maarhij hield haar in leven , beschermde en verzorgde haar , vormde een kudde.Zoo was de mensch in den allereersten tijd een jagers- , later een herdersvolk.20306 IETS OVER HET VANGEN VAN DIEREN MET DIEREN.Rondziende naar verdere middelen om in zijne behoeften te voorzienen naar dieren om die aan zich dienstbaar te maken , ontdekte hijandere , die hem tot voordeel konden zijn. Hij onderwierp of temdeze; zoo ontstonden de huisdieren.'t Is onze bedoeling niet, in dit opstel na te gaan welke dieren alshuisdieren de oudste zijn , of op welke wijze de mensch ze tot huisdierenmaakte.Uitgaande van de wetenschap , dat de mensch boven het dier staandedoor zijn verstand , daardoor tot de ervaring kwam , dat sommigezijner medeschepselen op aarde hem niet alleen als leveraars van ietsdat hem ten goede kwam , maar zelfs hem als medehelpers en metgezellen terzijde konden staan , willen wij een oogenblik stilstaan bij diedieren , welke de mensch gedurende zijn bestaan op aarde gekozen heeftom anderen te bevechten.Niet dus over de runderen , die hem melk , vleesch , hoorn en lederverschaffen , niet over het zwijn , waarvan hij voordeel trekt door datgene , wat het na zijn dood levert , zelfs niet over het paard , dat hem ,hoewel ' t evenzoo voedsel leveren kan , voornamelijk dient als middelom zijn snelheid te vergrooten , maar over die dieren , die hem alsmedehelpers terzijde staan in zijn strijd tegen de overige , dus allereerstop de jacht.Een zeer eenvoudig , hoewel niet in alle deelen treffend voorbeeldlevert de kat , door den mensch in dienst genomen , om lastig ongediertete verwijderen en verwijderd te houden.De trouwste metgezel van den mensch was reeds vroeg en is nogsteeds de bond.Reeds de Grieken hielden den hond in eere en trokken van zijn moed envlugheid partij, door hem ter jacht mede te nemen. XENOPHON Vond ' t zelfsde moeite waard in zijn geschrift "Over de jacht" een reeks namen opte geven , welke men den honden schonk. Hij schreef dit werk hoofdzakelijk om te leeren , hoe men hen in verschillende omstandigheden ,gezond en ziek , uit en in huis , behandelen moet; men kan 't dus heteerste handboek voor den hondenvriend noemen.In geen minder hoog aanzien stonden de honden bij de Germanen ,bij welk volk de diefstal van een hond gelijk gesteld werd met dien van9IETS OVER HET VANGEN VAN DIEREN MET DIEREN. 307een slaaf. Bekend is ' t hoe uit de bepaling van KAREL DEN GROOTE , omte zorgen , dat steeds ruimschoots voedsel voor zijne honden op zijne"villae" aanwezig was , de later zoo beruchte belasting " brennage" of"hondenbrood" gevolgd is.Wij hebben ons nu voornamelijk bezig te houden met den jachthond ,en in de eerste plaats komt dan aan de beurt de hazewind of lieverde windhond, daar men ook op andere dieren dan hazen met hem jaagt.Dat een windhond , wil hij aan alle eischen voldoen , vele goede eigenschappen moet hebben , blijkt uit het volgende versje:The head as a snakeThe neck as a drakeThe back as a beamThe belly as a breamThe foot as a catThe tail as a rat.De windhond gebruikt men hoofdzakelijk om zijn scherp gezicht enbuitengewone vlugheid , en ofschoon XENOPHON beweert dat slechts bijhooge uitzondering een hazewind een haas vangt , blijkt toch dathij reeds de Grieken ter jacht vergezelde , uit zijn mededeeling , dat bijhon windhonden voorkwamen met zulke harde voetzoolen , dat zij opeen steenachtigen bodem gebruikt konden worden.In vroeger tijd nam hij deel aan de wilde zwijnenjacht , gelijk VANHASSELT o. a. meedeelt , dat de hertog van GELRE in 1383 " drie wijndenom zwijn mede te vangen" had.Een andere hoofdeigenschap der honden , waardoor zij den mensch vandienst kunnen zijn , is hun uitermate scherpe reuk. Hierdoor in staatgesteld het wild te ontdekken , vóór dat de jager het bespeuren kan ,maken zij dezen op de nabijheid er van opmerkzaam. Het Nibelungenlied , dat voor de kennis omtrent de dierkunde in de middeleeuwenmisschien eenige waarde heeft , spreekt van " spurehunden" . Deze maaktende jagers met de plek waar zich het wild bevond , bekend , en spoordendat op. Aan een kort leidsel door den " Sucheman" vastgehouden , vondhij weldra den door zijn meester zoo begeerden buit , en deze , eenmaalwetende waar het wild zich bevond , kon zich dan daarvan verzekeren.Een stuk wild , dat eenmaal gewond was , vervolgde men met eenbloedhond , die zijn naam niet aan zijn bloeddorstige eigenschappen tedanken heeft , maar aan zijn eigenaardig reukorgaan , waardoor het308 IETS OVER HET VANGEN VAN DIEREN MET DIEREN.hem mogelijk is het spoor , afgaande op den reuk van ' t bloed , te vinden.Deze hondensoort noemen de duitsche jagers in hun spraakgebruikdan ook "Schweisshund", en evenzoo zou men hem daarom in ' t hollandsch(daar de jagers steeds van zweet , nooit van bloed spreken) "zweethond" kunnen noemen.Dienden de meeste honden dus , om in veld of woud het wild tejagen of op te sporen , nog een ander soort gebruikte men voorheenvoornamelijk om onder den grond ter jacht te gaan.Deze hond, met den ouden naam van "bibarhund" bestempeld ,thans dashond of taks genoemd , begaf zich in de konijnenholen , dathem wegens zijn korte , vaak nog daarbij kromme pooten gemakkelijkwas , en verjoeg dus de bewoners , die zoodoende een gemakkelijke prooivoor den jager werden.Op deze wijze pleegt men ook nog heden met fretten te jagen;volgens PLINIUS bewees dit diertje op deze wijze zijn diensten reedsaan de Romeinen.Het fret , dat een witte varieteit van den bunsing (Mustela furo) is ,werd voorheen ten onrechte voor een eigene soort gehouden. Evenals bij ons in de duinen met dit diertje , jaagde men (volgens PLINIUS)op de Balearen de konijnen met den Viverra.Daar het geslacht der otters zich eenigszins aan dat der wezels aansluit , willen wij hier den otter (Lutra vulgaris) laten volgen en meteen enkel woord meedeelen , dat hij jong gevangen , geheel getemd enzelfs tot de vischvangst afgericht kan worden.Een minder bekend dier , dat evenzoo den mensch op de jachtdiensten bewijst , is de Jachttijger of Guepard (Felis jubata en guttata),die in Bengalen en in Afrika voorkomt. Vertoont hij , wat eigenschappen betreft , groote gelijkenis met den hond - immers bij is zeer zachtzinnig van aard en licht te temmen , niet minder toont hij zich methem verwant door zijn bouw en gesteldheid. Hij kan niet , zoo alsalle andere katten , de nagels terugtrekken , en het daglicht doet zijnpupil niet vernauwen. Zijn slauke gestalte en hooge pooten stellen.hem in staat de vlugste dieren te achterhalen. Men gebruikt hem in.Bengalen dan ook op de Antilopen- en Gazellenjacht.De jagers behoeven hem slechts op een in de nabijheid zijnde antilopete wijzen , en spoedig is het veel zwakkere dier onder zijn gespierdenvijand bezweken , die dan zijn prooi gaarne aan zijn meesters overlaat.IETS OVER HET VANGEN VAN DIEREN MET DIEREN. 309Sprekende van dieren die aanvallenderwijze te werk gaan , zij hiermet een enkel woord gewezen op de Olifanten , die men in Indië opde tijgerjacht gebruikt. De jagers , hoog op den rug van den kolossus reedsin tamelijke veiligheid gezeten , worden nog meer beschermd door dienstromp, waarmede hij den gevreesden vijand der Indiërs zonder moeite in delucht slingert om hem met verpletterde ribben ter aarde te doen storten.Zooals echter genoegzaam uit de aangehaalde voorbeelden blijkenkan , zal men den olifant niet geheel en al onder die dieren kunnenrangschikken , welke den mensch op zuiver aanvallende wijze van dienstzijn. Immers niemand zal ontkennen , dat de olifant op de tijgerjachtslechts verdedigender wijze , of liever uit zelfbehoud en door 't gevaargedwongen , zoo te werk gaat , en niet , zooals wij bij de honden enjachttijgers zagen , zonder dat het dier , dat tegenover hem staat , daartoe aanleiding gaf.Voordat wij verder gaan , willen wij eenige opmerkingen maken ,naar aanleiding van de verhouding , waarin op de jacht het eene diertegenover het andere kan staan.De hond kan als de vijand van ' t hert of van den haas genoemd worden; de jachttijger is dat evenzoo van de antilope; het fret is de vijandvan het konijn.De mensch kan dus op drieërlei wijzen zich op de jacht van dierenbedienen , allereerst door natuurlijke of daartoe opgevoede vijanden tekiezen , in de tweede plaats door op zijn prooi soortgenooten van hette jagen dier , dus vrienden , af te sturen , en ten slotte , door de dieren(zonder deze als aas te gebruiken , want daarover willen wij hier nietspreken) slechts aan te wenden als middel om de krachten van hetdier , dat gevangen moet worden , te verzwakken.Het zij ons vergund met een enkel woord dit laatste op te helderen.In de beken van Zuid- Amerika , die vaak doorwaad moeten worden ,komen vele sidderalen voor , die den mensch den doortocht beletten.Nu kan men daartegen vergiftige planten aanwenden , die in ' t watergeworpen de visschen dooden of bedwelmen , maar soms vergenoegtmen zich met een kudde half wilde paarden in den stroom te jagen ,op welke dieren de alen hun elektrische kracht gewoonlijk zoolang toepassen , totdat zij zelve , uitgeput , voor den mensch onschadelijk zijngeworden.310 IETS OVER HET VANGEN VAN DIEREN MET DIEREN.Over de dieren welke zich op de jacht als vijanden gedragen , hebbenwij reeds gesproken , en weldra zullen wij nog eenige voorbeelden daarvan kunnen bijbrengen , wanneer wij over 't vangen van vogels spreken.Allereerst willen wij een oogenblik stilstaan bij die dieren , die invriendschappelijke verhouding tot de te vangen dieren staan. ' t Isduidelijk , dat , daar een zoodanige vangst niet met onderlingen strijdgepaard gaat , de getemde dieren zich slechts kunnen bepalen om hunwilde soortgenooten te lokken binnen een bepaalde ruimte , waarinhet den mensch mogelijk is zich van hen meester te maken. Tevens ishet niet minder duidelijk , dat men voor die rol bij voorkeur soortgenootenkiest , om bij de dieren , die nog in ' t wild leven , geen argwaan te wekken.Wanneer wij in de salische wetten en in die der Alemannen lezenvan " tamme herten" , dan hebben wij eenigen grond te veronderstellen ,dat deze door hun meesters op de nog in vrijheid levende werden afgezonden om hen in de vangst behulpzaam te zijn.'t Zelfde zien wij in Indie bij de olifantenjacht. Eenige tamme olifantenlokken den wilde binnen een omheinde ruimte , en vaak gebeurt het , datals de onbeschaafde broeder eenigen weerzin toont , de beide anderenniet aarzelen hem te dwingen daarheen te gaan , waar hun meeesterhen geleerd heeft dien te brengen. Een niet minder eigenaardig voorbeeld levert de wilde- eendenvangst in de zoogenaamde eendenkooien . Demensch maakt daar echter nog gebruik , behalve van tamme eenden ,van een kunstig afgericht hondje. Deze zoo hoogst belangrijke inrichtingen zijn echter reeds vaak genoeg beschreven , zoodat wij meenenin deze bladzijden er over te kunnen zwijgen.Ten slotte willen wij nog één voorbeeld geven , aan het volkslevenontleend , hoe de mensch van dieren partij trekt om andere in zijnbezit te krijgen. Wij bedoelen de vooral in de achterbuurten van Amsterdam zeer inheemsche duivenvangst.De "duivenmelker" , wel wetende , dat hij zijn duiven , wanneer dieeenmaal in de handen van een mededinger zijn , nooit of slechts bijtoeval terug zal zien , schroomt niet ijverig jacht te maken op eensanders eigendom. Een algemeen bekende spreekwijze leert ons danook dat duivenvangst vrij is. De " duivenmelker" , gewoonlijk eenman uit het volk , die zijn verzameling zoekt te vergrooten om zijninkomsten te vermeerderen , heeft op zijn daartoe ingericht plat eenaantal uitvliegers , die veelal een verdwaalde of van haar vlucht afgeraakte soortgenoot meebrengen. Na eenigen tijd thuis te zijn gehoudenIETS OVER HET VANGEN VAN DIEREN MET DIEREN. 311totdat de nieuwe bezitter er zeker van is , dat zij niet meer naarhaar vroeger verblijf zal terugkeeren , mag ze mede uitvliegen of wordtweldra naar de markt gebracht , waar de eerste meester , indien hij ophaar bezit prijs stelt , slechts door aankoop haar op nieuw de zijnezal kunnen noemen.Eenmaal over vogels sprekende , kunnen wij gereedelijk verder gaanen nog eenige oogenblikken stilstaan bij die , welke den mensch inde ware beteekenis op de jacht van dienst zijn .Met een enkel woord zij dan melding gemaakt van de pelikanen enaalscholvers , die men - zooals beweerd wordt - somtijds tot de vischvangst kan africhten , en van een soort Jan van Gent (Sula piscatrix) ,die in China daarvoor gebruikt wordt.Hoofdzakelijk echter hebben wij hier ' t oog op de roofvogels , en welmeer bepaald op de valken , die hun naam gegeven hebben aan dat "vorstelijk vederspel ": de valkenjacht.De goede eigenschappen van den valk bestaan in de buitengewonesnelheid , waarmee hij vliegt en in zijn uitermate scherp gezicht.De jacht op vogels of andere dieren met vogels , was reeds bij deGrieken en Romeinen bekend . Zoo deelt PLINIUS o. a . mede , dat wanneerde jagers hun prooi uit de struiken hadden opgejaagd , losgelaten havikken haar dwongen weder neer te dalen en ze zoodoende in de handen van hun meesters deed vallen.Ook bij de Mongoolsche stammen was van ouds de jacht met valken in eere.Evenzoo blijkt uit verschillende strafbepalingen bij de Germanen , datook bij dit volk de valkenjacht niet alleen bekend , maar zelfs tot eenbuitengewone hoogte gestegen was. Dat ' t reeds van den beginne eenvorstelijk vermaak was , bewijst o. a. onze geschiedenis , waaruit wijleeren dat eenige samenzweerders gebruik maakten van de valkenjachtom zich van graaf FLORIS v te verzekeren.Wanneer wij de valkenjacht meer in ' t bijzonder nagaan , komt allereerst de vraag bij ons op: hoe vangt men de valken zelven? en in detweede plaats: op welke wijze richt men hen tot de jacht af?De valken worden door middel van lokvogels gevangen. De jager , diezich verscholen heeft en daardoor voor den vogel onzichtbaar is , zoektdiens aandacht te trekken , door eenige duiven , die aan zijn gefluit dadelijkgehoorzamen , te laten uitvliegen. Heeft de valk ze bespeurd , dan plaatstde jager een aan een lijn bevestigde duif op het slagnet en trekt dattoe als de roofvogel zich op de prooi stort. Somwijlen vaugt men zeer312 IETS OVER HET VANGEN VAN DIEREN MET DIEREN.jonge valken of die welke reeds op de rondom het nest staande boomenuitvliegen , door het geroep der ouders na te bootsen; in den regelechter richt men reeds geheel volwassen valken tot de jacht af..Het behoeft zeker niet nader te worden toegelicht , dat het africhtender valken een der moeielijkste plichten van den jager is. Zien wij honden vaak op meer dan gewone wijze gedresseerd , dan moeten wij nietuit het oog verliezen , dat dit dier in de eerste plaats reeds van denvroegsten tijd af aan den omgang met den mensch gewend is en daarbij tot de hoogst ontwikkelde dieren behoort , ja misschien , wat ontwikkeling betreft , bovenaan dient te staan. De valk echter , plotselingin slavernij gebracht , is schuw en zelfs in den beginne den menschvijandig. Hier echter trekt de mensch weder partij van datgene , waardoor misschien alle dieren tembaar zijn , namelijk den honger.Den gevangen vogel wordt een kap over de oogen gezet en hij zelfeenige dagen zonder voedsel gelaten , terwijl men hem het slapen belet.Hierdoor in hooge mate afgemat , is hij zoo verzwakt , dat hij voedsel uitde hand aanneemt. Na eenigen tijd wordt hij aan een touw bevestigd en ,om alle vrees af te leggen, geleerd, het voedsel uit de hand te komen halen;daarna laat men hem eerst in huis , en later in de open lucht , een gekortwiekte duif of anderen vogel vangen. Wil men hem tot de jacht op een enkel dier africhten , dan maakt men een beeld van dit dier , gewoonlijk eenhouten klos , in de valkenierstaal " loere" genaamd , bedekt met de vleugelsof het vel van dat wild , en bevestigt daarop zijn voedsel , dat hij dusleert daarvan af te nemen. Na verder aan het zien van een aantal personen en dieren gewend te zijn , kan men de jacht met hem beproeven.De valksoorten die men gewoonlijk africht zijn: de witte of ijslandsche (Falco Islandicus) , de boomvalk ( F. subbuteo) , de lanier (F. lanarius),en de steenvalk (F. aesalon) . Ook de bekende torenvalk (F. tinnunculus)wordt , hoewel hoogst zelden , op de jacht gebruikt.Verreweg de meest gezochte is de ijslandsche , waarvan de eenjarigevogels bij de valkeniers onder den naam " Saker" zeer geroemd zijn .Reeds in vroeger tijd stond deze valk als jachtvogel in hoog aanzien ,men beweert zelfs dat KAREL v aan de ridders van Rhodus het eilandMalta afstond , tegen jaarlijksche voldoening van zulk een vogel.Wanneer men heden ten dage van valkenjacht spreekt , doelt mendaarbij gewoonlijk op het jagen van reigers , een vogel die weinig ofgeen waarde voor den mensch heeft , zoodat het louter als een vermaakmoet beschouwd worden , de vogels te zien strijden , de een vluchtend ,IETS OVER HET VANGEN VAN DIEREN MET DIEREN. 313de ander aanvallend . Ook in de eerste jaren der regeering van Z. M. denKoning , die op het Loo het vederspel weer deed herleven , joeg menslechts reigers en een enkel maal den Milaan (F. milvus) . Deze vogelis ongeschikt voor de jacht , omdat hij zijn prooi slechts zittend grijpt.Niet alleen echter op reigers maar op vele andere dieren liet men denvalk jagen. In de eerste plaats verdient de hazenjacht te worden genoemd. Gewoonlijk zaten de jagers te paard , terwijl de valk hun prooiinhaalde en met de vleugels doodde. Ook konijnen joeg men op dezewijze. Het is overigens bekend dat Valkenswaard in Noord- Brabantreeds van ouds valken en de beste valkeniers leverde aan geheel Europa ,en dat de kunst om valken te temmen daar nog in de laatste tijdenbeoefend wordt of althans werd.In Perzië en Tartarije , waar de valkenjacht reeds geruimen tijd inhoog aanzien staat en nog tot een der meest geliefde uitspanningenvan den adel behoort , jaagt men zelfs op antilopen en kleine herten .Voorheen jaagde men in Europa nog op kraanvogels , gauzen , eenden ,zwanen, roerdompen , lepelaars en enkele andere kleine watervogels ,waartoe men een kleine soort van valk africhtte. Men wil dat de arend(F. chrysaetos) evenzoo getemd en tot de jacht kan afgericht worden;dit echter zal wel steeds een uitzondering blijven .Hiermede hebben wij getracht aan te toonen , hoe de mensch van zijnbevoorrechte plaats in de natuur weet gebruik te maken om datgenete bereiken , wat hij zich ten doel stelt . Zijn natuurlijke vijanden weethij niet alleen te onderwerpen , maar zelfs aan zich dienstbaar te maken.Laat hij dan echter niet vergeten , dat juist die bevoorrechte plaatshem de verplichting oplegt , niet alleen als meester maar ook alsvriend tegenover het dier op te treden; laat hij wreedheid niet de overhand doen krijgen over zijn gevoel en machtsbesef, maar veeleer dediensten der dieren inroepen door hen met liefde en verstand te behandelen , dan als een ruw en sterker meester hun zijn ijzeren arm tedoen gevoelen.F. C. K. CZN.SNELHEID VAN ZEER STERKE GELUIDSTRILLINGEN.Dat geluiden , hetzij deze zwak of sterk zijn , eenen hoogen of eenenlagen toon geven , in het algemeen met gelijke snelheid worden voortgeplant , blijkt uit de waarneming dat een door een orchest uitgevoerdmuziekstuk nog op grooten afstand als harmonisch geheel wordt waargenomen.Eenige onlangs door den heer WILLIAM W. JACQUES in Amerika metkanonschoten genomen proeven bewijzen echter dat dit , ofschoon binnen zeer wijde grenzen waar , toch niet volstrekt juist is.Hij plaatste achter een kanon , op afstanden die verschilden van 10 ,30 , 50 , 70 , 90 en 110 E. voeten , uitgespannen vliezen van caoutchouc , die in hun middengedeelte een koperen stift droegen , waardooreen elektrische aanraking met een chronograaf tot stand kwam , ophet oogenblik dat het vlies door de geluidsgolf getroffen werd. Dechronograaf veroorloofde den tijd nog tot op 0,00001 seconde te meten.Men droeg zorg dat het kanon slechts werd afgevuurd op een oogenblik van nagenoeg volkomen windstilte. Ziehier de uitkomsten van tweeder proeven , waarbij verschillende ladingen van kruid werden gebezigd.De gevonden voortplantingssnelheid per seconde is herleid tot 0 ° C.Afstanden 1/2 pond kruidvan 10 tot 30 voet1½ pond krnid1076 voet«30 50» 1187» 1032 voet>> 50«70 > 1240» 1091«70» 90 > 1267» 1120 >>» 90» 110» 1262«1114 >>Daaruit blijkt 1 ' dat de snelheid op korten afstand achter het kanongeringer is en dat zij toeneemt met den afstand totdat zij een zekerSNELHEID VAN ZEER STERKE GELUIDSTRILLINGEN. 315maximum heeft bereikt , en 2 ' dat de voortplanting des te sneller geschiedt , naarmate de lading zwaarder en gevolgelijk het geluid vanden slag sterker is.De heer JACQUES plaatste daarna het kanon zoo dat het een rechtenhoek maakte met de lijn langs welke de vliezen waren opgesteld , enverkreeg toen de volgende uitkomsten.van 30 tot 50 voet 1067 voet» 50 70 > 1162»70 "90» 1201 >>> 90» 110» 1188Daaruit blijkt dat toen het maximum van snelheid zich dichter naarhet kanon toe verplaatst had. Wanneer men het kanon geheel konomdraaien , d. i . met den mond naar de vliezen toe , welke proef echter uit den aard der zaak niet uitvoerbaar is , dan zoude men zeerwaarschijnlijk de aanvankelijke vertraging in eene versnelling hebben.veranderd. (American Journal , Februari 1879). HG.MELKKEURING DOOR HET MIKROSKOOP.Reeds voor eenige jaren is het tellen der bloedlichaampjes in eenebepaalde ruimte door middel van het mikroskoop als diagnostischmiddel bij ziekten ingevoerd. Eene dergelijke methode heeft de heerE. BOUCHUT Ook op de keuring der melk zoowel van zoogende vrouwenals van koeien toegepast.Hij verdunt daartoe één droppel melk met honderd droppels zuiverwater , waarin 100 zout is opgelost. Met die melk wordt dan eenglascelletje van ' , millim. diepte gevuld en met een dekplaatjebedekt. In het oculair van het mikroskoop bevindt zich een in vierkante ruitjes verdeelde glasmikrometer , waarvan men de waarde der verdeelingen vooraf bepaald heeft . Nu telt men het aantal der melkbolletjes ,juister der boterbolletjes , die in eenige der vierkante ruitjes zichtbaarzijn , en leidt daaruit een gemiddeld cijfer af , dat vervolgens dient omhet geheele getal der bolletjes , b.v. in 1 kub. millim. te berekenen.316 MELKKEURING DOOR HET MIKROSKOOP.Dit getal kan zeer verschillen , en , naar gelang het grooter is , isde hoeveelheid boter die in de melk voorhanden is, ook grooter. In demelk van 158 vrouwen vond BOUCHUT dat in 1 kub. millim. van 200.000tot 5.000.000 bolletjes bevat waren. Het gemiddelde cijfer , uit alletellingen afgeleid , bedroeg 1.026.000. Tusschen 800.000 en 1.000.000bolletjes per kub. millim. kan de melk als van goede hoedanigheidworden beschouwd.Voor koemelk bepaalde hij , ter vergelijking , ook het soortelijk gewicht of de dichtheid der melk en het botergehalte in 1 kilogram melk.Ziehier eenige der door hem medegedeelde cijfers .Bolletjes per kub. millim. Dichtheid.1.102.500 1022Boter.24 gram.1.925.500 1030 26 n2.205.000 1032 37 272.407.000 1033 343.700.000 1030 34Deze drie kolommen stemmen wel is waar niet juist overeen. Dedichtheid der melk hangt trouwens niet enkel van het botergehaltemaar bovendien van de hoeveelheid der in de melk in opgelosten toestand aanwezige stoffen af. En dat het botergehalte niet juist wordtuitgedrukt door het getal der melkbolletjes , wordt daardoor veroorzaakt , dat de melkbolletjes zeer ongelijk van grootte zijn. Men zoudehen niet enkel moeten tellen maar ook meten.HG.ZWALUWEN EN SPREEUWEN.Soms gebeurt het dat spreeuwen zich meester maken van een zwaluwennest. Volgens een oud verhaal , dat van boek tot boek is overgegaan, zouden de zwaluwen bij hare terugkomst , na vruchteloos.getracht te hebben de indringers te verjagen , de opening van het nesttoemetselen . BREHM verklaart dat echter , in zijn Illustrirtes Thierleben,ZWALUWEN EN SPREEUWEN. 317Bd. III p. 637 , voor een sprookje. Het schijnt evenwel , uit eenen briefvan den heer H. KAWALL aan Dr. RENARD , vice-president van de Sociétédes naturalistes de Moscou , opgenomen in het door dit gezelschap uitgegeven Bulletin , 1879 p. 295 , te blijken dat werkelijk zulk een geval wel eens voorkomt. Twee hem welbekende houtvesters waren ereeus getuigen van. Zij zagen hoe een groote troep zwaluwen eerstpoogden een spreeuw uit een door hem in bezit genomen zwaluwennest te verjagen , en , toen dit niet gelukte , in groot aantal terugkwamen en de opening begonnen dicht te metselen , waarbij twee derzwaluwen de wacht hielden. Zoo hadden de houtvesters , op een afstandstaande , de opening al kleiner en kleiner zien worden , totdat dezecindelijk gesloten was. Toen de zwaluwen zich verwijderd hadden , begaven de beide waarnemers zich naar het nest , vonden het geheeldicht en een halfdoode spreeuw daarin.De heer KAWALL zelf verhaalt , dat aan het venster zijner studeerkamer een zwaluwenpaar zijn nest had gebouwd , waarvan zich echterin den afgeloopen winter een spreeuwen-paar had meester gemaakt.Den 5den Mei keerden de zwaluwen terug en poogden de indringers teverjagen , hetgeen echter niet gelukte. Op den 10den Mei werd de aanval hervat , doch wederom zonder gevolg. Op den 15den Mei echterkwamen de zwaluwen in groot aantal terug , en aan hunne vereendepogingen gelukte ' t het nest te doen nederstorten . Eenigen tijd later ,den 20sten Juni , waren weder zwaluwen bezig nesten te bouwen aanhet genoemde venster en wel aan beide hoeken daarvan.In elk geval mag men uit dit geval wel besluiten , dat er tusschenzwaluwen samenwerking tot bereiking van een gemeenschappelijk doelkan bestaan. Dit volgt ook uit nog een ander voorbeeld , hem dooreen predikant in Bessarabie medegedeeld . Ook het venster der studeerkamer van dezen heer was door een zwaluwenpaar tot zijn nestbouwuitgekozen. Deze wilde dit echter niet gedoogen en liet het nest verwoesten. De zwaluwen lieten zich evenwel niet afschrikken en begonnen op nieuw te bouwen. Wederom werd het nog niet voltooide nestop last van den predikant afgestooten . Toen verscheen eene grooteschaar van zwaluwen en bouwde bet nest in zoo korten tijd , dat heteerst bemerkt werd toen het klaar was. Nu liet de huisheer zich vermurwen en veroorloofde aan een zwaluwenpaartje er zijne eieren uittebroeden en de jongen groot te brengen. HG.EEN KAT RATTENMOEDER.De heer P. DUDGEON verhaalt in Nature , 22 May 1879 , dat eenigejaren geleden de heer MARMADUKE MAXWELL hem mede naar zijn slot namom hem een kat te toonen , die een familie van jonge ratten grootbracht.De kat had namelijk eenige weken vroeger vijf jongen geworpen ,waarvan men er drie had weggenomen en verdronken. Den volgendendag vond men de drie jonge katjes vervangen door drie jonge ratten ,die de kat zoogde met hare eigene twee overgebleven jongen.Eenige dagen later nam men ook dezen weg , en kort daarop werden ook daarvoor twee jonge ratten in het nest gevonden. Toen de heerDUDGEON de zonderlinge familie bezocht , waren de ratten reeds op eenderde harer grootte en liepen vlug rond. De kat was op dit oogenblikafwezig , maar kwam weldra in den stal terug , sprong over een kleineschutting , in haar nest , en dadelijk kwamen de ratten toeloopen , kropen onder haar en begonnen te zuigen.De kat was N.B. als zijnde een bijzonder goede rattenvangster in denstal geplaatst! HG.OUDERDOM DER KALIFORNISCHE REUZENBOOMEN.Reeds herhaaldelijk is in dit Album (Jaarg. 1859, bl . 322; 1860 , bl. 30 ,met eene afbeelding; 1862 , bl . 224) gewag gemaakt van de in de hooglanden van Kalifornie hier en daar voorkomende reusachtige exemplaren van Sequoia of Wellingtonia , welker stammen in hoogte en dikteden Utrechtschen domtoren op zijde streven.Dat die stammen vele eeuwen noodig gehad hebben om zulk een omvang te bereiken , spreekt van zelf. Toch heeft men vroeger hun ouderdom , toen men deze op 2500 , 3000 of zelfs meer jaren schatte , teOUDERDOM DER KALIFORNISCHE REUZENBOOMEN. 319hoog aangeslagen. Dit blijkt uit de met zorg verrichte tellingen derjaarringen door den heer J. G. LEMNON aan eenige der grootste exemplaren; die hetzij opzettelijk omgehouwen of door een storm omgewaaidwaren.Eene doorsnede van zulk een boom diende tot vloer van een huis.De omtrek van het benedengedeelte des stams bedroeg 97 E. voeten(29,6 meter) . Het tellen der jaarringen , in drie verschillende stralen ,vorderde een geheelen dag. De uitkomsten waren 1263 , 1258 en 1261.Men mag derhalve gerust den waren ouderdom op 1260 jaren stellen .Aan een anderen boom , die door storm omgewaaid was en eene hoogtevan 285 en een middellijn van 14 voet op de hoogte van 25 voet had ,telde 1232 jaarringen. Andere , nog dikkere en hoogere exemplaren ,waaraan LEMNON de jaarringen òf niet òf slechts gedeeltelijk tellen kon ,worden door hem geschat hoogstens 1500 jaren oud te zijn. ( Bibl. univ.Archives , 1879 , p. 109 , uit de Botanical Gazette , Oct. en Nov. 1878) .HG.HOE SNEL DE TELEGRAAF WERKT.In Nature , 13 Maart 1879 , wordt medegedeeld dat , tijdens de laatstezitting van het parlement , uit Londen naar verschillende steden vanIerland de redevoeringen werden overgeseind met de tot dusver ongeëvenaarde sneldheid van 130 woorden per minuut.Inderdaad is deze snelheid zeer aanmerkelijk , hetgeen het best inhet oog valt , wanneer men daarmede de snelheid vergelijkt , waarmede menschen spreken. Vroeger (Jaargang 1877 , bl . 351) heb ik daarvan eenige voorbeelden aangevoerd. Wanneer men deze vergelijkt , danzal men bevinden dat 130 woorden in de minuut ongeveer de gemiddelde snelheid is , waarmede een redenaar spreekt , zoodat derhalve eentelegrafist in staat is , evenals een stenograaf, het door zulk een redenaar gesprokene dadelijk in zijn geheel terugtegeven .Hoe snel een geoefend stenograaf schrijft , is mij onbekend. Wellicht320 HOE SNEL DE TELEGRAAF WERKT.zijn er onder mijne lezers die dit aan zich zelven beproeven kunnen ,en in dit geval verzoek ik mij den uitslag van die proef medetedeelen. Wat het gewone schrijven aangaat , zoo bevind ik , dat ik , zeersnel schrijvende , met een potlood , in ééne minuut niet meer dan 31woorden , bevattende 50 lettergrepen , kan schrijven. Zeer waarschijnlijk zullen wel is waar jongere vingers dit sneller doen. Maar toch ishet verschil met de snelheid , waarmede de telegraaf schrijft , zoo groot ,dat men gerust mag aannemen dat geen gewoon schrijver die ooitnabij zal komen. Werkelijk zoude het een groote winst in tijd zijn ,indien algemeen het gewone schrift door telegrafisch schrift vervangenwerd. Mogelijk komt eenmaal de tijd dat men dit algemeen inziet enhet aanleeren en gebruik van het Morse- alphabet op de scholen wordtingevoerd.HG.OUDE PLATAAN.Bij het dorp Tscumbailyk in Turkestan staat een van boven afgebroken en van binnen uitgebrande plataan-stam , welks omtrek aan denbodem 90 voet bedraagt , met een middellijn van minstens 26 voet ,terwijl de weinige nog overige groene takken van den ongeveer 30 voethoogen tronk slechts 5 voet dik zijn . Volgens de meting van den russischen reiziger FETISSOW heeft het afgebroken einde nog een omvangvan 42 voet , en hier kon men 762 jaarringen tellen. Een grijsaardMULLA CHODSCHA , verhaalde hem dat de spits in 1807 afgebroken endat de holle stam vroeger een tijd lang door een kluizenaar uit Bucharabewoond was geworden. (Bull. de la Soc. impér. des natural. de Moscou ,1878 , T. LIII , p. 177.) HG.EHRENBERGGESCHETST DOOREDMOND PERRIER.(Vervolg en slot van bladz. 304) .Onder alle grootsche verschijnselen van den oceaan is er misschien ,na een storm op zee , geen treffender dan het verschijnsel ' t welk menhet lichten of phosphoriseeren der zee noemt. Als de nachtdonker is , worden de golven eensklaps lichtend. Uit de golven die tegenelkander breken, ontspringen bundels vonken; het zog der schepenverandert in een lange vurige streep; de geheele zee tintelt. Dat lichten verraadt de aanwezigheid van ontelbare levende wezens . De bewoners van het water illumineeren hun eindeloos gebied . Ontelbarelegioenen van Noctiluken , Infusoriën , Medusen en Wormen nemendeel aan die algemeene verlichting . Bij elke beweging straalt het lichtuit hun geheele lichaam ofuit sommige deelen daarvan, en ' t zijn vooral dekleinsten van die diertjes die het voornaamste aandeel hebben in datgroote nachtelijke feest . Overal , aan elk strand kan men dit schouwspel zien. Haal eenige wieren uit zee , ga ' s avonds in een donkerekamer , en werp de wiertakken in alle richtingen om u heen: in eenszult gij duizende sterren zien , op de plaatsen waar de wiertakken delucht hebben gekliefd: onzichtbare kunstenaars steken voor u een prachtig vuurwerk af. EHRENBERG heeft deze zeeverlichters willen tellen . In1834 kende men 107 soorten , hij maakte 532 soorten bekend , waaronder 27 soorten van planten . Sedert dien tijd heeft men er veel meer21322 EHRENBERG.leeren kennen , maar het was toch reeds een zeer groot getal , enEHRENBERG zelf was overtuigd dat zijne lijst slechts een voorloopigewas. Hij hield niet op met die lijst te vergrooten , en nog in 1869vermeldde hij een prachtig geval van lichten der zee bij Napels , datveroorzaakt werd door een soort van Peridinium , een der laagste mikroskopische infusoriën. Overigens beschouwde hij het verschijnsel vanhet lichten der zee als een zeer algemeen verschijnsel , innig verbonden aan het leven zelf. Het was hem niet ontgaan dat het verspreiden van licht in vele gevallen vrijwillig was , dat het in andere gevallen verbonden was aan het maken van zekere bewegingen , dat hetaltijd scheen te staan onder de heerschappij van het zenuwstelsel , bijdie dieren waarbij dat stelsel duidelijk waar te nemen was. Hij beslootdaaruit tot het bestaan van een dergelijk zenuwstelsel bij zulke lichtgevende dieren , waarbij men het nog niet ontdekt had , en hij geloofdezelfs dat dit stelsel in diffusen toestand bestond bij de eenvoudigstewezens , welker geheele lichaam in staat was lichtend te worden.Deze beschouwingen leidden EHRENBERG tot het plan om , met behulpvan het mikroskoop , de zenuwmiddelpunten der hoogere dierente bestudeeren. Daardoor deed hij tevens de anatomische kennis eengrooten stap vooruitgaan. " Dit onderzoek ," schreef hij aan DE QUATREfa*gES , "is weinig gewaardeerd , en evenwel het was het eerste dat eenontwijfelbare vezelachtige structuur van de bastzelfstandigheid der hersenen aanwees , die men voorheen voor eenvoudig papachtig of korrelig had gehouden. De zenuwknoopen die ik aantoonde , waren nietbekend, en dat het merg der groote zenuwen niet in draden vande bastzelfstandigheid bestaat , die hol zijn , is niet bestreden , evenminals de zonderlinge en karakteristieke vorm (de varikenzenvorm der zenuwdraden) die door drukking wordt voortgebracht. Mijne fout , als het eenfout was , bestond hierin dat ik verklaarde , dat de knoopvormen diein de draden door drukking ontstaan , voorbeschikt worden door eenkarakteristieke inrichting van de draadzelfstandigheid. Sedert dien tijdheeft men de mikroskopische waarneming meer gewaardeerd. "Wij hebben in dit citaat de eigen woorden van EHRENBERG Weergegeven: het is wel belangrijk te hooren hoe hij een zijner werken , datnaar zijne meening niet genoeg gewaardeerd werd , verdedigt. Wijmoeten hier evenwel bijvoegen dat men , op den 30sten April 1860 ,de datum waarop die brief geschreven is , betreffende de structuurder zenuwbuisjes niet meer de denkbeelden koesterde , die EHRENBERGEHRENBERG. 323scheen te hebben behouden. Men wist dat het draadvormige gedeeltevan het zenuwstelsel bestaat uit gevulde vezels en niet uit buisjes:het zijn de ascylinders , naakt nabij de zenuwcellen waaruit zijvoortkomen , en omringd door eene doorschijnende zelfstandigheid , demyeline , in de eigenlijke zenuwen , waarvan elke primitief-vezelbovendien een omhullend vlies bezit. Door de onregelmatige ophooping van de myeline op zekere punten , nemen de zenuwdraden , alszij samengedrukt of aan de werking van zekere reagentia onderworpen worden , den varikenzenvorm aan , waarover wij hier spreken..Overigens is het onbetwistbaar dat het zenuwstelsel werkzaam isin het voortbrengen van vele verschijnselen van phosphorescentie;deze laatsten vertoonen zich vooral in tijden van groote levenswerkdadigheid , en inzonderheid gedurende de voortplanting , men weet thansdat de lichtende stof een vette zelfstandigheid is , waarvan vooralde hoogleeraar PANCERI te Napels de verspreiding in het organismeen de eigenschappen heeft doen kennen. Verder zijn vele dieren noglichtend na hun dood; sommigen die het bij hun leven niet warenkunnen het worden als zij in verrotting overgaan. Hoewel deze feiten nietvolkomen in overeenstemming zijn met de denkbeelden van EHRENBERGover den oorsprong der phosphorescentie , verkleinen zij toch de waarde enhet gewicht van zijne ontdekkingen in dit opzicht in ' t minst niet."Een belangrijk werk over de Acalephen van de Roode zee enover het organismus der Medus en zette de kroon op de lange reeksvan onderzoekingen , door EHRENBERG gedurende zijn reis in Afrikabegonnen , en sedert dien tijd met de grootste volharding voortgezet.Zoo doorschijnend als het zuiverste kristal , schijnen de zeedieren ,die men tot de groep der Acalephen rekent , slechts gevormd te zijnuit een geleiachtige massa , vormloos als het glas waarop zij gelijkt.EHRENBERG toonde aan , dat integendeel deze Acalephen zeer samengestelde wezens zijn . Hij ontdekte bij hen organen , zintuigen , en bereidde den weg voor onderzoekingen , die sedert tot de kennis van dewonderbare geschiedenis der Medusen en verwante dieren hebbengeleid.Het is in dit werk , rijk aan bouwstoffen waarvan velen eerst later bekend gemaakt zijn , dat EHRENBERG zijne denkbeelden over eeneklassificatie van het geheele dierenrijk bekend maakte. In die proeveherkent men de oorspronkelijkheid , die alle werken van dezen geleerde324 EHRENBERGonderscheidt. De spil van EHRENBERG's klassificatie is een philosophischdenkbeeld , welks juistheid betwistbaar is , maar hetwelk noodzakelijkin zijn geest moest opkomen. De beroemde mikrograaf stelt dat allewezens even volkomen zijn , en dit is voor hem niet slechts eene objectieve volmaaktheid: hij wil niet zeggen dat alle dieren volkomeningericht en geschikt zijn voor de rol , die zij in de natuur moetenspelen , volkomen ingericht , zooals men tegenwoordig zou zeggen ,voor hunne voorwaarden van bestaan. Neen , voor hem is de volmaaktheid der wezens wel degelijk eene subjectieve volmaaktheid: zij huistin hun organismus zelf, zij openbaart zich in het feit dat alle dieren ,van het infusiediertje tot den mensch , nauwkeurig "de zelfde som vanorganische stelsels" hebben. Er zijn geen andere verschillen tusschen hendan die welke volgen uit hun lichaamsgestalte en uit een verschillendegroepeering der organen. Voor EHRENBERG zijn alle dieren dus naarhetzelfde plan gebouwd. Overigens miskent hij niet dat dit plan inbijzonderheden gewijzigd kan worden , en het is juist daarop dat hijzijn oog vestigt , om zijne klassificatie te ontwerpen. Hoe zuiveranatomisch die klassificatie ook is , ontleent zij toch , even als die vanLAMARCK , eenige van hare primordiale kenmerken aan een geheel andergebied dan dat der anatomie, namelijk aan de psychologie.EHRENBERG heeft het eerst het denkbeeld geuit om den mensch volkomen van de dieren te scheiden: hij schept voor den mensch eenafzonderlijken cyclus: den cyclus der Natiën. Die naam sluit klaarblijkelijk de bedoeling in , om de verstandelijke meerderheid van den menschen zijn instinct van gezelligheid op den voorgrond te plaatsen. Wijontmoeten dezelfde bedoeling weder , als onze geleerde zijn groep derMyeloneureën , beantwoordende aan de Vertébrés van LAMARCK ,verdeelt in voedsterdieren , dat is dieren die zorg dragen voorhun jongen , en Orphanozoa of weesdieren , die in hun jeugd dezorgen hunner ouders niet hebben gekend. Om billijk te zijn , moetenwij hier bijvoegen dat naast dit zuiver psychologische begrip EHRENBERG , getrouw aan zijn stelsel , zich haastte een anatomische bepalingte stellen. De Orphanozoa zijn ook koudbloedige gewervelde dieren , ende voedsterdieren zijn warmbloedige gewervelde dieren. Vervolgens worden de anatomische kenmerken alleen gebruikt om de overige verdeelingen te kenschetsen , die gegrond zijn , vooreerst op de aanwezigheidof de afwezigheid van kloppende vaten, vervolgens , in de eerstecategorie , op de inrichting van het zenuwstelsel , in de tweede opEHRENBERG. 325die van den spijsverteringstoestel , die eenvoudig of vertaktkan zijn. Het denkbeeld van plannen van structuur , door CUVIERzoo duidelijk verkondigd , zou hierbij niet gevolgd kunnen worden ,daar EHRENBERG beweert dat alle dieren naar een en hetzelfde planzijn gebouwd. Evenwel is het treffend in zijne klassificatie , met zeergeringe verschillen , eenige van de meest kenmerkende groepen vanCUVIER weder te vinden , zooals die der gewervelde dieren (Myeloneureën) , der gelede dieren en der weekdieren. Doch daarentegen vormende Pijpdieren en de Takdragers van EHRENBERG zeer heterogenegroepen , beantwoordende ten deele aan de vrij slecht bepaalde groepder Straaldieren van CUVIER , maar bevattende bovendien veleWormen, die er vrij wonderlijk in verdeeld zijn.Overigens is het dezelfde reden , die onze twee natuurkundigen voerttot de verwarring die in deze groepen heerscht. Zoolang het zenuwstelsel goed ontwikkeld is , steunen beiden op zijne wijzigingen omhunne verdeelingen te maken. Maar er zijn vele dieren bij welke hetzenuwstelsel , zooals CUVIER het noemde , onduidelijk is , of nietbekend was in den tijd waarin de klassificatiën gemaakt werden , diewij hier met elkander vergelijken. CUVIER , beheerscht door het denkbeeld om overal de vier typen te vinden, die hij aangenomen had ,stemde echter toe dat die typen kunnen ontaarden; hij trachtte elktype op zijn rechte plaats te zetten , en liet zich daarbij leiden hetzijdoor de uitwendige lichaamsgedaante , hetzij door dat bijzondere gevoel voor verwantschappen, ' t welk men zegt dat sommige bevoorrechte natuurkundigen bezitten: hij plaatste de Turbellariën naastde Bloedzuigers in de afdeeling der Gelede dieren , verwees de Ingewandswormen naar de Straaldieren , en liet daarbij ook de Mosdierenof Bryozoa , die hij niet goed kende, blijven. EHRENBERG daarentegen ,zijne theorie van de gelijke organisatie van alle dieren steeds in het ooghoudende , slaat acht op alle kenmerken die het zenuwstelsel en de organen van den bloedsomloop hem kunnen verschaffen . Niet toestemmendedat het cene stelsel of het eene orgaan wezenlijk belangrijker is danhet andere uit een oogpunt van klassificatie , en minder waarde hechtendeaan de schikking der organische stelsels dan aan den graad van hunneontwikkeling , voegt hij de dieren bijeen , welker organen hem gelijkelijkontwikkeld voorkomen , en als een of meer dier organen of toestellenophouden duidelijk waarneembaar te zijn , is het natuurlijk dat hij dezoo vereenvoudigde dieren bij elkander voegt , en dat hij de toestellen.326 EHRENBERG.die nog duidelijk merkbaar zijn , gebruikt om daarin den grondslagte vinden van de verdeelingen , die verder gemaakt moet worden. Enzoo komt dus de inrichting van het spijsverteringskanaal in aanmerking , recht bij de Pijpdieren , vertakt bij de Takdragers.Die hypothese van de gelijke organische volkomenheid , was zij nietnatuurlijk voor den man van wien LOUIS AGASSIZ zoo terecht heeftgezegd: "dat hij aan de verbaasde geleerde wereld geopenbaard heeftwelke samengestelde stelsels van werktuigen er te beschrijven warenin het mikroskopisch kleine lichaam van een Raderdiertje. "?Het is waar , ten tijde toen het geschrift over de Acalephen en overde klassificatie , die wij zoo even besproken hebben , in ' t licht verscheen , was ook het groote werk van EHRENBERG , Die Infusionsthierchen als vollkommene Organismen , nog niet uitgegeven , maar de voornaamste resultaten van zijne waarnemingen waren toch reeds sedertlang bekend. De geleerde wereld was nog ontroerd door de lezing vanzijne geschriften over de geographische verspreiding der mikroskopischewezens in Afrika en Azie; over de organisatie der Infusoriën en hunneverspreiding in Siberie; over de ontwikkeling en den levensduur derInfusoriën; en over de organisatie der mikroskopische wezens. ZoodraEHRENBERG'S eerste geschriften in ' t licht verschenen waren , hadCUVIER zich gehaast hunne hooge belangrijkheid aan de Akademie derwetenschappen te Parijs te verkondigen. Tot in de laatste dagen vanzijn leven haalde EHRENBERG gaarne , als de grootste hulde die hemooit bewezen was , de eenvoudige woorden aan , waarin de schrijvervan het Règne animal zijn meening uitdrukte over de ontdekkingvan de samengestelde organen der Infusoriën: " Deze ontdekking wijzigtonze denkbeelden volkomen , vooral werpt zij vele stelsels om , zij behoort tot die welke een nieuw tijdperk openen in de wetenschap. "Het reeds meer genoemde groote werk van EHRENBERG, Die Infusionsthierchen , enz. , dat eerst in 1838 werd uitgegeven , bevatte en verduidelijkte alle waarnemingen die door den schrijver vroeger gemaakt waren.Het is een dik deel in folio , met platen die meesterstukken van teekening en graveerkunst zijn , en waarvan alle gedeelten te danken zijnaan het penseel en het potlood van EHRENBERG zelf. Alle hoofdfigurenzijn nauwkeurig op dezelfde vergrooting geteekend , zoodat men zicheven gemakkelijk rekenschap kan geven van de betrekkelijke verhoudingen der bewoners dezer nieuwe wereld , alsof het wezens waren dievoor het bloote oog zichtbaar zijn.EHRENBERG. 327{{GFDL}}

Retrieved from "http://artandpopularculture.com/Album_der_natuur"

Album der natuur - The Art and Popular Culture Encyclopedia (2024)

FAQs

What are the aspects of popular culture? ›

Popular culture is essentially a set of beliefs, values, actions, objects, or goods and practices that are popular at any given time and space in society. It can refer to things like art, literature, fashion, dance, film, television, magazines and ways of living to name a few.

What are the domains of popular culture? ›

The common pop-culture categories are entertainment (such as film, music, television, literature and video games), sports, news (as in people/places in the news), politics, fashion, technology, and slang.

What caused the rise of mass culture? ›

The 20th-century growth of mass culture owed much to the use of new means of communication for consumer and leisure purposes. That process transformed the ways Americans used cultural artifacts, related to others, and formed and represented their identities.

What is an example of popular culture? ›

Popular music, television shows, sports, and fast food establishments are all examples of pop culture.

What is popular culture in art? ›

Manifest in everything from film to food labels, popular culture includes the cultural activities, products, images, and ideas embraced by the broader public, particularly as seen in mass media.

What are the four types of popular culture? ›

*The most common pop culture categories are: Entertainment (such as music, film, music, television, and video games), sports, news (as in people/places in news), politics, fashion, technology, and slang.

How does pop culture affect society? ›

Pop culture has a profound influence on society, shaping our beliefs, attitudes, and values. It influences fashion trends, with celebrities and fashion icons setting the tone for what is considered stylish. Music has the power to evoke emotions, inspire movements, and reflect the social and political climate.

What is the difference between popular culture and mass culture? ›

Mass culture is linked with unified content which was designed to reach as many recipients as possible. Popular culture is currently diversified, and often pertains to niche content without chances of reaching a broad audience.

What is the nature of popular culture? ›

Popular culture is the set of practices, beliefs, and objects that embody the most broadly shared meanings of a social system. It includes media objects, entertainment and leisure, fashion and trends, and linguistic conventions, among other things.

What is today's popular culture? ›

In the modern West, pop culture refers to cultural products such as music, art, literature, fashion, dance, film, cyberculture, television, and radio that are consumed by the majority of a society's population.

Which society is highly cultured? ›

In popular usage, the term high culture identifies the culture either of the upper class (an aristocracy) or of a status class (the intelligentsia); high culture also identifies a society's common repository of broad-range knowledge and tradition (folk culture) that transcends the social-class system of the society.

Why is culture constantly changing? ›

Cultural change can have many causes, including the environment, technological inventions, and contact with other cultures. Cultures are externally affected via contact between societies, which may also produce—or inhibit—social shifts and changes in cultural practices.

What is the 7 aspect of culture? ›

THE SEVEN ELEMENTS OF CULTURE SOCIAL ORGANIZATION/SOCIETY CUSTOMS AND TRADITIONS LANGUAGE ARTS AND LITERATURE RELIGION GOVERNMENT ECONOMIC SYSTEMS.

What are the 11 aspect of culture? ›

Thus, culture includes many societal aspects: language, customs, values, norms, mores, rules, tools, technologies, products, organizations, and institutions. This latter term institution refers to clusters of rules and cultural meanings associated with specific social activities.

What are 5 aspects of a person's culture? ›

The elements of culture definition are based on five main elements: values and beliefs, norms, symbols, language, and rituals. Aspects of culture surrounding language include body language, spoken word, and symbols, which are components of culture that are non-material.

What are the six concepts of popular culture? ›

​An Analysis of John Storey's Popular Culture in Friends

John Storey analyzes popular culture through 6 main definitions- culture liked by many, not high culture, mass culture, from the people, hegemony (Gramsci) and postmodernism.

Top Articles
Latest Posts
Article information

Author: Msgr. Refugio Daniel

Last Updated:

Views: 6514

Rating: 4.3 / 5 (74 voted)

Reviews: 89% of readers found this page helpful

Author information

Name: Msgr. Refugio Daniel

Birthday: 1999-09-15

Address: 8416 Beatty Center, Derekfort, VA 72092-0500

Phone: +6838967160603

Job: Mining Executive

Hobby: Woodworking, Knitting, Fishing, Coffee roasting, Kayaking, Horseback riding, Kite flying

Introduction: My name is Msgr. Refugio Daniel, I am a fine, precious, encouraging, calm, glamorous, vivacious, friendly person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.